Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1935(1935)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 415] [p. 415] [Jac. van Hattum] Wat was zij ziek dien avond...... Wat was zij ziek dien avond en haar mond verteld' ons, wat zij altijd had verzwegen; - wel heeft ons hart de volle maat gekregen -; soms lachte zij en riep: ‘'k Word weer gezond.’ En later in den nacht lag ze maar stil een kinderliedje voor zich heen te zingen en riep: ‘Ik zie, ik zie zoovele dingen, die ik zoo graag dicht naast mij hebben wil.’ Dan, in den morgen, was 't, of zij gewon, wat haar het Leven altijd had onthouden; toen rustig zich haar smalle handen vouwden, viel over 't laken 't licht der morgenzon. Ze wenkt' en fluisterde: ‘Laat mij alleen...’; en met 't Geluk, dat zij zich had verworven, is in dat ochtenduur zij stil gestorven; zoo, stil-berustend, gaan Gods Kind'ren heen. j. van hattum. [pagina 416] [p. 416] De laatste avond Wij hebben eigenlijk niet veel gesproken; ik zat maar stil en hield haar broze hand en haar gelaat lag naar de dode wand; alleen de rozen hebben sterk geroken. Ik dorst haar haren nu niet meer te strelen; ik vond de woorden niet voor dit bestaan; van het leven vlaagden vaag geruchten aan van kinderen, die in de straten spelen. En zij lag hier en wachtte nu al weken, een reeds verzoende met een vroege dood; zij kende nauw' der menschen stervensnood en wist met levenden niet meer te spreken. Alleen haar hand lag in mijn hand, gelaten, een kleine vogel in gebroken vlucht; en rond ons hing der rozen zoete lucht; ver speelden kind'ren in de avondstraten. Geen avond is, als deze, bij gebleven; ze maande zacht, dat ik nu maar moest gaan en toen ik aarzelend ben opgestaan, scheen zij reeds dood - en ik moest verder leven. j. van hattum. Vorige Volgende