is. Dat is echter van meer belang voor den literatuurhistoricus dan voor den liefhebber der poëzie.
Een uitstekende illustratie van wat hierboven werd bedoeld is volgend feit: enkele jaren geleden liet de jongste generatie bij monde van een harer knapste vertegenwoordigers aan haar voorgangers weten dat, haars inziens, de wereldgeschiedenis en de literatuur niet eindigen of beginnen bij het tractaat van Versailles.
Het was de eerste duidelijke uitspraak die we in opzicht van programma te hooren kregen: het had daarbij niet alleen het voordeel vaag te zijn in het positieve, maar het hield in een aardige en interessante critiek van de vorige generatie. Toch trof dit verwijt maar een vleugel van de verder in leeftijd gevorderde dichters: de zoogenaamde expressionisten die in het gedicht de moreele en sociale elementen hadden geaccentueerd ten koste van de zuivere aesthetische en van de muziekale. Er zijn inderdaad ook, na het tractaat van Versailles een aantal dichters aan het woord gekomen en gebleven die heelemaal niet hebben geleden onder de tijds- en modeomstandigheden en die geestelijk niet ver verwijderd staan van de jongste generatie. Maar toch heeft die pittoreske uitspraak een bijzondere beteekenis. Zij zegt ons dat de jongere dichters willen opruimen met wat de schrijvers der Ruimte-generatie het natuurlijkst uit het hart kwam. Zij wenschen bevrijd te blijven van onze onrust en van onze opstandigheid. Zij wenschen het domein der poëzie niet te zien afwreten door politiek en sociologie.
Ik zal mij wel wachten in dit debat opnieuw een principieele verklaring te doen. Wat mij interesseert is een goed gedicht en ik meen dat het eccletisme in de poëzie geboden is, althans voor den lezer. Van dit eclectisme tracht dit poëzienummer een blijk te geven. Het is geen palmarès en geen ‘selectie’. Materieele noodwendigheden beperkten den omvang en het zou niet rechtvaardig zijn een dichter met minder dan een viertal gedichten te vertegenwoordigen. Zoo bleven bij deze keuze 21 dichters over.
Wat hebben zij te zeggen? Wat hebben zij nieuws te zeggen? Of wat oude dingen zeggen zij op een nieuwe manier? Dat zal de lectuur van hun verzen u leeren, beter dan mijn commentaar het zou kunnen. Zooveel schijnt mij zeker en dienstig gezegd dat in deze groep die ik representatief meen te zijn, alhoewel disparaat, geen sterk geteekende persoonlijkheden voorkomen, op een paar na.