| |
| |
| |
[1938/1]
Het fascistisch geloof
door Max Lamberty
‘Fascisme’ is van ‘Fascio’ afgeleid.
Het woord ‘fascio’ heeft in het Italiaansch dezelfde beteekenis als het Fransche ‘faisceau’, of het Nederlandsche ‘bundel’.
De aanhangers van het fascisme in Italië betoogen doorgaans dat de benaming hunner beweging er nadruk op legt dat zij een vereeniging, een groepeering, een bundeling is van nationale krachten, samengebracht en gehouden door een zelfden wil en een zelfde ideaal.
Het fascisme heeft den Romeinschen ‘lictor’ en de bijlbundels van den lictor als verbindingsteeken gekozen. De Romeinsche lictor was, in het oude Rome, een ondergeschikte officier, tevens gerechtsdienaar, scherprechter of beul. Hij begeleidde de voornaamste magistraten in het openbaar en droeg de ‘fasces’, ttz. een bundel roeden of stokken, rondom een uit-stekende bijl gebonden. Oorspronkelijk dienden de roeden tot geeseling, de bijl tot voltrekking van de doodstraf. Later waren de bijlbundels eerder het symbool van het gezag en de macht der overheidspersonen die door den lictor werden begeleid.
Het laat zich licht begrijpen dat de fascisten achteraf den lictor en zijn bijlbundels als erkenningsteeken aangenomen hebben; zij vonden er in terug:
den verwanten term ‘fasces’;
de idee van de orde en van het gezag alsmede die van de Staatsmacht;
een herinnering aan het luisterrijke oude Rome.
Er is nog een ander symbool dat het fascisme aan het oude Rome heeft ontleend: de wolvin, die, volgens de legende, de twee wichtjes welke later de grondleggers van Rome zouden worden, van den watersnood heeft gered.
| |
| |
Bij de geboorte van het fascisme werd de term ‘fascio’ gebruikt met de beteekenis van: verzameling van krachten. De eerste formaties van het fascisme heetten ‘fasci italiani di combattimento’, d.i. Italiaansche strijdgroepeeringen.
De term met deze aanvankelijke beteekenis, was niet nieuw in Italië. In strijd met hetgeen meermaals gezegd wordt, heeft de grondlegger en leider van het fascisme dezen term niet uitgevonden.
In 1898 braken verschillende opstanden in Italië uit. De opstandelingen hadden toen reeds de benaming ‘fasci’ aangenomen. Zij noemden zich ‘fasci republicani’, ttz. republikeinsche groepeeringen, en doelden hiermede op de verzameling, de vereeniging of het verbond van republikeinsche krachten in het land.
De benaming ‘fasci’ kwam des te gemakkelijker weer op, in 1919, omdat de oorspronkelijke beweging, die onder de leiding van Mussolini stond, een republikeinsche beweging was.
Want het fascisme was aanvankelijk een republikeinsche beweging.
Het toenmalig programma verbaast werkelijk, wanneer men het vergelijkt met hetgeen het fascisme later zou verwezenlijken.
Ziehier enkele punten van dit programma:
‘Uitroeping van de Italiaansche republiek;
decentralisatie van de uitvoerende macht;
bestuurlijke zelfstandigheid van de gewesten en de gemeenten, door middel van eigen wetgevende lichamen;
souvereiniteit van het volk door middel van het algemeen kiesrecht;
recht voor het volk om het initiatief te nemen op wetgevend gebied, om een referendum te vragen en om zijn veto te stellen tegen maatregelen van de overheid.’
Dit republikeinsch en hyper-democratisch programma van het fascisme ging nog verder. Het eischte namelijk:
‘De afschaffing van den Senaat en van iedere artificieele en willekeurige beperking van de volkssouvereiniteit;
de afschaffing van de politieke politie;
| |
| |
de verkiezing van de rechters;
de afschaffing van den militairen dienstplicht;
de algemeene ontwapening;
de gewetensvrijheid, de vrijheid van den godsdienst, van de pers, van de propaganda, van de vereeniging, van de individueele en collectieve agitatie...’
Een maand vóór hij het bewind in handen kreeg, liet de Duce openlijk zijn republikeinsche opvattingen varen en sprak hij zich uit voor den monarchistischen Staatsvorm. Het is dan ook met dert kreet ‘Leve de Koning!’ dat de zwarthemden, op 31 October 1922, voor den Koning, de Koningin en de Prinsen defileerden.
De overgang van het republikeinsch programma naar de aanvaarding van den monarchistischen Staatsvorm, alsmede de overgang van het oorspronkelijk hyper-democratisch programma naar den uitgesproken anti-democratischen, autoritairen en ‘totalitairen’ Staatsvorm, opgericht na de verovering van de Staatsmacht, zijn enkele dezer feiten die de tegenstanders van het fascisme doen zeggen dat het nooit een werkelijk programma had en dat het zich liet leiden door zuiver opportunistische berekeningen.
Is dit juist?
De Duce schijnt zelf de tegenstanders gelijk te hebben gegeven. In de bijdrage die hij maakte voor de Italiaansche Encyclopaedie, schrijft hij inderdaad:
‘Het fascisme was niet de vrucht van een theorie, die reeds vooraf uitgebouwd was in een werkkamer: het werd geboren uit actie en het was actie; het was niet een partij, maar gedurende de eerste twee jaren een partijenvijand en een beweging...
De jaren dien den opmarsch naar Rome voorafgingen waren jaren gedurende welke de behoeften van de actie niet toelieten theoretische stellingen volledig uit te denken of uit te werken. Er werd in de steden en in de dorpen gestreden. Men discussieerde, doch - hetgeen heiliger en belangrijker was - men stierf. Men wist te sterven. De theorie - geheel uitgebouwd, verdeeld in hoofdstukken en paragrafen, met de daarbij hoorende phraseologie - mocht ontbreken; om dit
| |
| |
goed te maken was er iets dat beslissender was: het geloof.’
Enkele uren vóór hij het bewind in handen kreeg schreef de leider der zwarthemden:
‘Het fascisme is een groote mobilisatie van stoffelijke en zedelijke krachten.
Wat wil het? Wij zeggen het zonder valsche bescheidenheid: het wil regeeren.
Met welk programma? Met het programma dat noodig is om de zedelijke en stoffelijke grootheid van het Italiaansche Volk te verzekeren.
Wij gelooven niet aan dogmatische programma's die de wisselende en ingewikkelde werkelijkheid tevens zouden moeten bevatten en opofferen.
Wij veroorloven ons de tegenstrijdigheden waaraan de anderen zich storen, te verzamelen, te verzoenen en te overwinnen...
Wij veroorloven ons, tevens aristocraten en democraten, conservatieven en vooruitstrevenden, reactionnairen en revolutionnairen, verdedigers van de wet en overtreders van de wet te zijn, volgens de plaats, den tijd, het midden, kortom volgens de geschiedkundige verhoudingen waarin wij verplicht zijn te leven en te handelen.’
Nu kan men zich afvragen hoe het fascisme, dat zich aldus tamelijk onbetrouwbaar voordeed, het bewind in handen kreeg en zulks door het toedoen van den koning en met de goedkeuring van de meerderheid van het Parlement.
Want dit is de historische waarheid waarop niet voldoende gewezen wordt:
op 16 November 1922 heeft de Italiaansche Kamer, in 1921 verkozen, Mussolini haar vertrouwen geschonken met 306 stemmen tegen 116.
Zeker behoorde de meerderheid van de Italiaansche bevolking niet tot de fascistische beweging. De verkiezingen van Mei 1921 hadden de fascisten slechts een dertigtal zetels bezorgd, terwijl de socialisten er nog 123 bekwamen en de communisten 15.
Waarom hebben de Koning en de meerderheid van het Parlement het fascisme ten slotte de Staatsmacht in handen
| |
| |
gegeven?
Ongetwijfeld omdat zij hebben geoordeeld dat een volledig uitgebouwd programma, met hoofdstukken en paragrafen, mocht ontbreken en dat er iets was dat dergelijk tekort kon goed maken: het geloof.
Dat geloof, om wille waarvan de zwarthemden streden en stierven, om wille waarvan zij de socialistische en communistische lokalen verwoestten, om wille waarvan zij hun voornaamste politieke tegenstanders vermoordden, om wille waarvan, ten slotte, de Koning en het Parlement den fascistenleider de Staatsmacht toevertrouwden, heeft een beslissende rol in die evolutie vervuld.
Om na te gaan wat dit geloof was, moet men zich rekenschap geven van den algemeenen politieken, socialen en economischen toestand van Italië, na den oorlog.
Italië was gehavend uit den oorlog gekomen. Het had 500.000 menschenlevens verloren. Het moest zorgen voor de weduwen en voor een millioen gebrekkelijken en verminkten. Het kwam zeer teleurgesteld uit de vredesonderhandelingen. Het voelde zich door Engeland en Frankrijk bedrogen. Een scherpe economische crisis deed zich gevoelen van den Zomer 1919 af. Alle standen waren misnoegd. In vele steden braken opstanden uit tegen de levensduurte. Er werden hier en daar winkels geplunderd. Er was wanorde. De opstanden der maand Juni maakten weldra plaats voor de staking van Juli. De leidende standen waren reeds door den vrede teleurgesteld in hun vaderlandsliefde. Zij voelden zich ook bedreigd in hun eigendomsrecht. Zij vreesden het bolsjewisme.
De verkiezingen van 17 November 1919 waren een triomf voor de socialisten. Er werden meer dan 1.840.000 roode stembrieven geteld, tegen 3.5 millioen voor de verschillende burgerlijke partijen. Turati, de leider der socialisten, bekwam 180.000 stemmen. Mussolini, die toen een soort nationalistisch socialisme verdedigde, verkreeg er slechts 4.000. In het nieuwe Parlement telde de socialistische linkerzijde 156 zetels. De nieuwe katholieke volkspartij, waarvan de leiders later, met de socialisten, Italië zouden ontvluchten, telde er 100.
Doch laten we letten op de socialistische massa die indruk- | |
| |
wekkend sterk geworden was:
de partij telde slechts 50.000 leden in 1914; zij telde er 200.000 in 1919. De socialistische vakbonden telden 500.000 leden in 1914; zij telden er 2 millioen in 1919. De socialistische partij had het bewind in handen in meer dan twee duizend gemeenten.
De socialistische macht kon een belangrijke rol spelen in het teleurgestelde, verarmde en door wanorde bedreigde land.
Maar zie, de ontzaglijke massa, met haar honderdduizenden leden en kiezers, haar veel gelezen bladen, haar ontelbare lokalen, leed aan verwarring. Wanneer de socialistische organisaties beslissingen moesten treffen, dan konden zij het niet verder brengen dan tot eindelooze discussies over het groote vraagstuk tijdens en na den oorlog: Lenin of Vandervelde, de dictatuur van het proletariaat of de democratie?
De verwarring liep uit op stuurloosheid en vervolgens op onmacht. Op vele plaatsen kwamen teekens van ontbinding voor.
De socialisten wisten niet duidelijk noch eensgezind genoeg wat zij wilden. Zij beschikten niet meer over eene idee, die door allen als richtsnoer kon worden aangenomen.
De bezittende standen waren angstiger dan ooit tevoren over den onophoudelijken groei van het socialisme. De teleurgestelde nationalistische intellectueelen achtten meer dan ooit de nationale waarden bedreigd door het uitgesproken internationalisme en het pacifisme van de socialisten.
In die atmosfeer van verbittering, van teleurstelling, van onrust, van politieke verwarring en economische inzinking, deed zich een reeks onheilspellende feiten voor, onder meer de bezetting, door de werklieden, van vele fabrieken, in de laatste maanden van 1920, na een jaar van agitatie, waarvoor de wetgevende en uitvoerende machten geen oplossing hadden gevonden.
Die bezetting van de fabrieken was onmiddellijk voorafgegaan geweest door een politieke en revolutionnaire staking, in April 1920. Het doel er van was: de invoering van de arbeiderscontrôle in de fabrieken. Zij eindigde, na tien dagen, met een nederlaag.
| |
| |
In de oogen van de meerderheid der Italianen kreeg de bezetting van de fabrieken door de werklieden een hachelijke, symbolische beteekenis: de opheffing van het eigendomsrecht, de overrompeling van de hiërarchie, het einde van de orde.
Dat is het kader waarin het geloof ontstond dat dus de fascisten tot den meest brutalen strijd aanvuurde en den Koning en de meerderheid van het Parlement kon aanzetten de fascisten het bewind in handen te geven.
Wat was dat geloof?
In de bijdrage die Mussolini zelf schreef voor de Italiaansche Encyclopaedie, en waarop wij hooger reeds gewezen hebben, lezen wij het volgende:
‘... De grondslagen der theorie werden gelegd in het vuur van den strijd. Het is precies in die jaren van strijd dat het fascistisch denken zich wapende, zich scherpte en zich organiseerde. De vraagstukken van het individu en den Staat; de vraagstukken van het gezag en de vrijheid; de politieke en sociale en meer bepaald nationale vraagstukken; de strijd tegen de theorieën van de liberalen, democraten, socialisten, vrijmetselaars, alsmede tegen deze van de katholieke volkspartij, namen de fascisten in beslag tegelijkertijd als de “strafexpedities”. Doch, daar het “stelsel” ontbrak, loochenden deze tegenstanders van het fascisme, die te kwader trouw waren, dat het in staat was een theorie uit te bouwen. En zulks op het oogenblik zelf dat de theorie geboren werd. Deze geboorte deed zich weliswaar vooreerst stormachtig voor, als een gewelddadige en dogmatische negatie - zooals zulks geschiedt voor al de ideeën die haar eersten stap doen. Nadien echter deed zij zich voor als een positieve constructie die, achtereenvolgens, in den loop der jaren 1926, 1927 en 1928, haar verwezenlijking vond in de wetten en de instellingen van het regime.’
Aldus was het fascisme, in zijn eerste uitingen, volgens zijn grondlegger en besten getuige, een ‘geweldige negatie’. Het zei eerst: Neen. Het zei: Dàt wil ik niet’, alvorens te zeggen: ‘Dat wil ik wèl’.
Dat Neen was eenerzijds nauw gebonden aan de politieke,
| |
| |
sociale en economische omstandigheden in Italië, tijdens de eerste jaren na den oorlog. Het was anderzijds nauw gebonden aan datgene waarvoor de meerderheid van het Italiaansche volk en, in ieder geval, de middenstanden, de hoogere standen, het leger, de intellectueelen, niet onverschillig konden blijven: namelijk de orde, de hiërarchie, het familiaal bezit, de nationale grootheid van Italië.
Het Neen gold vooreerst het marxisme, gedragen door twee arbeiderspartijen, eenerzijds de partij van de democratische socialisten, anderzijds de partij van de communisten, voorstanders van de dictatuur van het proletariaat, naar Russisch model.
Het Neen gold voornamelijk, in het marxisme: de materialistische levensbeschouwing, de theorie van den klassenstrijd, het internationalisme en het pacifisme.
Het marxisme dat den grondslag van de geschiedenis ziet in den strijd om de middelen van bestaan, verwijderde tevens van het patriotisch idealisme en van het religieus idealisme. Het marxisme ziet inderdaad in de religie en het patriotisme een masker dat economische belangen verbergt, een masker dat slechts door de bezittende standen gebruikt wordt om de niet begrijpende massa dienstbaar te men. Door zijn levensopvatting alleen werd het marxisme reeds als een gevaar beschouwd door al diegenen welke in de vaderlandsliefde en de religie de hoogere werkelijkheid, de hoogere zekerheid en waarheid ontwaarden.
Het marxisme ziet in het woelen der groepen in de maatschappij hoofdzakelijk een strijd tusschen dezen die bezitten en genen die niet bezitten, een strijd tusschen klassen, welke tot stand komen niet op grond van een gelijkaardigheid in het denken, maar op grond van haar economisch bezit. Het marxisme wil de gemeenschap van haar kwalen bevrijden door het regime van den eigendom te veranderen en het bezit van de groote raderwerken der productie over te dragen van de particulieren naar de gemeenschap.
Dit belichten van de wrijving tusschen de bezittenden en de niet-bezittenden, alsmede het streven naar een regime van collectieven eigendom, voelden al diegenen welke tot de
| |
| |
klasse der bezittenden behoorden, als een rechtstreeksche bedreiging tegen hen.
Het marxisme is uitgesproken internationalistisch. Het ziet de natie niet. Het ziet binnen en buiten de grenzen van iedere natie, in de eerste plaats, den economischen strijd. Het kent geen hoogere en geen lagere rassen. Alle rassen, alle volken, alle naties zijn gelijk tegenover de ijzeren wet van den strijd om de materieele middelen van bestaan.
Dergelijke opvatting moest noodzakelijk een gruwel zijn in de oogen van de Italianen die in hun vaderland den natuurlijken en rechtmatigen erfgenaam zagen van den weergaloozen roem der oude Romeinen.
Het marxisme is pacifistisch. Het ziet in de oorlogen in hoofdzaak een gevolg van economische tegenstellingen. Zij worden ontketend om en door de bezitters. Zij worden gevoerd door de proletariërs die er niets van begrijpen. De regisseurs der bloedige comedie blijven achter de schermen. De oorlogen moeten ook dienen om de arbeiders af te leiden van den eenigen strijd die voor hen belang heeft, den strijd tegen het kapitalistisch regime, een strijd die in alle landen en alle continenten steeds dezelfde is.
In de oogen van de Italianen, die droomden van Italië's grootheid, waren dat pacifisme en dat internationalisme een oorzaak van zwakte en een der oorzaken van de nederlaag door Italië geleden bij het sluiten van den vrede, in 1919.
Ten slotte had de verdeeldheid, de ideologische verwarring en de daaruit Voortvloeiende onmacht van de marxistische partijen tot een wanorde gevoerd, die haar weerslag had op de leiding van het land en haar hoogtepunt bereikte met de bezetting der fabrieken door de werklieden.
Het Neen van het fascisme tegenover het marxisme gold dus tevens de theorie en de toestanden waartoe deze gevoerd had.
Het Neen van het fascisme gold niet alleen het marxisme. Het gold ook de overige partijen in het Italiaansche Parlement en zelfs het geheele partijenstelsel.
In de partijen zagen vele Italianen organisaties die leefden op zichzelf en voor zichzelf en soms meer aan haar eigen be- | |
| |
langen dachten dan aan het algemeen belang.
Het Neen van het fascisme gold de zwakheid van het Staatsgezag. Het gold de onmacht van den Staat tegenover de wanorde die af en toe ontstond rond den strijd der partijen, hetzij tijdens de verkiezingen, hetzij in het Parlement, wanneer het er op aan kwam een regeering samen te stellen of een regeeringsprogramma vast te leggen.
Het Neen van het fascisme gold de liberale vrijheid, die aan individuen en groepen een te ruime mate van zelfbeschikking verleende en bijgevolg de positie van den Staat tegenover deze individuen en groepen moest verzwakken.
Hier bereikte het Neen van het fascisme tevens zijn hoogtepunt en het beslissende keerpunt.
Hier kunnen wij klaarder zien in de geboorte van het geloof dat door Mussolini, in vorenvermeld geschrift, bedoeld wordt.
De nadere kennismaking met het Neen dat, volgens Mussolini, de eerste levensuiting van het fascisme kenmerkte, toont ons reeds aan dat hij die Neen zegt, op hetzelfde oogenblik ook een Ja uitspreekt.
Zij die de revolutie van rechts gingen voltrekken en den tijd niet hadden om veel na te denken en een programma uit te werken, stonden vóór toestanden waarbij zij spontaan wisten wat zij niet wilden.
Zij wilden niet de nationale waarden en haar werktuig, den Staat, nog meer zien vervallen.
Zij wilden niet een chronisch geworden wanorde zien uitgroeien tot anarchie en bolsjewisme.
Zij wilden niet het eigendomsrecht blijvend bedreigd of opgeheven zien.
Doch met dit niet te willen, zegden zij zeer duidelijk wat zij wèl wilden:
zij wilden de nationale waarden en haar werktuig, den Staat, zien eerbiedigen;
zij wilden hiërarchie en orde zien in acht nemen:
zij wilden traditie en eigendom zien behouden.
Dat was het uitgangspunt van het ‘geloof’ dat geen verder programma behoefde. En het is, zooals ik het in mijn
| |
| |
boek ‘Heerschappij en Nood der Ideeën’ poogde aan te toonen, omdat Mussolini zich als agent van dat geloof voordeed, dat hij eerst bijval, vervolgens de zegepraal kon behalen.
Het Ja dat ieder Neen dekte, het geloof dat in iedere negatie verscholen lag, bleef niet beperkt tot de traditioneele bescherming van de orde en den eigendom, het programma der conservatieven. Het ging zóó ver en zóó diep dat het een nieuwe sociale philosophie in het leven riep welke gepaard ging met een verschuiving in al de tot dusver aangenomen waarden.
Inderdaad: toen het fascisme Neen zei ten aanzien van de vrijheid, had het een der pijlers geraakt van het algemeen heerschend regime in Europa, een der pijlers van het democratisch regime, dat, met de Fransche Revolutie van 1789, zooniet zijn oudste, dan toch zijn scherpste formuleering had gevonden.
De democratie, dat is de vrijheid voor allen en de gelijkheid van allen;
dat is het zelfbeschikkingsrecht voor eenieder;
dat is het recht voor eenieder om te denken wat hij wil en te zeggen wat hij denkt;
dat is het recht voor eenieder om een blad op te richten, om zich met geloofsgenooten te vereenigen, om propaganda te voeren voor bepaalde ideeën;
dat is het recht voor allen op medezeggenschap in de leiding van den Staat en zulks door middel van een door het volk verkozen Parlement;
dat is de bescherming van het volk tegen de willekeur van het Staatsgezag, van den monarch of van de regeering;
dat is het parlementair regime, volgens hetwelk het land niet kan geregeerd worden zonder toestemming van het Parlement, dat over de begrooting, ttz. over de rijksmiddelen en -uitgaven souverein uitspraak doet;
dat is, dienvolgens, het opperste toezicht van het volk over de handelingen van de uitvoerende macht.
Het fascisme heeft niet alleen de vrijheid der individuen en groepen aan banden gelegd. Het heeft de gansche democratie, met haar waardenschaal, haar werktuigen en haar be- | |
| |
standdeelen, met haar gansche philosophie, omgeworpen.
Toen het democratisch regime in Italië totaal verbrijzeld was, heeft het fascisme - dat is zijn originaliteit - een regime tot stand gebracht, dat in zijn geest en in zijn instellingen de volstrekte negatie was van hetgeen bestond in Nederland en Engeland sedert de 17e eeuw, in de Vereenigde Staten en in Frankrijk sedert de 18e eeuw, en, in de 19e eeuw, het meest verspreide politiek systeem in de vijf werelddeelen geworden was.
De Fransche Revolutie van 1789, die zelf die principes had overgenomen uit de Engelsche en Amerikaansche grondwetten, verkondigde de ‘Rechten van den Mensch’. Zij leerde dat ieder mensch geboren wordt met onvervreemdbare rechten. De philosophie der ‘Rechten van den Mensch’ was een individualistische philosophie, een philosophie die als grondslag nam de onschendbaarheid en de souvereiniteit van het individu en de waarborging van het ruimste zelfbeschikkingsrecht van ieder individu tegenover den Staat.
Het fascisme is een anti-individualistische philosophie. Het verkondigt dat de rechten van den mensch steeds moeten onderdoen voor de rechten van den Staat. Mussolini schrijft:
‘... Voor den fascist is alles binnen den Staat. Voor hem is er niets menschelijks of geestelijks, niets a fortiori dat waarde heeft en dat zou bestaan buiten den Staat... De fascistische Staat is de synthese en eenheid van iedere waarheid; hij interpreteert, ontwikkelt en beheerscht het geheele leven van het volk... Geen individuen, geen groepen (politieke partijen, vereenigingen, vakbonden, klassen) buiten den Staat...’
De Staat bekleedt zelfs een hoogeren rang dan de natie. Mussolini schrijft inderdaad:
‘Het is niet de natie die den Staat maakt... Het is, integendeel, de Staat die de natie maakt... Het is de Staat die het recht tot stand brengt.’
Het individu heeft dus geen rechten te stellen tegenover die van den Staat. De verwezenlijking van de anti-liberale doeleinden van den fascistischen Staat kwam niet alleen tot uiting op politiek gebied, door de afschaffing van de vrijheid om politieke groepeeringen en bladen op te richten. Zij kwam
| |
| |
ook tot uiting op economisch terrein, door de invoering van het corporatisme dat de economische vrijheid aan banden heeft gelegd.
De philosophie der rechten van den mensch eischt niet alleen de vrijheid op voor het individu. Zij verkondigt ook de gelijkheid van alle individuen.
Ook die gelijkheid wordt door het fascisme verworpen. Het fascisme verkondigt, zooals de Duce schrijft ‘de niet te verhelpen, maar vruchtbare en weldadige ongelijkheid der menschen’.
De democratische philosophie heeft haar principes over de souvereiniteit van het individu, alsmede haar eisch Vrijheid en Gelijkheid, overgebracht op het plan van het volkenrecht. De Volkenbond is in zijn essentie een groote poging geweest tot verwezenlijking van de democratie op het internationaal gebied:
het recht van alle leden gewaarborgd door allen;
zelfbeschikkingsrecht van alle leden;
gelijkheid van alle leden.
Het fascisme verwerpt ook de democratische opvattingen op het internationale plan. Het verwerpt het gelijke recht van groote en kleine Staten op zelfbeschikking. Het leert dat de Staten niet gelijk zijn en dat zij dan ook geen gelijke rechten kunnen hebben.
De democratie heeft overal en altijd den vrede verheerlijkt, ook wanneer zij oorlog voerde. Hier nog is het fascisme de tegenhanger van de democratie. Het ziet in het leven een strijd en het huldigt den strijd, ook in zijn scherpste uiting, in den oorlog. Mussolini schrijft:
‘De oorlog alleen voert tot haar hoogste spanning alle menschelijke krachten. Hij verleent een kenmerk van adel aan de volken die den moed hebben hem aan te durven.’
Het fascisme is, op het zuiver philosophisch plan, anti-intellectualistisch. Het is, integendeel, voluntaristisch. Het stelt den wil boven het intellect, het handelen boven het denken.
Het heeft evenwel niet kunnen handelen zonder te denken. Het heeft zelfs gedacht vóór het handelde.
| |
| |
De ontleding van het Neen van het fascisme tegenover de bestaande toestanden en stroomingen in Italië, na den oorlog, heeft ons dit op afdoende wijze leeren inzien. Inderdaad:
al wat in dat Neen besloten lag liet ons toe de voornaamste trekken der fascistische ideologie te ontwaren.
Onder de hoofdtrekken van het fascisme is er een waarop wij niet met bijzonderen nadruk hebben gewezen: het nationalisme.
Nochtans, wanneer men de geheele geschiedenis van het fascisme overziet van af den marsch op Rome tot de verovering van Abessinië, de vestiging van het Italiaansch Imperium en het verbond met Duitschland en Japan, dan merkt men spoedig dat het nationalisme een doorslaggevend element in het fascistisch geloof was en nog steeds is.
Het nationalisme bestond vóór het fascisme. Het fascisme is er rechtstreeks uit gegroeid. Zonder nationalisme ware er geen fascisme geweest. Het nationalisme was de bodem waaruit het fascisme zijn eerste kracht heeft geput. Het vindt daar onbetwistbaar ook nu nog zijn voornaamsten steun.
Aan de bescherming van het eigendomsrecht heeft het fascisme zich niet veel gestoord. Met de orde deed het wat het wilde. Het had zich met het Italiaansch nationalisme niet zooveel vrijheden mogen veroorloven.
Dat Italiaansch nationalisme bestaat uit de verheerlijking van al het werkelijk groote dat Italië in den loop der eeuwen gepresteerd heeft. Men vindt er ook in terug de hoop op even groote prestaties in de toekomst. Men ontwaart er, ten slotte, in: den droom van het grootsche Romeinsche Rijk. Tallooze Italiaansche intellectueelen blijven met geestdrift staren naar de onvergetelijke glorie van dat oude Rijk waarvan Rome het levenwekkende middenpunt was. Zij sporen, in het verre of nabije verschiet, alle mogelijkheden op die zouden kunnen voeren tot een wedergeboorte van dat Romeinsche Rijk, onder Rome's leiding.
Men kan zich de vraag stellen of de Italiaansche nationalisten in het fascisme en zijn leider niet veel meer een instrument van den grootschen droom van het Italiaansche wereld- | |
| |
rijk zien, dan een eigenlijk doel op zichzelf.
De toekomst zal uitwijzen wat het meest de geesten in Italië heeft geboeid gedurende deze eeuw: het fascisme, zijn Leider, of het Italiaansch nationalisme, een politieke en sociale theorie, een buitengewone personaliteit ‘die altijd gelijk heeft’, of de droom van Italië's grootheid, culmineerend in een toekomstige wedergeboorte van het Romeinsche Rijk.
Het zou ons niet verwonderen dat het nationalisme ten slotte de sterkste wervingskracht bleek te zijn. Het fascisme heeft gezegevierd en kon zich handhaven omdat het zich in de eerste plaats voordeed als de dienaar van het Italiaansch nationalisme. Het vindt zijn sterksten pijler in dat nationalisme, dat vóór het fascisme bestond en ongetwijfeld den Duce en zijn sociale en politieke opvattingen overleven zal.
|
|