Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1936(1936)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 499] [p. 499] De Schelde Gezegend zij de grond waar Gij ontspringt wijl hier het ruisen van Uw vloed ons tegenzingt Schelde slagader van onze landouw dat ik te Uwer glorie hier ontvouw de waaier van Uw vergezichten saamgelezen uit het esmerald dat wingert aan Uw oeverlijn besternd door feeërie van havenlichten en de glans die Uw bedding wijdt tot een glorierijk schrijn. Mij leidt de zoektocht naar doorgronding aan Uw heimnisvolle loop van bron tot monding. Is het speling, is het gril Uw golfslag die de verten tegendeint en al wat ademt aan Uw boord zo stil in spiegeling van Uw zilvren vloed verreint? In mijn land liggen schaamle dorpen weggezaaid in hoge nood verworpen Het enkele geluk hun weggelegd is het kleine dagelijks gebed dat ruist door oeverriet en vissersnet en door Uw golven Schelde aan de groene voet der dijken wordt gezegd. De mensen dragen er het voorhoofd laag en richten zij hun blik dan dwaalt daarin de vraag naar welk verborgen heilloos ende zich de loop hunner noodverteerde levens zal wenden. Hun bestemming zij van wieg tot eindelijke baar, diep als Uw zilvervaart o Schelde sterk en klaar [pagina 500] [p. 500] Hoe komt het Schelde dat geen boever de kudden goedig voor zich uitdrijft langs Uw oever en er het vee alleen en vreemd graast op de magere schrale beemd? 't Is dat de manschap Uw muziek er derft en verkommert aan akkerbouw en aan fabriek 't Is dat er kastelen zijn omsloten en supreem boven stulpen uit een handvol keien en wat leem 't Is dat daar leven kerels hard en ruw naast vrouwen die droevig zijn en schuw. Slaat over op Uw wateren Schelde woeste kermisgloed voel dan daarin de felle weerschijn van hun bloed. Waarom snelt naar U toe de lieve Leie dit blonde spel van lusteloos vermeien dat zich vol overgave naar Uw krachtarm stort 't Is dat uit dit verbond der wateren een zinbeeld wordt de gracie en de kracht elkander toegewend in dit zo grijs en toch zo minzaam Gent. Gent! Zal de daver van uw weefgetouwen niet een glinsterkern van waarheid openvouwen Komt niet uit U zoals weleer de roep der opstanding leeft niet in U de staatsrebel die ging stapvast ter zegepraal? Staan nog Uw torens in de herfstlucht vaal er huist in U een beeld is er de trek verstard het wordt toch heimnisvol omspeeld. Ging hier een volk zo roemloos in de knechtschap onder eens komt het glorierijke wonder: de Wijze Man die van zijn voetstuk treedt verbant het ijdele gebaar verbant het leed en vrijgeworsteld uit zijn huls van brons weer krachtgestalte krijgt in elk van ons. [pagina 501] [p. 501] Van Gent weg rent Gij Schelde in het Oosten over Uw wateren klauteren naar de dageraad en aan Uw oevers wuift nu groener lover Is 't dat een nieuw getijde kenteren gaat? Er ligt daar aan Uw boord een hart gevleid waarvan de onsterfelijke klop nog natrilt in Uw baren en ze tot hoger speling wijdt als gij getormenteerd, Emile Verhaeren En nu gaan de vervriendelijkte overzijden zich onder Uw geweld weids verwijden het kleine brongeluid slaat scherp de grondtoon aan maar overweldigend wentelt een cantilene uit het baren slaan rimpels worden golven zwelling naar hun hoogste top onder duizendkleur van schitterschijn bedolven en neergestort in kristallijnen sop zwel aan zwel aan dein plots klots de branding uit iedere golf groeit een grot springzuilen welven een wonderslot dat omslaat weer tot ongerepte spiegel of uitlijnt in liefelijk gewiegel O spelingen parelen wemeling ruisen klankenzware symphonie en ginds een toren plots als een hemelvaart, zie! Aan Antwerpen zie ik Uw lichtloop Schelde zich verscherpen en waar de beiaardklanken klateren op Uw wellen komt U toewaarts de golfslag uit de hoge zee zo gaat Uw vloed zich myriadenvoud versnellen en voert een woud van masten mee naar 't spel van wolken en van licht diep in de Westergloed Avondlampen klokketampen [pagina 502] [p. 502] taveernen lanteernen deernen al wat gij bespoelt Schelde rijst verfrist weer en goed Een desperado die in vertwijfeling was aan de borstweer van Uw heilzaam hoogterras in hem heelt Gij de diepgeslagen wond en Uw hooglied draalt na in de lach op zijn mond Wie zich een hout snijdt uit Uw oeverriet het wordt hem tot een vaste staf in de vallei of wekt hij het tot een bekoorlijk lied Gij zijt hem Schelde steeds zo sterk nabij In dit zo hooggestemde uur wen allerwegen de landschappen zilverig verwazen in doom naderen wij die dolaars zijn met ogen vol smart en voeten van vuur U vol wijding, o Schelde, onze heilige stroom! Victor j. brunclair. Vorige Volgende