Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1935
(1935)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 390]
| |||||
KantteekeningDe schrijver en de buitenwereld.Volgens de kantteekening van G.W. bij mijn artikel in Nieuw Vlaanderen zou ik me eenigszins losjes over sommige punten hebben uitgesproken. Ik ga volkomen met hem akkoord dat Guido Gezelle bij zijn leven geen onderscheidingen heeft behaald, maar ik heb door de vermelding van zijn naam willen bedoelen dat de erkenning nà zijn dood en het geestdriftig bestudeeren van zijn werk (Urb. Van de Voorde; de Jubileum-uitgave) hem evenmin voor verspreiding buiten de taalgrenzen hebben gebaat. De betrekkingen tusschen de Fransche literatuur en de onze (en omgekeerd) blijven meer dan we denken een epineuse kwestie. Naar ik meen zal juist Frankrijk bij ons het wezensverwante niet opzoekenGa naar voetnoot(1), wat wij wellicht bij de Franschen doen, als evenzeer bij al de vreemden. Wanneer W. Timmermans het typisch-germaansche geeft als paspoort voor diens doordringen in Duitschland en Oostelijk-Europa, dan geef ik toe, cf. de laatste beschouwingen in mijn artikel. Maar in Engeland dringt Timmermans niet of weinig door en toch blijft er een procent Germaan in den Angelsakser. Nemen we nu echter Lode Zielens. Ik verwachtte dat deze in Duitschland zijn weg zou maken, en...? Het wezensverwante bestaat bij hem toch in een Georg Fink en andere Duitsche populisten? Daaruit besluiten dat hij niet nieuw is in zijn wezensverwantschap? (Of nog te jong?) In Frankrijk dringt hij ook niet door. Zijn daar geen populisten of auteurs die sympathiek staan tegenover het proletariaat? Hoe dan die kwestie in het reine te trekken? Als ik het nieuwe en oorspronkelijke van onzentwege vroeg, heb ik vooral gedacht aan de verrassende behandeling van een onderwerp en last not least aan den intellektueelen ondergrond. Een Franschman kent niet zoozeer de gevoelsstemming (die bij ons graag mystisch wordt), maar wel de idee-roes (cf. du Perron, Ter Braak, Vestdijk, die daarom zoo radikaal in Holland zijn). Wij zoeken bij de Franschen, buiten het wezensverwante, ook juist het klare, direkt-sprekende idee. Dit brengt ons tot de laatste kwestie waarover ik het met W. niet eens ben: de Fransche cultuur onzer auteurs. W. schijnt overtuigend door de namen van Buysse, Streuvels, Vermeylen, Teirlinck, Timmermans, Claes, Van Cauwelaert, De Pillecijn, Roelants, Walschap, Zielens zoo maar in het midden te werpen. In mijn studie ‘over den roman’ heb ik terloops den invloed van Noordelijke | |||||
[pagina 391]
| |||||
en van Oostelijke literatuur aangehaald, en daarbij vooral gewezen op Streuvels, W. zelf en Zielens. Voor Claes, Streuvels, V. Cauwelaert, Vermeylen, De Pillecijn trek ik me wat terug, (omdat ik voor hen over niet genoeg gegevens beschik), maar in Buysse blijft Guy de Maupassant hangen, in Teirlinck het dillettantisme, in Timmermans de ‘goût de terroir’, in Roelants Chardonne, in Zielens de coucherie-historie (en in ‘De Gele Roos’ het Fransch classicisme). Als W. zelf Franschen invloed ontkent, mag ik hem vast gelooven, zijn intellectualisme zal nochtans wel een Fransch stadium hebben doorgemaakt, (dit trouwens bij al onze auteurs!) Ik bedoel hier geenszins een waardevermindering der schrijvers. In de dichtkunst vind ik weer vb. te over. De bedoeling van mijn artikel in Nieuw Vlaanderen was:
Paul De Vree. |
|