Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1937
(1937)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 290]
| |
Mystiek
| |
[pagina 291]
| |
voelen door kunst of ze te doen begrijpen door een wetenschappelijk strenge uiteenzetting. En wanneer ten slotte een mystieke bloemlezing wordt bedoeld, dan wordt deze zeldzaamheid ongewoon groot: door de verhevenheid der geestelijke werkelijkheid die de schrijver wil laten bevatten, door de onmeedeelbaarheid zijner individueele geestelijke ervaring en door de ontoereikendheid der taal waarin hij schrijft. Daarom zijn er naast de weinig echte mystieken nog veel minder mystieke kunstenaars, en kan men dadelijk inzien hoe lastig het wordt ze onaanvechtbaar juist te schatten naar hun echte waarde, ze te vatten en als 't ware vast te leggen in scherp omlijnde en weinig talrijke uittreksels, en deze dan weer behoorlijk in te kleeden in een gepast kommentaar om ze voluit te laten gelden. Dat is ook een kunstwerk: dat is edelsteenkunde, edelsteensnijderij en het werk van een juweelkunst te zamen. Schrijvers die daarin volkomen slagen kan men slechts bewonderen.
Om de waarde van een bloemlezing te bepalen, kan men in geen geval de gekozen brokstukken met andere uittreksels van den zelfden auteur vergelijken. Het is op voorhand uitgesloten dat men in een bloemlezing al de interessante stukken zou opnemen, vooral niet uit de beste schrijvers, en bij slot van rekening maakt het toch niet veel uit of men aan dit of aan dat ander merkwaardig stuk de voorkeur heeft gegeven. Hier kan de persoonlijke smaak ruim zijn woord meespreken en men mag er zich dan ook gerust toe beperken den leiddraad te beoordeelen welke de opsteller heeft gevolgd en het onontbeerlijke kader waarin hij zijn verzameling voordraagt. Hierin toch ligt het meest objektieve deel van zijn persoonlijk werk en de eerste vereischte van een bloemlezing. Zeer uiteenloopende bedoelingn kunnen bij het vergaren van een mystieke bloemlezing tot richtsnoer dienen. De één interesseert zich voor den letterkundigen vorm der mystieke geschriften, de ander voor den ascetisch stichtenden inhoud, een derde zoekt mystische theologie, een vierde mys- | |
[pagina 292]
| |
tische zielkunde, en iemand met een ontaarde inborst zou er wel pathologische erotiek kunnen zoeken. Een bepaalde bedoeling kan men al dan niet interessant vinden, maar men kan den opsteller het recht niet ontzeggen zijn richtsnoer zelf en vrij te kiezen. Wanneer hij het echter eenmaal gekozen heeft, vindt men hierin een éérsten maatstaf om het werk dat voorligt van methodologisch standpunt te beoordeelen. Veel belangrijker is intusschen de taak rond de uitgekozen sutkken een kader te scheppen waarin ze tot hun volle waarde komen, waaruit hun karakteristieke trekken naar voren treden, en waardoor een bloemlezing wordt tot een geheel, als het ware tot één werk, geschreven over één onderwerep, in menigvuldige bijdragen van uitgelezen auteurs. Dat geeft geeft juist, aan een mystieke bloemlezing vooral, haar bizondere waarde... en daar ligt ook ongetwijfeld haar meest offensieve stronkelsteen. Mystieken zijn immers, als ieder mensch, een komplex produkt van hun tijd, van hun eigen talent, karakter en werk, van hun intellektueele en geestelijke vorming, en ten slotte vooral van de gave Gods. Wie niet terugdenkt aan de ekonomische toestanden van de XIIe en XIIIe eeuw in Italië zou niets kunnen begrijpen van de opkomst der Franciskaner beweging noch van de later volgende armoede-mystiek. En hoe zou men het schrijverstalent van een Franciscus van Assisi of van een Joannes van het Kruis kunnen ter zijde laten, of het karakter van een Innocentius III en een Franciscus van Sales, bij het uitleggen van hun werk? Het klassiek konflikt der pro- en contra-mystiek, in de Fransche geestelijke letterkunde der XVIIe eeuw is onverstaanbaar, indien men geen rekening houdt met de vorming van elken schrijver en de school waartoe hij behoort. En het inwendige leven van elk auteur is, van zelf sprekend, de meest onontbeerlijke toelichting van zijn geschriften. Dit zijn slechts eenige gekende voorbeelden. In verschillende mate geldt dit echter voor elk mystiek schrijver, en daarom is een mystieke bloemlezing, die door haar lezers ten volle wil begrepen worden, eerst en vooral te beoordeelen naar de toelichting waarvan ze het geheel en elk zijner deelen voorziet. | |
[pagina 293]
| |
II
| |
[pagina 294]
| |
Dit is niet het oordeel van Levasti. Hij laat eerst en vooral opmerken dat deze kritiek tot nu toe steeds heeft geleden onder het gebrek aan godsdienstige voorbereiding der critici. Dan verdedigt hij zijn eigen principiëele stelling aangaande de betrekkingen van mystiek en letterkunde bl. 9-14)Ga naar eind(2). Mystiek is in de eerste plaats vereeniging met God, en dus een geestelijk beleven. Het geestelijke beheerscht alles in de mystiek. Maar van menschelijk standpunt gezien is deze vereeniging mat de hoogste Waarheid, Goedheid en Schoonheid, ook het hoogste lyrische beleven waartoe een mensch genaken kan: het in voeling treden met de opperste Schoonheid moet noodzakelijk als uitwerking hebben het rijkste lyrisme (hiermee is geen materiëele gevoeligheid bedoeld, maar het reingeestelijke genieten van de opperste Schoonheid). Wanneer nu een mysticus achteraf zijn geestelijke ervaring overweegt en ze met sociale of ook artistieke doeleinden wil tot uiting brengen, dan bekomen we mystieke literatuur. Zijn allerindividueelste ervaring is voorwerp en maatstaf van zijn schrijven. Indien zijn opstel dit niet vermag te uiten op een voldoend nauwkeurige, konkrete manier, dan is zijn geschrijf niet alleen geen kunstwerk maar ook geen mystieke getuigenis en dus ook eenvoudig geen mystiek meer. Daarom is het niet aanneembaar dat deze zóó vermaarde mystieke letterkunde der XIIe-XIIIe eeuw onpersoonlijk zou zijn, alhoewel het niet eenieder gemakkelijk zal zijn de soms zeer delikate en toch kenschetsende kenmerken van persoonlijkheid en stijl te onderscheiden. De kritiek van mystieke schriften, zegt Levasti, moet niet worden overgeleverd aan menschen die heelemaal niet vertrouwd zijn met het eigen karakter der mystieke litteratuur in 't algemeen, en die uit eigen ondervinding, niet het minste afweten van wat geestelijk leven is. De mystieke letterkunde heeft haar eigen aard en eigen regels. Wie alleen naar de regels der profane literatuur kan oordeelen, hoort hier niet thuis (bl. 10 en 12). Deze opvatting past Levasti dan toeGa naar eind(3). Hij geeft eerst in groote lijnen de algemeene karaktertrek- | |
[pagina 295]
| |
ken en den ontwikkelingsgang van deze twee eeuwen nationale geschiedenis en plaatst daarin de 22 aangehaalde schrijvers met de kenmerken hunner geestelijke persoonlijkheid. Deze periode der Italiaansche mystiek is voor het grootste deel ingenomen door de Franciskaner- of de Dominikanerschool, maar het middelpunt van dit mystieke leven vormen de eerste volgelingen van Sint Franciscus. Hun jeugdig optimisme, hun bescheidenheid en hun deemoed, hun opgewektheid en naïeve ongekunsteldheid, beheerschen heel dit tijdperk van mystieke literatuur. A.L. toont aan hoe zij uitgegaan zijn van S. Franciscus - niets bewijst dit beter door tegenstelling, dan de werken van den laatsten mysticus die hem voorafging: Innocentius III (1160-1216) -, hoe zij in hem en zijn nabije volgelingen hun beste geschreven uitdrukking vonden, en hoe dan stilaan deze tijd van licht uitloopt door verkwijning in het sombere dekadent mysticisme der ‘armoede om zichzelf’ na de XIIIe eeuw. Talrijke uittreksels komen het wezen van dit Franciskaner-mysticisme uitbeelden: de bereikte vereeniging van den menschelijken geest met het goddelijke. In haar innerlijke wezen is deze geestelijke ervaring niet mededeelbaar. Minderen onder de mystieken hebben er de uitdrukking van kunnen benaderen in de eenvoudige taal van den katechismus, voor de grooteren integendeel zijn de hoogste besluiten der theologen het vertrekpunt. De ééne zijn meer begrijpelijk; de andere overtreffen ons, maar brengen ons niettemin onder den diepen indruk der geestelijke kracht die hen bezielt. Al de schakeeringen en gradueeringen van het mystieke leven, van de eenvoudige vroomheid tot de onbegrijpelijkste vereeniging der ziel met de h. Drieëenheid komen in dit tijdperk voor. ‘Wie daarin grondig zoekt vindt er de openbaring van ongekende werelden; wie er zich aan overgeeft, voelt zich bevangen met een verteerende kracht tot liefde die heel zijn wezen doordringt en ten slotte beheerscht... Ons gestadig verlangen om te ontsnappen aan het alledaagsche leven dezer aarde vervalt, en door een vervoering welke geen woorden kunnen verduidelijken, voelt men zich worden tot een levende | |
[pagina 296]
| |
voorraad van goddelijk vuur: de mensch wordt als omgeschapen in een god’ (bl. 77). Hiermee is de menigvuldige belangstelling welke deze bloemlezing voor letterkundige en voor geestelijke doeleinden verdient, in een woord vastgelegd.
Naast dit prachtwerk van Arrigo Levasti is de Mystieke bloemlezing van P. de Jaegher, uit het Fransch vertaald en uitgebreid door den E.H. Sommers, een schamele en weinig verdienstelijke poging. Blijkbaar meende E.H. Sommer niet, een werk te leveren in den aard van dat van Levasti. Zooals P. de Jaegher zelf, heeft hij er willen toe bijdragen ons gebrek aan gangbare uitgaven van mystieke werken te verhelpen en een nieuwe belangstelling te wekken voor de mystieke letterkunde, door er de schoonheid en het algemeene geestelijke nut van te doen begrijpen. P. de Jaegher had de bijbedoeling aan ‘vele, beter tot dergelijk werk voorbereide schrijvers een voorbeeld te geven tot navolging’ (bl. 39). E.H. Sommer neemt ook deze bedoeling van hem over met de hoop dat een navolger een ‘bloemlezing van enkel Nederlandsche mystiek’ zal bezorgen (bl. 7). Het stond den schrijver en den vertaler vrij hun doel aldus te bepalen, en het is zeker lovenswaardig dat de E.H. Sommers wil bijdragen tot het opstellen van een bloemlezing uit enkel Nederlandsche mystiek. Het wil er bij ons echter niet in dat het voorbeeld behoorlijk werd gegeven door den schrijver, noch behoorlijk gekozen door den vertaler. Wij willen het hier nogmaals niet hebben over de keus der stukken zelf. E.H. Sommers deed zeer wel met er een paar Nederlandsche mystieken aan toe te voegen: Nikolaas Herpius en Joannes Evangelista. De inleiding echter - wij hebben hooger den nadruk gelegd op haar nut en noodzakelijkheid -, lijkt ons hier in elk opzicht onvoldoende. Zij kan worden samengevat in twee woorden: waarom men mystieken moet lezen? - antwoord: tot stichting (bl. 11) -, en hoe men mystieken moet lezen? Deze vraag werd | |
[pagina 297]
| |
gesteld in het opschrift der inleiding, maar bekomt nergens een duidelijk antwoord. Mystiek is voor P. de Jaegher vooral gekenmerkt door de negatieve kennis van God: de kennis van het oneindige verschil dat oprijst tusschen wat God is en wat we van Hem bereiken (bl. 20 en volg.). Van het geestelijke, verstandelijke bezitten van God dat moet voorafgaan en zonder hetwelke een dergelijke vergelijking een onmogelijkheid is, geen woord! Het positieve element der mystieke kennis heeft Levasti zeer duidelijk omlijnd en haast uitsluitend beschouwd. Met reden: de negatieve bedenkingen die er kunnen bijkomen zijn geen mystiek, maar zedelijke meditatie. Dit standpunt van Levasti is veel juister dan dat van P. de Jaegher: standpunt van geest en verstand bij den eersten, standpunt der rede bij den tweeden. Daarom weet P. de Jaegher niet waarheen met de mystiek. Hij weet het leven van vereeniging met God dat zijn uitdrukking vindt in de mystieke geschriften niet beter voor te stellen dan als een zeer devote ‘liefdesgeschiedenis’ (bl. 28), en 't is dan ook niet verwonderlijk dat hij meent herhaaldelijk den nadruk te moeten leggen op voorzichtigheid bij het lezen van mystieke werken (bl. 10 en 17). Ook hierin volgt hem de E.H. Sommers (bl. 8). Levasti integendeel, behoefde na zijn meesterlijke inleiding noch verdere propaganda te voeren voor het lezen van mystieke geschriften tot geestelijk nut, noch te waarschuwen voor vergissingen. De mystiek spreekt voor zichzelf wanneer ze maar behoorlijk wordt voorgesteld. De zoeterige inleiding van P. de Jaegher-Sommer daartegen is voor de mystiek geen aanbeveling en dat is het duidelijkste bewijs dat het meest belangrijke deel van het eigen werk der samenstellers een mislukking is. De nota's die als inleiding tot elk auteur afzonderlijk worden gegeven hebben niet minder gebreken: de oorspronkelijke uitgaven waar men den volledigen tekst zou kunnen terugvinden, of de plaats zelf met haar kontekst, zijn gewoonlijk zeer onvolledig of heelemaal niet aangegeven; de vele invloeden die op net werk der bepaalde schrijvers hebben ingewerkt, worden totaal verzwegen, enz. | |
[pagina 298]
| |
In één woord: deze mystieke bloemlezing brengt ons eens te meer een zeer gebrekkig, alhoewel zeer devoot bedoeld, boek op de markt. Als bloemlezing verdient het geen navolgers, maar plaatsvervangers.
We zouden bij dit verslag van twee bloemlezingen niet zoolang zijn stil gebleven indien P. de Jaegher en de E.H. Sommer niet hadden willen een voorbeeld geven, daar waar we inderdaad een dringende behoefte hebben. Het is zeer wenschelijk dat er een behoorlijke, handige uitgave kome van enkel Nederlandsche mystiek. Met dit verslag hebben we gemeend op onze beurt te kunnen bijdragen tot het welgelukken van deze taak. Wij vragen vooral dat er worde gezorgd voor een uitstekende inleiding: over het wezen zelf der mystiek, der mystieke kennis, der mystieke letterkunde; over de karaktertrekken der Nederlandsche mystieken, als mystici en als schrijvers; over de plaats van elk dezer mystieken in onze Nederlandsche mystiek, en over de plaats onzer volkseigen school onder de groote mystieken der geheele katholieke Kerk; met behoorlijke en juiste biographische en bibliographische nota's, enz. Wie dat wil verwezenlijken - wij hebben vakmannen die dat best kunnen -, zal aan ons volk een grooten dienst bewijzen. En indien hij daartoe nog een voorbeeld zoekt, zoo kan hij dat vinden in het uitstekend werk van Arrigo Levasti. |
|