| |
| |
| |
Langs Dalmatijnsche kusten
Voor wie een vaart onderneemt langs de blank schemerende Dalmatijnsche kust en haar blauwe wateren, wordt de Italiaansche aanmatiging, die de Adriatische Zee eenvoudig ‘mare nostrum’ heet, zóó begrijpelijk, dat ze schijnbaar ophoudt ongerijmd te zijn: om alles wat men vergeet bij de zinsbegoocheling, het tafereel dat de oogen boeit, vergeet men de driestheid van deze aanspraken.
Want het is door het gezicht dat we er bedrogen worden. Het is een misleiding der zinnen, die zich een oogenblik op een kaarblijkelijkheid van dingen en werkelijkheden blind kunnen staren, zoolang zij de ziel niet kennen, den geest niet peilen, die verscholen gaat achter het beeld.
Met een woord: het Venetiaansch verleden heeft die kust gestempeld met een beeldenaar, die thans volstrekt niet meer beantwoordt aan wat er innerlijk leeft en woelt. Het werd een zinloos masker met een weemoedigen glimlach: de werkelijkheid die daarachter schuilt, is een grijns, een schatering. Waar wij inderdaad Latijnsche gratie zien, een pathos onmiskenbaar geinspireerd door de Lagunenstad, in een eeuw dat er nog van geen Italië sprake was, ademt niettemin thans volop Slavische ziel, ademt Slavische hartstocht.
Deze patriotische hartstocht der levende Dalmatijnen vond het, een paar jaren geleden, dan ook noodig, om den dooden Leeuw van San Marco te kortwieken en verbrijzelde beeldhouwwerk, oude reliefs die getuigden van het Venetiaansch verleden des lands. Onnoodige barbarij.
Men zou de schilderachtige steden van het Yoegoslavisch kustland moeten vernietigen, om er den droom van
| |
| |
Venetië geheel uit te roeien; en dan bleef de geschiedkundige herinnering er toch nog voortbestaan.
De Italiaan moet wel naïef zijn, om bij het gezicht dezer ‘terra-irredenta’ met haar loggia's en campaniles, aan een ‘nostrum’ te denken, dat landbezit zou insluiten om een open zee af te grendelen, alleen omdat er Venetiaansche palazzi in puin liggen. Wanneer Italië recht heeft op dit land en de wereld hersteld moet worden zooals ze eenmaal was, dan mag Spanje wel aanspraak maken op de gezamenlijke Nederlanden.
De ziel van dit Dalmatijnsche land is Slavisch. Het volk spreekt en zingt er Slavisch. Dat oude visschers er Italiaansch verstaan, is even logisch, als dat Noorsche matrozen Engelsch spreken.
Ragusa zelf sprak in zijn gloriedagen Latijn. Een dichter moge zich verbeelden, dat het in maan-heldere nachten in het Italiaansch droomt. Maar het denkt en voelt Slavisch. Het bevrijde Fiume stierf en Zara trof een boycot die den dood van deze stad beteekent. Hare Italiaansche bezetting is een doorn in het oog van het volk.
Maar met dit alles dankt men Venetië wat er boeiends in dit land is: zonder de schoonheid die de eeuw van Paul Veronese en van Tintoretto er achterliet in gebeelhouwde, maar gebroken steden, zou Dalmatië geen dorado voor het toerisme zijn. Want zijn natuur is hard en rauw. Zijn rotsen zijn kaal. Het bezit niets van de bloeiende schoonheid van Sicilië. En wanneer Herman Bahr in zijn ‘Dalmatinische Reise’ van de ‘straat der zeven castelli’ spreekt als van ‘der schönste Weg den wir in Oesterreich haben’ (hij schreef dit vóór den oorlog), kan men met hem van meening verschillen. Het is zeer waar, wanneer hij zich als volgt uitdrukt: ‘dies hat zusammen solche Grösse, mit solcher Lieblichkeit zugleich, dass man nur immer ins Unbegreifliche schaut und schaut’. De onvadembare, ik zou zeggen menschelijke bekoring die van dit landschap uitgaat, - zijn berggevaarten zijn ‘übermenschlich’ in hun starre grootschheid, - kan men aanduiden met één woord: de romantiek van zijn Italiaansch verleden, de cultuur van Venetië.
| |
| |
Schaduwloos verijlen de bergen in de verte naar het zuiden toe, achter de zee zonder nevel of schemer. Zij bleken in de zonnige wijdte weg, tusschen het blauw van den hemel en het blauw van den waterspiegel. De zee is vol blikkeringen als vol dansende parels. Zij flikkert waar de stroom van het zonlicht ze raakt, als een zilveren vloer. Die zee leeft en ademt en glimlacht: zij golft niet. Zij rimpelt alleen maar. Zij is als zijde die kreukt, met edelesteenen in haar plooien gestrooid.
In het water weerkaatsen de schaarsche voorjaarswolken hun witte schaduwbeelden, de eilanden hun paars en bronzen donkerte. Elk van die eilanden heeft zijn eigen tint. Het eene blauwt donker fluweelig, het andere welt donkergroen omhoog; het derde drijft in een purperen doom. Heel in de verte zijn er die grijs lijken, van een grijs dat in zonnegoud verdampt. En waar de muur van de kust haar ivoren toppen het hoogst verheft, dekt sneeuw die kammen. Witte wolken zonken er over heen, en talmen als zomerdroomen boven die witte wintervelden: nu eens lijken de bergen één met de wolken, - dan weer zijn die wolken zelf als sneeuw.
De boot glijdt snel. De wijde, witte boog, die Split om de blauwe zee spant, wordt smaller, aldoor smaller, en krimpt langzaam in-een. Het is nog maar een vage, witte streep meer. De stad is weggewischt.
Om het eiland Brac heen, stevenen we naar Hvar. En dit nu is de zomerverrukking van dit land Dalmatië: over het koele, blauwe water te drijven, langs de kust die in kleuren gloeit en brandt, en zorgeloos steden en streken te zien verglijden, om dan te landen op een eiland, voor een onvermoed, vergeten stadje, waar alles oud is, oud als kostbaarheden begraven in steenen zerken, en toch zoo nieuw als een nieuwontdekte wereld.
Hvar ligt goed verscholen. Wie het niet weet, zou er aan voorbijgaan. Het zocht de diepte van de bocht, in de ronding van het gebergte, waar de schepen veilig liggen, de kille winterstormen niet deren. Verstrooide, onbewoonde eilandjes, als reuzenschildpadden, drijven voor die baai in een sliert als om ze te sluiten. Het groot geweld der zee
| |
| |
nadert dit stadje niet. Daarom hadden de Venetianen er hun winterhaven. Daaraan dankte het zijn bekendheid. Hvar werd een voornaam en welvarend oord.
Maar toen heette het nog Lesina.
Geen scheepsvolk alleen dat er leven en vertier bracht; adellijke heeren en rijke magnaten vestigden er zich in trotsche paleizen, sieraden der stad, en verrijkten hun kerken met schilderijen en kostbaarheden. In deze kerken sloegen zij hun wapenschilden aan de wanden; hier zochten zij zich hun begraafplaatsen uit.
En reeds rijzen de drie campaniles boven het stadje, tegen den achtergrond van pini en agaven, met veel cypressen. Op de rots troont de trotsche burcht die het bestrijkt. Op verdere rotstoppen kruiven resten van latere forten. Palmen waaien langs de ka. Het arsenaal der Venetianen spant zijn grooten poortboog. De siergevel eener renaissance-loggia rijst achter palmengroen naast een verweerden uurwerktoren. Hooger en hooger klimmen verbrokkelde huizen op, met wuivende dadelpalmen daartusschen, binnen den gordel der klimmende en getouw van visscherschuiten. Daar verschijnt het wijde, geplaveide plein, als gespreid tapijt leidend van de haven naar het front van de kathedraal. En in den glans van de ondergaande zon broeit alles, wanden en steenrotsen, palmen en agaven, in een gloed van oranje en goud.
Dan valt de avond. De kade die volgestroomd was met volk voor de komst van de stoomboot, ligt weer rustig en leeg. De visschersschuiten dobberen zachtjes in het kalme havenwater. Lantaarns lichten over het glanzend-vierkant plavuizen-plein, met zijn enkele loome wandelaars, en kleine kereltjes spelen molenspel met keitjes en een krijtfiguur op de trappen der loggia, bij het schijnsel der straatverlichting. De lucht is zacht en zoel, vol sterken bloemengeur en geur van zuidvruchten. Oranjes schemeren in den palmentuin van het hotel. Sterren pinkelen boven de haven. Stappen van voorbijgangers slaan geluid in de holle stilte. Zoo rustig slaat het uurwerk op den toren in het donker. En van hier en ginds klinken de melankolische liederen van het land, waar jongens in groepen meerstemmig zingen.
| |
| |
Eer de nacht er zich genesteld heeft, is het stil in het overdonkerde stadje Hvar.
Het is een stadje van wondere stilte. Waar slaat de polsslag van het leven dan wel met rustiger slag? De zee murmelt aan zijn kade. Maar de wind beroert het niet. Er zijn wagens noch voertuigen. Er is niet één paard. Op het heele eiland geen enkele auto. Alle lasten worden door ezels en muildieren versjouwd. Door heel het stadje helmt het roepen der drijvers. Spelende kinderen gieren wel her en der. Een bedeesd rumoer van lachen en praten. Klokgelui. De gil van een stoomfluit is er het groot gebeuren van de klare, trage dagen.
Op hun fluweelen pootjes sluipen de vele katten door de hobbelige trapsteegjes. De voetstap van een man stoort er de gewone rust. Het gehamer van de steenkloppers in de marmergroeve is zoo ver af, dat het hier niet doorklinkt. De mannen gaan naar hun wijnberg, hun olijven en groenten, met hun heele kudde, met ezel en geit, om eerst 's avonds terug te keeren, of varen met sloep en netten uit, tot de late daguren. En het stadje koestert zich onderwijl, stil en eenzaam, in den glans der zonnige stonden, tot het oranje-gele goud van zonsondergang zijn paleizen hun apotheose brengt. Op fluweel-zachte voeten wandelt het leven heden door Hvar.
Het oudste gedeelte der stad leunt tegen den kasteelberg, binnen den afdalenden gordelmuur, die slot en veste tegelijk in een zelfden greep omspannen hield. Dat was het adellijk oord. De popolani woonden daarbuiten. Van de oude paleizen staan er nog overal de vervallen brokstukken. Om een prachtig balkon hangt een groene sinaasappelboom zijn gouden vruchten. In de holle vensternissen van een Venetiaansch triforium spant de bewoner zijn waschlijn.
Alle huizen waren er eenmaal op verweer bedacht. Daarom overal naast de vensters de steenen ringen, waardoor men ijzeren staven stak, die dan zware beschotten tegenhielden: daarachter scholen de burgers in hun sterke woningen en konden dan nog steenen en kokende olie, over die blinden heen, op de aanvallers werpen. Nu is er de oude pracht ge- | |
| |
broken en de agaven groeien op het puin. In de ruïnen der pronkhuizen wonen verarmden, die er hun sjofele ezels door de straten drijven. En om den huidigen lastezel doorgang te verschaffen door de voormalige nauwe stadspoort, alleen op heeren berekend, schuurden zij rondingen aan beide zijden uit de stijlen, zoodat er die nu uitgehold als bol staan.
Tegenover deze eerste poort, door het plebejerdom ontsteld, rijst in den stadsmuur der andere stadszijde een torenstomp, die aan den tijd der baroenen herinnert. Het is de toren der vergelding. De bouw van dit verdedigingswerk, door een trouwen zoon voltrokken bij wijze van losprijs, verwierf diens vaders vrijstelling van een twintigjarige gevangenschap, die hij om een zware schuld had verdiend.
Binnen den stadsmuur zelf ligt niet dan een kleine kerk. Nu is ze gesloten. Een primitief beeldje in haar gevel. Een doek van Palma siert er het altaar.
Buiten de verdedigingswerken, beneden in de delling tusschen den slotheuvel zelf en den heuvel daartegenover, die nu het nieuwere stadsgedeelte draagt met het kerkhof, bouwden zij, maar niet vroeger dan de twaalfde eeuw, een tweede kerk. Dit werd de kathedraal. Zooals deze herbouwd werd in 1549, herinnert haar voorgevel aan die van Sibehik, waarbij gothiek en vroeg-renaissance in elkaar vervloeien. Naast het sierlijke front, in den goudelenden steen van het eiland, een doorzichtige campanile met zuilenvensters in zijn verdiepingen, zuiver romaansch.
Het plein dat de smalle dalschaal hier bevloert met zijn glanzende plavuizen, is berekend op menigten, op feestend volk en bedrijvige drukte, op schitterende stoeten en groote prachtontplooiïng. Van het arsenaal ziet er een langgerekt balkon op neer, en ook de sierlijke loggia daartegenover kijkt er op uit met haar geboogde arkaden. Maar de feestelijke piazza ligt er nu stil en verlaten in de zon te gloeien. Alleen wat duiven zwermen er samen. Een oud kanunnik strompelt naar zijn woning. Een winkelend vrouwtje. Een jongen die van zijn werk komt en fluit.... Het uurwerk op den hoekigen toren rythmeert den tijd: deze heeft hier geen vleugels.
Hier is dus ook het arsenaal, met de hal waarin de
| |
| |
Venetianen hun schepen sleepten, wanneer die averij hadden en herstel behoefden. In de groote ruimten daarnaast, bestemd voor krijgsvoorraad, werden winkeltjes en woningen ingebouwd. Daarboven dienen de vertrekken nu tot gemeentehuis. Hier stationeerde indertijd ook de galei van Hvar, die deelnam in den grooten zeeslag tegen de Turken en die daarom de draak van Lepanto genoemd werd. En de scheepsnebbe die inderdaad een draak voorstelt, berust nog in het magistraatsgebouw. Hier ook bleef het oudste theater van Dalmatië bewaard, in zijn oorspronkelijken vorm van 1612, met een nieuwe inwendige aankleeding van 1803.
In de kathedraal zelve: schilderijen van den jongeren Palma, van Domenico Uberti en andere Venetiaansche meesters, zestiend' eeuwsch koorgestoelte en een domschat die bestaat uit geborduurde en deels met goud bestikte barokgewaden; een koorkap is er bij, vervaardigd uit een rooden, met goud gebloemden mantel van den laatsten Doge van Venetië.
En dan is er een bisschopsstaf uit 1509, bewerkt door een inheemschen meester: het groot kleinood van Hvar. De goudsmid heeft hierin wel zoowat alles uitgesproken, wat hij van den bijbel wist. De staf zelf met zijn krul stelt de paradijsslang voort; Maria vertreedt haar den kop; zij vertreedt dien met haar eigen voeten, blank en bloot, en haar schoentjes staan er naast het slanke vrouwenfiguurtje; Vader en Zoon kronen de machtige Maagd; apostelen, aartsvaders, profeten omgeven het tafereel, gezeten op den krul van den staf, aangebracht rondom den knoop daarvan: naïef maar meesterlijk werk van een ongenoemde.
Gouden wonderbloem van een verzonken tuin. Meesterstuk eener edele eeuw, toen de tijd geen waarde had en en de menschen hun leven wijdden aan een enkele kunstproef. Toen was het kleine Hvar niet de minste onder de Dalmatijnsche steden. Het was de wieg van meerdere dichters in de groote eeuw der Ragusaansche literatuur, en vooral Hannibal Lucic werd er geboren. Het Humanisme kreeg er vasten voet. Het donkapittel zelf was een haard voor hoogere kultuur. Zijn kloosters stichtten groote bibliotheken. Patri- | |
| |
ciërs en monniken twistten er over wijsgeerige vraagstukken, over gedachtestroomingen en kunstscholen, onder de bogen der prachtige loggia, gebogen over de balustrade van het arsenaal. En vergenoegd luisterden diezelfden er straks naar zang en muziek over de kathedraalgewelven, en betuigden dan in hun schouwburgzaal hun geestdrift voor Lucic, den gevierden stadspoëet. Chirurgen en apothekers verbleven er sinds de vijftiende eeuw, meldt de kroniek met trots: bouwers en steenhouwers hadden er in kloosters en paleizen overvloedig arbeid gevonden. - Doch van dezen glanzenden tijd bleef niets meer over binnen het stadje der stilte dan deze gouden staf en wat kreukende zijde, geborgen in de diepe lakasten der gewelfde sakristie.
Of toch: ook de blazoenen aan gevel en poort, waarover de doorzichtige campaniles waken, perkamenten in de Franciskaansche bibliotheek en, door het stadje verspreid, verstrooid, een schat van schilderijen.
Naast de stad Hvar met haar haven, en aan elke zijde nog een kleine baai. Om de eerste heen groent een heerlijk natuurpark, vol pijnboomen en agaven. Daar zochten rijke vreemdelingen van thans een toevlucht in rustige zomerhuizen. En op dat schaduwrijke groen profileert een zweminrichting wit marmeren stijlen en kolommen. Zij heet de mooiste van het land en doet aan als een zuilengaanderij van klassieke soberheid: een Helleensch visioen.
Maar meer Grieksch is nog het landschap dat zich daarachter, door bergschermen beveiligd, in het binnenland ontplooit, nadat al het middeleeuwsche van Hvar, met zijn geharnasten burcht, aan de oogen onttrokken is. Dan is het uit met kale, dor-gele rotsen en blakende toppen. Daar is de delling vol kreupelhout, pijnboom en jeneverbes, laurier en rosmarijn, groen dat in de warmte knerpt, dat geurt in de zon. Tusschen de groene glooiïngen verschijnt er de blauwe zee. Boven de lijnen der heuvels rijzen de toppen van verdere eilanden. En achter de eerste hellingen ligt de blauwe baai van Citte Vecchia gerond, met witte schuimkroezels langs de
| |
| |
groene randen. Saffieren ronding alsof ongeziene handen er strak een pijlboog spanden. En over dit alles een klassiekblauwe hemel, over die groene heuvelstilte, zoo wijd en diep, dat het gonzen van een hommel er klinkt als een trillinde snaar, wier geluid zich langzaam verliest, - en de vlucht van een tuimelenden vlinder er bijna hoorbaar wordt.
Ter andere zijde van Hvar, aan de andere oeverronding, in den arm der rotsige kust die hier steenig geel-gouden is en dor en onbegroeid, het Franciskaansche klooster. Het ligt er met cypressen en pino's omplant, als voor zich zelf alleen, blank en vredig in de stilte van het landschap, met zijn strakke muren, zijn campanile en kerk. Dit stil-verdroomde hoekje is wel de tegenhanger van het vorige, het luidruchtig strand van zwemmers en badgasten. Hier het middeleeuwschgeslotene, dààr het pseudo-klassieke; daar het wereldsch vertier, hier nu de vrome ingetogenheid.
Visschers verstellen hun bruine netten laugs den weg, die met de baai meecirkelt. Even wat groen en schaduw van Johannesbroodboomen over oude muren heen. Vervallen kapelletjes, een verweerde kruisweg, kerinneren aan een misdaad, waarvan een Latijnsch opschrift gewaagt, zonder namen te vermelden. Slachtoffer van den moord was de dochter, op den vooravond van haar huwelijk; moordenaar was de eigen vader, die haar den uitverkorene niet gunde, maar ook den bloedigen moord niet beging vooraleer zij uit den biechtstoel terugkeerde, ontslagen van zonde en schuld. Italiaansche romantiek ook hier.
Franjige, stokoude pinus weert het zonlicht van het terras, waar de kerk verrijst met haar trappen en blanken gevel. Een Madonna die van Della Robbia zou kunnen zijn, zegent er vanuit de lunette.
De kerk zelf is een museum. Als in een Russisch heiligdom scheidt een wand vol beelden, iconostasis, er kerkhal en koor. Een Byzantijnsche Madonna met zilver beslagen, troont er op het altaar, omgeven door doeken van Francesco a Santa Croce. Een heele reeks passietafereelen bekleedt de iconostasis zelf, van de hand van Martino de Benedictis. In het koor hangt een Tintoretto, een bekoring van S. Antonius.
| |
| |
De overige altaren uit marmer dragen doeken van Jacopo da Ponte, van Palma den jongere.
De aristokratische geslachten van Hvar hadden aan deze kerk der Franciskanen allengs hun voorkeur gegeven. Daarvandaan haar schatten en luister. De meesten hunner werden hier dan ook begraven. Voor het hoogaltaar zelf bevindt de grafsteen van Hannibal Lucic, den dichter, Hvars grooten zoon.
Zoo rust dus ook hier, temidden der overige gasten, de dichter der ‘Minnezangen’, de zanger van ‘Robinja’. Hij was de eerste die de Yoegoslavische literatuur verrijkte met een zelfstandig werk. Wordt om de plaats van zijn tombe dit heele heiligdom niet als zijn graftempel?... Maar ik denk aan de dochter die hij achterliet als onwettig kind, die afzag van jeugd en lente, van liefde en minnezang, om de schuld van haar vader te boeten. Vol zelfverloochening nam zij den sluier aan en zeide vaarwel aan het leven, om door de wereld vergeten te zijn. Als zoenoffer teerde zij weg achter de tralies van het strenge klooster, dat zij te Hvar gesticht had van het vermogen dat haar erfdeel werd.
Naast de kerk dan de kruisgang van het klooster. Gewelfde gangen en bogen op pijlers in het vierkant. Daarboven geurt de prachtige, doorzichtige toren zijn klokken tegen het blauw. De zon doet de witte ruimte verblindend lichten. Sneeuwwit tegen strak azuur: het doet aan de oogen pijn.
Een ruk aan de bel. Bij het rellend gelui schrikt de stilte.
De bruine pij van een pater in al dat wit. Vriendelijke woorden met uitnoodigend gebaar. De koelte van een kleine doorgang. Dan de doorschaduwde stilte van het refectorium.
Hier is ruimte voor velen, zooals de bloeistijd van het klooster dat meebracht. Ook deze laaggezolderde zaal is een museum. Alle wanden zijn er behangen met schilderstukken. Een Tiziaan, een Madonna, is het waardevolle stuk onder het werk van kleiner afmetingen. Vóór alles houdt de achterwand der zaal geboeid, ingenomen over heel zijn breedte door een fresco: zestien meer dan levensgroote figuren: het laatste Avondmaal van Matteo Roselli.
| |
| |
Bloeiend van kleur, levendig en bewogen, is het in grootschen stijl gecomponeerd: het prachtig epigonenwerk eener groote school. Men vindt er Da Vinci in, maar de compositie is drukker: de tafel zoo rustig strak bij den meester, werd door den leerling veranderd in hoefijzervorm. Ook herkent men er den melodischen zwier van Paul Veronese. Hier stormt echter een heviger rythme door de harmonische vormvolmaaktheid. Van wien Roselli ook de lijn volgde, van wie hij de kleur had, zijn werk was een geschenk van waarde, als dankbare gift aan het klooster dat hem gastvrij opgenomen en in zijn ziekte liefderijk had verpleegd. Bij het maal zelf is de schilder aangezeten, zonder deel te nemen aan de handeling van het dramatisch oogenblik, terwijl hij iets toereikt aan een liggenden bedelaar.
Naast het refectorium de tuin in terrasvorm. Bloemen, Oostindische kers en heliotropen. Een ceder, driehonderd jaar oud, reusachtig. Zijn takken overspreiden het heele terras en houden er een koelen vrede omspannen, die niet meer van deze wereld schijnt. Daarbuiten de brandende kalkrotsen, de murmelende zee. Lager lokken citroenboomen, oranjes, wier vruchten blinken en bloeien tusschen donker loof, amandelboomen in bloei, blank en rozig, en welige tuingewassen. Daarachter de pino's. En enkel blauwte van zee en hemel.
Maar niets lijkt zoo kostelijk dan de rust onder dezen boom, deze eeuwigheid van groen en van rust, - hoeveel hij ook vernam, hoeveel seizoenen hij zag, hoeveel fluisteringen hij opving, - de ceder waarin vogels nu zingen als was er op de wereld niets anders dan zonneschijn, vroomheid en vrede, en de zachte glans van schoone schilderijen.
Wij drijven weer, drijven. De boot glijdt snel door het windvrije Kanaal van Korcula. Het eiland van dien naam glijdt aan ons voorbij in heel zijn lengte. Het is meer doorkerfd, het is meer versneden, het is voller begroeid dan Hvar. Aan den tegenovergestelden kant strekt een zustereiland zich uit voor de vaste kust. Zijn bergen rijzen al meer en meer. Op hun uiterste spits stolpt de Sveti Ilija zijn orgelpunt. Op die oevers groenen pomeranzen en citroenen, oleanders en
| |
| |
palmen, aloës en cactusgewassen. Hier rijpen dadels. Een groene kuststrook is in Dalmatië een zeldzaamheid.
Maar reeds nadert de stad Korcula. Zij nestelt niet in de kerven van het land. Zij ligt ver vooruit in zee geschoven, als ringvormig uit de wateren opgebloeid, terrasvormig opgetrokken. In haar zachte klimming lijkt de stad een tiara, een driekroon van oud goud. Boven haar muren uitgegroeid, van rondom naar de kathedraal opstijgend, die ze in top draagt met haar toren, met spits en kruis. Ook in hààr romaanschgothieken dom moeten doeken schuilen van Ridolfi, Tintoretto.
Korcula rijst en rijst, en drijft als een karbonkelende edelsteen op het azuur van de zee, voor het groene landschap uit, dat daarachter gespreid staat als een scherm. En ik droom van dat verweerde en verdroomde park dat daar liggen moet als een toovertuin, met een laan van eeuwenheugende cypressen.
Het land houdt de stad niet vast. De zee draagt ze op haar open handen. Zij komt naar ons toe en nadert, groeit nog meer. Zij staat stil voor ons op.
Wij leggen aan, maar niemand mag aan land gaan, die de boot niet voor goed verlaat. Wij hebben vertraging gehad en de kapitein wil niet weten van eenig oponthoud. En zoo blijft Korcula niets dan een visioen voor me. Een lachende belofte. Een bloem uit een droom gebloeid en ondergegaan.
Van boord zie ik de monumentale trap, die - naast het oude paleis, - in de stad omhoogklimt. Ik zie verdedigingsmuren met zware hoektorens en kanteelen. Ook hier Venetiaansche woningen, triforia, verbindingsbruggen tusschen de verdiepingen van het eene en het andere palazzo, beeldhouwwerken, zware paleispoorten en kloosterhoven. Verledens poëzie met de schilderachtigheid van verweerde bouwvallen ook hier. En naar deze zichtbare gegevens fantaseer ik een sprookjesstad van ranke, ragfijne schoonheid.
Maar wij drijven alweer, drijven zachtjes verder. Zachtjes wentelt de stad in het blauwe water met ons mede. Haar muren, haar machtige torenrompen keeren zich uit de schaduw naar het licht. Het is als stond zij op een geheimzinnige
| |
| |
draaischijf, die haar langzaam deed bewegen. Midden in het geheel, boven terrassen en daken uit, rijst de toren van Sveti Marco, als de ivoren spil die dat wentelen leidt. Koscula, kostbaar kleinood.
Het stadje op de draaischijf der wateren wordt kleiner en kleiner. Het lijkt uit de verte een kostbaar ding uit amber of onyx gesneden. Een drijvende, blonde bloem op de blauwe zee.
En het al verwaast in een paarsen schemer; het zwijmt als zonnegoud weg van de avondlucht. Maar altijd zal ik aan dit Korcula denken, - de bloem die ik niet ontbladeren mocht: het schoon verbeelde waarvan ik voor mij zelf in heel zijn ongereptheid den droom gered heb, daar geen weten en geen werkelijkheid dien ruw heeft gestoord.
felix rutten.
|
|