Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938
(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 732]
| |
Gestalten in 't verleden
| |
[pagina 733]
| |
werden onder den algemeenen naam: Mariakrans. Want steeds moest voor den nieuwen herder iets poëtisch, iets kunstigs de waarde komen verheffen van het practisch werk. - Hij was niet voor niet discipel van degene die zoo'n diep merk had geprint op 't Antwerpsch liefdadig leven. En toch, hoe hemelbreed verschilden de twee figuren! Zij, de kleine, tengere vrouw, heel en al ziel en begeestering, een levend ideaal. Hij, de forsige boerenzoon, met luide stem, krassende uitspraak, ruwe gebaren. Van den boerenstand had hij, volgens zijn eigen verklaring, den vrouwencultus geërfd. ‘De boerin is koningin in huis’, placht hij te zeggen. Hij behoorde tot een welstellende boerenfamilie van het Kiel, dat toen nog deelmaakte van de Leiparochie. Hij werd er geboren op 10 Augustus 1853 en werd naar de patroon van den dag, Laurentius gedoopt. Alles bestemde hem dus voor dit leven van de Lei, die toen nog vooral een buitenparochie was van veldarbeiders en hij zoog het gezonde van 't natuurleven in tegelijk met het taaie en verheffende der bovennatuur. Een echte type van Vlaamschen priester was pastoor Karsseleers. Zat de kunstbezorgdheid soms niet scheef op de breede schouders? Hij dweepte naar de mode van den tijd, met de Lukasschool, met symbolisme van allen aard - en hoe wijd gezocht was die soms! Met Antoine Oomen, toen hij onderpastoor in de Lei was, droomde hij van een vereeniging van artisten. Voor muziek had hij beslist aanleg, maar zijn stem was zoo onmuzikaal! Vurige helper was hij van Constance Teichmann in de stichting en uitbreiding der H. Gregoriusvereeniging, toen hij, vóór zijn benoeming tot onderpastoor van de Lei, leeraar was in het St. Norbertusgesticht. Maar toen hij tot de geestelijken van St. Laurentiusparochie behoorde, fleurde hij voor goed op, in de zon van Constance's ideaal, in de milde stralen harer Gods-liefde. Hoe zag hij tegen haar op, als tegen een heilige. Dit gevoel bleef hem bij tot zijn levenseinde. En toen zij de oogen voor het tijdelijke had gesloten, sloeg zijne vereering voor haar gedeeltelijk op mij over. Gedurig | |
[pagina 734]
| |
kwam hij tot mij met nieuwe plannen en projecten en eischte dat ik het voorzitterschap zou aanvaarden van het complex zijnet werken, den Mariakrans. Men moet zich echter niet inbeelden dat hij mannenhulp verzuimde. Te lang had hij Frédéric Belpaire, dag in dag uit, zien arbeiden op het caritatieve en sociale veld, iederen Zondag, na de hoogmis, in den ‘Vrede’; op schoolpenningfeesten, op 't Beste Brood, in den Katholieken Kring, in Parochiale scholen. Zooals een vrouwenkloostergemeente de providentieele hulp was geweest voor de nieuwe St. Eligiusparochie, zoo vond ook de jonge herder bijstand en hulp bij een mannengemeenschap: de Missionarissen van 't H. Hart, die niet ver daarvan gevestigd waren. Met een dezer priesters, P. Reyn, sloot de jonge pastoor innige vriendschapsbanden, en 't was door hem dat wij den merkwaardigen man leerden kennen. Pater Reyn! - later zal de tijd komen om zijn uitzonderlijke figuur in 't licht te stellen. Hij leeft nog; hij staat nog aan 't hoofd zijner bloeiende werken. Ik wil enkel hier aangeven wat ik zag van 't begin zijner vruchtbare loopbaan. Bracht de vriendschap met Pastoor Karsseleers een ommekeer in den gemoedstoestand van den vromen kloosterling? Werden sluimerende verlangens en droomen wakker geroepen? Het was immers de tijd dat het sociale overal begon te roeren; dat een wekroep uitging van den Luikschen zetel van 't Luiksch seminarie, van Mgr. Doutreloux en van Abbé Pottier en Godefroid Kurth. Stilaan voelde de jonge kloosterling, P. Reyn, zich niet meer tevreden met eigen volmaking of missiearbeid. Andere uitzichten gingen voor hem open: hij droomde van het wijde veld der verwaarloosde arbeidersscharen. Daar, midden in, wilde hij plaats nemen; leven onder en met het volk, zijn brood eten, zijn nood kennen, zijn leven deelen, dag in, dag uit. Uit deze vurige begeerte werd de Congregatie van de Aalmoezeniers van den Arbeid geboren. - Niet zonder tegenstand. Niet zonder bloedig sacrificie. Het was geen kleinigheid vroegere banden te verbreken; een gansch nieuw opzet te doen aanvaarden. Het werk van vele jaren beteekende het | |
[pagina 735]
| |
en zonder Mgr. Doutreloux's vurigen bijstand, zijn gezag, ware misschien niets tot stand gekomen. Doch eindelijk ging te Seraing, in 't hartje van 't industrieele Walenland, het eerste huis open van de Aalmoezeniers van den Arbeid. Wie juichten er meer over dan de twee Antwerpenaars: Pastoor Karsseleers en Frédéric Belpaire? Ik loop de jaren vooruit en moet nu terugkeeren tot het begin der sociale actie te Antwerpen en tot de verdere pogingen op St. Eligius parochie. Uit een andere gansch verschillende zijde kwam ook roering en vruchtbaarheid: van het nieuw gestichte Instituut in de De Bomstraat. Zooals gezegd, was een jonge Franschman, Georges Lechartier, zich te Antwerpen komen vestigen om de lessen van fransche letterkunde aan de meisjes te geven. Een Franschman is een geboren gedachtenzaaier. Georges Lechartier ontsnapte niet aan den algemeenen regel. Litterator, romanschrijver was hij nog min of meer aan 't zoeken naar zijn weg. In ieder geval was zijn professorschap vruchtbaar onder de jonge meisjes. En niet alleen onder hen, want het duurde niet lang of, met zijn jonge vrouw, nam hij plaats in de kringen van de beschaafde Antwerpsche wereld. Lechartier was een katholiek, een katholiek van den socialen stempel. Er ging invloed van hem uit. Heel andere kringen werden bereikt dan de Vlaamsch sprekende volkskringen der St. Eligiusparochie. De sociale bezorgdheid werd gewekt bij de dames der zoogezegde leidende standen. Studiekringen in 't Vlaamsch en in 't Fransch werden gesticht; voordrachten gegeven. Men droomde van een algemeene vrouwenactie. In die dagen was mijn neef. Jan Belpaire, kapelaan te Nijvel. Na zijn studies aan de Universiteit van Leuven, was hij daarheen gezonden geweest door Kardinaal Mercier om in diens geboortestreek de sociale actie leven bij te zetten. Af en toe ging ik bij hem verblijven en wisselden wij gedachten over wat ons beiden aan 't harte lag. 't Was bij een dezer bezoeken dat hij een algeheel plan ontwierp van vrouwenactie, dat feitelijk tot grondslag diende van al wat later tot stand kwam, dat nu zijn bloeienden uitslag heeft gevonden in het Secretariaat van de Poststraat, te Brussel. | |
[pagina 736]
| |
Troostelijk is het te zien hoe de nederige kiem werd gelegd in 't Institut der De Domstraat. Deze kiem schoot weelderig op, toen wij kennis hadden gemaakt met Victoire Cappe. Luik is de ‘Cité ardente.’ De geesten zijn er vurig, radicaal. Het had zijn bisschop gehad: Mgr. Doutreloux; zijn leeringzaaier: Abbé Pottier; zijn welsprekenden leekeapostel: Godefroid Kurth. Nu stond nog een vrouwelijke apostel op, een tenger figuurtje, maar met ijzeren wil. - Victoire Cappe. Zij was buitengewoon intelligent, verteerd met volksliefde, democraat in merg en been. Tot een liberale familie behoorend, was zij vurig katholieke geworden, had de studiën van regentes schitterend gevolgd en nu omringde zij zich met volksmeisjes waarmede zij gemeenzaam omging en die zij opleidde in de theorieën van Rerum Novarum, de nieuwe oorkonde der volksontvoogding. Toen Victoire Cappe er in toegestemd had haar apostolaat tot Antwerpen uit te strekken en in 't Institut een studiekring te komen besturen, was weer een nieuw brandpunt van sociale vurigheid opengegaan. Maar natuurlijk moest dit zich beperken tot franschsprekende kringen en kon niet tot het volk doordringen. Het vruchtbaarste wat Victoire Cappe te Antwerpen presteerde was zeker de onovertroffen Maria Baers voor haar gedachten en haar actie te winnen. - over Maria Baers, zoo goed als over E.H. Reyn, is mij door kiesche bewondering opgelegd te zwijgen. Pastoor Karsseleers, altijd op de loer naar sociale verbetering, had ons nog een andere schrandere vrouw doen kennen: Louise Van de Plas. Hij was een warme voorstander harer feministische gedachten. Af en toe kwam Mej. Van de Plas lezingen houden of deelnemen in debatten. Want levendig was de bezorgdheid, de werkzaamheid, zoowel in den Vlaamschen als in den Franschen studiekring van 't Institut. De ziel van den laatsten beteekende voorwaar onze nicht Hedwig Belpaire-Rieth, die zich vol begeestering en vuur in den arbeid had geworpen en haar Duitschen organisatiegeest weldra zou ontwikkelen in een meesterlijk gestichte en uitgebreide Ligue d'Acheteurs. | |
[pagina 737]
| |
Door Hedwig Belpaire ook kwamen wij in contact met den Duitschen Frauenbund, wiens secretares Fräulein von Carnap ons in April 1908, uit Keulen, een bezoek kwam brengen. Dit alles had voor centrum het Institut, waar sociale voordrachten of debatten alterneerden met muziekuitvoeringen of litteraire plechtigheden. Want nooit werd de cultuur uit het oog verloren, maar de opvoeding werd er opgevat als levensexpansie in den vollen zin van het woord. Naar alle kanten zouden ramen en deuren opengezet worden; alle tochten van het menschelijke opgenomen; alle stroomingen der buitenwereld waargenomen. Door onze Extension Universitaire hadden wij contact gehad met de fransche litterators: René Doumic was ons, uit Parijs, een zes wekenreeks lessen komen geven. 't Was door hem dat wij Georges Lechartier als professor voor 't Institut hadden bekomen. Uit Rijsel ook was Abbé Lecigne ons jaren lang komen lessen geven. Soms ook waren het aparte voordrachten, onder andere eene van Henry Bordeaux, wiens ‘Peur de vivre’ ophef had gemaakt. Zelfs Brunetière gewaardigde zich eens voor ons een lumineuze lezing te houden. Ongelukkig had hij een zeer moeilijken dag - Asschewoensdag van 1904 - gekozen, wat het menu van het voorafgaande gastmaal bezwaarlijk maakte. Maar de Franschen geven weinig aandacht op zaken van materieelen aard. In 1908 kwam Kardinaal Mercier in den Katholieken Kring van Antwerpen een lezing houden, die een echte revelatie was, zoo klaar, zoo hoog van toon. Hoe jammer toch dat zoo'n geest gesloten bleef voor den nood der Vlamingen! Dezen hadden nooit afgezien van hun eisch om een der twee staatsuniversiteiten voor zich te hebben; doch stap voor stap moesten zij vooruit; broksgewijze moest alles veroverd worden. Nog was de strijd voor 't middelbaar onderwijs niet beslecht. In de episcopale colleges werd nog, aan Vlaamsche jongens, alles in t Fransch gegeven. 'Het gehate en vernederende Signum deed nog de ronde voor wie het waagde een woord Vlaamsch te spreken. Is het wonder zoo de Vlamingen, met verbeten woede den toestand | |
[pagina 738]
| |
duldden? De Coremanswet had voor de officieele inrichtingen verbetering gebracht en toen Mgr. Mercier den Mechelschen zetel beklom, wilde hij ook, rechtzinnig, voldoening geven aan de Vlamingen in de episcopale gestichten.. Maar hij, en de andere bisschoppen, wilden aan hun voorrecht en aan hun vrijheid niet laten tornen. - De vrijheid van den huisvader is trouwens iets dat diep gegrift is in 't hart van ons volk. Wij zijn geen knechtige Duitschers. Gespannen bleef de toestand maar er was nog niets onherstelbaars gebeurd. Vooraleer den nakenden storm te beschrijven wil ik nog eens adem halen en mij, in muziekvreugde, verfrisschen. | |
VIIIAl die jaren van geestesbeslommering, soms afmattenden socialen arbeid, was muziek onze troost en afleiding geweest. Het Vlaamsch kwartet aan huis, dat ons dichter bracht bij den geest der groote klassiekers, dat aanleiding gaf aan mijn werk over Beethoven. Andere muzikale uitvoeringen; die vooral van Ontrops Gewijde Concerten. Op Passiezondag 1908 gaf hij Hädels Messias op buitengewone wijze. De altpartij werd voorgedragen door Mw. Philippi, een hartstochtelijk orgaan, een ronde fluweelen stem, daarbij uiterst klassiek. In Brussel kwam Mengelberg, met koor en orkest, Bachs Matthaeuspassion geven. De solisten waren de uitstekende Mw. Noordewier, een sopraan zooals ik sedert tante Constance's tijd, geen meer had gehoord en den nooit genoeg geprezen Messchaert. Heel het jaar 1908 door gingen ook Cuppens en De Vocht, als geestelijke barden, als Vlaamsche troubadours, door het land, hun Jaarkrans voordragend, een storm van geestdrift en stichting opwekkend. Hier, in Antwerpen, traden zij in 't Beethovenzaaltje op, op Onnoozele Kinderdag, 28 December, terwijl buiten een ijskoude vorst heerschte. - Wij wisten | |
[pagina 739]
| |
toen niet dat Messina op 't zelfde oogenblik, in assche werd gelegd door de aardbeving. - En binnenin was het een eenige stemming van gezelligheid en vrome vreugd. Den heelen tijd bleef ik arbeiden aan mijn Beethovenboek. Het symphonisch werk, de kwartetten, de sonaten waren mij vertrouwd, doch ik wenschte het reuzengewrocht, de Missa Solemnis, dieper in te studeeren. Men gaf, op 't einde van Mei 1909, een Beethoven-festival te Dortmund, en de twee meesterwerken: 9de Symphonie en Missa Solemnis, stonden op het program. Wij besloten er naartoe te gaan en ik stelde Ontrop voor ons te begeleiden. Hij zou de Mis hooren en wie weet? ze laten uitvoeren op een zijner Gewijde Concerten. Gezegende gedachte! die mij een der kostbaarste vreugden mijns levens zou bezorgen. Dortmund is anders alles behalve poëtisch. Een fabriekstad, zonder monumenten, zonder iets om het oog te bekoren. Wat verschil tegen de vroegere omlijsting der Rijnsche festivals: het toen nog frischgroene Dusseldorf; Aken met zijn Dom; Keulen, vol oude kerken en gedenkteekens. En de uitvoering was ook niet boven het middelmatige, al waren uit Holland Mw. Noordewier en Messchaert gekomen - Messchaert in den liederkrans: An der ferne Geliebte! - en uit Berlijn, voor het vierde pianoconcerto, Frederic Lamond. - Dit alles toch was de reis overwaardig. Ontrops oordeel over de uitvoering van de ‘Missa Solemnis’ was niet geestdriftig, maar hij besloot: ‘Ik zal het doen; en ik zal het beter doen.’ En hij hield woord. Dit verfrisschend muziekbad was weldoende voor den nakenden storm, want in den zomer 1909 ging er spanning komen. Nooit was de breuk tusschen Kard. Mercier en mij geheel vereffend geweest, maar in schijn was de verhouding goed. Zoo, na de wijding van mijn jongsten neef, Bruno Belpaire, op de receptie op het Bisdom, waar wij aanwezig waren met de twee oudere broeders priesters, riep de Kardinaal uit: ‘Oh! quelle belle famille d'abbés... et d'abbesses’, voegde hij er monkelend bij, mij aankijkend. | |
[pagina 740]
| |
Eilaas! de goede betrekking zou niet blijven duren. De verklaring van de bisschoppen - of liever van den Kardinaal, want het was voor niemand een geheim dat hij het ware hoofd was van 't episcopaat - als zijnde het Vlaamsch geen wetenschappelijke taal, bevoegd voor universitair onderwijs, was een doorn in 't oog der Vlamingen. Er moest protest komen. Dr. Van de Perre nam de initiatief. Deze door en door katholiek overtuigde man, met heel het levendig geloof van den Kempischen jongen - hij was van Gheel - had tegelijk de brandende, onbaatzuchtige liefde voor het Vlaamsche volk die de inwoners zijner streek kenteekent. Hij was mij reeds komen polsen, maar tot een besluit was het er niet gekomen. Op een Zondagmorgen van Juni, den dag dat de processie van 't H. Sacrament moest uitgaan en dat ik mij bereidde om naar de stad te gaan - ik weet het nog zoo goed! - kwam mij toe de proef van een protestbrief, die door vooraanstaande Vlamingen zou onderteekend worden. Dr. Van de Perre vroeg mij mijn naam er onder te zetten. Wat zou ik doen? De keus der bewoording was voorzeker niet de mijne; de taal was geweldig, heel en al ondiplomatisch. Een mijner neven priesters was hier. Ik vroeg hem raad. Hij antwoordde: ‘Als gij dat niet teekent, wie zal het doen?’ Ik zette dan mijn naam, en het noodlot wilde dat ik - naar alphabetische orde - aan 't hoofd der lijst stond, als ware alles van mij uitgegaan en droeg ik de volle responsabiliteit. Wat een herrie daarna! Wat een ontreddering! Had ik niet roekeloos gehandeld? Ik heb het mij dikwijls afgevraagd, al heb ik nooit de daad betreurd als een misslag en vond ik mij volledig gerechtigd te handelen naar vrije overtuiging. Maar dit was het oordeel niet van den Kardinaal die de daad beschouwde als iets oneerbiedig tegen 't geestelijk gezag. En dat voor een vrouw! Steeds bleef hij zoeken naar den geestelijke die mij mocht opgestookt hebben, want dat een vrouw eigen overtuiging kon hebben en er naar handelen, kwam bij hem niet te binnen. Had hij geweten dat de eenige geestelijke die schuld had, een zijner vroegere studenten was! | |
[pagina 741]
| |
Nu werd alles in de war gestuurd, ten minste hier in Antwerpen. Want ik was niet enkel een hoofd in 't Vlaamsch kamp, maar ook op sociaal gebied daar ik voorzitster was van den Mariakrans. Voor de priesters had de toestand iets tragisch. De meesten waren diep overtuigd Vlaamschgezind. De clerus had altijd de grootste kracht uitgemaakt van de Vlaamsche Beweging. Nu stonden zij tusschen hun innigst gekoesterde gevoelens en den eed dien zij afgelegd hadden in de handen van hun bisschop. En die bisschop verstond niets van hun bezwaren, van hun mentaliteit. En was zelf een gevoelsmensch, medegesleept, zonder dat hij het wist, door passie en vooringenomenheid, beïnvloed zooals wij het allen zijn, door de eerste indrukken zijner kinderjaren, door zijne opvoeding. - De abstracte mensch bestaat niet. Er is enkel de levende mensch, onderhevig aan falen en lijden, en anderen lijden veroorzakend zonder het te willen. Dat was het geval van Kard. Mercier die geen benul had van wat er omging van treurnis en wrevel in de harten zijner priesters. Ik schreef hem dat eens, weinig diplomatisch, men moet het bekennen dat al zijn priesters aan mijne zijde stonden, niet aan de zijne. Die correspondentie bewaar ik en, zoo ik mij niet vergis, zijn de brieven van de vrouw niet de minst tot de rede, tot de logiek, gericht. Maar hoe weinig uitstaans heeft de logiek met de menschelijke handelwijze! Dat gehaspel tusschen den Kardinaal en mij bracht de priesters in verlegenheid. Hij had zijn bezoek aan de werken van Pastoor Karsseleers, in St. Eligiusparochie, beloofd, en moest ontvangen worden op het lokaal van den Mariakrans. Maar.... ik was voorzitster van Mariakrans en hij liet weten dat hij er mij niet ontmoeten wilde. Ik, aan mijnen kant, weigerde ontslag te nemen. Met Belpaire-stugheid, was ik van mijn voornemen niet af te brengen, al kwamen geestelijken tusschen. Want die hielden aan de eer hun door den Kardinaal toegedaan en zoo deden ook al de vrouwelijke leden van Mariakrans, van de bloeiende volkswerken. Op den duur, bleef ik tehuis en gebeurde de plechtigheid | |
[pagina 742]
| |
zonder mij. In Augustus was een Katholiek Congres te Mechelen bijeengeroepen. Die Mechelsche Congressen zijn altijd van groote beteekenis geweest, van 't eerste, in 1863, af, wanneer Montalembert er het vaandel van 't liberaal-Katholicisme had hooggehouden, toegejuichd door de meerderheid der Belgische Katholiciteit, geestelijken zoowel als wereldlijken. Sindsdien had een heele omwenteling in de gedachten plaats genomen. Het sociale feit stond op den voorrang. De Katholieken waren niet meer in ultramontanen en liberaalkatholieken gesplitst, maar in christen-democraten en conservateurs. De congressen van Luik, de actie van Mgr. Doutreloux, abbé Pottier en Kurth, de sociale wetten van 1886, dank vooral aan Minister Beernaert, het groote feit van Rerum Novarum in 1893, hadden den toestand grondig gewijzigd. Maar nog bestonden in den schoot der Katholieke partij de twee richtingen, de conservatieve en de democratische - zij bestaan trouwens nu nog. Beiden waren vertegenwoordigd op 't congres van 1909. Kardinaal Mercier moest vooruitstrevend geheeten worden, daar hij de sociale werken zoo toegedaan was, maar in andere opzichten stond hij aan de zijde van de conservateurs, en van hun hoofd, Woeste, die een instinctieven haat had van de Vlaamschgezindheid - conservateurs en franskiljons zijn altijd hand in hand gegaan. En op dat Katholiek Congres zou een grooten slag voor den Vlaamschen strijd geleverd worden. - Plots, op de algemeene vergadering, in aanwezigheid van al de bisschoppen, van ministers en politieke mannen, door de vervoerende taal van een Vlaming, en in 't Fransch! Wat een tooneel, toen Frans Van Cauwelaert, onverwacht, op de tribune verscheen en de eischen der Vlamingen in klare taal voordroeg. Groen werden sommige leiders. Er ging een rilling door de bomvolle zaal, die vooral door Vlamingen bezet was, en een ovatie werd den jongen redenaar toegebracht. Daarna, op de koer, verdrong zich een opgewonden me- | |
[pagina 743]
| |
nigte Vlamingen en toen de stoet der bisschoppen voorbij toog, volgde P. De Vos, de Kapucien, ze ironisch lachend met het oog, en boog diep voor mij, als voor de ‘Moeder der Vlaamsche Beweging.’ De naam is mij bijgebleven. Bij die gelegenheid heeft Frans Van Cauwelaert een zijner schitterendste triomfen gevierd. Wat zou dan in 't hart van Kard. Mercier omgegaan zijn? Want Frans Van Cauwelaert was een der meest belovende studenten van Mercier's seminarie Leo XIII geweest en nog, met het idealizeeren der groote zielen, bleef hij gelooven in den meester die zijne jeugd bezield had. Toch had deceptie hem reeds moeten leeren, hem overtuigen dat Mercier ondanks zijne groote gaven, hem wegens zijne Vlaamschgezindheid, nooit zou bevorderen. Eene plaats ontsnapte hem aan de Universiteit van Luik. Toen nam hij het aanbod aan van de Katholieke Universiteit van Freiburg, in Zwitserland, en was er nog professor in 1909, toen 't Congres te Mechelen werd gehouden. - In 't buitenland was zijne Vlaamschgezindheid niet gevaarlijk. Maar zou hij in 't buitenland blijven? Den 25 Maart kreeg ik plots zijn bezoek. Hij kwam mij raad vragen: zou hij zich in de politiek laten gelden zooals Dr. Van de Perre hem er toe aanzette? Wat kon ik hem antwoorden. Ik was op dat gebied onbevoegd. Diezelfde maand Maart 1910 - den 13 Maart - had ons de volle veropenbaring gebracht der Beethoven-wijding, door een uitvoering van de Missa Solemnis onder de leiding van Ontrop, zooals er nooit meer eene gebeurde. |