| |
| |
| |
De Spaansche gebroeders
Drama in drie bedrijven
door Gerard Walschap
(Vervolg en slot)
Derde bedrijf
Zelfde kamer als in het tweede bedrijf. Alleen staan er nu twee banken en is het huis nog wat degelijker beschoten: het ziet er oorlogsachtiger uit, maar drie soldaten zijn druk doende het te versieren. Boven de zeer eenvoudige schouw, midden op den achtergrond, hebben zij een groote Spaansche vlag gehangen, omringd van bloemen. De toeschouwer moet door een zekere gelijkenis terugdenken aan de versierde schouw in het huis der Hernandez. Boven de beide deuren nagelen de soldaten drie kleine vlagjes, een in 't midden, twee wat schuins, op de stijlen. Een der vier zit lustig op de tafel, met de voeten op de bank, harmonica te spelen, lustige deuntjes.
| |
Eerste bedrijf
vier soldaten, terloops een vijfde
(die een vlagje vastnagelt).
Jongens, als we eens een laurierkroon vlochten voor den overwinnaar.
(spotlacht).
Gelijk op de prijsuitdeeling. Je bent niet wel wijs.
Weet je wat? En dat is een schoon oud gebruik. Een schild en dat op ons schouders en daar Ramon Navarro recht op. Je ziet dat soms in het theater als ze van die oude stukken spelen. Wel, zeg wat je wil, maar dat pakt mij altijd.
(spotlacht).
Een schild! Je kunt hier op den grond nauwelijks rechtstaan.
| |
| |
(die harmonica speelt).
Dan moeten wij Ramon eerst in harmonica plooien. En als hij van het schild afkomt, trekken wij hem weer in volle lengte.
(Trekt zijn harmonica uit met klagelijk geluid. Allen schateren.)
Wij moeten oppassen met de bijnamen, hoor jongens. Vergist jullie niet. Hernandez is er niet van gediend Navarro te heeten.
Bah, heb je mij gisteren niet hooren roepen: ‘Waar is die verdommesche Pel nu, verdomme’, en hij stond verdomme achter mij.
De Pel! Pelayo!
(Geschater.)
En hij heeft zeker een eitje met jou gepeld?
Och, de Pel is nog zoo kwaad niet.
Een officier moet geen hart hebben. Moéders moeten geen hart hebben.
Die zeker niet. Daar heb je maar last van.
(Protest.)
Maar weet je wat die Pel heeft en dat heb ik van den eersten dag opgemerkt: die kijkt je nooit recht in de oogen.
Verdomme, nu je 't zegt, ja.
Pas op voor die je niet aankijken. Hij heeft mij nooit iets misdaan hoor, de Pel, maar... hoe zal ik het zeggen, de Pel is een mensch, daar zou ik een vol jaar gansch alleen mee aan den Noordpool zitten dat ik er nog geen inwendig woord zou tegen zeggen.
Een inwendig woord? Wat is dat, een inwendig woord?
Als je 't niet verstaat moet je 't maar aan je biechtvader vragen.
(Geschater.)
Dan is Navarro toch een andere kerel.
Navarro is streng. Navarro pakt alles hoog op. Plicht. Vaderland. Eer. Versta je? Maar Navarro is een fijn gevoelig mensch. Als je met Navarro spreekt, die verstaat je, die onthoud het. Voor Navarro ben je mensch en voor Pel ben je niets dan soldaat. En ik wil mensch zijn.
| |
| |
Ja.
(De harmonicaman trekt er eentje door.)
(ophoudend met spelen).
Ja, maar waarom moeten wij versieren voor Navarro en niet voor de Pel? De Pel was er toch ook bij.
Het botert niet tusschen die twee. Ik geloof dat de Pel jaloersch is.
De Pel was er bij, ja, maar wie heeft ze den grooten klop gegeven. Wie is los over den heuvel de bergen ingevlogen? Navarro! Caramba, ik was daarbij jongens. Vooruit, dacht ik, we zijn toch allemaal dood. En ik mee. En ik leef nog.
(Hij laat zijn hamer en vlagje vallen, steekt de armen uit, beziet zich, lacht zenuwachtig en dwaas.)
Haha, ik leef nog.
(Hij beweegt armen en beenen verbaasd over het geluk dat hij dat nog kan; de bewegingen worden vanzelf dans.)
Hopla, muziek.
(Hij danst uitgelaten, tot de makkers hem en den harmonicaman doen ophouden en de deur openen. Allen kijken. Gezang van voorbijtrekkende soldaten waait binnen.)
Versche mannen. Versterking.
(roept met de hand aan den mond).
He! Luierikken! Als wij het werk gedaan hebben, komen jullie de bloemen halen.
(Alle vier grijpen bloemen, wuiven en juichen, door de open deur. Men hoort slechts één woord: Espâna. Espâna.)
(als de deur weer gesloten is).
Schoone overwinning, jongens. Eerlijk gewonnen. Geen tanks, geen vliegmachienen. Met de macht en den moed.
Als we zoo kunnen voortgaan is heel het spel afgeloopen binnen de veertien dagen.
Navarro wordt nog generaal, let er op.
Generaal? Dat wil hij niet eens. Van Navarro maken ze den held van den burgeroorlog. (2de soldaat spotlacht.)
Wat? Je was er bij en je weet niet wat er gebeurd is. Heel hun front is doorgebroken hoor, vergeet dat niet. De bergen waar ze jaren gingen stand houden, waar we nooit over gingen geraken, daar zijn we door. En als ze niet gauw maken, dat ze weg zijn, vangen we ze allemaal met den schepzak.
We hebben er nù al zooveel als we willen. In stoeten komen ze af.
En dat heeft Navarro gedaan. Jongens, we mogen
| |
| |
hem toch niet meer Navarro noemen.
Och, waarom niet? Navarro klinkt meer eigen. Voor iedereen de nationale held Hernandez, maar voor ons, zijn soldaten, Navarro.
(Ernstig.)
Met Napoleon was het precies hetzelfde, niet waar?
Ja. Heel de wereld noemde hem Napoleon, de groote Napoleon, maar zijn eigen soldaten noemden hem, Nabuchodonosorreken.
(Geschater. Als ze uitgelachen zijn:)
Nu moet ik jullie toch iets zeggen. Terwijl ik hier zoo bezig ben, denk ik den heelen tijd aan de kameraden die gevallen zijn. En toch maak ik grappen. Wat is dat? Ik zie er een liggen. Hij viel naast mij. Een kogel in zijn open mond, jongens. Ik weet niet waar ik met mijn hamer sla en toch vertel ik van Napoleon.
Vertel maar voort van Napoleon. Caramba, ik ben zeker nog niet ziek genoeg.
In den oorlog mag je nooit aan iets terug denken. Je moet het doen en daarmee gedaan. Muziek!
(Hij speelt een lustig deuntje. De drie zetten zich naast mekaar, met de handen in de heupen en dansen, maar niet lang: ze zijn te moe. Ze leggen zich neer in stervorm, met de koppen bij elkaar, de kin in de handen.)
We doen vandaag niets meer. Wie kent er een goei?
Maar een deftige. Ik heb vandaag al smeerlapperij genoeg gezien.
Je kunt ze aan een begijn vertellen. Van den Schot die onder den tram viel.
De Schot valt onder den tram, de remmen piepen, het volk gilt, een vrouw valt flauw, de tram staat stil en direct...
(Opeens geweldig mitrailleursvuur, zeer dichtbij. Geëlectriseerd vliegen de soldaten naar hun geweer, hurken schietensgereed en beschutting zoekend tegen de muren en in de hoeken.)
't Komt van daar. Wacht, ik ga zien.
(Hij sluipt naar de deur rechts, maar eer hij daar is, houdt het geratel op. Algemeene ontspanning. Allen staan recht. De eerste soldaat gaat buiten.)
| |
| |
Ik lààt ze schieten. Wij moeten de kamer versieren. Order van de kolonel.
Jaja, alles op zijn tijd. Wij hebben vandaag ons part gehad.
Ik wil niet eens weten, wat er te doen is. Muziek?
Neen, neen, wacht nog even.
Geen aandacht trekken. We hebben het nu goed.
Ze hebben met de mitrailleuze in een hoop gevangenen geschoten. Ze liggen allemaal op den grond. Die niet gekwetst zijn durven natuurlijk niet rechtstaan.
(woest).
Was dat noodig? Mij maken ze niet wijs dat dat noodig was. Die jongens waren ontwapend. Verdomme, ik sla mijn geweer kapot op den kop van den kolonel als het nog eens gebeurt. Dat is geen oorlog, dat, dat is afslachten. Ik zeg dat ik niet meer meedoe, ik doe niet meer mee. Laat mij gerust!
(De drie overmeesteren hem niet zonder moeite.)
(met ruwe hartelijkheid).
Zet je neer. Zet je hier neer en verroer niet meer. Je moet zoo zenuwachtig niet zijn.
Hoeveel zou je er vandaag zelf neergelegd hebben.
(Derde soldaat komt recht om te protesteeren, maar de twee anderen weerhouden hem.)
Zwijgen. Niets doen dan zwijgen en kalm worden. Dat is iets dat nu en dan eens opkomt, dat kennen we allemaal, dat gaat over.
Ik zal er nog eentje doortrekken, dat doet hem goed.
(Hij heft een week sentimenteel airtje aan.)
(duwt de harmonica toe, zij geeft een vreeselijk valsch geluid).
Laat die doos liggen, je maakt er mij ook ziek mee.
Dat zijn mij hier de overwinnaars. God hemelsche deugd, wat gezichten! Ik geloof dat jullie allemaal naar een gesticht moeten.
We zijn moe en zenuwachtig, dat is het. Na zoo'n dag. Je zou het van minder zijn.
Ik zal die van den Schot voortvertellen en dan gaan we nog wat versieren. Is 't goed?
(Derde soldaat blijft op zijn eentje gehurkt zitten met het hoofd in de handen. De andere drie zetten zich op tafel en bank.)
De Schot valt dus onder den tram.
| |
| |
De remmen piepen, het volk gilt, een vrouw valt flauw, de tram staat eindelijk, eindelijk stil en direct een hoop volk errond. Een paar gedienstige mannen schieten hunnen jas uit en beginnen aan den Schot te trekken.
(werpt de deur open en gooit een mand bloemen neer).
Hier nog bloemen. Ik breng er seffens nóg. Ze zeggen daar dat moeder dood is.
(De vier springen op.)
Wat? En weet Navarro het al?
Ik weet niets anders dan dat moeder gesneuveld is. Het wordt hier overal verteld en het komt van de voorposten. Dus zal Navarro het ook wel weten.
Het schijnt toch dat ze niet zoo na familie van hem was als ze eerst gezegd hebben. Ik heb gehoord een verre tante van een verarmden tak van de Hernandez.
En ik heb gehoord dat ze maar een meid zou zijn, maar dat kan ik niet aannemen, want hij hield er veel van.
Dat het geen meid was, dat heb ik gezien. Vanmorgen vroeg als ze naar den anderen kant gegaan is, hebben ze mekaar gekust.
Dat weet ik niet, dan was ik er niet bij. Maar ze is eerst naar den overkant gegaan, met dat groot valies.
Ja. Een van ons, voor de grap, dreigde met zijn geweer en ze maakte een vuist tegen hem. Heb je dat gezien?
(Gelach.)
Maar dan is ze teruggekomen naar Navarro en heeft hem iets in het oor gefluisterd.
En dan is ze weer naar den overkant gegaan.
Ook gezien. Ze liep over en weer alsof het niets was. En niet gebukt! Recht. En ze keek rond gelijk op een markt. Gevaar bestond niet.
En dan is ze nog eens teruggekomen bij Navarro.
Ik wel, ik zat nààst hem in de loopgracht. Het was een half uur vóór den aanval. Haar valies was één apotheek. Windsels, fleschjes en zalf, wat weet ik allemaal. Daar heeft ze Navarro wat van in zijn ransel gestopt en dat dient dààrvoor en dat is goed voor dat, enfin je kent dat, ze had direct den juisten
| |
| |
bijnaam: Moeder. We zaten met tienen bij Navarro in dat voorste stuk loopgracht en ze heeft ons alle tien een kruiske gegeven. Ik ben niet kruiskensachtig moet ik zeggen; maar ze hield haar hand zoo onder mijn kin en ze keek mij toch zoo compassieus in mijn oogen. ‘Je hebt toch ook een moeder’ zei ze... Wat wou ik eigenlijk zeggen? Hewel ja, toen ze weer naar den overkant ging, heb ik gezien, ik gezien, dat Navarro
(Hij zet zich op een knie.)
Zoo zaten we. En Navarro deed zoo:
(Hij zet een elleboog op de knie en laat het voorhoofd op de hand rusten.)
En ik heb tranen gezien.
Je moet toch meer dan beest zijn om op zoo'n vrouw te schieten.
Ze liep van den eenen gekwetste naar den andere, gevaar of niet. Die moest immers vallen.
De overwinning zal Navarro niet smaken.
Verdomme nog toe, we zijn weer aan 't lamenteeren. 't Is nu tóch zoo. Moeder is dood. We moeten allemaal dood. Laat ons nog wat plezier maken, als 't eens zoover is met ons, hebben we dàt toch nog gehad?
Groot gelijk. Ik ga nog één mand bloemen halen en als 't meevalt breng ik een konijn mee, jongens. Een versche pijp gevonden.
Haal eerst het konijn.
(Gelach. 5de soldaat af.)
Nu nog gauw die van den Schot en dan gaan we werken. Hij stak stak onder den tram, veel volk errond en een paar mannen schieten hun jas uit en beginnen er aan te trekken. Want hij stak vast tusschen de as en de ressorts, ze zagen niet goed waar en telkens als ze trokken, schreeuwde hij gelijk een varken. De vent moet pijn hebben, dachten ze, maar hij kan daar toch niet blijven gepletterd zitten. En ze trokken uit volle macht...
(werpt de deur open en roept hard).
Weer een heele karavaan gevangenen aangekomen.
(Stil.)
Past op, de Pel is daar.
(Hard, hoofd naar buiten.)
Wel tweehonderd gevangenen.
(De harmonica vliegt in een hoek, de vier mannen schieten bliksemsnel aan het werk.)
| |
| |
| |
Tweede tooneel
pelayo, soldaten
Wat is dat? Wat doen jullie hier?
Versieren luitenant. We zijn nog maar vijf minuten bezig, maar u ziet al wat het wordt.
Wie heeft jullie dat bevolen?
Order van den kolonel zelf, luitenant.
De kolonel? Was die hier?
Waarom moeten jullie versieren?
Om de overwinning van luitenant... eh... ja, hoe heet hij nu ook weer?
Juist! Om de overwinning van luitenant Hernandez te vieren, luitenant.
Zoo? Ik dacht dat het de overwinning van ons allemaal was. Dat heeft de kolonel zeker zoo niet gezegd?
Heel zeker zoo gezegd, luitenant.
Goed. Dan zullen we dus de overwinning van luitenant Hernandez vieren. Heeft de kolonel naar mij niet gevraagd?
Ja, maar u was er niet en hij komt terug, luitenant.
Maar hij heeft ook naar luitenant Navarro gevraagd.
(Ontstelde hilariteit bij de vier.)
| |
Derde tooneel
pelayo, lopez, aldano
(open plots de deur).
Is luitenant Pelayo hier? Luitenant, de gevangenen staan gereed om naar het hoofdkwartier gebracht te worden, maar er is eentje bij die krankzinnig geworden is.
O ja? Arme Lopez. En kun je niets doen?
| |
| |
Jawel, op zijn kop tikken. Hij heeft er een paar gekregen nou, hij draaide op zijn hielen en stuikte voor dood neer. Ik dacht die zal wel niet meer meegaan. Maar hij staat er weeral bij. En tieren!
(gejaagd op).
Is adjudant Lopez hier?
(Groet militair luitenant Pelayo.)
Luitenant.
(Tot Lopez.)
Adjudant, nu schreeuwt die zwarte gek dat hij zijn makkers verraden heeft. De andere vijftig zijn aangekomen, gansch ontmoedigd. Ze zeggen dat heel hun divisie verloren is en dat ze moeten verraden geweest zijn. Daarop heeft die zwarte een nieuwe krisis gekregen. Hij beweert, dat hij de verrader is. Hij wil vóór luitenant Hernandez gebracht worden. De versche, die nieuw aangekomen zijn, willen hem doodslaan, maar de andere verzetten zich er tegen. Die zeggen dat hij gek geworden is. Ze zullen mekaar nog te lijf gaan.
Als ze verroeren, schiet je in den hoop.
Niet schieten in den hoop. Niet schieten in den...
(Zijn drie makkers beletten hem te roepen en werken hem buiten.)
(woedend.)
Wat beteekent dat? Wie roept daar?
(Maar de anderen zijn zeer vlug met hem buiten en het geval van den verrader interesseert hem meer.)
Een zwarte?
(Aldano knikt.)
Met een korten zwarten baard?
(Aldano knikt.)
Gegradeerd?
En wil luitenant Hernandez spreken?
(grinnikend).
Hij beweert zelfs zijn broer te zijn. Ik heb er hem voor op zijn smoel geslagen, dat zijn tanden in zijn lip staken.
Breng hem hier, Aldano. Neen, Lopez, wacht jij even.
(Aldano af.)
Het veldtelefoontje is aangelegd, niet waar?
Ja luitenant, want luitenant Hernandez heeft daarstraks al opgebeld...
Bel jij dan den luitenant op en vraag hem in mijn naam of hij niet even hier kan komen voor een dringende zaak.
(Lopez na militairen groet af. Pelayo alleen:)
En dan zullen wij er voor zorgen, collega, dat jij je schitterende overwinning met je voornaamsten medewerker kunt vieren.
| |
| |
| |
Vierde tooneel
pelayo, carlos, lopez
(Twee soldaten duwen Carlos binnen. Zijn kleeren zijn verhakkeld en besmeurd, aan den witten doek om zijn hoofd is geen wit meer te zien. Hij zwijmelt dronken en ziet er verdoofd uit, maar nu en dan zal hij opveeren.)
Die is het niet. Bij dien moet ik niet zijn. Ik antwoord niet, je mag me vragen wat je wil, ik doe mijn mond niet open. Je zult me dus weer moeten slaan.
Je kunt hier alles krijgen, wat je maar wilt als je zoo begint.
Ik wil gefusiljeerd worden.
Wij zijn geheel tot uw beschikking. Om welk uur wenscht meneer gefusiljeerd te worden.
Waar is luitenant Hernandez?
Die wil jou niet meer zien.
Wil hij? Wat zeg je? Wil hij me niet meer zien?
Neen. En voor mij integendeel is het aangenaam je weer te zien. Ik herken je nog van gisteren avond. Wat zijn je indrukken over dezen dag? Tevreden over den uitslag van je verraad? Hebben we jullie er goed tusschen gehad?
Pardon, Zeg dat in het enkelvoud. Ik heb met jou niet onderhandeld, dat heeft je broer gedaan.
Weet ik wel, hij schaamt er zich genoeg over....
Eerst pleeg je verraad, dan laat je je een tweeden keer vangen. In plaats van je totterdood te weren, lafaard.
Je hebt gelijk, maar ik kon niet. Ik was de laatste die bleef doorvechten, nutteloos tegen alles in, maar mijn eigen mannen hebben mij ontwapend.
Nu nog mooier! Jullie zijn allemaal even moedig! De officieren verraden hun manschappen en de manschappen ontwapenen hun officieren.
| |
| |
Dat ben je, ja.
(Lacht.)
Maar ik moet je echten naam opschrijven. Dat werd gisteren vergeten.
Schrijf op.
(Pelayo schrijft.)
Carlos Antonio Christobal Hernandez, geboren te Madrid den 11 September 1910. Noteer het uur: te kwart na tien ure 's morgens. Zoon van wijlen ingenieur Antonio Hernandez en van Dolores del Vayo Cancio. Broeder van Alonso, Maria Fiorentino Hernandez, die geboren is te Madrid den 11 September 1910 te tien ure en vijf minuten.
Wat kun je dat juist raden. Mijn broer wil mij niet zien heb je gezegd?
Hij wil mij natuurlijk laten neerschieten, in den grond stoppen en niets weten van wat er tusschen ons gebeurd is, niet waar? Wil je zoo goed zijn, bid ik je, in mijn hals een kettingje los te maken.
(Hij nadert de tafel en buigt er zich diep over.)
Duwen en dan zachtjes trekken.
(Pelayo bekijkt een gouden breloque met foto.)
Dat is het portret van Mevrouw Hernandez, mijn moeder. De luitenant draagt hetzelfde op de borst. Bezorg hem dit en vraag hem of het nu nog te veel is even tot hier te komen.
Dit is alles wat ik van je weten moest, sir. Ik dank je hartelijk, sir.
(Hij opent de deur rechts. De twee soldaten treden binnen.)
Sluit gevangene op in den kelder en blijft bij hem.
(Soldaten leiden Carlos weg. Pelayo roept in het deurgat naar buiten.)
Lopez. Adjudant Lopez.
(Pelayo sluit even de deur om met Lopez alleen te zijn, maar houdt de hand aan de klink.)
Ik heb jullie krankzinnige in den kelder laten opsluiten. Niemand mag bij hem, noch een tweede gevangene, noch een bezoeker. Kan ik daar op rekenen, Lopez?
Daar kunt u op rekenen, luitenant.
Niemand mag weten dat hij daar zit. Goed begrepen?
Niemand zal het weten, luitenant.
(Buiten ontstaat lawaai dat aanzwelt.)
Goed zoo. En jij kunt op mij rekenen, hoor.
| |
| |
| |
Vijfde tooneel
pelayo, concepcion, soldaten
(komt binnengestormd).
Luitenant, moeder is daar.
(achter zijn makker binnenwippend).
Ze heeft niks, luitenant, ze is niet gekwetst.
(Lacht gelukkig.)
Kijkt, ze is daar, ze komt daar aan.
Caramba, die krijgen ze niet kapot.
Maak dat je buiten komt.
(Het geroep: ‘Moeder. He moeder!’ zwelt aan.)
(binnenstormend).
Luitenant, moeder is daar, ze moet u hebben.
Ze moet niets hebben. En jullie buiten.
(Maar de soldaten laten zich niet imponeeren en roepen in de deur.)
De luitenant is hier, moeder!
(Tot zijn makker.)
Caramba, wat een wijf! Moeder, langs hier, kom! Bravo, moeder!
(omzwermd van joelende, juichende soldaten, nadert Concepcion. Ontdaan, bezorgd, erg ‘neurastheniek’ richt zij dadelijk een vloed van woorden op Pelayo, maar men hoort niets, want de joelende soldaten dringen mee binnen. Pelayo, goed geholpen door Lopez, moet ze eerst buiten drijven. Eindelijk is hij met haar alleen.)
Men zegt mij dat hij hier is, kapitein. Bij de gekwetsten is hij niet, dood is hij ook niet, alles afgezocht, nu zegt men mij dat hij hier is.
Mijn jongen, kolonel, Carlos, zoo heet de broer van...
Ja, zoo heet de broer van mijn zoon Alonso, ziet u, hij heeft een baardje, ja, Carlos, het staat hem goed, kapitein, hij is hier niet waar. Heb medelijden met een moeder, kolonel. Jezus Maria, ik zal nog sterven, alles heb ik afgezocht.
(gaat naar tafel en leest).
Carlos, Antonio, Christobal Hernandez.
Ja dat is hij, Carlos, Antonio, Christobal Hernandez, dat is hij.
Is al lang naar het hoofdkwartier.
| |
| |
Waar is dat meneer, is dat nog ver? O, dan loop ik daar naar toe, de jongens zullen het mij wel wijzen. Heere God, als hij maar in het hoofdkwartier is, dan ben ik gerust. Weet u het zeker, meneer?
Zou ik het anders zeggen?
O dan loop ik met de andere gevangenen mee. U weet soms niet, hij was toch niet gekwetst, niet waar?
Dan zou hij niet in het hoofdkwartier, maar in het hospitaal zijn.
O dank u, kapitein, dan ben ik alweer gerust, ik loop er zoo naar toe, dank u kolonel.
(Gejaagd af. Het geroep ‘Moeder, moeder’ verwijdert zich.)
| |
Zesde tooneel
soldaten, pelayo, rodriguez, alonso
(gevolgd van zijn drie makkers.)
Mogen we voortwerken aan onze versiering, luitenant?
Hangt er nog niet genoeg rommel?
De kolonel heeft gezegd: maakt er iets moois van, luitenant.
Juist. En noemen jullie dat iets moois? Ik noem dat een kermistent, een fritenkraam.
Goed, luitenant. Maar de kolonel heeft gezegd: het moet er feestelijk uitzien.
Feestelijk, dat veronderstelt toch: niet-vuil, niet waar?
Nu, dan zou ik maar eens beginnen met alles hier een beetje op te ruimen. Dàt kunnen jullie doen.
(De drie anderen dringen binnen en plaatsen op een ommezien, aan beide kanten op de schouw een geweer, aan welks bajonet het uiteinde van een spandoek geregen is. Op het doek staat in roode letters: ‘Heil Hernandez’ geschilderd door ongeoefende hand, in roode letters, wier verf uitloopt als druppelend bloed. Pelayo leest deze woorden, die boven de Spansche vlag prijken en grinnikt:)
Dat is door een vakman letterschilder gedaan, dat ziet men.
Neen, maar het is met een goed hart gedaan, luitenant, en met veel genegenheid voor den luitenant.
| |
| |
Rechtuit gezegd, hij verdient het, vindt u dat ook niet, luitenant?
Het is toch een luitenant onder duizenden, niet waar?
Zeg, heb je niets anders te doen dan te kletsen.
(1ste soldaat schiet vol ijver aan het werk.)
Ik verwacht elk oogenblik den luitenant. Zoodra hij er is, verwittigt me.
(Hij wil naar de deur links en staat voor kolonel Rodriguez. De vier druipen af deur rechts. Pelayo en Rodriguez wisselen militairen groet.)
Ik kom slechts heel even bij U aanloopen, luitenant. Het gaat over uw rapport. Ik ben niet accoord met den toon ervan. Veel te scherp. Zoo rapporteert men niet over een kameraad. Nu wat het zakelijke betreft. Gisteren had u gelijk en in theorie hebt u nog gelijk.
Waarin had ik ongelijk, als ik vragen mag, kolonel?
De féiten geven u ongelijk, mijn waarde. Hernandez' plan is gelukt, dus was het goed. Dat spreekt toch van zelf.
(Lacht.)
Ik geef u alles toe. Iemand die uit angst verraad pleegt, op de hoogte brengen van een aanvalsplan, hem dan vrij laten, gevaar loopen dat hij je zelf verraadt, of zijn woord niet houdt, dat is verkeerd. Geen beroepsmilitair zou zoo iets doen. Maar Hernandez heeft onze vorming niet gehad, hij is voortgegaan op zijn menschenkennis en wij kunnen niet zeggen dat menschenkennis geen militaire hoofddeugd is. En nogmaals, hij is geslaagd. Daarvoor moet alle kritiek zwijgen.
Hij mag dus op die manier voortgaan.
Dat is wat anders. Ik verplaats hem naar mijn technischen dienst.
U hebt dus toch mijn verzoek ingewilligd.
(Buigend.)
Mijn innigsten dank.
Maar het is geen straf! In de verste verte niet. Na het gebeurde moeten u en Hernandez niet te dicht bij elkaar blijven. Dat ten eerste. Dan, ik houd er aan zooveel mogelijk uitsluitend beroepsofficieren op de voorposten te hebben. Hernandez' stoutmoedigheid is gelukt. Den hemel zij dank, maar ik
| |
| |
wil er toch geen tweede editie van, die ons wel eens meer zou kunnen kosten dan de eerste heeft opgebracht. Vervolgens, ik heb te weinig goede ingenieurs en tenslotte, ik heb Mevrouw Hernandez door die verplaatsing een enorm plezier gedaan. Ja, dat weet u niet, maar ik ben een oud vriend van de familie Hernandez. Ik ben namelijk een oud leerling en een der intiemen van onzen fameuzen generaal Alonso Hernandez, dien hebt u niet meer gekend, een der beste strategen die wij ooit gehad hebben, een vuurvreter van den ouden stempel, waarlijk een groot generaal. Onze luitenant is zijn petekind, ik heb hem nooit gezien, maar de andere Hernandez ken ik allemaal. Allemaal even schrander en driftig. Wat de luitenant vandaag gedaan heeft, dat is heelemaal hun stijl. Roekeloos. Overrompelen. A propos, wat is dat geweest met dien Moreno?
Moreno? Verzet gepleegd, kolonel.
Dacht ik wel.
(Zonder nadruk.)
Het is wel verstaan, dat wij de krijgsgevangenen goed behandelen. Om ze te straffen is er de krijgsraad.
Maar als ze verzet plegen...
Natuurlijk. Spreekt vanzelf. En Garcia, die vriend van Hernandez, ook zoo iets?
Ja, die ook. Een adjudant naar de keel gevlogen. Daar zijn getuigen van. Zal ik ze roepen?
Niet noodig. Ze moeten zich maar koest houden, als wij ze eenmaal bij den kraag hebben. Het is jammer voor Hernandez, ik had hem gaarne die gunst verleend. Maar ik heb een andere verrassing voor hem, die hem nog meer plezier zal doen. Ik heb Mevrouw Hernandez reeds tot in het hotel Ritz gebracht, dat is hier vlakbij. Over een half uurtje kom ik met haar terug en dan houden we hier een kleine plechtigheid. Toespraak, bloemen, eerewijn en een kleinigheid voor de soldaten. Maar u zwijgt als vermoord over de aanwezigheid van Hernandez' moeder.
Geen enkel woord. Dat moet absoluut een verrassing blijven.
Daar kunt u op rekenen, kolonel.
(Alonso plots rechts op, kijkt verbaasd de kamer rond en naar de beide officieren.)
| |
| |
(met uitgestrekten arm naar de schouw wijzend).
Heil Hernandez! Ik heb u nooit gezien, maar dat u Alonso Hernandez is, dat zie ik op een uur afstand, zoo gelijkt u op den generaal.
(Schudt hem de hand.)
Mijn hartelijkste, innigste gelukwenschen.
(gaat voor Rodriguez stram staan en groet:)
Kolonel Rodriguez.
(Rodriguez beantwoordt zijn groet. Pelayo links af.)
Mag ik u vragen, kolonel, of u mijn moeder niet gezien hebt.
Uw moeder? Hoe komt u daarbij? Hoe zou ik uw moeder gezien hebben?
Men heeft mij gezegd dat ze thuis vertrokken was naar u toe...
Naar mij toe? Dan zou ik haar toch minstens moeten gezien hebben. Nu, dan staat mij dat genoegen nog te wachten. Ik hoop het. Mijn beste luitenant u komt eigenlijk twintig minuten te vroeg. Eerst over twintig minuten zal ik het genoegen hebben u hier in den kring van uw vrienden strijdmakkers, officieel eer te bewijzen, als den held van dezen dag, den bewerker van de grootste overwinning op dit front sinds het uitbreken van den burgeroorlog.
(Gebaar van Alonso.)
Ja ja, protesteer niet, de grootste overwinning op dit front sinds het uitbreken van den burgeroorlog en ik zeg u nog meer: misschien wel een overwinning die een beslissende wending zal geven aan onzen veldtocht. En ik ben er des te gelukkiger om daar zij behaald is door een Alonso Hernandez, het petekind van mijn gewezen leermeester en grooten vriend generaal Alonso Hernandez. Dat de oude vuurvreter dit niet heeft mogen beleven. Er gaat geen dag voorbij dat ik niet denk: ik wou dezen veldtocht met Hernandez voeren. Als ik een belangrijke beslissing moet nemen zie ik Hernandez als voor mij staan en ik aarzel niet. Deze veldtocht ware een kolfje naar mijn hand geweest. Geen loopgraven, veroveren, overrompelen. En toen ik u vanmorgen aan het werk zag, heb ik bij mij zelve gezegd: het bloed verloochent zich niet. Dat is het werk van een Hernandez.
Uw lof overstept me, kolonel.
Over twintig minuutjes krijgt u pas de volle lading.
Ik had er mij niet aan verwacht.
Hoe zoo? Niet aan verwacht dat ik zulk een storm-
| |
| |
loop naar den top van de bergen, bliksemsnel uitgevoerd, en nog wel door een Hernandez, niet zou bewonderen?
Men heeft mij toch bij u beschuldigd van onverantwoordelijke roekeloosheid?
Met dien verrader? Luister. Roekeloos, dat zijn de eigen woorden van generaal Hernandez, roekeloos is alles wat mislukt. Wat gelukt is stoutmoedig. De grootste voorzichtigheid kan roekeloos zijn. Uw onvoorzichtigheid is gelukt en ik heb meer aan zoo iets dan aan wijs overleg waarmee we niet vooruitkomen. Maar dat wordt allemaal nog besproken, wacht maar. Nu iets anders, en daarvoor is het tóch goed dat u te vroeg gekomen zijt, want dat laat zich niet bespreken bij een huldiging. Ik bedoel vooreerst dat geval Moreno. Ik heb dat ernstig onderzocht. Het is bewezen dat Moreno verzet gepleegd heeft.
(Alonso verroert niet.)
U gelooft mij toch?
Garcia is jarenlang mijn beste studiemakker geweest, kolonel. Ik heb zijn vrouw gekend aan de universiteit. Ze hebben een kindje. Ik heb mij borg gesteld voor zijn leven, en als ik mij vandaag verdienstelijk heb mogen maken voor onze zaak, ik vraag deze hulde, deze versiering niet, ik kan er mij niet over heen zetten dat wij schieten op eigen volk, ik kan mij maar half verheugen over een overwinning van Spanjaarden door een nederlaag van Spanjaarden, maar als ik iets mag vragen: het leven van mijn vriend Garcia, kolonel.
Ik begrijp uw gevoelens zeer goed. Maar u weet dus niet wat er met Garcia gebeurd is?
Is er iets met hem gebeurd?
Ik had het u liever niet vóór het feestje van straks gezegd, maar ik dacht dat u het wist, en ik u slechts den uitleg van mijn onderzoek moest meedeelen. Ik heb uw verzoek ontvangen, maar uw vriend heb ik niet gezien. Hij was niet bij het transport waarvan hij nummer 14 was.
(vinnig).
Hij is zeker neergeschoten, bij een poging tot ontvluchting?
Niet alleen tot ontvluchting, maar ook tot opstand. Hij heeft zich ingebeeld dat hij het bewakingspeleton kon over-
| |
| |
rompelen, hij is een adjudant naar de keel gevlogen en...
U denkt toch niet dat ik dat geloof, kolonel?
Ik begrijp u niet, vriend.
U begrijpt mij heel goed, en u weet heel goed waarom ik dat niet geloof.
Ik weet heel goed dat u een Hernandez zijt, maar toch moet u zich beheerschen.
En toch zal ik dat niet kunnen, kolonel!
Ik zal het niet kunnen. En den moordenaar van Garcia ken ik...
(zich beheerschend. Na een poos).
Tot uw dienst.
U hebt als excuus uw smart en uw temperament en ik aanvaard beide, in herinnering aan den grooten soldaat die U zijn naam heeft gegeven. Maar toch wil ik uitdrukkelijk van u vernemen of u al dan niet gelooft dat ik voor uw vriend zou gezorgd hebben, indien hij in het hoofdkwartier ware aangekomen.
Dat is mij voldoende. Dat zou ik ook met veel genoegen gedaan hebben.
(Zacht.)
Oorlog, burgeroorlog is hard, luitenant. Ik wensch u van ganscher harte toe, niemand anders dan uw vriend Garcia verloren te hebben, wanneer hij zal geëindigd zijn.
(Poos.)
Ik laat u nu. Rust hier wat en tracht uw kalmte terug te vinden? Ondanks dit alles wordt het een mooie avond voor u.
(Hij drukt hem ontroerd de hand, met beide handen en gaat. Enkele oogenblikken later ronkt een motor en toet een auto. Alonso opent de deur links en roept:)
Ik zou u graag één enkel woordje zeggen.
Ik kom.
(Alonso trekt zijn revolver, ziet hem na en gaat voorplan rechts staan, het gelaat naar de linkerdeur gericht.)
(tusschen de tanden).
Een enkel woord, één kogel, meer ben je niet waard.
(Hij blijft onbeweeglijk wachten, revolver in de hand. Opeens gaat deur rechts open. Carlos treedt binnen.
| |
| |
Pelayo sluit de deur achter hem. Alonso als verlamd, verbleekt en stamelt:)
Carlos!
(dof).
Ik groet U, Alonso, Maria, Florentino Hernandez, strijder voor recht en orde, voor het Spaansche volk, voor het Spaansche vaderland. Ik groet u, dappere Cid, veroveraar van heuvelen en gebergten!
Bekommer je niet om die wonde, die zou nog genezen.
Carlos, alles draait me voor de oogen, het hart klopt me in de keel, ik hoor mijn stem als een vreemde mechaniek, ik sta te duizelen.
Och arme, voelt mijn lieve broertje zich niet wel. Zou hij niet een muntje nemen?
Zeg geen woord te veel, doe niet opgewonden, vertel mij rustig wat er gebeurd is, ik begrijp er niets van. Ik dacht dat je links of rechts zou uitwijken. Wij zijn rechtdoor den heuvel opgetrokken.
(lacht).
Ik doe opgewonden. Wat reden heb ik, niet waar, zooveel kabaal te maken om kleinigheden. Waarom wurg ik je niet of dwing je me neer te schieten. Dat zou barmhartiger zijn dan wat je me gedaan hebt.
Spreek toch wat stiller. Dit huis is vol gaten, men hoort je overal.
Ik schreeuw dat allen het hooren. Cain, wat hebt gij met uw broeder gedaan?
Gisteren heb ik mijn broeder het leven gered. Het noodlot, dat tegen mij is, heeft hem terug hier gebracht. Ik zal nogmaals trachten hem te redden.
Brengt de roes van je overwinning je het hoofd op hol, Cain, dat je niet meer ziet wat recht of krom is en geen kleuren meer onderscheidt en het bloed waarvan je druipt, houdt voor het scharlaken van uw triomfatorsmantel. Bloed en modder, bloed en modder alles wat ik aan je zie, Cain! Zie jij dat zélf niet, of speel je cyniek je schijnheiligheid voort?
Carlos, als je me toch eens wilde zeggen...
Heel mijn divisie vlucht in wanhoop de bergen over. Ze huilt en tiert dat ze verraden is. Wat niet kon vluchten marcheert in lange rijen gevangenen naar jullie hoofdkwartier. Ik heb die
| |
| |
makkers gesmeekt mij dood te slaan. Met stokken. Als een slang. Mij te verscheuren, te verbranden, mijn asschen te strooien in den wind. De eenen geloofden mij niet, de anderen hielden mij voor krankzinnig. En jij die het weet, Cain, jij vraagt me het je te zeggen.
Ja, dat vraag ik je. En het kalm te zeggen. Ik zou willen weten wat jij me verwijt en ik zou met jou willen bespreken wat ons nu te doen staat.
(zinkt in).
Spreek ik met mijn broer? Zeven en twintig jaar lang leef ik met dien mensch zij aan zij, slaap in één wieg met hem, en in één bed, spreek tot dezelfde moeder, dezelfde voedster, zit op één schoolbank met hem en heb nooit één uur zonder hem doorgebracht. Ik weet wat hij zeggen gaat vóór hij gesproken heeft, ik lees in zijn gedachten, ik voel wat hij wenscht. Zijn geld is het mijne, het mijne is van hem. Zijn vrienden zijn de mijne en ik neem het voor hem op zonder te weten of hij gelijk heeft. Eén maand burgeroorlog heeft mij van hem gescheiden. We gingen als vijanden uit elkaar, na een maand zien we elkaar weer als vreemden. Ik kan begrijpen dat liefde haat wordt. Maar hoe is het mogelijk dat ik dien man niet meer ken? Ik ken dien man niet. Ik weet niet hoe hij is, wat hij denkt. Ik schreeuw tegen hem en hij verstaat mij niet. Gisteren avond kropen wij samen over den grond. Zoo doen de schorpioenen en de adders. Vernederd en beschaamd bleef ik liggen, modder in de modder, en ik snikte. Deze man naast me legde zijn hand op de mijne. Hij fluisterde: ‘moeder’. Wij hebben dezelfde moeder. Ik kroop voort. Toen ik weer bij mijn makkers lag, dacht ik aan hem. Ik meende te weten wat hij dacht: dat ik in moeders naam, moeders naam onteerd had. Maar hij dacht: ik heb hem gered. Neen, hij dacht: ik hem hem bedrogen.
(schreeuwt opeens).
Bedrogen zeg ik! Bedrogen, zeg ik! Bedrogen, vreemdeling! Heb je me gesproken van een heuvel, een heuveltje zonder belang, een klein strategisch voordeel en bergen waarop we stand konden houden? Of niet? Heb je me gezegd dat die heuvel een punt van doorbraak was, dat ons over de bergen zou terugwerpen, honderden dooden, honderden krijgsgevangenen kosten, het verderf van onze divisie, de instorting
| |
| |
van ons front, het verlies van een halve provincie eer we veertien dagen verder zijn? Heb je me dat gezegd?
(zwak).
Maar dat kon ik toch niet voorzien.
(Hij is totaal gebroken. Na het geval Garcia ook dit nog. Hij reageert niet meer.)
Jullie hebben er toch de troepen, de tanks, het geschut voor verzameld. Het is toch alles volgens een plan gebeurd dat jij kende. Heb je mij gezegd: het is mógelijk, Carlos, dat je verraad zulke gevolgen heeft? Daar heb je je wel voor gewacht, omdat je wist dat ik me liever liet radbraken en vierendeelen dan zoo iets te doen. Jij die het eerst op het hart van moeder getrapt hebt, jij met je drogreden dat moederliefde niets te maken heeft met vaderlandsliefde, jij hebt m'n moederliefde toch maar uitgebuit om mij m'n vaderland te doen verraden. En je deedt alsof het erg was dat ik gefusiljeerd zou worden, maar je wist heel goed, dat wat je me vroeg te doen, veel erger was. Voor mij en voor moeder. Nu werpt het een smet op je naam. Omdat mijn mannen mij ontwapend, jouw mannen mij weer gevangen hebben. Je hadt hier mijn naam verzwegen, niet om mijn eer, maar om de jouwe. Deze wending van de zaak had je niet voorzien. Maar je overwinning heeft immers alle smet uitgewischt in de oogen van je generaal. Over lijken van Spanjaarden stap je naar de overwinning, je ideaal, je regiem. Dàt is al menschonwaardig. Maar jou is het méér waard, de schande van je familie. Onze bijdrage tot den burgeroorlog is geleverd. Onze naam is voor eeuwig verbonden aan een der beslissende veldslagen. Ik zie het al geschreven staan, Alonso, Maria, Florentino Hernandez, jouw kinderen zullen het leeren in de school. ‘Deze veldslag werd door den vijand verloren, wegens het verraad van een ontaarden zoon van het oud conquistadorengeslacht der Hernandez, een ellendeling, die niet alleen de partij van den valschen vijand had gekozen, maar bovendien, gevangen genomen en vreezend voor zijn leven, aanbood zijn manschappen te verraden. Luitenant Hernandez echter, die de groote held van dezen veldslag werd, wreekte de eer van zijn geslacht. Aan het hoofd van zijn troepen rukte hij vooruit en veroverde stormenderhand den beroemden heuvel en de daarachter gelegen
gebergten. De laffe verrader ontving intusschen zijn verdiende loon. Omsingeld en te laf om
| |
| |
totterdood te strijden, liet hij zich weer gevangen nemen... en ja..., hoe eindigt deze 47e les van de geschiedenis van Spanje, Alonso, Maria, Florentino Hernandez?... Denk dat ik jouw kind ben, dat zijn les voor je opzegt en ze nog niet van buiten kent en blijft steken. Zeg je kind voor wat volgen moet. De laffe verrader ontving zijn verdiende loon. Hoé toch, Alonso Hernandez?
Ik weet het niet, Carlos Hernandez, ik weet het niet. Maar ik zweer je voor God...
(lacht).
De held zweert! De held zweert bij God! Bij God, bij al zijn heiligen, bij moeder! En de laffe verrader gelooft hem niet. Zweer Alonso Hernandez, dat het je goed gelukt is. En als je nóg een broer hadt dat je 't zelfde zop doen. En als je moeder hier hadt, dat je ze ook naar den overkant zou laten kruipen om mij te redden door verraad en als ze bleef liggen snikken, dat je de hand op haren arm zou leggen en fluisteren: ‘Carlos’. Want de broederliefde heeft niets te maken met het vaderland, de moederliefde ook niet; maar dat jij over lijken en door schande naar je overwinning stapt, dat straks je generaal je komt decoreeren en bevorderen, dat je regiem overwint, dààr komt het op aan, Alonso Hernandez, vooruit.
Je vergist je. Meer kan ik niet zeggen.
(zinkt weer in, dof).
Ja, het is waar, ik vergis me. Ik was gisteren niet hier, de veldslag heeft niet plaats gehad, ik ben op dit oogenblik niet krijgsgevangen, die vreemde voor mij, is mijn broer niet en de makkers hebben gelijk, die zeiden, dat ik krankznnig ben. Lieve Concepcion, ik ben neurastheniek, dat is het.
(Schreit.)
Ik heb koorts, ik droom, niets van dit alles is waar. Vreemde man, die daar staat, maak een einde aan dien droom, want als ik er ooit uit ontwaak zal hij mij nog gruwlijker vervolgen. Troost mij niet, spreek niet tegen, maak er een eind aan. Stuur mij naar dat ander land, waarheen de ziel vliegt langs het kleine gaatje van een kogel, het onbekende land, waar een hemel zou zijn voor helden als gij, een hel voor verraders als ik, maar die toch nooit zoo gruwelijk kan zijn als dit droomen en het ontwaken dat er op volgen moet. Vreemde man, als gij aarzelt het zelf te doen, wend u af terwijl deze handen naar uw wapen grijpen, zoo dorstig als mijn honderden stervende makkers, ginder op den heuvel en in de bergen, zich op dit oogenblik voorttrek-
| |
| |
ken naar een leege veldflesch aan den riem van een dooden vijand. Nog één enkel klein gaatje in dit hoofd vol gaten.
(opveerend, uit zijn vertwijfeling).
Ik zal zeggen dat je mijn broer bent, ik zal er voor uitkomen. Men zal je niets durven doen. Ik zal je zelf naar het hospitaal brengen en kolonel Rodriguez in eigen persoon verantwoordelijk stellen voor je leven. Als hij het weigert mij alle waarborgen te geven die ik eisch, trek ik met jou de grenzen over. Ik verdien wat ik vraag, men moet het mij geven. Ik zal één dag en één nacht verlof vragen. Vier en twintig uren aan één stuk zal ik schrijven, de geschiedenis van je zoogezegd verraad. Niemand in de heele wereld zal ons beschuldigen.
Zul je ook de dooden weer levend maken die gevallen zijn door mijn verraad? Zul je de makkers bevrijden die gevangen werden door mijn verraad?
(Rumoer buiten.)
Hoor, daar komen er weer nieuwe. Voor een vloek of een kreet worden ze zoo maar neergeschoten. Ik heb alleen maar getierd en geroepen en zie hoe ze mijn hoofd met kolven hebben bewerkt. Zul je de bergen ontruimen, die je veroverd hebt door mijn verraad? En als uit deze overwinning jullie eindzege volgt, zul je het regiem intrekken dat gevestigd is door mijn verraad? Wil je mij rehabiliteeren? In jullie oogen zal ik altijd een verrader zijn. Als jullie leugens schrijven om ons te belasteren, waarom zouden jullie de waarheid verzwijgen, die in mij mijn makkers onteert. En welke waarde heeft jouw getuigenis voor mijn partij? Voor hen zal ik het zoontje blijven, door de familie Hernandez in hun rangen gesmokkeld om hen te verraden. Juist de goede verzorging, die jij mij belooft, juist het feit dat ik gespaard blijf terwijl anderen gemarteld worden en vermoord, zal hun bewijzen dat het zoo is. Of wil je jezelf rehabiliteeren? Waartoe, Alonso Hernandez? Heb je niet de eer van ons geslacht op mij gewroken? De toekomst zal je prijzen als een held, dat is toch genoeg. Bederf je zaak niet door mij te verdedigen.
(Roept.)
Maak er een eind aan, maak er in Gods naam een eind aan!
(Weer dof.)
Wat heb ik er aan, besproken te worden, door de eenen beklaagd, en door de anderen vervloekt. Laat mij verdwijnen...
En toch red ik je. Luister, je bent nu ontredderd, uitgeput, je bent gewond en ziek. Geloof me, je ziet de zaken niet zooals
| |
| |
ze zijn. Laat mij doen. Je moet eerst verpleegd worden. Het andere zullen we daarna bespreken.
Daarstraks heeft men mij krankzinnig verklaard. Jij verklaart me ontredderd, uitgeput, gewond, ziek. Dat ben ik, maar beeld je niet in dat daar medicijn voor gewassen is. Als ik kon genezen, zou ik niet willen.
Je kunt me toch niet beletten je te redden.
(lacht schamper).
Wat was er gisteren al niet noodig om mij te redden. Hoe zul je mij beletten het weinige te doen dat noodig is om aan deze ellende een einde te maken. Je moet mij fusiljeeren, hoor je dat, Alonso Hernandez, je moet, ik zal er je toe verplichten.
Ik zeg je nog eens wat ik al gezegd heb: dat zal moeder plezier doen.
Spreek dien naam niet meer uit, onmensch. Van alles wat gebeurd is, ben jij, jij alleen de schuld.
Ik heb niets meer dan mijn harden, verdoemden plicht gedaan.
Je zult er ook hard verdoemd voor zijn, dat je niets dan hard en verdoemd gedwaald hebt.
Het kan mij bij God niet meer schelen. Dwalen of niet, ik ken broer, noch vriend, noch moeder meer. Tot gisteren heb ik elken dag geaarzeld en getwijfeld. Gedaan daarmee. Ik volg mijn geweten.
(dof).
Er zijn dieven en zij weten dat zij stelen, moordenaars en zij voelen zich moordenaars, moedermoordenaars en zij teren weg van wroeging. Jij doet veel meer. Maar je zegt: mijn geweten. Je bidt tot God, je buigt je over het lijk waarin je bajonet steekt, je zult geld geven aan de weezen die je gemaakt hebt, je zult met den knoet regeeren over allen die je niet hebt kunnen doodschieten en je zult zeggen: mijn geweten. Wat is vuiler en slechter in de wereld dan dat geweten van jou.
(woest).
Hoonen laat ik mij ook niet meer, versta je dat?
Hoonen zal ik je tot je scharlaken uitslaat als deze doek hier, tot je je schaamt voor je eigen menschen en voor moeder op je knieën kruipt.
Waar moet ik dan gaan, als ik voor moeder op mijn knieën moet kruipen, weet jij dat?
| |
| |
Weet jij waar moeder is?
(Poos.)
Ze was zoogezegd vertrokken vóór jou vrienden ons huis bombardeerden. Ze kwam naar hier toe. Ze zou volgens Concepcion, gisteren al hier zijn, ten laatste dezen morgen.
(Poos.)
Het is bijna avond.
Weet jij zeker dat moeder...
Ik weet niets zeker. Maar moeder ging nooit op reis zonder jou of mij of Mario. En nu er werkelijk gevaar was, zou ze alleen vertrokken zijn. Concepcion, die nooit het stadje verlaten heeft, was hier op een halven dag. Moeder zou al drie dagen op reis zijn. De kolonel heeft ze niet gezien.
En wij staan nog te praten. Tusschen ons beiden. Alonso, Maria, Florentino Hernandez. Leven voor leven.
(Hij springt op hem toe.)
(hem afwerend).
Je bent krankzinnig. Moeder leeft misschien nog.
(Maar Carlos grijpt hem bij de keel.)
Denk aan je leven. Schiet.
(kan zich losrukken).
Nooit. Soldaten! Soldaten!
(Carlos grijpt hem weer bij de keel. Alonso trekt hem worstelend naar de deur rechts, die hij opent. Zij vallen over den drempel. Men ziet niets dan hunne voeten. Twee schoten knallen. Op hetzelfde oogenblik verschijnt Pelayo vóór de deur. Hij staat met den rechter schouder naar het publiek. Hij schiet tweemaal, schoten die tweemaal beantwoord worden. Pelayo wankelt en verdwijnt uit de deuropening. Overal gaan stemmen op. Een klaroen blaast alarm. Adjudant Lopez verschijnt in de deur met Pelayo die den arm om zijn schouder en dien van sergeant Aldano heeft.)
Wij brengen luitenant Pelayo naar het lazaret. Jullie dragen de twee lijken binnen. Jullie vier, niemand anders. Niemand anders mag binnen. Achteruit.
(buiten).
Deze toch niet.
Dat is de broer van den luitenant. Legt ze naast elkaar.
| |
| |
| |
Negende tooneel
de vijf soldaten
(Derde en vierde soldaat op deur rechts.)
We kunnen ze toch niet op den grond leggen.
Neen, hier, pak aan.
(Zij grijpen een bank en plaatsen ze voor de schouw. De eerste en de tweede soldaat dragen Alonso binnen en leggen hem er op, met het hoofd naar de schouw, de voeten naar het publiek. Derde en vierde soldaat plaatsen de andere bank er naast. De twee anderen leggen Carlos er op.)
Je ziet dat het broers zijn.
(De vijfde soldaat opent de deur.)
Hela daar. Order van den kolonel zelf, niemand mag binnen, ik heb het bevel hier. Jij houdt de wacht en laat er niemand in. Niemand, hoor je.
(Hij sluit de deur.)
Ja het zijn broers, dat zie je heel goed. Hebben ze mekaar neergeschoten?
Hoe is de Pel dan gekwetst?
Maar die had geen revolver, en Navarro had den zijnen daareven nog in zijn hand.
Luistert, zijn ze dood?
(Gebaar van de anderen: dat zie je toch wel.)
Hewel dan, de rest kan ons niet schelen.
(Opeens ratelt de mitrailleuze, allen springen op. De soldaat buiten opent de deur.)
Ze zitten er weer met de mitrailleuze op. Al de gevangenen moeten eraan. Weerwraak.
Dat zijn onze zaken niet. Deur toe.
(Deur toe.)
Ik zou dezen wat op zij zetten en rond Navarro al onze bloemen.
Tuttut, ze zijn dood, en de ruzie is uit. Die jongen heeft voor zijn zaak gevochten gelijk Navarro.
En het komt toch allemaal op hetzelfde neer.
(Wijst beurtelings naar de twee lijken:)
Dood, dood. Amen.
En zoo doe ik.
(Hij legt Alonso en Carlos arm in arm.)
Arm in arm.
| |
| |
Hadden ze dat een kwartiertje vroeger gedaan.
Wij doen het toch ook niet en wij kunnen het nog.
(uitbarstend naar de deur).
Ze moeten er mee uitscheien. Ze moeten er verdomme mee uitscheien, of...
(hij wil een der geweren op de schouw grijpen, maar de eerste soldaat belet het hem, en meteen houdt de mitrailleuze op.)
Daar, het is al gedaan, zwijg. Help ons met de bloemen. Bloemen, jongens.
(Allen nemen de bloemen van de schouw en tafel en plaatsen ze rond de banken. Dan gaan ze rond de banken staan met de handen in de broekzakken.)
Dat doen zelfs geen wilde beesten.
(Poos.)
Zullen ze ons ook in de bloemen leggen, morgen of overmorgen?
(Poos.)
Kan mij niets schelen.
(Poos.)
Eigenlijk moeten wij met ons vieren de wacht houden rond de lijken, met het geweer aan den voet.
(Poos.)
Ze zullen niet wegloopen.
(Poos.)
Laat ons over iets anders spreken.
(Klaroengeschal, allen springen op. De 5de soldaat opent de deur.)
De auto van den kolonel! Opgepast!
(Deur toe.)
We zetten ons rond de lijken.
(Zij vormen een vierhoek rond de banken, zonder geweer.)
Geeft acht. Fiksch.
(Zij staan stram.)
(opent de deur).
De kolonel met zijn vrouw. Ze komen.
(Deur toe. De vier staan nog strammer. Deur weer open.)
Moeder is er bij, jongens. Zij komt aangeloopen.
(Groote ontsteltenis van de vier die gezamenlijk roepen:)
Niet binnenlaten! Navarro is weg! Zeg dat Navarro weg is!
Als moeder binnenkomt, ga ik loopen. Ik kan dat niet zien.
(Roept hard.)
Moeder niet binnenlaten!
(Meteen is Concepcion in discussie met den vijfden soldaat. De vier weten niet of zij zullen wegloopen of deur dicht houden. Concepcion werkt zich binnen. De eerste soldaat springt voor haar.)
Moeder, moeder, hij is hier niet, hij is weg, moeder, neen dat zijn...
(Maar Concepcion duwt hem weg en valt met een snijdenden gil over de twee lijken. De vier soldaten schuiven de een na den ander de deur uit. Men ziet door de open deur
| |
| |
rechts kolonel Rodriguez Mevrouw Hernandez doorlaten. Zij is sober en streng in het zwart gekleed.)
Na U, Mevrouw Hernandez.
(Mevrouw Hernandez ziet Concepcion, stapt vlug naar de lijken toe, zwijmelt en beide vrouwen omarmen snikkend de Spaansche Gebroeders. Kolonel Rodriguez, ontsteld, woedend, trappelt en tracht tenslotte vruchteloos Mevrouw Hernandez op te richten. Opeens kijkt Concepcion naar hem op:)
Is dit genoeg, meneer? Kunt u de regeering nu naar uw zin maken?
(Zij valt weer snikkend op de twee lijken.)
DOEK
|
|