Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1937
(1937)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 401]
| |
[1937/6]Onze dynastie
| |
[pagina 402]
| |
geschreven, en in geenen deele herinnert aan de memoires van hare oudste zuster, Louise. Maar welk een treurigen indruk laat de lezing dier bladzijden na! Een kindsheid verstoken van al wat deze jaren zonnig en onvergetelijk had moeten maken! Een opvoeding van spartaansche strengheid, tusschen een onachtzamen vader en een niet begrijpende moeder. En toch blijft de dochter aan die ouders gehecht en zij heeft voor hen geen woord van afkeuring of verwijt over. Zij stelt eenvoudig de feiten vast. Maar dat is voldoende om het gemis te voelen aan mildheid, aan begrijpen van het leven. Te meer dat bij den eigen broeder van onzen tweeden Koning het zoo geheel anders toeging. Dat voelden de dochters van Leopold II reeds vroeg; ten minste Prinses Stéphanie. Een geheel andere atmospheer heerschte, zoodra de Graaf en de Gravin van Vlaanderen te Laeken verschenen. Maar weldra rezen discussies op, daar de twee broeders geheel van meening en levensopvatting verschilden. Leopold II was een verbitterde - de dood van zijn eenigen zoon, zijn erfgenaam, had hem diep gegriefd - en hij was eerzuchtig. Bij al de scherpte van zijn verstand, ja zoo men wil het geniale van zijn ontwerpen ten bate van het land, ontbrak hem de ware grootheid, de grootheid van de ziel. Zijn hart kende geen mildheid; en hij gaf er blijk van toen hij achtereenvolgend zijne twee dochters uithuwde aan twee echtgenooten die reeds door en door moreel bedorven waren, hoewel de koning niet onwetend kon zijn van dingen die reeds een openbaar geheim geworden waren. En beide waren nog kinderen! Louise zeventien, Stéphanie zestien jaar, zonder levensondervinding, vooral na de harde opvoeding die haar afzijdig had gehouden van al wat haar inwijden moest in de taak die zij zoo onverwachts vervullen moesten. Haast ongelooflijk schijnen zekere details, die Prinses Stéphanie ons verhaalt, zekere straffen die het arme kind te beurt vielen. En noch bidden noch smeeken kon baten. Zij was in de handen van ondergeschikten die haar soms hardvochtig kastijdden om een beuzelarij of een onbeduidend verzuim. | |
[pagina 403]
| |
Was de moeder dan even gevoelloos als de vader? Nooit beklaagt de prinses er zich over en zij blijft vol eerbied ten opzichte van haar ouders. Zij roemt het godsdienstig gevoel van de Koningin, hare liefdadigheid, haar talenten en geestesgaven; de lezer blijft echter sceptisch tegenover zooveel onbegrip der moeder en dit volslagen gemis aan warmte en aan wederkeerig vertrouwen. Het mag dus wel verbazing wekken dat Koningin Marie-Henriette, evenals Leopold II hare instemming betuigde met een echtverbintenis die niet anders eindigen kon dan op een ramp. Zij had nochtans, door eigen ondervinding, geleerd wat zulks beteekende. Ik heb altijd in de familie hooren vertellen hoe, toen er spraak was van 't huwelijk van den Hertog van Brabant, Nicaise De Keizer naar Hongarië gezonden werd om 't portret der aanstaande bruid te schilderen. Hij vond een levenslustig meisje, vroolijk en onbedwongen, houdend van jagen en paardrijden, afkeerig van een tyraniek hof-etiket. Zij had nooit een laaggesneden kleed gedragen, en 't was de schilder die de noodige aanwijzingen moest geven. - Zoo hangt hare beeltenis nog in een onzer vertrekken. Ook dit onbezorgd meisje was slechts zestien jaar oud, toen ze haar Hongaarsche heimat verliet en welk lot zou haar hier beschoren worden! Reden te meer, zou men zeggen, om het de eigen dochters te besparen. Zij immers was niet door eerzucht verblind, en had ervaren welke doornen onder de koningskroon verborgen zitten. Maar zij wapende hare kinderen enkel met de eigen stoïcijnsche kracht. Zij was toch oprecht geloovig, en dat ten minste heeft zij aan prinses Stéphanie mee gegeven voor het leven. Maar het was een puriteinsch, jansenistisch geloof, zonder warmte, zonder ruimte, oneindig beter echter dan wat het arme kind later ondervinden zou aan het starre Hof van Oostenrijk, zoo dor, zoo ongevoelig, zoo heel en al een façade-godsdienst. Te Laeken, ten minste, genoot Stéphanie het onderricht, de raadgeving van Mgr van Weddingen, den hof-aalmoezenier, over wien zij zich steeds dankbaar uitspreekt. Dat Marie-Henriette geloovig was, dat had zij getoond aan | |
[pagina 404]
| |
't sterfbed van Leopold I, toen zij den moed vond om den ouden Koning aan te manen aan het lot zijner ziel te denken. Zij nam ook hare dochters mede, toen zij kloostergemeenten bezocht, onder andere de Sacré Coeur. Dat waren voor Stéphanie dagen van ontspanning. Zij ontsnapte aan de Laekensche atmosfeer, aan het vernederend toezicht van ondergeschikten door hare moeder aangesteld. Leopold II schijnt zich weinig aangetrokken te hebben van de opvoeding zijner dochters. Even koel was hij tegenover haar als tegenover de meer en meer verwaarloosde gade. Droevig tehuis, zonder liefde en gemeenzaamheid. Toch verliet de jonge Prinses het met droefheid, toen zij, zestien jaar oud, evenals haar moeder een onbekenden bruidegom moest volgen. Zij was gehecht aan dit Laeken, waar zij als kind had geleefd en in de korte stonden van verpoozing genoten had, vooral van het heerlijke park. Zij kende iederen boom, iedere bloem. Dat had zij van haar vader overgeërfd en zij kon niet genoeg loven zijne liefde voor de natuur en hoe hij te Laeken een wonderwereld had geschapen, die we nu nog kunnen bewonderen. Vreemd mengsel van gaven en afstootelijke gebreken, die van onzen tweeden Koning een raadsel maakt. In Oostenrijk zou Stéphanie het niet beter treffen. Aartshertog Rudolf had zich zelfs niet geschaamd, toen hij den eersten keer te Brussel kwam om kennis te maken met degene die men hem als vrouw bestemde, een vriendinnetje mee te brengen! Of de Koning en de Koningin der Belgen het geweten hebben, zeggen ons deze memoires niet. In elk geval schijnen zij er zich weinig om bekommerd te hebben. De verbintenis met het Keizerlijk Huis van Oostenrijk-Hongarije vleide de ijdelheid van Leopold II. Eenmaal zou zijne dochter den Keizerstroon bestijgen. Dat was het eenige dat hij zag en wat voor hem waarde had. En voor Marie-Henriette, zal wellicht ook deze bedenking hebben gegolden dat haar kind heenreisde naar dat land waar zij zelf eens een gelukkige jeugd had gekend. De beide ouders lieten aan het meisje verstaan dat geen weerstand mogelijk was. | |
[pagina 405]
| |
Omstandig worden reis en bruiloftsfeesten beschreven. En de teleurgestelde echtgenoote ontziet het niet het navrante bloot te leggen van haar lot, van dit leven aan de zijde van een man dien zij nooit beminde, die voor haar noch liefde noch ontzag voelde. Wij zullen haar niet volgen op dien kalvarieweg. Op de menigvuldige reizen die de politiek van 't Hof van Oostenrijk haar oplegde en waarvan zij soms, zooals in het kasteel van Miramar aan de Dalmatische kust, innig genoot. Het gevoel voor de schoonheid der natuur blijft de Prinses bezielen en met behendige pen weet zij haar gevoelens weer te geven. Boeiend zijn al die bladzijden en zij leveren aan de historie kostbare documenten. Naarmate men het einde nadert, groeit de spanning. Men ziet den ongelukkigen Erf-Aartshertog altijd dieper en dieper zinken in den afgrond, waar hij zich eindelijk vrijwillig zal in neerstorten. Het fac-simile van den brief waarin hij vaarwel zegt aan de verstooten vrouw is een document van tragische beteekenis. Er kan nu geen twijfel meer bestaan over de Mayerlingsche tragedie. Het boek, met liefde opgedragen aan den tweeden gemaal, sluit op het noodlottig tafereel. Het werd geschreven met oprechtheid, met een passende reserve en met waardigheid. Ook zonder eenige partijdigheid of tendenz. Onmogelijk echter er de schrijnende waarheid van te ontkennen, te ontsnappen aan 't boeiende van deze levenstragedie. ***
Hoe welkom daarna zich te wenden tot een ander tafereel uit het leven onzer dynastie. Tot het gezonde, en verhevene, en gezegende van een leven, ook omstraald door den glans van 't koningschap, maar geheel gewijd aan al wat groot en edel is. Dat schenkt ons het boek van Emile Cammaerts over Koning Albert. Torenhoog rijst de gestalte van hem die een der zuiverste glories onzer geschiedenis zal blijven. - Oh! dat geen Vlaam- | |
[pagina 406]
| |
sche pen zich tot hiertoe wijdde aan de edele taak deze wereldfiguur in relief te stellen! - Eenvoudig is de taak, als het leven zelf van den vromen man; man uit een stuk, zonder vaar of vrees, zonder kreuk of rimpel - man van plicht en van de waarheid, die enkel bezorgd was om een zware taak naar zijn beste vermogen te vervullen. Moet er gedrukt worden op de verdiensten van Cammaerts' werk? Is het niet voldoende te zeggen dat het boek een volledig beeld geeft, sober en getrouw, van een leven dat zoo velen onder ons van dichtbij hebben gevolgd in de meest tragische omstandigheden? Koning Albert hoort zijn volk toe; is er nooit meer van te scheiden. De wereld heeft het kunnen aanschouwen toen onvermoeid en ononderbroken een ontelbare volksmassa zijn rouwstoet volgde. De schrijver van ‘Albert, Défenseur du Droit’, stelt ook zeer goed in 't licht hoe zijn held heel en al wortelde in zijn land en zijn volk. Hij volgt hem van de eerste jaren, door heel zijn kindsheid en opvoeding, in de voorbereiding tot de troonopvolging, in 't gelukkig huwelijk en het blijde vaderschap, door 't heldhaftige der oorlogsjaren tot aan de roemrijke overwinning. Verder door de zorgen en teleurstellingen van den na-oorlog. Geen volkomen geluk of triomf echter kunnen hier benêen bestendig zijn. De plotse dood van Koning Albert was niet alleen een rouw voor zijn eigen volk, maar heel de beschaafde wereld heeft dit smartelijk verlies meegevoeld. Blijkbaar werd het werk door het Hof begunstigd, want het behelst kostbare documenten en is verrijkt met talrijke fotos door Koningin Elisabeth vervaardigd. Een monument dus, opgericht aan een der edelste figuren niet alleen van dezen tijd of van onze geschiedenis, maar van alle tijden en van de wereldgeschiedenis.
Ik heb onbescheiden hier een persoonlijke herinnering aan toe te voegen. 't Was den 15 Augustus 1917, dat ik plots in contact kwam met Koning Albert. Er was spanning in 't leger, onder de manschappen. Men had in de loopgraven een open brief aan | |
[pagina 407]
| |
den Koning geschreven om hem de klachten der vlaamsche soldaten kenbaar te maken. Had men den Vorst medegedeeld dat ik iets zou kunnen verhelpen door mijne betrekkingen met de legeraalmoezeniers, door den tolk van den Belgischen Standaard? Ik heb het altijd vermoed, maar durf het niet te bevestigen. Hoe het ook zij, ik stond op den voormiddag van mijn feestdag, plots in bijzijn van den Vorst dien ik zoo dikwijls langs het strand had zien stappen. Wat een indruk! De uiterste eenvoud, ja, een zekere schuchterheid, de langzame, soms bijna aarzelende spraak, maar vooral de volkomene rechtschapenheid van een eerlijk man - hoe trof dat reeds bij 't eerste zicht. Onvergetelijk oogenblik! Dat was mijn eerste contact met Koning Albert. Zoo God mij den tijd vergunt, zal ik misschien nog eens mijne herinneringen van den oorlog schrijven, culmineerend in deze eerste ontmoeting met hem die mij als vriend bejegende. Mei 1937. |
|