Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938
(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 651]
| |
Dat is niet mogelijk
| |
[pagina 652]
| |
Een avond in Tivoli - en het heele leven is een misverstand. Staat U me toe, dat ik neer zit - dank U - dat is niet mogelijk. Met betrekking tot den bol, die zonder meer in het hemelruim rondzweeft en in gevolge verschillende leerboeken over landbouw ‘aarde’ genoemd wordt - kan een heelen boel en nog wat gezegd worden - en is ook heel wat gezegd geworden. De gekende bijenkweeker A. Larsen heeft zelf voordrachten gehouden over bijen en akkervelden en den invloed van den aardappelschimmel op den honing in het Noord-Oosten van Sjaelland. Aarde is altijd goed - daar kan in gegraven worden - daar kunnen vestingswallen van opgeworpen worden - en die kunnen weer gesloopt worden. Potaarde is buitengewoon fijn. En toch is er niets op aarde, dat zoo mishandeld wordt als juist de aarde. Daar wordt op gestampt - daar worden alle mogelijke weerzinwekkende dingen op uitgegoten - daar worden paardenwedrennen op gehouden - men legt er asphalt en straatsteenen op - bouwt huizen en plant vlaggestokken - graaft diepe cloaken en alle mogelijke andere dingen. Wat ik eigenlijk wilde zeggen - - - maar aarde is er eerst en vooral op berekend, dat men er zou op gaan, en daar is niemand die dat doet - of bijna niemand - ja, ik ben waarlijk zelf per tram naar hier gekomen. Kijk - waarom ik eigenlijk kwam - - - ik hoop niet, dat ik uw tijd beneem? Als kind droomde ik er altijd van, iets grootsch te worden, als ik volwassen werd - maar voorloopig ben ik alleen volwassen geworden. Ik denk aan mijn schoolkameraad Othello Hansen - die heeft zich omhoog gewerkt - maar hij eindigde toch met te zeggen waartoe dient het, dat men jura gestudeerd heeft - als men geen tanden meer in den mond heeft? Nee - ik heb mij bij den grond gehouden, al verliep mijn leven ook op een ladder. Paradox Mijnheer - ach, ja - inspiratie is iets dat komt, als men op niets anders te denken heeft. Wanneer men dag voor dag een zwarte das gedragen heeft, | |
[pagina 653]
| |
wordt men eindelijk toch ernstig opgenomen. Het is ook ongelooflijk wat de menschen weten - er is slechts één zaak, die ze niet weten, en dat is, dat ze niets weten. Ik ben er, Mijnheer - ik ben er! Dat is niet mogelijk. Daar hadt ge nu mijn meester - die was vrekkig - niet dat, wat men vrekkig noemt - maar vrekkig dus - Hij kon den heelen avond sigaren zitten stelen van zichzelf. Maar voor 't overige was hij een reuzekerel. Met een open aangezicht - ja, dat was zóó open, dat het tochtte, als ge vóór hem stondt. Ziet U - Mijnheer - de reden, waarom ik me zoo maar zonder meer aan U voorstel, is, als ik het zoo mag uitdrukken, van een heel delikaten aard. Ik vergat U te zeggen, over mijn waarden meester zaliger, dat hij Johansen heette. Ja, ja, dat is altijd een inlichting. Hij zag een kans - en toen hij die gezien had - wilde hij verder niets anders meer zien. Ik heb er dikwijls op gedacht - als men nu eens met een ballon opging, denzelfden dag waarop de wereld moest vergaan - waar zou men dan neerkomen? Ja, dat zijn problemen, Mijnheer - alles is een misverstand - dat is niet mogelijk. Voor het overige was mijn meester een merkwaardig man - hij zag altijd achteruit in den tijd. Jaren lang had hij zooveel achteruit gekeken, dat hij nu werkelijk het hoofd achterom wendde als hij uitging. Een man, die zooiets doet - moet onvermijdelijk tegen iets aanloopen - hij liep dan ook vlak onder een pletrol - terwijl hij naar een bakkersmeid liep te kijken. Vermogen had hij niet - maar de weduwe leeft van den verkoop van de ledige flesschen. Ach, ja. De menschen zouden naar musea moeten gaan sedert ik begonnen ben, naar musea te gaan, heb ik elken nacht geslapen - daar is niets, dat iemand zoo vermoeit als musea. Ah, pardon, ik zie dat Mijnheer op zijn uurwerk kijkt - nu moet ik voort - dat is niet mogelijk. Ziet U, Mijnheer - veroorloof me, dat ik eventjes dit kleine voorw erp uit het bijblad pak. Werk van een kunstenaar - | |
[pagina 654]
| |
als 't U belieft - Mussolini! Deze kleine buste die kan staan waar U maar wil, lever ik voor den sensationeelen, belachelijken prijs van zes frank vijf en zeventig. Sta me toe, dat ik ze op het boekenrek hier zet - wat zegt U er van? - Is dat niet echt illudeerend? Duizendmaal dank, Mr. - ja - ik wist wel, dat Mijnheer kunstkenner was - met zulke deurplaat en wat U daar tegen de muren heeft. Is er misschien ook iets aan het plafond te doen - nah - ik kan bij gelegenheid wel eens komen hooren! Oh - Mijnheer vertrekt - - - naar China - voor eeuwig! Ja, ja - dank U wel voor vandaag - Vaarwel -ik heb mijn voeten afgevaagd. Mijn naam is Larsen - dat is niet mogelijk. | |
[pagina 655]
| |
II
| |
[pagina 656]
| |
cycles, dan zouden ze minder plaats innemen, en niemand zou er durven op rijden. Eveneens zou een saksofoon maar mogen toegelaten worden, wanneer hij geen mondstuk had. Oelfus behandelde graag de vraagstukken van den dag in zijn diepzinnige gesprekken met Vitellius. Vitellius zijn heelemaal nieuwe paraplu werd eens door een auto overreden - en sindsdien werd hij witgloeiend, als 't gesprek op auto's kwam. En dat gebeurde - Maar Oelfus deelde zijn afkeer en ging voort: Elke nieuwe weg bevordert de auto-ongevallen - daarom, weg met alle wegen - ook dien naar Rome - dan zullen de auto's van zelf verdwijnen. Een automobilist komt ten minste ééns per dag tot op een centimeter in de nabijheid van de strafwet - maar heel wat cyclisten zitten er een meter diep in. Oelfus kon geen cyclisten verdragen - omdat die u zoo verraderlijk stil overvallen. Elke man zijn hof. Ja - zei Vitellius - dat wordt heel modern met die ‘hofbeweging’. Oelfus beet toe - het woord ‘modern’ zou uit de taal moeten verbannen worden, morgen deugt het toch niet meer. Wat paardenwedrennen aangaat, die worden in hun huidigen vorm afgeschaft - nadien zullen de wedrennen gehouden worden onder de ruiters, en de paarden zullen de premiëm uitdeelen. Oelfus bekrijtte zijn keu en keek geïnspireerd naar een groot glas schuimenden Pilsner, dat de kelner - de kleine Puck - op een tafel neven het biljart had neergezet. Een journalist die zichzelf niet tegenspreekt heeft geen talent - mompelde Oelfus en droogde het schuim van zijn moustache af. Deze losse gedachte ging volkomen onopgemerkt langs Vitellius heen, die in twist geraakt was met een afgeblotten heer, dien Oelfus met zijn keu tegen het hoofd gestooten had. Langzamerhand bedaarden de gemoederen - en men hoorde | |
[pagina 657]
| |
alleen de biljartballen tegen elkaar aanstooten - en Oefus aan zijn moustache zuigen. Koop nooit goedkoop - zei hij, gelijk ze daar stonden - ik kocht eens een paar sokken voor 5,95 Fr. - en toen ik ze uitpakte - gingen de teenen er af, eer ik ze aan had. De afgeblotte heer verliet het café - hij steunde op een uiterst zwaren wandelstok - hij was houthakker geweest in Canada. Oelfus staakte plotseling het spel en zei vreeselijk geïnteresseerd tot Vitellius: Weet gij wat dat is, als de whisky niet meer smaakt? Nee - dat heb ik gelukkiglijk nog nooit beleefd - zei Vitellius en keek verschrikt op. Toen speelden ze verder. Kleine Puck zat in een hoekje ‘De Bacil van den Dag’ te lezen. Als ge het temperament van verschillende volkeren in aanmerking neemt - - wendde Oelfus den koers - kunt ge dan zeggen, hoe een Engelschman, een Franschman en een Duitscher zich aanstellen tegenover een groot glas bier met een vlieg er in? Vitellius onderzocht haastig de glazen en keek toen nietbegrijpend Oelfus aan. Nee - kunt gij dat - vroeg hij. Ja - ziet ge - als een Engelschman een glas bier voorgezet wordt, waarin een vlieg ligt - wenkt hij Puck en vraagt een ander glas. Prachtig - zei Vitellius - en de Franschman? Ja - de Franschman vischt de vlieg op en drinkt het glas uit. En de Duitscher, wat doet die? Die drinkt zijn bier met vlieg en al - zei Oelfus. De vroolijkheid ging over op Puck, die midden in een akelige affaire in ‘De Bacil’ verdiept was. Overwin uzelf - mompelde Oelfus aan zijn moustache zuigend. Puck besprak het huiveringwekkende drama, waarover hij gelezen had - en stel u voor - de politie was een heelen tijd op het goede spoor geweest. Maar toen kwam er een trein | |
[pagina 658]
| |
aangereden - en moesten zij opzij springen - kakelde Oelfus. Puck plooide gelijk een vouwmeter van 't grijnslachen. Het afgeblotte heertje stak plotselings zijn hoofd binnen de deur - ben ik hier geweest - vroeg hij. Puck knikte. Toen ging het afgeblotte heertje weer verder. Oelfus stiet neuriënd tegen de ballen - - toen zij hij: Hoe heet die melodie ook weer, die ze altijd neuriën, als ge iemand in een hotelvestibule tegenkomt? Vitellius antwoordde niet - Oelfus neuriede verder. Hoort ge nog iets van Uberweg - vroeg hij aan Vitellius. Nee - dat is lang geleden - waar mag die toch zitten? Ja - dat weet ik niet zoo heel zeker - hij moet een affaire begonnen zijn. Zoo - wat voor iets? Uberweg is zoo door en door materialist - dat het dat wel zal zijn, waarin hij doet. Puck lag onder de tafel te kakelen - 't begon te regenen - Oelfus trok zijn kraag over zijn ooren - Hebt gij ooit Tetteman gekend? Heeregod - die met zijn honderd frank? Precies - hij was een zonderling in zijn laatste dagen - hij durfde geen puntkoolen eten - hij was bang, dat hij ze met de punten naar beneden zou inslikken. Vitellius bestelde twee glazen met hoogen schuim - hij zag er opgewekt uit - Oelfus stond op het punt zijn melancholie te vergeten. Drie zwaarlijvige heeren traden binnen en begonnen hun jassen uit te trekken - Puck sprong behulpzaam toe, maar ze bemerkten hem niet; hij stond daar gelijk een sneeuwvlok tusschen drie nijlpaarden. Oelfus praatte zonder tegenwerpingen verder - die, eh - die Brumme uit Viborg, ge weet wel - die is naar Amerika getrokken - hij kon geen krediet meer krijgen in de café's op Noord-Jutland - 't is te hopen, dat er niets van terecht komt. Hij was traag van opvatting - zei Vitellius. Ja - in den hoogsten graad - hij sloeg zijn broek met nagels vast - zei Oelfus en deed een greep naar zijn schuimend glas. | |
[pagina 659]
| |
De drie zwaarlijvige heeren vielen neer op de sofa, die onder hen ineen zakte; ze gingen door den vloer tot in A. Larsen's pluim- en donsmagazijn - en daar bleven ze - Puck bediende hen door het gat in den vloer - Oelfus en Vitellius speelden verder en bestelden het eene glas met hoogen schuim na het andere - de tijd ging zijn gang. | |
[pagina 660]
| |
III
| |
[pagina 661]
| |
Ik liep gansche dagen - 't is te zeggen Vrijdagen, Zon- en feestdagen - uithangborden en huisnummers te lezen, van voor naar achter en van achter naar voor en telde samen en rekende uit - paar getal en onpaar getal en hoe dikwijls gaat dit in dat - en zoo voort - ik verschool me in deurportalen, als ik een kat met één oog zag - en mijn vrouw - ach - Marie-Antoinette zaliger - mijn vrouw moest de eierbollen tellen eer zij ze in de kachel schudde, of er toch maar geen paar getal zouden zijn: oh, daar mag nooit een paar getal zijn - let daar op. Ik herinner het me duidelijk, op zekeren dag vóór Kerstmis - waren er juist dertig stuks geweest - dat kwam ik later te weten - maar toen was het te laat - de theeketel was overgekookt en had haar voeten verzengd - als 't U belieft - eierolie - en zelf boodschappen doen - dus, iets moet er toch wel van waar zijn - - dank U ik heb zelf lucifertjes. En met dertien aan tafel - dat overkwam ook eens - ik vierde mijn jubilee in de zangmaatschappij ‘Zoo verstaan wij dat’. Mijn oude vriend Mogens - we noemden hem ‘Morgenbittertje’ - viel van de trappen en had een heelen boel onkosten aan zijn bril - maar of dat nu was omdat we met dertienen aan tafel zaten - of omdat Morgens op dat oogenblik al duizelig was, dat zou ik niet kunnen zeggen - hij was in alle geval naar beneden gerold. Mijnheer is een kenner van het edele kruid - zulk een heerlijk blauwen rook als die sigaar heeft - dat doet me aan Capri denken. Heuheu - ik ben nooit verder dan Malmö geweest - maar ik heb dikwijls heel ver gedacht. Jarenlang ben ik bang geweest om aan de linkerzijde van iemand te gaan - oh - let daar toch op - en 't viel wel uit, toen ik horlogemaker Planke ontmoette - hij hoorde namelijk niet uit het linkeroor, dus moest ik wel rechts van hem gaan - als 't U belieft - dienzelfden avond viel een plaasteren beeld van Frederik den Zevende op Planke's hoofd. Ik ben hem gaan bezoeken in 't hospitaal - en ik dacht er 't mijne van - ik dacht er 't mijne van! Natuurlijk was hji het wien het overkwam - maar in alle geval - iets moet er van waar zijn. | |
[pagina 662]
| |
Of op een anderen keer, toen Jörgensen zijn wollen ondervest averechts aantrok - vreeselijk - hij deed iets, wat hij nooit zou moeten gedaan hebben - hij draaide ze om - 't was tegen het einde van November - en trok ze rechts aan - toen waren er geen knoopen aan. Hij raakte in onmin met zijn vrouw - negen jaar lang waren ze van elkaar weg - een heel tijdje niet waar? - maar ze werden weer goede vrienden een week vóór ze zilveren bruiloft zouden vieren. Godja - zoo veel van zoo weinig - dat was vroeger - nu ben ik tenminste genezen van bijgeloof - 't is ook - alles bij mekaar genomen - slechts inbeelding. Hoe ik genezen ben? Ja - kijk - dat kwam door dat hoefijzer - een heel alledaagsch hoefijzer. Dat lag zoo eenvoudig midden op straat - en ik dacht, dat moet ge mee naar huis nemen om boven de deur te slaan - daar hingen er al vier - dan wint ge zeker in de loterij. Maar ik won niet in de loterij - nee - ik tuimelde van de ladder en brak mijn meerschuimen pijp - met een liggende nimf er op - met de hand uitgesneden - een geschenk van den vorst van Montenegro aan een koetsier, omdat hij hem van een gemaskerd bal naar huis gevoerd had - en dat ik geërfd had van dien koetsier, hij heette Andersen en werd de Zeehond genoemd, omdat hij nog nooit in 't water geweest was. Dien avond ben ik genezen - Mijn vrouw - Marie-Antoinette - werd buitengewoon opgeruimd - ze was jaloersch op die nimf - ja - ik vertroetelde die pijp - en ik kon den heelen avond die nimf zitten poetsen - en daar werd mijn vrouw razend van - maar zoo zijn de vrouwmenschen - die hebben gevoelsleven - die hebben temperament. Nee - meestal geraakt men in 't een of 't ander, als men al te bijgeloovig is. Nikkelsen geraakte in 't zinneloozengesticht - en daar is hij nog - dat is nu al heel wat jaren geleden - Volkersen leefde toen nog. Dank U - ik heb zelf lucifertjes - dat is gek met zoo een | |
[pagina 663]
| |
sigaar; die brandt altijd scheef, als ge daar niet den heelen tijd zit naar te turen. Prachtige avond - wat is het nu rustig hier in 't park. Hebt U misschien Balduinsen ook gekend - - hij speelde triangel in de Groote Opera in 't Schoenmakersstraatje? Eigenlijk was hij behanger - dat was in 't begin van de jaren negentig - later werd hij zot. En dat kwam door dat vervloekte bijgeloof - hij had de merkwaardige gewoonte - als hij het IJsberenstraatje moest oversteken, waar hij woonde - dan moest dat altijd van den eenen lantaarnpaal naar den anderen zijn - dat was zoo een bijgeloof - dat moet wel van in 't begin af zijn oorzaak gehad hebben. Op zekeren dag, toen hij halverwege het IJsberenstraatje overgestoken had, kwam daar een man met een lange ladder aan, zoodat Balduinsen eerst verder op het ander voetpad aanlandde - - daar stond geen lantaarnpaal - hij was een vogel voor het bijgeloof - en hij werd zot. Zoo meteen - waar is mijn paal - waar is mijn paal - stond hij verdwaasd te mompelen - en toen kwamen daar twee van die toenmalige zwaarlijvige agenten aan en namen hem mee naar 't bureel. Die hadden dat verkeerd begrepen met dien paalGa naar voetnoot(1) - en hij werd ingeschreven als ‘delirist’ - die sukkelaar van een Balduinsen - en hij is er nog niet in geslaagd, die criminalisten en geleerden van hun vergissing te overtuigen. Hij zit in 't een of 't ander gesticht te koekeloeren, en praat maar over dien paal. Ongelukken, niets anders dan ongelukken komen er voort van al dat domme bijgeloof. De kwestie is namelijk - dat het ernstig opgenomen wordt - maar ik ben er van genezen, Mijnheer - toen ik die nimf kwijt geraakte - ah - zoo een pijp! 't Is alleen de wil, waar het op aankomt - een vaste wil, Mijnheer - al het andere is gewoonte - en ik hoop, dat ik het wel zal kunnen klaar spelen - laat mij daarop tegen de bank kloppen. | |
[pagina 664]
| |
Nu, vaarwel - dat was een heerlijke sigaar - duizendmaal dank - maar ik zag daarstraks al, dat U er geen meer in uw koker had - maar U krijgt er nog wel meer, waar die vandaan komen - - klop tegen de bank, Mijnheer - zeven - negen - - dertien! |
|