| |
| |
| |
Als de dagen lengen
door Stephanie Claes-Vetter
(Vervolg)
VI
- Waar is Myra?
Bleek en ontsteld snelde Mariette Wynanda op haar broer toe.
- Groote hemel, Bastien, is 't waar? Ik wou het eerst niet gelooven. Algemeene mobilisatie! Maar er komt hier geen oorlog, wel? Het zal weer gaan als in 't jaar zeventig. België is neutraal, net zoo goed als Holland. Ze hebben geen recht hier op onzen bodem tegen elkaar te gaan vechten, de Duitschers en de Franschen, wel?
- Waar is Myra? Is ze nog hier of is ze gisteren vertrokken?
- Welneen, ze is natuurlijk nog hier. Toen ze gisteren terugkwam van het atelier, heeft ze me je boodschap overgebracht en daarna gezegd: lieve tante Mariette, ik geloof niet dat er oorlog komt en ik heb nu geen tijd om naar Holland te reizen en dan over acht dagen weer terug te komen. Ze wil eerst al haar werk hier afmaken en dan is ze van plan op het einde der maand naar München te gaan.
- Om studies te maken in de Pinakothek zeker, en daarna gaat ze naar Moscou? vroeg Bastien sarcastisch. God sta me bij, over een paar dagen zal ze een ander soort studies kunnen maken als ze er lust toe heeft, meer in het genre van Rembrandt's anatomische les en die hangt in Den Haag, daarvoor hoeft ze niet naar München.
- Bastien, 't is te zien dat jij je voorvaderen verloochent. Uit een geslacht van militairen stammen en dan zoo praten bij het minste gerucht.
| |
| |
- Mijn afstamming, mijn voorvaderen en alle militaire tuig kan voor mijn part naar de hel loopen. Mariette, als je niet veilig met een neutralen Hollander getrouwd waart, en aan een Hollander zal altijd iets veiligs en neutraals blijven kleven, dan zou ik mijn mond houden om je geen schrik aan te jagen, maar nu zeg ik je: de poppen zijn aan 't dansen, en de dans is die des duivels.
- Maar Bastien, we zijn toch Belgen, het gaat ons toch niet aan! Kijk, daar is Myra juist.
Het meisje was binnengetreden met een teekenmap onder den arm.
- O, Bastien, ben je er al? Ze zijn hier allemaal zoo overstuur. Zeg, is het heusch waar, dat...
- Ja, de algemeene mobilisatie is gisterenavond om zes uur uitgevaardigd, ja, om middernacht trad ze in werking, ja, de dienstplichtigen zijn dezen nacht om twee, drie uur uit hun bedden geklopt en gebeld. Ja, de stad is vol drukte en beweging, ja, de troepen trekken naar hun standplaatsen. Gisteren wilde je me niet gelooven, nu zul je wel gedwongen zijn. Ik wind er geen doekjes om en ga maar ineens door: Fons Vandermarck is dezen morgen om vijf uur met den eersten trein naar Namen vertrokken. Pierre Verschaeve eveneens, hij zal je van daaruit een kaart sturen. Zijn boodschap kan ik je later wel overbrengen.
- Geef de boodschap nu maar, Bastien.
- Nu, goed dan: als 't poppenkasterij blijft, groote manoeuvers en kleine parade, een beetje grenswacht, zoogenaamde onschendbaarheidsbewaking, moest ik niets zeggen. Als het ernst werd moest ik zeggen, dat hij dag en nacht aan je blijft denken tot hij terugkeert en misschien een antwoord krijgt op zijn vraag, een beter antwoord dan den eersten keer zal hij waarschijnlijk bedoelen, en als hij niet terugkeert moest je je niets verwijten. Hij is dan waarschijnlijk van plan heldhaftig te sneven met jouw beeld in zijn hart en voor zijn oogen, onmogelijk gekapt en vol verf zooals we dat van jou gewend zijn. Nu, de menschen die zooiets zeggen of denken komen altijd heelhuids uit de catastrophen te voorschijn, maak je dus van te voren geen gemoedsbezwaren over je
| |
| |
weigering. Je kunt er later nog altijd met eere op terugkomen na zoo'n ridderlijke boodschap van zijnentwege.
Mariette Wynanda leunde achterover in haar zetel. Ze was reeds een vrouw van middelbaren leeftijd. Ze sloot even de oogen, herinneringen uit haar jeugd rezen op. Een verhaal van haar vader. In den oorlog van achttienhonderd zeventig lag hij te Namen op de citadel. Daar werden de Duitsche en Fransche krijgsgevangenen bewaakt, die óf gevlucht waren, óf zonder het te weten op Belgisch grondgebied geraakt. In ons land was er geen man gevallen, maar in de Maas hadden de lijken opgestapeld gelegen, dat de sluisdeuren niet open konden en voor Jambes was de rivier rood van bloed...
Myra bladerde in haar teekenmap. Pierre Verschaeve was dus vertrokken, en hij zou dag en nacht aan haar denken....
- Oom Bastien..., haar stem was ijl en klankloos.
- Ja kindje? vroeg hij zacht.
- Heb je zijn adres?
Hij raadde het onmiddellijk.
- Pierre zal het me wel sturen. Hij wist nog niet precies waar hij zou komen te liggen, hij en Fons zijn van het corps universitaire, de vierde divisie, dus moest hij naar Namen.
- Je kunt het je haast niet voorstellen, hè?
- Er zijn vele wegen naar Parijs, maar de gemakkelijkste loopt over België, mijn kind.
| |
VII
Myra had het opgegeven, ze kon dien middag niet meer werken. Het was te erg. De mobilisatie, de spanning van heel de Brusselsche bevolking, de aanstekelijke opwinding, de nieuwsgierige angst, het ultimatum van Duitschland, de nachtelijke beraadslaging van den koning met zijn ministers, de vlaggen die overal werden uitgestoken, de schending van België's onzijdigheid, de oorlogsverklaring, de eerste dooden.
En nu de koortsige, kokende atmosfeer, waarin ze leefden.
En dat was hier, in België, naast Holland, vandaag, op den dag van heden. Niet in het verleden, de tachtigjarige oorlog, de Engelsche zeeslagen, het rampjaar 1672, de tijd van Napo- | |
| |
leon, maar nu, vandaag, gisteren, morgen, overmorgen, zoo heel vlak bij. Nu waren ze op een paar uur afstands bezig elkaar dood te schieten, te martelen, te vermoorden, te verminken. Duitsche jongens die nooit iemand kwaad hadden gedaan en Belgische jongens die nooit tegen eenig schepsel een boozen wensch hadden gekoesterd. Nu lagen ze daar en schoten en vochten op bevel, mannen als Fons Vandermarck, die vliegenvangers zulke akelige dingen vond, omdat de insecten niet op slag dood waren, mannen als Pierre Verschaeve, die overal tegen konden maar onpasselijk werden als ze bloed zagen. Ze herinnerde zich hoe Bastien zich eens met den beitel gewond had onder het werk, dat was iets heel gewoons, Bastien was dikwijls ongeduldig. Ze wiesch gauw de hand met boorwater en deed er een verband om, maar Pierre had voordat hij wegging minstens drie keer gevraagd of het pijn deed, of het heusch geen kwaad kon?
Myra begon heen en weer te loopen. Haar meeste werk was klaar, ze had eigenlijk niet gedacht langer dan tot einde Juli in Brussel te blijven, en was toen nog onverwacht aan den Diepedellenweg in het Soniënbosch begonnen. De bestellingen waren meest alle vóór de groote vacantie afgeleverd, alleen het portret van Mevrouw-Ons-aller-ideaal zooals Bastien het noemde was staan gebleven, daar mevrouw Dumoulin reeds vroeg met haar kinderen naar haar schoonouders in Oostende was gegaan. Waarschijnlijk zou ze nu vooreerst niet in Brussel terugkomen, De rijkelui trokken allemaal naar de kust, overtuigd dat de Duitschers wel over Brussel naar Parijs wilden, en zich daartoe met geweld een doortocht zouden banen, maar dat ze België verder ongemoeid zouden laten. Waarschijnlijk zou de familie Dumoulin dus den heelen oorlog op hun villa in Oostende doorbrengen.
Opeens ging een schok door haar lichaam. Kapitein Dumoulin, och hemel ja, die was officier, die moest ook meevechten.
Ze draaide de schilderij om: het beeld van het mooie vrouwtje met de twee kinderen straalde haar tegen.
- Dit is goed werk, ik ben blij, dat ik 't zoo heb kunnen maken, mompelde ze in zichzelf.
| |
| |
Toen bedacht ze dat het beter geweest was indien ze den vader had moeten schilderen: die was militair, kon sneuvelen, en dan had zijn vrouw tenminste...
Ze ging zitten, wee en duizelig bij de voorstelling. Toen trok ze een teekenplank op haar knieën en begon met houtskool een schets. Ze had kapitein Dumoulin verscheidene malen gezien, ze kon zijn portret best uit het hoofd maken, aan mevrouw Dumoulin kon ze voor alle zekerheid een fotografie vragen, en dan, indien kapitein Dumoulin niet terugkeerde...
Ze teekende voort, dit vlotte, dit ging. Even sloot ze de oogen, liet de hand rusten: zoo wilde ze ook het portret van Pierre Verschaeve hebben, een mooi groot portret. O, maar van Pierre kon ze best een schilderij maken zonder poseeren. Jawel, ze zou bij Zonzons ouders, neen dat ging niet, ze moest Bastien bij Zonzons ouders een foto laten vragen. En als Annie wilde, als Annie er misschien op gesteld was...
- Ik word nog heelemaal gek, ik zou een reeks portretten en schilderijen beginnen van al de mannen die in den strijd zijn. En ze komen natuurlijk terug, ze komen allemaal terug, waarom zouden ze niet terugkomen? Er sneuvelden er toch nooit zooveel als er aan ontkomen.
Myra legde de teekenplank op tafel, ze moest er maar liever eens uit loopen, hier werd ze angstig en onrustig, zij die nooit zenuwachtig was. Dat kwam van het onwijze tobben over Pierre.
Ze zette haar hoed op, keek eens in haar tasch of ze den brief van mevrouw Arends met het adres van Lilly bij zich had. Ja, hier was het: Boersstraat Etterbeek. Ze ging nooit dien kant uit, maar je moest in elk geval een tram nemen, die achter het Jubelpark uitkwam, en daar zou ze dan wel eens vragen en den weg vinden.
- Och hemel, kind, ben je daar! Ik dacht wel dat we je gauw zouden zien. Wat een toestand, hè! Ik heb het altijd gezegd: die Duitschers kun je niet vertrouwen. Hoe is het met je familie? Hier is het me wat geweest! Lilly moet je dat straks zelf maar in kleuren en geuren vertellen. Kom, in de
| |
| |
veranda is het koel en gezellig. Ja, Lilly woont hier wel mooi, een beetje op zijn Hollandsch. Ze hebben dit huis met tweeën gehuurd, anders was het te duur, dat begrijp je wel. En stel je nu voor, die bovenbuur is een Duitsche reserve-luitenant, maar daar had hij natuurlijk nooit iets van gezegd. Voor veertiendagen gingen ze naar de Harz. Zoogenaamd op zomervacantie. Jawel, kun je begrijpen! Nu, ik ben blij dat ze hier weg zijn, ofschoon het aardige menschen waren, mevrouw vooral.
Myra ging op haar gemak in een rieten stoeltje zitten, mevrouw Arends schoof een zetel dichterbij, nam plotseling de hand van het meisje.
- Wat aardig, dat je gekomen bent, kindlief. Lilly had al gemopperd, omdat ze je nog niet heeft gezien in al die maanden, en eer ik uit Antwerpen naar hier vertrok schreef ik je nog gauw een woordje, gelukkig dat je bij je bezoek onlangs je adres hadt achtergelaten. En ik twijfelde niet of je zoudt gauw komen opdagen. Wat een toestand, hè, wat een toestand!
- Hoe heeft Lilly het opgenomen? vroeg Myra met onvaste stem.
- O, schei uit, die dochters van mij! Daar heb je Geraldine, altijd zoo flink, en werkzaam, en practisch, nu die was om den Hollandschen term te gebruiken bijna het hoofd kwijt. Wilde de eerste dagen nu eens dit en dan weer dat. Beweerde dat we in onze villa niet veilig zaten, dat Antwerpen, een vesting zijnde, gebombardeerd zou worden, enfin een opwinding waar je je geen idee van kunt vormen.
- En Lilly?
- Lilly schreef me een kaart, wacht hier heb ik ze. Luister nu eens even: ‘Lieve Moeder en Ger, André is hedenmorgen vertrokken; vannacht werden we opgebeld, algeheele mobilisatie. De kleintjes zijn gelukkig niet wakker geworden. André is naar Namen vertrokken, bij de vierde divisie. Maak U maar niet bezorgd, ik doe het ook niet: à la guerre comme à la guerre. Morgen schrijf ik nader nieuws. Een kus van de kleintjes en van Lilly.’
Mevrouw Arends liet de briefkaart zinken, stak de onder- | |
| |
lip vooruit en keek over haar brilleglazen half verontwaardigd half lachend naar Myra.
- Geraldine en ik dachten direct: het is onze arme meid in het hoofd geslagen van den schrik. Je weet hoe onwijs verliefd ze is op André. Maar neen hoor, ze was kalm, en goed bij haar positieven en toen we 's middags hier kwamen zei ze doodleuk: Het zal wel weer net als in '70 zijn, Moedertje, we zullen hier niets te lijden hebben... Een paar dagen later waren ze volop aan het vechten.
Op dit oogenblik ging de deur der huiskamer open en de dochter van Mevrouw Arends trad binnen.
Myra had haar sedert haar huwelijk niet meer gezien. Eenige maanden voor Lilly's verloving had mevrouw Arends zich met haar beide meisjes, waarvan de oudste aldaar een betrekking had gevonden, in Antwerpen gevestigd, en Lilly was bij haar moeder blijven inwonen tot ze drie maand geleden genoodzaakt was met haar gezin naar Brussel te vertrekken.
Myra stond op met een gevoel van vrees en eerbied. Hier was dus een vrouw, die dat ontzettende doormaakte, een Hollandsche zooals zij, een meisje van haar leeftijd, maar ze was getrouwd, ze had twee kinderen en een man, dien ze hartstochtelijk beminde en die nu ginder ver, op dit oogenblik misschien, in gedachte zijn laatsten groet naar haar toezond.
- Dag Myra, kom je eindelijk opdagen, sprak de jonge vrouw zoo gewoon en natuurlijk of er niets bijzonders aan de hand was.
- Arme Lilly, aarzelde Myra onthutst, 't is verschrikkelijk!
- Kom, zoo erg is het niet, ik ben blij dat André gaan moest voor zijn nummer, dan hoefde je niet te aarzelen: wat plicht is en wat niet.
Ze had Myra bij de schouders gepakt, gaf haar een kus en met den rug naar haar moeder gekeerd keek ze haar vlak in de oogen. In die van Lilly lag opeens zoo'n radelooze angst, zoo'n zee van wanhoop dat Myra het begreep: gewoon doen, net of er niets gebeuren kon, of er geen gevaar dreigde, geen gevaar althans voor dien eene, anders was het niet uit te houden.
| |
| |
- Krijg je berichten van je man?
- O ja, bijna dagelijks, maar ze zwerven vreeselijk heen en weer in de buurt van Namen. Nu eens zijn ze in Bonnines, dan bij Marche-les-Dames, dan in Gelbressée, dan weer bij Marchovelette. Ik schrijf en stuur brieven telkens met vijf frank er in voor den kost, maar toch vraagt hij elken keer om nieuws en klaagt dat hij niets ontvangt. Nu, je begrijpt die veldpost is nog niet goed ingericht en met dat voortdurend heen en weer marcheeren zijn ze moeilijk te bereiken.
Uit haar tasch, die terzijde op den schoorsteenmantel lag, haalde Lilly eenige kaarten en met potlood geschreven brieven te voorschijn. In den hoek rechts op de plaats van den postzegel stond Service de campagne. De jonge vrouw hield het kleine pakje tusschen haar beide handen alsof het een relikwie was, ze keek een oogenblik strak voor zich uit, toen wendde ze den blik naar Myra.
- Moeder heeft me onlangs gevraagd of ik een zekeren Pierre Verschaeve kende, die ook in een der diensten van de Kamers van volksvertegenwoordigers is. Jawel, ik heb hem een paar maal ontmoet en is dit niet toevallig, hij is nu samen met mijn man. Of neen, toevallig is dat niet, ze studeerden gelijktijdig te Leuven, maakten deel uit van het corps universitaire, en zoo vinden verscheidene kameraden elkander nu terug. Ze zijn thans met hun vieren.
- Geef het adres eens aan Myra, ried mevrouw Arends, misschien doet het die arme jongens genoegen als ze eens wat van vrienden en kennissen hooren.
- 't Zal wel eender zijn als voor mijn man, ik zal het voor je opschrijven.
Myra's hart klopte in de keel, ze wist niet of het van verrassing was of van verlegenheid, terwijl Lilly in de huiskamer pen en inkt kreeg om haar een oogenblik later het gevraagde te overhandigen. Ze las werktuigelijk: Pierre Verschaeve, 10me de ligne, 1er batallion, 2me compagnie, 2me brigade, 4me division.
- Dit laatste moet je onderstreepen, Myra, en er hoeven geen postzegels op.
- Wat zou er nu eigenlijk gebeuren, vraag ik me af. Op de
| |
| |
dagbladen kun je geen staat maken, die hebben natuurlijk het wachtwoord gekregen er den moed bij de bevolking in te houden en de zaken zoo rooskleurig mogelijk voor te stellen.
- Les forts de Liége tiennent toujours, citeerde Lilly laconiek. Maar als Luik gevallen is komt Namen aan de beurt.
- Kom, kom kinderen, mopperde mevrouw Arends, jullie zien de zaken veel te donker in. Mijn soldatenhart komt boven, ik voel weer dat ik een colonelsdochter ben. Frankrijk laat ons niet in den steek.
- Frankrijk's dooden zullen ons de onze niet teruggeven, en als Luik en Namen gevallen zijn ligt de weg naar Brussel open, vervolgde Lilly. Als de Duitschers hier zijn is de verbinding met het leger afgesloten, dan krijgen we geen berichten meer van hen, en zij niet van ons.
- Is Geraldine in Antwerpen gebleven? vroeg Myra als afleiding.
- Neen, dat kun je begrijpen, allemaal bij elkaar in tijd van nood, antwoordde mevrouw Arends snel. Feitelijk was het beter geweest indien Lilly met de kinderen in Antwerpen had willen komen, dan waren we in een wip in Holland. Maar Lilly zegt dat ze België niet wil verlaten.
- Neen, dood of levend, ik blijf in het land waar André is.
- Onzin, mopperde mevrouw Arends. Als hij gevangen wordt genomen kun je toch niet naar de moffen, en als het Belgische leger naar Frankrijk afzakt heb je daar toch ook geen onderdak.
- In tijden van oorlog is er nergens een veilig tehuis.
Ze stokten alle drie een oogenblik. De toon der jonge vrouw was zoo onbewogen alsof ze over anderen sprak. Ze stond met den rug tegen de rieten verandatafel geleund, schoffelde met haar linkervoet de mat heen en weer en staarde den tuin in.
- Ze spotten er wel graag mee, met de vaderlandsliefde der Belgen en zoo, vervolgde ze langzaam, maar van den eersten dag af dat we zekerheid hadden en de angst om de twijfel voorbij was, heb je de geestdrift in de stad waar kunnen nemen. Die treinen vol soldaten, en al onze jongens zoo
| |
| |
moedig en vroolijk. Natuurlijk is er wel een deel opwinding en nieuwsgierigheid bij, maar zoo ooit dan is er nu toch reden om te zeggen dat wij den goeden strijd strijden.
- Jammer eigenlijk, dat we hier in Holland een leger hebben, oordeelde Myra. Als we toch neutraal zijn, was het beter geweest ook ongewapend te wezen, dan hadden we ons heelemaal onzijdig kunnen houden en hoefden onze jongens hun bloed niet te laten voor andermans zaken. Hadden ze aan de grenzen niet net kunnen doen of ze zich verzetten, en dan de Duitschers maar door laten?
Mevrouw Arends haalde de schouders op. Myra was een goed meisje, maar altijd zoo prozaïsch en laag-bij-den-grond. Daar stak nu geen zier enthousiasme of ideaal in.
- Wel neen, natuurlijk niet, dat is onmogelijk, antwoordde Lilly knorrig. Als je je niet schrap zet kom je immers onder den voet van den eersten den besten die je huis of je land overrompelt. Als je je niet verdedigt tegen wie je aanrandt, dan krijg je van de vreemden met geweld een geweer in je hand geduwd om te vechten voor hun plezier.
- Ik denk maar aan al die arme mannen, zuchtte Myra, hier en in Frankrijk en in Duitschland, en God weet waar nog meer...
Plotseling hield ze in. Het was onzin over het lot der soldaten te spreken, die hadden de bekoring van het vreemde, den roes van het avontuur voor zich, de bedwelming van het onmiddellijke gevaar, de strijd op leven en dood, al wat de instincten tot zelfverdediging, de oerkracht van den mensch wakker roept, die stonden in den rook van het kruit, in 't gedaver van het geschut. De beklagenswaardigen dat zijn degenen, die hier blijven, thuis, die met stille bezadigde stem spreken als Lilly, maar om wier hart je als bij Lilly een ijzeren harnas voelt.
- En dat twintig eeuwen christendom hierin nog geen verandering hebben gebracht, vervolgde de soldatenvrouw. Zoo'n beulswerk!
Myra wendde haar gelaat vol liefde naar Lilly toe. Ze kon moeilijk uiten wat in haar omging, doch hier was iets dat bewondering afdwong en eerbied, hier was heldenmoed die
| |
| |
ze niet begreep, geestdrift die aan haar voorbijging, maar de afschuw voor de feiten was even groot als de hare.
- Een oogenblik toen Jaurès hier kwam spreken 's avonds, dachten wij dat het socialisme de redding zou wezen, ging Lilly voort. Dan waren we allemaal socialist geworden. Maar het was dwaasheid te veronderstellen, dat een menschelijk stelsel zou bewerken, wat een godsdienst, die zoo het zwaard haat, nooit heeft kunnen bereiken.
Toen Myra 's avonds tegen zeven uur in de Renbaanlaan van den tram stapte stond de beeldhouwer haar op te wachten.
- Dag Bastien, is er iets bijzonders.
- Er is alleen Myra, dat je heusch morgen naar Den Haag terug moet gaan. Luik is gevallen. We weten niet wat het verder worden zal. Er helpt geen protesteeren aan, je kunt immers later terugkomen als je dat absoluut wilt. Ik geloof dat Carel ongerust wordt en heb hem beloofd je aan het verstand te brengen, dat je moet ophoepelen. Stribbel dus niet tegen. Nu, waarom zeg je niets?
- Ik heb het adres van Pierre Verschaeve gekregen, antwoordde Myra afwezig.
- En dat is van meer belang dan de val van Luik, zuchtte Bastien begrijpend.
(Wordt voortgezet)
|
|