Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1938
(1938)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 592]
| |
De familiekring.G.B. Shaw werd geboren te Dublijn op 26 Juli 1856. In het gezin Shaw-Gurley waren nu drie kinderen: twee meisjes en dan Bernard, de jongste. De Shaws waren een uitzonderlijk soort volk. De vader nam het leven nogal gemakkelijk op, lustig en lichthartig, verslaafd aan den drank, onbekwaam om ernstige zaken af te werken. Hij was beambte aan het Justitiepaleis, nam echter zijn pensioen en opende een groothandel in granen. Maar 't bleek een mislukking: nooit geraakte hij ertoe om de twee eindjes aan elkaar te knoopen; hij was en bleef een arm man in een arm land. Doch daarover piekeren deed hij niet, een kwinkslag... en 't was alweer vergeten. Voor hem bestond er maar ééne waarde in het leven: een vage familietraditie volgens welke de Shaws blauw bloed hadden. Daaraan hechtte hij zulk belang, dat hij er een eigen motto op nahield: Te Ipsum Nosce, en op zijn kinderen een allerstrengste toezicht uitoefende, dat ze nooit op straat met andere kinderen uit den kleinen middenstand speelden. Hij verafschuwde alles wat eenigszins naar ‘middle class’ rook en daar het fortuin van den ‘Gentleman Shaw’ zóó gering was, dat het nog zelfs niet voor een halve maand de uitgaven zou hebben gedekt aan postzegels bij een groote moderne firma, moest het heele gezin zich afsluiten van alle sociaal verkeer. Een tweede Ekdal-gezin uit de Wilde Eend, dat dood | |
[pagina 593]
| |
teerde op een idealen eisch! Doch Lucinda Elisabeth Gurley, Bernard Shaw's moeder, was geen tweede Gina! Zij was twintig jaar jonger dan haar echtgenoot, voor wien zij om zijn drankzucht en zorgeloosheid slechts weerzin en afkeer gevoelde. Op hun trouwreis in Liverpool kwamen de eerste twijfels in haar op, tot ze op zekeren dag zekerheid kreeg, toen ze bij toeval een kast opende, die volgestapeld lag met leege flesschen. De wanhoop sloeg haar om het hart, radeloos slenterde ze langs de dokken. Maar het was nu eenmaal te laat! Wat kon dan verder het huiselijk heil met zoo een echtgenoot beteekenen? ‘Op een avond - zoo verhaalt B. Shaw - nam mij vader mee op kuier. Onderweg overviel me een vreeslijk, ongelooflijk vermoeden en thuis gekomen fluisterde ik moeder in het oor: Mama, ik geloof dat papa bedronken is. Moeder wendde zich af vol walgende verbittering, terwijl ze zei: Wanneer is hij wel ooit iets anders? - Sedert heb ik nooit nog iets geloofd.’ Er was vanzelfsprekend nogal eens een geheibei bij de adellijke Shaws en burengerucht kon alleen vermeden worden door in afzondering te leven. Intusschen bleef de jonge Bernard geheel aan zichzelf overgelaten, hij kon zijn eigen weg gaan, niemand zat iets met hem in. In één zijner tooneelstukken zal de vader, sprekend van zijne dochter, wel zoo ongeveer de gevoelens vertolken van dit Dublijnsch gezin, wanneer hij zegt: De natuurlijke termijn voor de genegenheid bij het menschelijk dier voor zijn afkomst is zes jaar. Mijn dochter werd geboren, toen ik 46 jaar oud was. Als ze aankomt, ben ik niet thuis, als ze iets verlangt, kan ze 't pakken en, indien ze mij verlangt te zien, dan zeg haar, dat ik haar vergeten ben. ‘Slechts de man die alleen staat, is sterk,’ beweert Ibsen en de latere Ibsenvereerder in Engeland leerde al vroeg die harde les - een harde les voor elken jongen, die meent dat er buiten hemzelf geen God bestaat, die hem kan helpen. Gelukkig miste Mrs. Shaw allerminst eigen doorzicht. Hare zakelijkheid en nuchterheid belette, dat hare matrimoniale teleurstelling tot verbittering oversloeg: Papa Shaw | |
[pagina 594]
| |
werd in den huiskring een voorwerp van scherts en boert - zijn echtgenoote was trouwens nog een jong meisje, dat altijd streng opgevoed door een puriteinsche tante, maling had aan kleingeestigen dwang en valsche, sociale pretenties. | |
Muzikale opleiding.Intusschen scheen de financieele toestand van 't gezin hopeloos te zullen worden en er moest naar andere middelen uitgezien. Een uitkomst bracht haar artistiek temperament. Zij bezat een mooie mezzo-soprano stem en was een artiste in het zingen; bij de onhebbelijkheden van haar man en de verveling aan den haard vond zij in de beoefening van de muziek een verkwikkende afleiding en tevens winstgevende bezigheid. Aan huis werden nu zanglessen gegeven; nadat zij zich aangesloten had bij den Dublijnschen muziekleeraar Vandeleur Lee werd ook aan huis druk gerepeteerd voor de opera's, waarin zijzelf als Prima Donna wilde optreden. De samenwerking werd zoo innig, dat Lee zich ter woonst bij de Shaw's kwam vestigen en natuurlijk ruimschoots de economie meeregelde, hetgeen ter gelegener uur geschiedde, daar intusschen de oude tante in een vlaag van puriteinsche fijnheid het ongelukkig gezin geheel onterfd had. Zoo was hier dan un ménage à trois ontstaan - de onschuldige driehoek, zools het Frank Harris genoemd heeft. De kleine Bernard mocht al eens vaak meegaan naar de opera, waar hij de meeste zangers kende uit het portrettenalbum van zijn moeder. Wien zal het verwonderen dat Shaw van zichzelf kon getuigen: ‘Toen ik 15 jaar oud was, kende ik, en zooals jongens plegen te doen, floot ik vele voorname muziekwerken, waaronder verschillende bekende meesterstukken. Ik kon ze fluiten van den eersten regel tot den laatsten’. Hij kende minstens één voornaam werk van Händel, Mozart, Beethoven, Mendelssohn, Rossini, Bellini, Donizetti, Verdi en Gounod. Dat hij ze kende en nazong soms in den oorspronkelijken tekst, bewijst het voorval eenige jaren later in het Milaneesche Restaurant, waar een gezelschap Engelschen onder Shaw's geleide was afgestapt. Geen hunner kende één woord Italiaansch en toen de kellner met de reke- | |
[pagina 595]
| |
ning kwam, kon niemand hem verstaanbaar maken, dat zij niet één rekening maar wel 24 afzonderlijke verlangden. Wat te doen? Opeens sprong Shaw recht en zooals altijd snedig en gevat, viel hem een zin te binnen uit de Hugenoten; hij riep: ‘Ognuno per se: per tutti il ciel’. Het was een schaterend sukses, steeds kwamen andere aannemers bij om te helpen lachen en, voegt hij er schalks bij: ‘Sedert is mijn roem als Italiaansch scholar groeiend gebleven’. Langs den tekst van den zang geraakte Shaw ook vroegtijdig in kennis met de letterkunde. Donizetti, Verdi en Beethoven leerden hem Victor Hugo en Schiller; Schumann zong hem Goethe voor, Mozart deed zoo met Baumarchais en Molière, enz. Ook leerde Shaw pianospelen en was daarbij zijn eigen leermeester met eigen vingerzetting; het was een ellende om zien... om hooren, maar hij hield vol, zoodat hij als slecht pianist toch al een betere begeleiding kan geven dan menig ander. Hoe beklaagt hij later de kinderen, die op school, in een koude kamer, gedurig op de vingers getikt, van noot tot noot verplicht worden Sonaten te spelen en ophouden met een afkeer van alle muziek in de hoop, dat Beethoven eeuwig te branden ligt in de hel. Bij deze muziekoefeningen aan huis hoorde natuurlijk ook een grondige training in de uitspraak en de elocutie - een betere voorbereiding kon de latere volkstribuun en schrijver van Pygmalion niet verlangen. Genoot Shaw nog andere opleiding? Al zeer vroeg voelde hij veel voor de schilderkunde; hij verlangde zeer om schildergereedschap te koopen - maar niemand gaf hem geld en zoo moest hij zich tevreden stellen met een bezoek aan de Irish National Gallery. ‘Communisme in de schilderkunst heeft me eenige opvoeding mogelijk gemaakt’, zegt hij. | |
Godsdienstige opvoeding.Hoe stond het intusschen met zijn schoolbezoek? Met zijn godsdienstig onderwijs in het land van den Shamrock? Shaw werd gedoopt door zijn oom, een protestantsch | |
[pagina 596]
| |
geestelijke in Dublijn; de peter was maar vast aan den zwier gegaan en toen hij niet op tijd verscheen, werd de koster maar bijgeroepen in de plaats. Deze Reverend Oom was dan ook weer een bijzonder type, zooals wel blijkt uit het feit, dat hij destijds onder de protestantsche geestelijken Home Rule in Ierland voorstond. De ‘Opneming’ heeft Shaw evenmin als zijn ouders ooit meegemaakt, alhoewel dezen hem verplichtten op Zondag de kerk te bezoeken, totdat hij in zijn 10e jaar trad. Sedert heeft Shaw nooit meer een voet in de kerk gezet. Van zijn meter kreeg hij een nieuwen bijbel present met verguld slot en snee en alhoewel hij eenigen tijd een katholieke nurse had, die hem met wijwater besprenkelde, duurde het niet lang of men moest hem een copy van Duizend en Eén Nacht afhandig maken. Nooit echter werd er beroep gedaan op edele gevoelens bij het kind. Hij getuigt zelf: ‘Wij hadden een kindermeid, die gewoon was te zeggen, dat, indien ik niet braaf was (en daarmee bedoelde ze, indien ik me niet aanstonds schikte naar haar eigen heimelijk gemak) de haan door den schoorsteen naar beneden zou komen.’ Overtuiging kon 't onmogelijk worden bij dezen scherpzinnigen knaap, die aan huis door zijn eigen vader in 't bijzijn der kinderen steeds hoorde spotten met bijbel en kerkbezoek. En er liep daar ook nog een andere oom, een oud scheepsdokter die het desnoods wat aandikte met gezouten scherts. Van zijn vader - niet van zijn moeder - erfde hij die treurige gesteltenis van den spotter met alles wat Godsdienst is. Een staaltje verhaalt hij zelf: ‘Toen ik klein was, hoorde ik zeggen over een vriend des huizes dat hij een Unitair was. Ik vroeg mijn vader uitleg en hij met zijn zin voor humor antwoordde me dat deze lieden belijden dat Onze-Lieve-Heer in 't geheel niet gekruist werd maar er van onder getrokken is langs de andere helling van den Calvarieberg. En als een kind zou doen, geloofde ik die uitspraak au pied de la lettre’. De bijbel beteekent voor hem weldra niets méér dan een verzameling sprookjes, die vooral niet mogen geloofd worden. Want het lezen en 't genieten van legenden maakte van Don Quichotte een ridder, maar zijn geloof eraan maakte van | |
[pagina 597]
| |
hem een krankzinnige, die de schapen doodsloeg in plaats van ze te voederen. In de school - beweert hij later, - mag de bijbel er wel zijn als handboekje van oude chronijken, gedichten en vertelsels, even zoo goed als de reisverhalen van Marco Polo of Goethe's Faust. | |
Schoolonderricht.Shaw was eerst in de leer geweest bij zijn oom, den geestelijke, waar hij op eenige weken tijds al een groot deel der latijnsche spraakleer onder den knie kreeg, vóór dat de eigenlijke schoolterreur voor hem inzette in de Wesleyan School te Dublijn - die wel niet overeenkwam met de religieuze opinie der Staatskerkelijke Shaws, noch van de meerderheid der jongens, doch alhoewel het Ierland gold, toch alle Protestanten eensgezind in blok opleidde tegen den gemeenschappelijken vijand: Rome. De twaalfjarige was onverbeterlijk lui, een nietdeug, die in plaats van zelf te werken ook nog de anderen tegenhield, een haantje-vooruit in de ruwste spelen, die niets méér verlangde dan eruit te trekken, omdat hij meende te voelen, dat zijn ouders hem naar school zonden om van die huispest verlost te zijn. En toen oome na enkelen tijd kwam vernemen, ondervond hij, dat zijn neefje als netto opbrengst van al dien tijd schoolleven niet enkel alles vergeten had, maar ook nog niets nieuws had bijgeleerd. Van mathesis heeft hij altijd een heiligen afschrik gehad, hij deed zijn werk voormaken door een zijner makkers en toen die hem eens met algebra bewees dat 1 = 2, zette zich in hem de idee vast dat er wel ergens een schroef los zit in die algebraïsche kunst. Wie herkent niet in Shaw's Bokserroman Cashel Byron's Beroep de lotgevallen op school van den schrijver zelf? Cashel Byron die op school het bezoek ontvangt van zijn moeder, een gevierde actrice. De Directeur waarschuwt haar over haar zoontje, dat wispelturig en lui is, ruw van manieren, tot niets vaardig behalve tot sport; en dan nog welke sport?... hij bokst tegen iedereen in de school. Mama neemt het baasje wel eens tusschen in het college-parloirke. ‘Ik kan geen latijn leeren en Grieksch nog minder, zegt Cashel haar, waartoe | |
[pagina 598]
| |
dienen ze?’ Korten tijd daarop, op een laten avond ontvlucht Cashel de school. Op den hoek van de straat ontmoet hem zijn meester voor mathesis, doch vóór deze kan ingrijpen, ligt hij al knock-out op den trottoirband. Cashel trekt nu de wijde wereld in en wordt met den tijd een beroemd vuistvechter.
Eigenaardig is het wel, dat Shaw nog geen neiging bespeurde tot schrijven, want alhoewel compositie in de moedertaal hem nog 't best afging op school, ondervond hij nog geenszins in zich den drang van zijn geniaal talent; integendeel met Cashel oordeelde hij, dat de schooljongen, die zijn Homerus gebruikt om hem een medestudent naar 't hoofd te slingeren, er nog het verstandigst gebruik van maakt. Thans verklaart ons Shaw, dat hij nog zooveel Latijn en Grieksch (hij ontcijfert U nog het alphabet) kent als... Shakespeare en vertaalt U nog alle latijnsche opschriften. Voorts kan hij zoo gemakkelijk Fransch lezen als Engelsch; als 't noodig is vertaalt hij U ook wat Duitsch en wat Opera Italiaansch. Doch dat alles leerde hij niet op school; daar leerde hij enkel 't liegen, vernederende onderwerping en tyranie, vuile geschiedenissen, de wraakroepende gewoonte om over liefde en moederschap te spreken met wulpsche kwinkslagen, verder nog lafheid, spot en al de ploertenstreken, waarmee de eene lafbek den anderen de schrik op het lijf jaagt. En om te sluiten: ‘Was ik intern geweest aan een openbare Engelsche school in plaats van extern aan een Iersche, dan moest ik nu wellicht nog erger schandalen hieraan toevoegen’. | |
De ervaringen van een pennelikker.In tegenstelling met andere critici van zijn tijd als William Archer en Arthur Walkley, heeft Shaw ook nooit universiteitsonderricht genoten. Wel bezocht hij nog 3 andere private scholen; voor de universiteit was men te arm en in 1871 zat hij als pennelikker, later als kassier, bij een Dublijnsche makelaarsfirma, tevens private geldbank voor enkele zeer hooge personaliteiten. De jonge klerk was 15 jaar oud en | |
[pagina 599]
| |
verdiende 18 shillings in de maand; hij bleef er tot zijn 19e jaar in 1876. Het is wel vaker gebeurd, dat een genie zich moest ontpoppen uit de meest banale verhoudingen. Spinoza verdiende zijn kost met lensen te slijpen; Rousseau met muziek te copieeren; Bunyan, Shaw's lievelingsauteur, was ketellapper en soldaat; Ibsen, Shaw's voorbeeld, was ook 15 jaar, toen hij als apothekersjongen, ook vervreemd van zijn eigen ouders verdoken zat achter de fleschjes, vijzel en mortier. Il n'y a pas de sot métier, il n'y a que de sottes gens. Vondel eindigde zijn leven wel waar Shaw het begon. Doch de moeite waard blijft het intusschen om aan te stippen dat de latere auteur van Mrs. Warren elken dag van 9 tot 6 in een klein hokje andermans geld te tellen zat. In een later tooneelstuk vaart een kantoorklerk bitter uit over het pennelikkersleven, de ergste van al de verfoeilijke menschen-leven-verspillingen. Maar hoe fier zegt hij het ook: ‘Ik daag je uit om te zeggen dat mijn kas ooit een farthing mis is geweest, ik mag je rekenschap vragen, want mijn handen zijn rein.’ Inderdaad de Dublijnsche makelaar betreurde het erg, dat zijn jonge, eerlijke kassier in Maart 1876 heenging, want de clienten liepen er nogal mee op en de kassier zelf beweerde, dat hij in 20 dagen méér menschenkennis opdeed - en dan nog vooral van de aristocratie - dan een Londensch auteur kan geleerd hebben na 20 jaren uit-dineeren in de hoogste kringen. De adel is ook de klasse waaruit Shaw de meeste zijner personages gekozen heeft, de aristocratie mede met den gegoeden burgerstand. In 1872 had Lee Dublijn verlaten, hij verwachtte meer sukses te Londen. Zonder Lee's bijdragen konden de Shaws gaan bedelen; lang treuzelde Mrs. Shaw niet of zij met haar beide dochters ging Lee na. Terwijl zij in Londen haar zangonderricht voortzette, bleef Bernard alleen in Dublin achter met vader totdat hij ook ten slotte in Maart 1876 moeder vervoegde op No 36 Osnoburgh Street S.W. | |
[pagina 600]
| |
Invloed op zijn later werk.Nog was in Shaw het bewustzijn niet ontwaakt van zijn schrijverstalent, dat hem eens zou opvoeren tot den besten prozaïst, dien Engeland sedert de laatste 100 jaar gekend heeft. Intusschen had echter het droeve verloop van zijn jeugd zulk een werking gelaten, dat niet enkel de latere leer van Shaw daardoor ingegeven, maar ook de toon van zijn werk sterk voorbereid werd. Chesterton spreekt over 't strenge, puriteinsche tehuis, waar Shaw in opgroeide, eene bewering, die heel wat protest uitlokte bij de beste Shawkenners, bij hemzelf niet het allerminst. Hij schrijft: ‘De legende, die mij met een gelijkenis aan St. Paulus, St. Anthonius en John Knox heeft gebrandmerkt is een even dwaze bewering als deze dat de Noordpoolbeer zijn witten pels zou geërfd hebben van zijn negerouders.’ Wel geeft hij toe, dat Ierland het eenige land is waar het Engelsch Protestantisme in echten vorm voortleeft, d.w.z. Protestant is daar nog gelijkluidend met anti-roomsch, terwijl John Bull in zijn eigen eiland als Anglicaan vooral anti-Wesleyan, of anti-Methodist enz. blijkt te wezen. Zou nu Chesterton wel iets anders bedoeld hebben? Protestant en Puritein zijn synoniem in Ierland. Shaw stamde uit een midden, waarvan de atmosfeer enkel twee invloeden kende: de Italiaansche Opera en verders de meest volledige onafhankelijkheid van gedachte. De eerste maakte hem pasklaar als kunstcriticus, de andere als bespotter van het christendom. Wij mogen vrij aannemen op zijn woord, dat zijn verguizing van het Christendom niet aan Nietzsche werd ontleend - hoe frappant de overeenkomst dienaangaande dan ook weze - want lang tevoren hadden vader en oom bij hem elken eerbied voor 't geloof eruit gelachen. Dat is: voor elken uiterlijken vorm van 't christelijk geloof. Want de Puriteinsche familietraditie zet hij voort in schouwburg en tooneel en na de volle laag te geven op ‘de bouwvallige overblijfselen van afgedane vormen’ - zijne opvatting van 't Christendom - zal hij met profetischen ernst den tempel der Mystiek binnentreden. | |
[pagina 601]
| |
Dit Puritanisme mede met den van vader overgeërfden zin voor humor ontwikkelde in hem tot een onberedeneerden afkeer van iedere uiting van passie. Er leeft in dezen vegetariër een onbedwingbare behoefte aan realiteitszin. Niets is hem hatelijker dan 't romaneske, grootheidswaan, zelfoverschatting, het plechtig-doen der conventieslaven. Immer staat hij klaar met een emmer koud water, hij verrast daarmee vriend of vijand, al wie in gloed of vuur geraakt voor een ideaal. Zijn gekende cynische toon is vaak niets dan de vaardigheid om een delicaat punt in te scherpen met een humoristische overdrijving, de aangeboren neiging van een verwend kind, dat 't vergulde omhulsel van zijn speelgoed afhaalt om te zien hoe weinig er achter zit. ‘Er klopt een warm hart onder uw gemaakt cynisme’ zegt de duivel tot Don Juan. Maar ook zichzelf spaart hij niet; voor Shaw is humor de kunst om in de zwakheid der anderen zijn eigen dwaasheid te bespotten, zijn humor is een vorm van zelfsatire, zooals zijn vader het hem had voorgedaan. Met dien bijzonderen humor, kregen ook de socialisten, bijzonder de Fabianisten, af te rekenen zoodra zij den roodgebaarde in hun rangen hadden opgenomen; er werkte in hun midden een geest van zelf-spot, zelfontnuchtering, die hen van het meehuilen met de heethoofden heeft weggehouden. De anti-climax - zooals dit pleegt te heeten - was van vader op zoon en thans ook op de wapenbroeders overgegaan. Van moeder kreeg Shaw een heel andere voorlichting. Hij zag haar den harden strijd om het bestaan voeren; huiselijk geluk, liefde en onderlinge waardeering waren vreemd aan dit huwelijk en nadat moeder in Londen verbleef verviel het gevoel van samenhoorigheid heel en al. Met zulke ervaringen uitgerust voor het leven eischte Shaw noodzakelijk de volledige economische onafhankelijkheid op voor de getrouwde vrouw, ook zonder Ibsen's stem hadden de verhoudingen aan huis hem voldoende afgericht om den kruistocht in te luiden voor de Nieuwe Vrouw, voor het vrije huwelijk, het ontvoogde kind. Zijn Ibsenijver bekommerde zich aanvankelijk maar weinig met de kunst van den grimmigen Noor, maar zijn moeder heeft Shaw als type genomen voor de uitbeelding | |
[pagina 602]
| |
der onafhankelijke, superieure vrouw in meer dan een stuk. Als gevolg van het feit, dat hij zich aan huis behandeld gevoelde als overlastig kind, dat nooit in iemand, zelfs niet in zijn moeder, open vertrouwen heeft gesteld, als gevolg van de dwaze sociale afzondering, door vader aan zijn kinderen opgedrongen, als gevolg ook van het droeve besef der volmaakste nutteloosheid, dat hem werkelooze, 9 jaar lang te Londen beklemde, vatte hem een stemming aan van wantrouwen, terughoudendheid, en teweerstelling, die hij in het leven meenam en dikwijls tot last heeft gehad. Veel legt ons de droeve jeugd van den jongen Ier wel uit en hoezeer de latere socialist aan al deze vraagstukken een economischen of socialen ondergrond wil toekennen, de eerste mistevredenheid schoot haar kiemen aan den huiselijken haard. |
|