Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1936
(1936)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 401]
| |
[1936/6]Engelsche denkersIn 't herlevende Katholieke Engeland van verleden eeuw, stonden drie mannen, als een machtige trits voorop: Newman, Manning en Faber - de denker, de praktische werker, de mystieke dichter -, Newman echter veruit aan de spits. Zoo zijn ook, op den huidigen dag, drie uitstekende krachten werkzaam in het Katholiek leven van Engeland: Dawson, Chesterton en Hilaire Belloc. Christopher Dawson is van ongemeene beteekenis door zijn verbazende eruditie, de manier waarop hij deze in een machtige synthese weet samen te vatten, de grondigheid zijner concepties. Chesterton verbluft zijn lezer door zijn sprankelenden humor, door het vuurwerk zijner caustieke zetten, soms evenwel tot het paradoxale overslaand, zoodat de diepte en het geniale zijner vondsten den lezer soms ontsnappen. Hilaire Belloc paart aan 't origineele van den Engelschen geest, de klaarheid, de logica van zijn Fransche afkomst. Hij is van de drie de realist, wat hem, als historicus, best te pas komt. Een zijner voornaamste bestrevingen is, in die hoedanigheid, al de leugens, door de protestantsche geschiedschrijvers verspreid, te logenstraffen. Een zuiveringswerk dat in alle landen hoogst noodzakelijk was, want eeuwenlang werd de historie stelselmatig en op de schandelijkste wijze vervalscht. Niet enkel in het protestantsche Engeland, ook in Frankrijk waar 't geloof geschokt werd door de ‘philosophen’ der achttiende eeuw en door de Revolutie; in het rationalistische Duitschland. Hilaire Belloc heeft vooral zijn Engelsche landgenooten op het oog. En in zijn boek: Europe and the Faith, legt hij den nadruk op de rol door Engeland gespeeld in de westersche beschaving. Evenals Christopher Dawson ziet hij | |
[pagina 402]
| |
de eenheid van Europa in het Christelijk geloof, dat Rome aankleefde, zich eigen maakte en dat, in 't geestelijke, de erfenis overnam van de Romeinsche macht. Het Romeinsche Rijk, met zijn instellingen en zijn geest, is voor Hilaire Belloc, de eenige oorsprong van de Europeesche beschaving. Het Romeinsche Rijk, in de rijpheid zijner geschiedenis, aanvaardde een bepaalden godsdienst. Niet een vage religiositeit, maar een hoogst georganiseerde structuur. Bij protestantsche of agnostieke geschiedschrijvers bestaat de strekking de eerste eeuwen van het Christendom voor te stellen als onder den invloed van een niet bestaande ‘Christelijken’ geest, in plaats van de wezenlijke Katholieke Kerk die erkend werd. Het geloof te verdoezelen tot een vage overeenkomst van opinie, in stee van wat het inderdaad was: de leering van een vast ingesteld gezag. Dit gezag, die instelling, door 't Romeinsche Rijk erkend, is dezelfde Katholieke Kerk, nu nog bestaande en erkend, na zooveel eeuwen. Aan haar heeft Europa zijn oorsprong, zijn beschaving te danken, zoodat Hilaire Belloc niet schroomt letterlijk te schrijven: ‘The Faith is Europe. And Europe is the Faith’Ga naar voetnoot(1). Het zijn de laatste woorden van zijn boek. Dawson was tot geen andere conclusie gekomen, na een rondreis in de aloudste tijden, bij de meest verschillende volkeren, in de studie van uiteenloopende culturen. Want ook hem heeft het probleem bekoord dat eeuwig den menschelijken geest sart: het probleem van zijn oorsprong en zijn einde. Wonder is het hoe zekere stroomingen de geesteswereld doorvaren. Men denkt zich in zijn gedachtenkring afgezonderd, men pijnt en zwoegt om zekere waarheden in 't licht te brengen, ingang te doen vinden, men worstelt als wanhopig, en plots ontdekt men dat velen bezield zijn door denzelfden ijver, verhelderd door 't zelfde licht, bekoord door dezelfde schoonheid. Dat komt door de eenheid van ons menschelijk geslacht, tijd en omstandigheden trotseerend. Maar zooals er nauwe | |
[pagina 403]
| |
verwantschap bestaat tusschen leden eener zelfde familie, zoo is er ook overeenkomst van geest en zeden tusschen groepeeringen van volkeren. Wat de Europeesche beschaving kenmerkt, zoowel voor Dawson als voor Belloc, is de christene gedachte die ze gekneed heeft en nog doordeesemt, hoewel geheele landen zich afscheurden door ketterij van de ééne Kerk, of in totaal ongeloof zonken. Men zag het tot in de verwarring en worsteling van den wereldoorlog, waar protestantsch Engeland protestantsch Pruisen bestreedt, het schismatieke Rusland aan de zijde stond van de ‘oudste dochter der Kerk’, Frankrijk, nu vervolgster van kloosterlingen en priesters; het Katholieke Ierland kwaad vuur stookte ten nadeele van 't verdrukte België, en Spanje, in koelbloedige eenzaamheid, eerder den Duitschen overweldiger gunstig was. En toch was het een strijd der christelijke, der Europeesche beschaving tegen een nieuwen inval der barbaren. - Zoo de vier jaren bloedigen en onrechtvaardigen oorlog niet voldoende waren om alle oogen te doen opengaan, dan geeft Hitler, in zijn verslaafd Duitsche rijk, daarvan een klaar en afdoend bewijs. Het collectief geweten van 't menschdom vergiste zich niet, toen volk na volk zich in de worsteling wierp. De eerste aanstoot was de overrompeling van België. Dat kon iedereen begrijpen. Het gevoel is een onmiddellijk zicht, zooals het geweten fundamenteel is bij iederen mensch. Drogredenen kunnen een zekeren vat hebben op mensch en massa, maar enkel door schuldige medewerking bij het individu of bij de collectiviteit. Die schuld bestond eeuwen lang in Engeland, Frankrijk, Duitschland, wanneer men de historie moedwillig vervalschte, de wetenschap gebruikte voor doeleinden die haar vreemd zijn. Dit werd op breede schaal gedaan, toen Darwin, in zijn Origin of Species, zijn theorie van het evolutionisme veropenbaarde. Het verkonden van die theories is naar de meening van een niet-katholieken, doch christelijken Engelschen schrijver, Benjamin Kidd, een der fataalste gebeurtenissen van verleden | |
[pagina 404]
| |
eeuw geweest. Hij behandelt ze breedvoerig in zijn boek: The Science of Power. Zeker is het dat Darwin's gedachten heelder geslachten verpestten, vijftig jaar lang de geesten beheerschten. Kidd ziet daarin den oorsprong van dit materialisme, van die machtafgoderij die Pruisen, langs Haeckel, Nietzsche, Bismarck - de muziek van Wagner - om, aan de spits voerde in Duitschland, en dit gezag van 't brutaal geweld invoerde die een terugkeer was tot de primitieve barbaarschheid. Het vergt nooit langen tijd om den barbaar bij den mensch te wekken. Beschamend is het hoe, na eeuwen christendom en beschaving, de instincten der natuur loskomen. Maar dat juist bewijst de noodzakelijkheid, de weldaad dier christelijke, dier Europeesche beschaving waaraan én Dawson én Hilaire Belloc hun werken wijden. Allebei drukken er op dat deze de vrucht was van de Hellenistische, Romeinsche traditie, in 't Christelijke geloof gedoopt, door de Katholieke Kerk voor alle eeuwen bestendigd. Latijnsch was dus haar oorsprong, en het heeft zijn nut daarop den nadruk te leggen, op een oogenblik dat Duitschland alle latijnschheid, tegelijk met alle beschaving, den rug keert. Hitler is de eenige niet om zijn volk langs die wegen te leiden. Nationalisme is de kreet - misschien de ketterij - van dezen tijd. Zooals wij hooger zagen, is het steeds gemakkelijk den mensch terug te voeren tot zijn oer-instincten, tot het geweld van den wildeman. En ook, complex is altijd de waarheid, moeilijk af te geleiden van de afwijkingen, de misbruiken. Rechtmatig is 't gevoel van de liefde van den mensch voor zijn geboorteland, voor zijn streek, voor zijn taal. Zijne fierheid over de heldendaden zijner voorouders, zijn wars-zijn van vreemden druk en vreemde overheersching. Maar dit alles moet hem niet beletten zijn plichten als mensch te erkennen; mag hem niet als een pantser omknellen en zijn verstand benevelen. Het gansche veld der geschiedenis moet hij overschouwen, al deze eeuwen die hij niet beleefde, | |
[pagina 405]
| |
maar die beleefd werden door andere menschen - spikkels, zooals hij, in de wijde ruimte van den tijd. Het boek van Hilaire Belloc is uitstekend geschikt om al die gezichtspunten voor den overwegenden geest in het licht te stellen. Om de beteekenis, de weldaad van den latijnschen factor te doen begrijpen. Want in Engeland was het Romeinsche Rijk een feit vóór er een Germaansche cultuur was, en bij geen enkel Germaansch volk schoot de latijnsche beschaving, in de taal bijvoorbeeld, dieper wortelen dan bij het Engelsche. Een allergelukkigst mengsel van Germaansche en latijnsche elementen mag het Engelsche volk heeten. Deze harmonische verhouding is het die aan zijne litteratuur hare bekoorlijkheid verleent. Gelukkig zal ik mij achten zoo ik niet alleen aan deze bekoorlijkheid, maar aan de diepte van opvatting van de Engelsche denkers heb kunnen hulde brengen.
22 April 1936. m.e. belpaire. |
|