| |
| |
| |
De keur op echtheid
In het leven, zooals dit van voor eeuwen geworden is tot wat het is, en zooals het zich in die eeuwen aan het menschelijk bewustzijn heeft voorgedaan, is ten allen tijde waarneembaar geweest het streven om te komen tot een beslissing aangaande de waarde van hetgeen zich in de wereld manifesteerde als: iets bijzonders. Het andere, het gewone trok wel de aandacht van een bepaalden, localen kring van interesse, maar kwam daar niet buiten. Het was en is een trek van het bijzondere, dat het onmiddellijk uitgaat naar het algemeene, en daardoor zijn beteekenis als ‘bijzonder’ laat bevestigen. Zoo volstrekt reageert het algemeene op het bijzondere, dat het zich er zelve in verliest voor een wijle, en zoo stellig is deze erkenning er een van psychisch-cultureelen aard, dat het gewone, om zich éénmaal op zijn achterstelling te kunnen wreken, herhaaldelijk, hetzij bewust, hetzij onopzettelijk het mom van bijzonderheid aanlegt, en (als alle namaak) de waarde van het onvervalscht object, tegen zijn bedoeling in, sterker accentueert.
Zooals dit in alle verschijningen van het leven geldt, van oudsher, doet het dat ook heden ten dage, op welk terrein ook, ernstiger, en heftiger nog dan in vroegere perioden. Naarmate het differentieerings-vermogen der menschheid grooter werd, de intellectualiteit over ruimere gebieden vrijkwam, de menschelijke geest verfijnder waarnam en geraffineerder reageerde op zijn waarnemingen, nam ook de zucht toe om op te vallen als iets bijzonders. Daar hier slechts het onware, onzuivere op uit was en dit bij een schijnbare erkenning het wezenlijk-bijzondere langdurig en belangrijk benadeelde, moest wel de drang ontstaan een toets te vinden voor de werkelijke waarde, bij de steeds listiger, of onbewust- | |
| |
fijnere imitaties van de exceptioneele verschijningen in de cultuur. Bijzonder moeilijk om een dergelijken toets te vinden, was het niet: immers lag deze sedert eeuwen in de uitingen van het primitief-echte zelve voorhanden. De keur op echtheid zou er zuiver eene kunnen zijn van vergelijkenden aard, toegespitst op de verheviging en de verfijning der cultuur en als zoodanig beslissend, in kunst met al haar uitingen, zoo goed als op het leven zelf waarvan zij de componente is.
Toch: inzake kunst is een keur op echtheid niet zoo eenvoudig te verkrijgen. Immers, bij de simpele moeite waarmee de toets te vinden is komt dadelijk het bezwaar van de subjectiviteit dergenen die de toetsing verrichten, bij het bezwaar van de onmogelijkheid om aan de onechtheid (na alle ontmaskering ten slotte) den mond te snoeren. De partij die over de meeste spreek-organen beschikt, wint in het oor der massa den strijd, ondanks alle keur op echtheid! Voor degenen, die niet vertrouwen kunnen op een goed, zelfstandig, ontwikkeld differentiatie-vermogen is het niet wel mogelijk iets te doen; moet alles overgelaten worden aan de toekomst, die onfeilbaar alle leugens ontkracht waar ze voorkomen in het gebied dat wij hierboven aangaven. Dat dit in het heden tot recente schade leidt zoogoed voor den individu als voor het belang van velen tezamen is duidelijk; veel onverdiend leed is teweeggebracht door miskenning van het echte, veel onverdiende lof opgestreken door schetteraars en bedriegers!
Het schijnt alzoo 's werelds beloop te moeten zijn. Toch mogen noch behoeven wij persoonlijk en in vereeniging hier actieloos tegenover te staan. Wij bezitten nog steeds de kennis van den zuiveren toets en hoe nutteloos het schijnt, wij moeten niet ophouden dien aan te wenden tegen het bedrog - vol verheuging reeds dit, zij het dan slechts voor onszelf, te kunnen ontmaskeren. De verrassing die ons deel daarenboven wordt bij de vondst van iets onmiskenbaar schoons moge een nog zeldzamer vreugde zijn - zij is niettemin zoo groot dat ze alle moeite goedmaakt die in het gebied der scheppende kunst de keur op echtheid vergt.
Wij moeten volhouden het verzet tegen haar verwaarloozing. Eigenlijk is men, wat het uitwendige betreft, uitgestu- | |
| |
deerd op het gebied van critiek en keur. Iedere nieuwe richting, elke opkomende strooming heeft in den loop der jaren het hare bijgedragen aan theoretische bepalingen, waarmee de eenvoudige beoordeeling op het essentiëele punt verdrongen is. De tijd van het ‘l'art pour l'art!’ en ‘kunst moet dienen, gemééngoed zijn’ met alle uitloopers dier stellingen ligt nog niet zoo ver buiten onze aandacht. Maar zelfs de kloeke, moderne opvatting der jongeren, die het leven zelf tot maatstaf inzake kunst namen, en de directheid van woord en ontroering als primair element in hun werk aanwendden, bleek niet volstrekt beslissend. Kon althans niet verhoeden dat het karakter der critiek, der keur op kunst in de jaren die volgden belangrijk verzwakte, zoo het al een tijdlang, vóór den wereldoorlog tot een mate van autoriteit gekomen was.
Want het is niet gemakkelijk, langs den weg der verstandelijke of technisch-empirische benadering de middelen aan te wenden tot een zuivere kunstkeur. Het is vrijwel ondoenlijk, even ondoenlijk, als het pogen langs dien weg te komen tot de schepping van het kunstwerk zelf. Immers is daarvoor noodig niet slechts een wetenschappelijke uitrusting, maar vooral psychische begaafdheid, een gesteldheid, die in de meeste gevallen sterk afwijkend is van ‘de normale’, van den staat der menigte. Zonder daarom de pogingen tot saneering der bloedarme critiek alle waarde te ontzeggen, moeten wij toch erkennen zeer weinig hoop te hebben op een grooter resultaat van dit streven, dan een beperkt literair genoegen voor degenen die er zich mede bezig houden. Want in welken vorm en onder welke gedaante kunst zich ook manifesteert, slechts de toegewijde, erop ingestelde ziel zal die trillingen der algemeene levensreflexie kunnen gevoelen, kunnen meeervaren als hoogste ontroering van het menschelijk wezen in zijn waarachtigste momenten.
De poëzie van heden hult zich niet in fraaie vormen, zoekt het niet in keurige woorden, zij is vaak gebroken tot een stumperige structuur, maar daarbij heftig bewogen van een innerlijk leven, verwekt door de metakosmische drift die alle eeuwen door oerkracht van alle menschelijke hartstocht was: de uitingsdrang van het onbewuste, de schreeuw der zielen
| |
| |
omhoog, de greep der menschheid naar haar eigen raadselen.
Of nu al een gedicht, een boek, technisch-af, of modern-georiënteerd of met een zwaren literairen prijs bekroond is, wat maakt dit uit bij de vraag of het lévende, échte, primitief-elementaire zielsexpressie, desnoods explosie is? Is dit dan een vonnis over alle oude kunst? In zekeren zin wel, daar waar die oude kunst als maatstaf genomen wordt voor de nieuwe. Overigens niet, die oude kunst was in haar tijd toch en blijft in bepaalde omstandigheden altijd even waardevol als de nieuwe, zelfs kan het noodwendig voorkomen, dat een periode in zijn uitingen terugbuigt naar vorige tijdvakken. Het lijkt ons, gezien de ontwikkeling onzer cultuur geenszins toevallig, dat in de huidige poëzie veel Middeleeuwsche elementen terugkeeren! Maar zoodra een tijd stil blijft staan bij het voormalige, beteekent dit dat haar eigen creatief vermogen nihil is. En dit is voor het cultureele leven van dien tijd een hoogst-bedenkelijk verschijnsel. Het mag genieten van vroegere kunst, doch er niet op teren. Het moet, en dit is typeerend voor elken tijd, zijn eigen kunstenaars voortbrengen, die ieder voor zich, baanbrekend zullen zijn, en daardoor wellicht moeilijk door hun tijdgenooten te waardeeren. Dit waardeeren heeft echter gewoonlijk weinig uit te staan met wat wij bedoelen als een keur op echtheid. Dit waardeeren, of beter: niet waardeeren van werk der tijdgenooten in oppervlakkigen zin door de menigte is al zeer oud, en doet zich typisch kennen als steeds op den ethischen kant ingesteld te zijn. Het behoeft dan ook niet te verwonderen, dat bijvoorbeeld min of meer erotisch of sociologisch geaarde verzen een dankbaar slachtoffer worden voor de inferieure critiek. Toch is deze uiting van het een of het ander al zeer weinig bevreemdend; zoogoed als de moderne woordkunst dichter dan ooit bij de charitas verkeert, doet zij dit ook bij die andere elementaire psychische functie, de liefde-drift.
De aard van een kunstwerk, als primitief-ongecompliceerde zielsuiting achten wij door alle tijden dezelfde, en kenmerkend voor zijn echtheid. De vorm ervan noemden wij met de tijden wisselend, en het verdient volle aanbeveling zich
| |
| |
met den vorm van dezen tijd vertrouwd te maken. Wat is bij de bepaling van den toets, die ook den vorm kan betreffen, eenvoudiger en tegelijk logischer, dan het primitief-elementaire van den aard ook te vereischen in het voorkomen van kunstwerken? Alle technische bepalingen voor het volmaken van welke scheppende kunst ook, leiden tot vervlakking, tot funeste degradatie van het spontane. In woordkunst zijn metrum noch klank en tenslotte zelfs plastiek niet beslissend voor de waardebepaling. De rhytmische stuwing van verzen moet evenwaardig zijn aan de psychologische spanning van het tijdvak waarin ze verschijnen. In onzen tijd met zijn rationalistische tendenzen, zijn overbelast geestelijk leven, zijn zenuw-tormentaties, zijn technisch offensief, zich speciaal uitend in en nabij de groote stad, kan men moeilijk anders dan weinig beheerschte, moeilijk aanvaardbare, heftig geaffecteerde emoties verwachten, over de geheele linie der scheppende kunst. Inplaats van dat het moet bevreemden dat zulke tot uiting komen, moest het nog sterker verwondering wekken dat er niet meer van waarneembaar zijn.
Weest rationeel, zooals de essentie van dezen tijd rationeel is! De nieuwe poëzie en het moderne proza hebben, onder den invloed van het uiterst veelzijdige en versnelde leven, klaarblijkelijk de doelmatigheid, niet van haar uitingen, maar van de wijze waarop zij zich uiten, als integreerend deel van het leven in zich opgenomen. Leest men het werk der jongeren erop na, dan vindt men een directheid die hier en daar tweesnijdend is, absoluut op den man af; een uitzegging die ontdaan is van al de fraaiigheden, welke aan vorige decennia onmisbaar leken in schoone kunsten.
Weest rationeel! Voor den modernen kunstenaar heeft alleen de wisselwerking: subject-object, en dan in de breuk van één seconde, beteekenis; voor mediteeren is zijn ziel te verscheurd. Deze verscheurdheid van ziel, kenmerkend trouwens voor den kunstenaar uit alle tijden, vertoont zich in deze opgezweepte cultuurphase wel zeer ernstig. Bijna geen vers der jongeren is er, voor zoover het tot de zuivere poëzie gerekend kan worden, dat niet draagt de sporen der vertwijfeling, der desillusie niet alleen, maar der reeds interende
| |
| |
wanhoop; der twijfeling aan zichzelf, aan de liefde, aan het geheele leven, aan God!
Aan het proza, al vertegenwoordigt het een eenigszins andere manier van uiting, behoeft in dit verband geen andere beoordeeling te beurt te vallen dan aan de poëzie, daar het hier gaat om principiëele en niet om technische relaties. Wij weten, (en berusten daar zelfs in!) dat het proza in Nederland veel zwakker staat dan de poëzie, dat er bijna geen zuiver proza meer verschijnt. Het is een bedenkelijk bewijs van de slapte in onze cultuur dat we niet meer over behoorlijke prozaïsten beschikken.
Het nieuwe proza, dat scherp en vurig tegen den achtergrond van het groote leven aangeschreven moet zijn, mag naar ons eerder gegeven oordeel desnoods gebroken wezen in ongecultiveerde elementen, mits het maar in zijn rhytme en gespannenheid onovertrefbaar de ontroering van den schrijver realiseert.
Doch aan het proza valt ten deze beter een afzonderlijk artikel te wijden.
a.j.d. van oosten.
|
|