Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1937
(1937)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 487]
| |||||
Van het activisme tot de huidige verwarringGa naar voetnoot(1)
| |||||
[pagina 488]
| |||||
niet meer alleen de dichters en romanschrijvers, de taalkundigen en de taalliefhebbers gebracht, maar ook de Vlaamsche werklieden, de Vlaamsche landbouwers, de Vlaamsche handelaars. En zie, naast den rijkdom der nieuwe ideeën, trof men een ongewonen rijkdom aan van jeugdige verdedigers dezer ideeën, als een Dosfel, een Hippoliet Meert, een Van de Perre, een Deswarte. Ook de literatuur beleeft een nieuwen bloei, met een Van de Woestijne, een Van Langendonck, een Cyriel Buysse, een streuvels, een Teirlinck, een Maurits Sabbe, een Toussaint van Boelare. Er rijzen redenaarsfiguren op zooals Vlaanderen er nog geen gekend had, een Frans Van Cauwelaert, een Camiel Huysmans, een Louis Franck, de ‘drie kraaiende hanen’, eersterangsverdedigers en dragers van de nieuwe geestelijke rijkdommen. De nieuwe theorieën der Vlaamsche Beweging omvatten als belangrijkste, als hoogste eisch, de Vlaamsche Hoogeschool. Het kan bevreemding wekken dat een beweging, die het sociale en economische, het actueele en werkelijk tastbare leven als uitgangspunt neemt, in de eerste plaats aan de verovering van een universiteit denkt. Maar zoo is nu eenmaal de historische waarheid die ik in mijn boek ‘Philosophie der Vlaamsche Beweging’, trachtte te verklaren: de nieuwe Vlaamsche Beweging zag in de hoogeschool den hoogsten waarborg voor haar toekomst. En de Vlaamsche strijd was, in de laatste tien jaren vóór den oorlog, een strijd voor de Vlaamsche hoogeschool. De gansche Vlaamsche Beweging deelde de overtuiging die Lodewijk De Raet, in 1913, in de Inleiding van zijn boek ‘Vlaanderen's Cultuurwaarden’, als volgt samenvatte: ‘door de Vlaamsche hoogeschool bereikt de Vlaamsche Beweging haar eindbestemming, want alleen van de vervlaamsching van het hooger onderwijs kunnen wij de verdere ontwikkeling, ja de herschepping van onze Vlaamsche volkskracht verwachten’. En Lodewijk De Raet beschreef als volgt, in dezelfde | |||||
[pagina 489]
| |||||
Inleiding, de gemoedsstemming in de Vlaamsche vergaringen: ‘De Vlaamsche Hoogeschool is een symbool - in sociologischen zin - geworden, het symbool van de verstandelijke bevrijding, dat op elke vergadering van Vlamingen, tot welken stand of gezindheid zij behooren, in geestdrift brengt en eindelooze toejuichingen doet losbreken.’ Die strijd voor de Vlaamsche hoogeschool liep uit op een ongewone en vroeger onvermoede machtsontplooiing. Van af de bekendmaking van het verslag, namens de tweede hoogeschoolcommissie uitgebracht door Lodewijk De Raet, in 1909, tot aan den wereldoorlog, heeft het Vlaamsche volk een ijver, een krachtdadigheid, een geestdrift en een eensgezindheid aan den dag gelegd die later nooit meer werd bereikt. Zij die deze periode hebben beleefd, denken er nog met ontroering aan en geven gaarne toe dat zij nooit mooiere momenten in hun flamingantenleven hebben gekend. Het was een triomftocht. In 1906 kon Prof. Vercoullie, in een interview, nog zeggen: ‘De beweging is nog allebehalve populair.’ In datzelfde jaar achtten de Belgische bisschoppen, in hun ‘Instructions collectives’ het ‘noodig dat de voertaal van het onderwijs een internationale taal zou zijn’. Een paar maanden later - in November 1906 - bevestigde Mgr. Mercier de veroordeeling op een vergadering der superiors van de aartsbisschoppelijke colleges en seminaries: ‘Une université flamande, jamais!’ Dat was het berucht gebleven ‘Jamais’ dat later, God weet hoe, in de schoenen van den liberalen leider Paul Hymans werd geschoven... Vier jaar later was er al veel veranderd. De eerste uitgave van het Verslag van Lodewijk De Raet, op 2000 exemplaren in 1909, gedrukt, was reeds in December 1910 uitverkocht, evenals de brochure die er een samenvatting van was en eerst op 10.000, daarna op 25.000 exemplaren was gedrukt. Van een Fransche vertaling van het Verslag werden 4.000 exemplaren en van een vertaling der samenvatting 10.000 exemplaren verspreid. Honderden volksvergaderingen schudden overal de gemoederen wakker. In één week van Januari 1911 werden aldus | |||||
[pagina 490]
| |||||
in het Gentsche alleen elf volksvergaderingen gehouden. Hetzelfde gebeurde te Antwerpen, Brussel, Mechelen, Leuven, Brugge. In Juli 1912 hadden 2050 hoogeschoolgediplomeerden het Verslag onderteekend. Dat getal zou nadien klimmen tot 2.700, terwijl de volkspetitie 100.000 handteekeningen vereenigde. Op 6 Maart 1914 werd het wetsvoorstel Franck-Van Cauwelaert-Huysmans, voor de eerste maal ingediend in 1911, in de Kamerafdeelingen besproken. In 4 afdeelingen op 6 werd het aangenomen. Er waren te zamen 63 ja-stemmers, 43 neen-stemmers en 12 onthoudingen. Vier Ministers hadden er voor gestemd, twee hadden zich onthouden, namelijk de Eerste Minister en de Minister van Kunsten en Wetenschappen. Zij verklaarden dat de Regeering amendementen zou voorleggen die in hoofdzaak tot een ontdubbeling der leergangen zouden strekken. Het was een merkwaardige zegepraal die op treffende wijze aantoonde welken weg men afgelegd had. In 1902 waren er vijf Kamerleden voor de vervlaamsching te vinden; in 1914 zeventig, terwijl het stelsel De Raet zooveel radicaler was dan het stelsel Mac Leod. Intusschen hadden de Vlaamsche wetenschappelijke congressen het gebracht, van 250 deelnemers in 1900 tot 1500 in 1910. Er was een Groote Liefde in Vlaanderen ontstaan, bron van geestdrift en van wilskracht.
***
Op 4 Augustus 1914 trokken de Duitsche legers over de Belgische grens. In den loop van de maand October reeds, konden, in het door de Duitschers bezet gebied, de eerste kiemen worden ontwaard van hetgeen het activisme zou worden. Er was in het activisme, zooals in iedere collectieve beweging, een complex van veelsoortige strekkingen, gevoelens, ideeën. De overgroote meerderheid waren oprechte Flaminganten | |||||
[pagina 491]
| |||||
die onder den indruk gekomen waren van de eerste pogingen der Vlaamschvijandige elementen, om den wereldoorlog te doen dienen voor hun verfranschingsidealen. Sommigen achtten Vlaanderen bedreigd en vonden het noodzakelijk de Vlaamsche Beweging ‘niet te laten slapen’ gedurende de oorlogsmaanden. ‘Niet te laten slapen’, dat wilde zeggen: bladen uitgeven en de propaganda voortzetten. Anderen zagen vooral met wantrouwen en argwaan de samenwerking tusschen België en Frankrijk. Zij riepen niet ‘Los van Frankrijk!’. De leus was niet gekend. Maar hun denken en hun voelen ging dien weg op. En zij zochten naar practische middelen om, met om het even welke medewerking, de gewantrouwde regeering voor ‘voltrokken feiten’ te stellen. Hetgeen echter aan de strekkingen, gevoelens, ideeën een bepaalde oriëntatie gaf, dat was de Groote Liefde die Vlaanderen had opgedaan in de laatste vijf jaren vóór den oorlog: de Vlaamsche Hoogeschool. Er werd reeds dikwijls op gewezen, namelijk door Prof. Eggen en door den h. Herman Vos: het uitgangspunt van het activisme was de Vlaamsche Hoogeschool. Ware deze, toen kapitale eisch van de Vlaamsche Beweging ingewilligd geweest in Juni of Juli 1914; ware de Vlaamsche Hoogeschool een werkelijkheid geworden vóór den inval der Duitschers; dan hadden de Duitschers aan de Vlamingen eenvoudig niets kunnen aanbieden; dan ware er geen activisme mogelijk geweest, zeker, in ieder geval, geen activisme dat tienduizenden aanhangers zou vinden. De Vlaamsche Beweging van vóór den oorlog, althans de leidende Vlaamsche Beweging, dacht niet aan Groot-Nederland, zij dacht niet aan zelfbestuur, zij dacht zelfs niet aan bestuurlijke scheiding. De vervulling van den dierbaarsten wensch aller Flaminganten, vóór Augustus 1914, had de Duitschers in de onmogelijkheid gesteld in Vlaanderen een pijnlijk onvervulden wensch aan te treffen. Zij zouden bij hun intrede een volk | |||||
[pagina 492]
| |||||
gevonden hebben dat zooeven zijn ideaal verwezenlijkt zag en er voorloopig geen ander had. Eenerzijds de angst om de verwezenlijking van den mooien droom voor lang en misschien voor altijd te zien uitstellen; anderzijds de mogelijkheid om dien mooien droom te verwezenlijken, zij het dan tegen den wil in van de Vlaamschvijandigen ja zelfs desnoods tegen den wil in van de eigen regeering, die ginder op Franschen grond verbleef, heeft van tienduizenden Flaminganten activisten gemaakt. Hoe talrijk waren zij? De activisten raamden hun getal op 125.000. Volgens de uitgevers van het boek ‘Les Archives du Conseil de Flandre’, waren zij ten getale van 20.000 ongeveer. Volgens de stukken welke betrekking hebben op de verkiezing van den Raad van Vlaanderen - begin 1918 - zouden in 153 volksvergaderingen 49.578 aanwezigen aan de verkiezing deel genomen hebben. De cijfers toonen duidelijk aan dat wij niet te doen hebben met een verraad van enkelingen, maar met een werkelijke rebellie van een deel van het Vlaamsche volk. Welk deel? Het deel namelijk waaruit de Vlaamsche Beweging van oudsher haar aanhangers heeft gehaald: de intellectueele middenstand. Een nader onderzoek wijst uit dat bijna alle namen van de aanvoerders, van de leidende elementen in het activisme, namen zijn die men in de laatste jaren vóór den oorlog, op de lijsten der deelnemers aan de Vlaamsche wetenschappelijke congressen aantrof. Op de 94 leden van den tweeden Raad van Vlaanderen telt men er 60 - dus de twee derde - die hoogeschoolgediplomeerden waren. De Groote Liefde had haar eigen dienaars, diegenen welke zij had aangeworven in de jaren die den oorlog voorafgingen, en die zij ook in de bittere oorlogsperiode had bewaard. Zij ging voortaan haar eigen wetten volgen, spijts allen tegenstand, spijts alle moeilijkheden. Zij zou scheuren en breken waar het moest. Zij brak vooreerst de eensgezindheid in de rangen der | |||||
[pagina 493]
| |||||
Vlaamsche Beweging. Diepe meeningsverschillen scheidden voortaan de ‘minimalisten’ van de ‘maximalisten’. Zij brak het zedelijk front van België tegenover den invaller. Zij deed nog meer: zij vond nieuwe ideeën waaraan zij niet gedacht had in de jaren vóór den oorlog. Zij leidde tot het uitdenken van de bestuurlijke scheiding, die op 21 Maart 1917, krachtens een besluit van den Duitschen Gouverneur-Generaal von Bissing, werd doorgevoerd. Zij leidde ook tot het uitdenken van Vlaanderen's politieke zelfstandigheid, die door den Raad van Vlaanderen, op 22 December van hetzelfde jaar, werd uitgeroepen. Wat de Groote Liefde uitdacht en wilde heeft zich zoo eenvoudig en onweerstaaibaar voltrokken als een natuurverschijnsel: het duurde niet lang, na de opening der activistische Vlaamsche hoogeschool, op 21 October 1916, of haar vaders zagen in dat de instelling gebonden was aan het Belgisch bestuur en dat het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen, te allen tijde, de universiteit kon dwarsboomen en lam leggen. De Groote Liefde eischte een eigen bestuur voor haar kind. Er kwam een eigen bestuur. Doch alweer dreigde het vanzelfsprekend gevaar: het bestuur hangt af van een Parlement en van een regeering die met één pennetrek het bestuur naar believen kunnen omvormen en dadelijk de hoogeschool kunnen sluiten. De Groote Liefde eischte een eigen Staat. Er kwam geen eigen Staat, maar er kwam de uitroeping van de politieke zelfstandigheid. Middelerwijl had de Groote Liefde ook aan het front de gemoederen der Vlaamsche soldaten beroerd. Er was een ‘frontpartij’ geboren. ***
Uit de puinen van het ingestorte activisme bleef alleen over: een hardnekkige verbittering bij honderden intellectueelen en een leus: Zelfbestuur. | |||||
[pagina 494]
| |||||
Het streven naar Zelfbestuur had in den schoot van het activisme tot geen positieven uitslag gevoerd. Er waren steeds diepe meeningsverschillen blijven bestaan over den vorm van de politieke Staatsorganisatie die de activisten wenschten voor het Vlaamsche land. Hetzelfde gebrek aan eensgezindheid zou zich ook voordoen in de ‘Frontpartij’, de partij die een deel der Vlaamsche soldaten, de flaminganten, aan het front hadden opgericht en die dadelijk ook de partij van de overwonnen activisten werd. De leus Zelfbestuur volstond. Voorloopig scheen geen verdere uitwerking van dat principe noodzakelijk. Er waren heel wat andere zaken die al de krachtdadigheid der Frontpartij in beslag gingen nemen: het aanklagen van de oorzaken van misnoegdheid en verbittering, die onmiddellijk zeer talrijk werden, van af den terugkeer der Belgische regeering. Deze had immers de gewaagde taak op zich genomen, de oorlogsschade te herstellen, de goeden te beloonen en de slechten te straffen. Onder de slechten waren de activisten. De beteugeling van het activisme stond op het programma van de Wapenstilstandsregeering. Zij werd in de Troonrede aangekondigd onder ‘luide toejuichingen van het Parlement’. Ongetwijfeld zou de Belgische regeering, die voor een indrukwekkende reeks belangrijke vraagstukken, dringende oplossingen moest zoeken en toepassen, liefst gedaan hebben zooals de Ententeregeeringen, die het tijdens den oorlog aangekondigde en in het vredesverdrag van Versailles voorziene proces tegen den Duitschen keizer, handig wisten te ontgaan. Maar.... En hier komen wij tot de werkelijke oorzaak van de harde repressie van het activisme: er waren lieden die niet wilden vergeten: de vijanden van de activistische doeleinden, de vijanden van de flamingantische idealen, diegenen die in de repressie van het activisme een middel zagen om de Vlaamsche Beweging achteruit te dringen. Zij, de ‘franskiljons’, zijn het, die ‘haro sur le baudet’ geroepen hebben. Zij zijn het die de openbare meening heb- | |||||
[pagina 495]
| |||||
ben opgeruid. Willens of niet moesten Parlement en regeering den invloed ondergaan van de scherpe ondubbelzinnige beschuldiging door de groote Brusselsche bladen dagelijks uitgebracht en herhaald. De Vlaamsche nationalisten hebben terecht het feit aangeklaagd dat de grootste der oorlogsleveranciers van de Duitschers vrijgesproken werd, terwijl tientallen activisten ter dood werden veroordeeld. De vergelijking gaat niet op. Bedoelde oorlogsleverancier, een schatrijke baron, had geen vijanden en daarentegen vele invloedrijke vrienden. De activisten hadden slechts verlegen vrienden, en daartegenover machtige vijanden: de Vlaamschhaters, die sterk genoeg stonden om, door hun pers, een huilende openbare meening tegen de overwonnen activisten in het harnas te jagen en meteen de politieke mannen in beweging te zetten. Volgens de officieele gegevens van het Ministerie van Justitie werden, na den wapenstilstand, 267 veroordeelingen uitgesproken; 226 dezer veroordeelingen, die activistische misdrijven golden - dit is voornamelijk te erkennen aan de vermelding van artikel 118bis in het vonnis - werden door de Hoven van Assisen, 41 door militaire rechtbanken uitgesproken. De veroordeeling van de activisten steunde op de overtuiging: dat de activisten de veiligheid van den Staat in gevaar hadden gebracht; dat de activisten met de Duitschers hadden samengespannen tegen de veiligheid van den Staat; dat de actie van de activisten ten goede van Duitschland was uitgevallen en dat de activisten, dienvolgens, Duitsche belangen hadden gediend. De beteugeling van het activisme heeft opvallend geweigerd in het bestaan van de Vlaamsche Beweging, in het bestaan van Vlaamsche idealen en van Vlaamsche grieven, een verklaring te zoeken voor de daden der activisten. Zij heeft het vraagstuk herleid tot de veiligheid van den Staat en den vijand van dien Staat, gedurende vier jaar: Duitschland. Zij | |||||
[pagina 496]
| |||||
heeft in de activisten de dienaars van Duitsche en niet van Vlaamsche belangen gezien. Hiermede sloop in se beteugeling van het activisme een principieele vergissing die onberekenbare gevolgen hebben moest. Het bleef niet bij de veroordeelingen der leiders van het activisme door het gerecht. Er werden ook ambtenaars en bedienden uit hun functie ontzet. Er werden studenten uit de hoogescholen gesloten. 38 ter doodveroordeelingen; 15 veroordeelingen tot levenslangen dwangarbeid of opsluiting; meer dan 16 eeuwen gevangenisstraf voor 132 andere veroordeelden; 679 beambten afgesteld in de Ministeries alleen, waar zij vóór den oorlog waren aangesteld; 400 Vlaamsche studenten uit de hoogescholen gesloten.... Kon er iets goeds verwacht worden van dergelijke behandeling, die de verbittering van duizenden denkende, lezende en schrijvende, dus min of meer in hun midden, leidende Vlamingen, op de spits zou drijven? De zware veroordeelingen, die niet door amnestie werden gevolgd, konden aan de betrokkenen wel hun politieke en burgerlijke rechten ontnemen, maar niet hun verbittering, niet hun idealen, niet hun familie, niet hun vrienden, hun kennissen, hun geloofsgenooten.... De vergiftigende gevolgen van de zware repressie lieten zich in al de Vlaamsche intellectueele middens gevoelen, die middens waaruit de oud-activisten nooit gesloten werden. Hoe begrijpelijk is het dat, in de tallooze verzoekschriften, door Vlaamsche kringen naar het Parlement gezonden, na den oorlog, twee punten tot vervelens toe worden herhaald:
De vervlaamsching van de Gentsche hoogeschool, dat was de Groote Liefde die dagteekende van vóór den oorlog reeds. De eisch betreffende amnestie, dat was de uitweg dien de verbitterden zochten, zij die rechtstreeks of onrechtstreeks het slachtoffer waren geworden van die Groote Liefde. Bij de vervulling van de alleszins moeilijke taak die de | |||||
[pagina 497]
| |||||
regeeringen op zich genomen hadden, na den Wapenstilstand, moesten onvermijdelijk nu en dan maatregelen getroffen worden die tot mislukte uitslagen zouden voeren. De slecht aangepaste maatreeglen wekten ontevredenheid, zoowel in Wallonië als in Vlaanderen. In Wallonië kwam het tot een ‘Weg met de regeering!’ In Vlaanderen klonk het: ‘Weg met den Belgischen Staat!’ Zulks kon niet het gevolg zijn van de miskenning van materieele belangen. Er is iets dat ergere verwoestingen in den geest van de Staatsburgers kan teweegbrengen dan de miskenning van materieele belangen of het bestaan van misbruiken: namelijk twijfel aan het Recht, twijfel aan de rechtvaardigheid van het Gezag, van het Gerecht, twijfel aan de goede trouw van diegenen die de verpersoonlijking der wetten zijn en die niet anders dan rechtvaardig mogen zijn. Valt dat vertrouwen weg, dan is alles vergald, alles vergiftigd. Wij spraken zooeven van den grootsten leverancier der oorlogsjaren. Bedenken wij dat de hoogste geestelijke overheid der oorlogsjaren, de Belgische kardinaal, en de hoogste politieke overheid der oorlogsjaren, eerste minister te Le Havre, kwamen getuigen dat de baron - die aan de Duitschers voor hun oorlogvoering hoogst nuttige producten in groote hoeveelheid had geleverd - eigenlijk slechts de ‘politique du moindre mal’ had gevolgd, die geboden was in het bezet gebied. Men kan zich voorstellen welke vertwijfeling toen moest oprijzen bij de duizenden die, om wille van hun idealen of om wille van een individueele ‘politique du moindre mal’ reeds vervolgd, of veroordeeld, of uit hun ambt waren ontzet. Waarom hadden de eerste minister en de kardinaal niet vroeger gesproken? Waarom had de regeering aan het gerecht niet meer geschikte regelen voorgeschreven? Waarom werden de eenen zwaar veroordeeld en de anderen vrijgesproken? Waarom werd ook steeds amnestie geweigerd, terwijl een der bepalingen van de Wapenstilstandsovereenkomst, nadien in het Verdrag van Versailles opgenomen, niet alleen de verleening van amnestie toeliet, maar ook nog oplegde? | |||||
[pagina 498]
| |||||
Vragen die zonder antwoord bleven.... Intusschen bleef Dr Borms, de leider van het activisme, aldoor in het gevang. Voor hem was geen genade. Van hem hadden de Belgische regeeringen een martelaar gemaakt. De jarenlang volgehouden propaganda der Vlaamsche nationalisten leidde tot een feit dat het geheele land in rep en roer bracht: naar aanleiding van een tusschentijdige verkiezing, te Antwerpen, bekwam de opgesloten activist 83.058 stemmen en de patriotische candidaat slechts 44.410. De Antwerpsche kiezers hadden voor de amnestie gestemd, niet voor een partij, niet voor een programma, niet voor een politieke leer. Zes maanden later, wanneer de partijen en de programa's tegenover elkaar staan, wanneer de politieke oriëntatie van het land moet bepaald worden, wanneer er voor de toekomst van het land moet geconstrueerd worden, krijgen de Vlaamsche nationalisten, in hetzelfde arrondissement Antwerpen, nog geen 15.000 stemmen. De houding van de bevolking was dezelfde in het geheele Vlaamsche land. De overgroote meerderheid van het Vlaamsche volk heeft in de Vlaamsche nationalisten geen opbouwers, maar afbrekers gezien. Wanneer het er op aankwam de practische, concrete toekomst voor te bereiden en te leiden, gaf zij steeds haar stem aan de groote partijen die tientallen van jaren lang bewijzen van hun constructieve bekwaamheid gegeven hadden. Voor de al te onduidelijke en meestal tegenstrijdige slagwoorden over zelfbestuur voelde zij minder, omdat zij wel wist dat die niet konden dienen voor een onmiddellijke practische verwezenlijking. De Vlaamsche nationalisten kregen in overwegende mate de stem van de verbitterden, van de misnoegden, van hen die te klagen hadden over de regelingen betreffende de pensioenen, de vergoedingen, de loonen, het herstel der oorlogsschade, den militairen dienst, enz., enz. Daarom heeft het Vlaamsch nationalisme in vijftien jaar nooit meer dan 13 t.h. van de kiezers in de Vlaamsche provinciën en 5,9 t.h. in het arrondissement Brussel kunnen vereenigen. | |||||
[pagina 499]
| |||||
Met het Vlaamsch nationalisme drong echter een geest in de Vlaamsche Beweging dien men er nooit tevoren had aangetroffen: de geest van ‘omver en er over’, de geest der ‘action directe’ die meer van slaan houdt dan van redeneeren; de geest die onverzoenlijk en wildweg door dik en dun strijdt tegen de zonde, zonder een duidelijke voorstelling te eischen van de deugd; de geest van het ‘maximalisme’ en van het ‘integralisme’ die de zaken ‘geheel’ wil aanpakken en oplossen; een geest van verzet tegen alle hoogere overheid, tegen alle gezag, met inbegrip van de geestelijke overheid; kortom een revolutionnaire geest.
***
Die geest, de dreigende toon tegenover den Belgischen Staat, in de eerste plaats echter de Bormsverkiezing, hebben ten slotte, bij de leidende politieke kringen van het land, aandacht, belangstelling en onrust verwekt. De verhoogde belangstelling van deze kringen voor het Vlaamsche vraagstuk liep uit, van af het begin van 1929, op een reeks pogingen om tot klaarheid te komen en een oplossing te vinden die zou ‘definitief’ zijn. Reeds in Maart 1929 kwam, in den schoot der socialistische partij, door het toedoen van Camiel Huysmans en wijlen Jules Destrée, het bekende accoord tot stand, dat ‘Compromis des Belges’ werd gedoopt en de wederzijdsche erkenning van het recht op cultureele autonomie inhield, met de daarbij behoorende bestuurlijke aanpassing. Een gelijkaardige overeenkomst kwam schier gelijktijdig tot stand in den schoot van de christen-democratische Kamergroep. Bij diegenen die de verantwoordelijkheid van de Staatsleiding droegen werd intusschen met ijver gezocht naar een oplossing die, zoo ze niet het geheele vraagstuk ineens zou regelen, dan toch den vrede in de gemoederen zou terugbrengen. | |||||
[pagina 500]
| |||||
In Juni 1929, dus dadelijk na de verkiezingen der maand Mei, die aan de Vlaamsche nationalisten 12.74 t.h. van de stemmen in het Vlaamsche land hadden bezorgd, verklaarde de heer Jaspar, eerste minister: ‘Ik wil de taalkwestie oplossen. Ik wil niet aan het bewind blijven indien ik daarin niet slaag.’ Hij vond steun, ook bij diegenen die zich van oudsher tegen de Vlaamsche eischen hadden verzet en nu alle punten op een drafje, nog vóór de eeuwfeesten, wilden oplossen. Vermoedelijk had de weigering van sommige gemeentebesturen om aan de eeuwfeesten deel te nemen in die kentering ook een rol gespeeld. Hoe het ook zij, de regeering Jaspar zorgde niet alleen voor de definitieve vervlaamsching der Gentsche hoogeschool - die metterdaad nog vóór de eeuwfeesten doorgevoerd werd. Zij bereidde tevens de overige belangrijke wetten voor op het bestuur, het onderwijs, het leger en het gerecht, welke achtereenvolgens, in den loop van weinige jaren werden aangenomen en waarvan de volle draagwijdte eerst later volkomen zal worden beseft. Het waren niet alleen de leidende politieke partijen die een poging deden, van af 1929, om tot klaarheid te komen en een concrete oplossing voor te stellen. Ook de Vlaamsche nationalisten voelden de noodzakelijkheid een positieven vorm te geven aan de leuzen ‘Zelfbestuur’ en ‘Weg met België’. Uit dit streven ontstond het ontwerp van federaal statuut voor België. Het was het werk van den h. Herman Vos. Het liet voor de economische en buitenlandsche zaken de politieke eenheid van België bestaan, maar voorzag verder een decentralisatie tot in de wetgevende organen doorgevoerd. Het werd door de heeren Vos, Declercq, Romsée, Leuridan en Debeukelaere onderteekend en, na langdurige besprekingen, eindelijk op 25 Maart 1931 ingediend. Het bleek al dadelijk dat het Vlaamsch nationalisme al evenmin als het activisme tot een eensgezind en duidelijk programma aangaande de Vlaamsche politieke autonomie kon geraken en dat de eenheid die men met het federalistisch ontwerp bereikt meende, volslagen denkbeeldig was. Twee der onderteekenaars trokken bijna onmiddellijk hun toestem- | |||||
[pagina 501]
| |||||
ming terug. In plaats van eensgezindheid kreeg men een algemeene versplintering. Het ontwerp van federaal statuut had weldra geen enkelen aanhanger meer en terwijl de vader er van naar de socialistische partij overging, zag men uit de gesplitste rangen van het Vlaamsch nationalisme twee groepeeringen ontstaan die heel wat stof gingen opjagen in de Vlaamsche Beweging der laatste jaren. De eerste was het ‘Verdinaso’, het ‘Verbond van Dietsche nationaalsolidaristen’, opgericht door den h. Van Severen die in 1929 niet herkozen was geworden. De tweede was het Vlaamsch Nationaal Verbond (V.N.V.), waarvan de h. Declercq, die in 1932 ten gevolge van een vergissing in de indiening der lijsten, niet was herkozen, de ‘leider’ werd. Zoowel het Verdinaso als het V.N.V. waren aanvankelijk uitgesproken Groot-Nederlandsch en even uitgesproken anti-belgisch. Er kwam nog wat bij. De geestelijke stroomingen blijven nooit beperkt tot een streek, of een land, of zelfs een continent. De fascistische ideologie bleef niet tot Italië, de nationaalsocialistische ideologie niet tot Duitschland beperkt. Zij drongen in gansch Europa door. Zij hebben ook het Vlaamsche land bereikt. De invloed van het Italiaansch fascisme en van het Duitsch nationaalsocialisme liet zich in de laatste jaren duidelijk voelen in de middens van het Verdinaso en het V.ù.V. De eenheid ging er niet op vooruit in den schoot der Vlaamsche Beweging. De macht van het Vlaamsch nationalisme werd er ook niet grooter door. De wervingskracht van het nationalisme bleef inderdaad klein. De verkiezingen van Mei 1936 bewezen dat, ondanks de buitengewoon gunstige omstandigheden die voortvloeiden uit de innerlijke scheuring der oude katholieke partij, het Vlaamsch nationalisme slechts 13.15 t.h. van de kiezers in de Vlaamsche provinciën en slechts 5.9 t.h. van de kiezers in het arrondissement Brussel kon groepeeren. Dat wil zeggen, voor wie in de cijfers lezen | |||||
[pagina 502]
| |||||
kan, dat nagenoeg 87 t.h. van de kiezers tegen de nationalistische strooming gekant zijn in de Vlaamsche provinciën en meer dan 94 t.h. er tegen gekant zijn in het arrondissement Brussel. De evolutie der ideeën gaat intusschen nog sneller dan de evolutie der gebeurtenissen. De heer Van Severen, die aanvankelijk voorstander was van een Groot-Nederlandschen Staat, welke Nederland en Vlaanderen zou groepeeren, denkt sedert enkele maanden aan de oprichting van een zoogenaamd Burgondischen Staat, waartoe zouden behooren niet alleen het huidige België en het huidige Nederland, maar ook nog Fransch-Vlaanderen en het Groothertogdom Luxemburg. Anderzijds heeft het V.N.V. op 6 October 1936 een overeenkomst gesloten met een andere partij, die van den heer Degrelle, welke zijn aanhangers vindt overal waar de Vlaamsche nationalisten hun heftigste tegenstanders hadden ontmoet. Die overeenkomst werd eerst drie maanden later gepubliceerd, namelijk enkele uren vóór de tusschentijdige verkiezing te Brussel, op 11 April 1937. Feitelijk verdiende zij niet de aandacht die men er, in het geheele land, aan gewijd heeft. Zij beloofde aan het Vlaamsch nationalisme het ‘federaal statuut’ dat door hetzelfde nationalisme, in 1931, was afgewezen, en, wat Brussel betreft, alleen maatregelen om een einde te maken aan de huidige verfranschingspolitiek. Het was te weinig voor vele nationalistische middens. En juist genoeg om Rex impopulair te maken te Brussel en in Wallonië. De verbondenen waren echter geen samenvoelenden. Zij hebben elkander voor eigen doeleinden willen gebruiken, zonder veel vertrouwen in elkander te stellen, zonder elkander zeer genegen te zijn, zelfs als zij samen de ‘Arbeidsorde’ oprichtten en die samen plaatsten onder de leiding van den heer Victor Leemans. De strijd rond de amnestie was voldoende om de scheidingslijn voor eenieders oogen duidelijk te maken. De laatste berichten melden ons dat het accoord ‘geschorst is tot nadere opklaring van de wederzijdsche | |||||
[pagina 503]
| |||||
verhoudingen’. Het accoord heeft nochtens zijn rol gespeeld! Een rol die zijn ontwerpers zeker niet hadden voorzien: het heeft de gehechtheid van de overgroote meerderheid onzer bevolking aan de democratische instellingen versterkt. Deze meerderheid van de bevolking, gegroepeerd in de traditioneele partijen, heeft werkelijk geloofd aan het bestaan van een fascistisch gevaar. Zij heeft gevreesd dat de democratische instellingen bedreigd waren. Zij heeft nagedacht over de onvermijdelijke gevolgen van een omverwerping van het democratisch regime, namelijk: de practische opheffing van de medezeggenschap der burgers in de politieke leiding van den Staat, de opheffing van het recht om een andere partij op te richten of andere politieke denkbeelden te verdedigen dan die van de alleenheerschende partij, de practisch volledige onderwerping van eenieder aan den wil van den ‘leider’ of ‘dictator’. In flamingantische middens werd het vermoeden geuit dat, in geval de democratie moest ten gronde gaan, de Belgische dictator juist geen Vlaamsche dictator zou zijn, en dat de dictator, dien de Vlaamsche nationalisten aan het bewind zouden helpen, en die, naar hetgeen beweerd werd, aanhangers telde in het leger en in de rijkswacht - wat van het V.N.V. niet kon gezegd worden - wel eens zijn macht zou kunnen gebruiken om zijn vroegere bondgenooten uit den weg te ruimen, zooals het overigens in al de dictatoriaal geregeerde landen het geval is geweest, in den loop der laatste jaren. Er werd aan herinnerd dat Vlaanderen wel iets aan de parlementaire democratie te danken heeft; dat Vlaanderen door de democratie zijn voornaamste zegepralen in de laatste jaren heeft bereikt; dat zonder de parlementaire democratie, zonder het algemeen kiesrecht, zonder de vrijheid om partijen en bladen op te richten en politieke denkbeelden te verdedigen, er nooit één enkele Vlaamsche nationalist in het Parlement ware geraakt en dat er nooit een Bormsverkiezing ware geweest; dat, willens of niet, de veiligheid van Vlaanderen, het steeds nog zwakkere deel in België, het behoud van de demo- | |||||
[pagina 504]
| |||||
cratie eischte... Er werd, ten slotte, op gewezen dat de jongeren niet noodzakelijk hun politieke voorbeelden in Duitschland, Italië of Rusland hoeven te zoeken, maar deze zeer wel kunnen vinden in de Hollandsche, Scandinavische en Angelsaksische wereld. Het groeiend gezag van Engeland, hoofd en hart van het grootste wereldrijk dat ooit een Europeesch volk tot stand wist te brengen en in stand wist te houden, tevens oudste en sterkste vesting van de democratie, heeft er ook in niet geringe mate toe bijgedragen om al wat een min of meer fascistisch geurtje had in ons land nog meer afbreuk te doen. Nu is het een feit dat de Vlaamsche nationalisten - althans deze van het Vlaamsch Nationaal Verbond - herhalen dat zij er geenszins aan denken den huidigen democratischen Staat te vervangen door een ‘totalitairen’ en ‘autoritairen’ Staat. Hun verklaringen hebben evenwel het wantrouwen van de meerderheid der bevolking niet kunnen overwinnen. Niet alleen sommige programmapunten, ook de terminologie wekte argwaan. Er werd verwezen naar uitheemsche termen als ‘volksstaat’, ‘volksverbondenheid’, ‘organische Staat’, ‘volksch’, enz. Ook naar de slagwoorden welke er toe strekken het ‘regime op te ruimen’, de ‘partijen te ontbinden’ en den ‘Leider’ te vereeren.
***
De verwarring is groot in de rangen der Vlaamsche Beweging. De pogingen tot katholieke ‘concentratie’ hebben die verwarring nog grooter gemaakt. Naast de oudere tegenstellingen tusschen vrijzinnigen en katholieken; naast de jongere tusschen ‘minimalisten’ en ‘maximalisten’, is ook de jongste tegenstelling tusschen de voor- en tegenstanders van uitheemsche sociale en politieke theorieën ontstaan. Die verwarring en verdeeldheid in de Vlaamsche rangen is de grootste oorzaak van de Vlaamsche zwakheid en de bron van de macht der tegenstanders. Er is en er blijft echter iets dat ons, door de huidige verdeeldheid en verwarring heen, met vertrouwen de toekomst | |||||
[pagina 505]
| |||||
te gemoet doet zien: dat is de som der geestelijke waarden, dat is de geestelijke aantrekkingskracht die Vlaanderen vertegenwoordigt; dat is de som der rijkdommen die tot stand werden gebracht door den Vlaamschen Geest, van af de verre Middeleeuwen tot op den huidigen dag; dat is Vlaanderen's literatuur, Vlaanderen's muziek en schilderkunst, Vlaanderen's wetenschap, Vlaanderen's roem in het verleden, Vlaanderen's karaktergaven; dat is al datgene wat voor onzen geest, in het kader en onder den invloed van bepaalde ideeën, waardevol wordt geacht en daarom, voor ons denken en ons voelen, aantrekkingskracht heeft. De Vlaamsche waarden verschaffen de hoogere justificatie van ieder hervormingsplan, sedert 1830. Zij zijn ontstaan vóór de programma's van hervormingen. Zij hebben alle programma's bezield. Zij zijn de achtergrond en ondergrond van iederen eisch geweest. Zij zijn steeds het doel, de programma's steeds het middel geweest. De politieke groepeeringen volgen slechts. De eene volgt langzaam omdat zij met andersdenkenden rekening moet houden. De andere loopt vooruit... om nog beter te volgen. Alle moeten op haar vaandel schrijven: Ik dien. Want alle zijn dienaars van die waarden. De Vlaamsche waarden hebben liefde en fierheid in de Vlaamsche harten doen ontstaan. Zij hebben doen gelooven aan de Vlaamsche eer en de Vlaamsche waardigheid. Zij hebben den wil mogelijk gemaakt, den wil die daden eischte en daden stelde. De Vlaamsche Beweging is anders niet geweest dan de geleidelijke ontwikkeling van die liefde voor en die fierheid om de Vlaamsche waarden; van den wil om deze waarden te beschermen in haar bestaan en in haar groei; van de daden om daartoe te komen, van af het eenvoudig betoogen in de straat tot de activistische rebellie. Welken vorm zal de Vlaamsche geest ten slotte eensgezind kiezen om het bestaan en den groei zijner waarden te verzekeren? De cultuurautonomie? Het federaal statuut? Den Groot-Nederlandschen Staat? Niemand kan het zeggen. Klaarheid en eensgezindheid komen er wel eens, hetzij door | |||||
[pagina 506]
| |||||
den greep van een sterken geest, hetzij door de macht der omstandigheden. Het is een feit dat de overgroote meerderheid der Vlamingen tegen de extreme oplossingen gekant is. Intusschen komt het ons voor dat de beste methode om tot de oplossing te komen is: de keus van een oplossing te verdagen. De verschillende hervormingsplannen hebben verdeeldheid, dienvolgens verzwakking gebracht. Vele van de besten hebben zich blind gestaard op formules die, moesten zij dadelijk door allen als het einddoel worden beschouwd, ofwel de Vlaamsche kracht in een al te eng en derhalve verminkend harnas zouden klemmen, ofwel haar zouden vergooien voor een doel dat een verandering van de kaart van Europa eischt, dus een doel dat de vier millioen Vlamingen niet alleen kunnen verwezenlijken, dienvolgens een doel dat voorloopig een utopie is. Men mag het belang van groote hervormingsplannen niet onderschatten. Men mag er zich ook niet blind op staren. Men mag niet uit het oog verliezen dat het hervormingsplan slechts een middel is en nooit een doel op zichzelf kan zijn. Het lot, de zegepraal of de nederlaag van Vlaanderen, hangen veel minder af van het al of niet verwezenlijken van eene of andere bestuurshervorming, dan van den rijkdom der geestelijke waarden die de Vlamingen liefde, fierheid en wilskracht kunnen inspireeren. De Vlaamsche waarden hebben het uitzicht van den ouden Belgischen Staat grondig gewijzigd, zóó grondig dat Willems, Conscience, Vuylsteke, De Raet nauwelijks hun oogen zouden gelooven indien zij terugkwamen. De Vlaamsche waarden zullen ook, in de volgende jaren, de Staatsorganisatie weten af te dwingen die voor haar verdere bescherming en groei noodzakelijk is. Zij kunnen het zoo ver brengen dat België, in plaats van een hinderpaal te zijn, een werktuig van haar grootheid wordt. Hebben de Vlamingen dan, in België, de macht en het | |||||
[pagina 507]
| |||||
gezag verworven die in hun bereik liggen indien zij eensgezind zijn, dan kunnen zij ook in Nederland de belangstelling en de waardeering vinden die hun thans nog ontbreken en zonder welke toch nooit aan eenige samenwerking en nog minder aan eenig samenwonen kan gedacht worden, zelfs indien alle Vlamingen van Groot-Nederland droomden. Onze toekomst is in België. Zij wordt niet bevorderd met het teekenen van plans voor wolkenkrabbers die wij niet in staat zijn op te bouwen. Zij wordt wèl bevorderd: zoo wij inzien dat de grondslag van de Vlaamsche Beweging hoofdzakelijk te vinden is in het bestaan van Vlaamsche intellectueele aantrekkingskracht, van Vlaamsche intellectueele waarden; zoo wij inzien dat de woning waarin deze waarden moeten worden ondergebracht niet het doel maar het middel is; is; zoo wij aan die woning dag na dag voortbouwen met de steenen die onmiddellijk in ons bereik liggen, zonder ons van deze concrete taak te laten afleiden door abstracties, door utopieën, of door politieke theorieën die ons, met het verlies van de huidige democratische instellingen, het verlies van ons beste werkmiddel zouden berokkenen. |
|