| |
| |
| |
Boekbespreking
Martin Boyd: ‘Scandal of Spring’. Tauchnitz, 1934; 283 bldz. Rm. 1,80.
De schrijver van dezen zeer interessanten roman kreeg voor dit werk de gouden médaille van de ‘Australian Literary Society’. En onzes inziens is deze bekroning verdiend. Het is een frisch boek dat we echter om een enkele passage voor rijpere lezers moeten voorbehouden. Die zullen er echter heel wat genot aan beleven.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Martha Ostenso: ‘Prologue to Love’. Tauchnitz, 1934; 282 bldz. Rm. 1,80.
Al werd de eerste roman van deze in Noorwegen geboren doch in Amerika getogen schrijfster reeds den ‘Pictorial Review Prize’ waardig gekeurd in 1925, deze zesde roman van haar hand moet voor haar eersteling beslist niet onderdoen. Dezen keer verplaatst ze ons naar Britsch Columbia, de streek van de uitgestrekte schapenkweekerijen die een schitterenden achtergrond vormen voor het mooie verhaal. Zoowel de natuurbeschrijvingen als de karakteruitbeeldingen zijn van het beste dat we gelezen hebben. Een prachtige, zeer aanbevolen roman.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Yves Florennes: Le Hameau de la Solitude. 5e édition. - Mercure de France. Paris. 1934. - 15 fr.
In een klein gehucht, tusschen rotsen en bosschen verloren in een uithoek van Périgord, leven enkele menschen, die door taaien arbeid een karig bestaan aan de aarde ontrukken. Door lange gewoonte samen verbonden, vormen ze als een groote familie. Opeens schijnt het noodlot op hen neer te komen: een vrouw komt in den vallenden avond voorbij, en verdwijnt. Vier jongelingen die in een herberg zaten te keuvelen hebben haar ontwaard, éene seconde slechts. Wie is zij? Van waar is ze gekomen? Waar is ze verdwenen? Niemand weet het. Ze blijft als een visioen, dat nu en dan opdaagt, om weer spoorloos te verdwijnen. En toch wordt zij de spil van heel het drama dat in het gehucht uitbreekt, vooral tusschen die vier, bezeten door het verlangen naar die geheimzinnige vrouw: drama van haat en hartstocht, van misdaad en dood, tusschen de vroegere vrienden, plots razende vijanden geworden. Met veel talent worden die half primitieve wezens beschreven, geleid door duistere instincten, 't zij goede, 't zij slechte, veel meer dan door de reden. Uitstekend ook kent schrijver die wilde streek, die grootsche natuur, die onbeschaafde half heidensche bevolking.
Een interssante roman, goed ineengestoken, en in een keurige, rijke taal geschreven.
L.D.
| |
M. Constantin-Weyer: Un sourire dans la tempête. - Editions Rieder. Paris.
Een der beste romans van schrijver en nagenoeg van dezelfde gehalte als een van zijn eerste romans ‘Un homme se penche sur son passé’. Twee vrienden leven ginder ver in Canada, in het hooge Noorden, op den ‘Poste de la longue année’,
| |
| |
tusschen de Eskimos. De eene is hoofd van de Canadeesche politie, de andere agent van handelaars in pelterijen. Een agent van een concurrente maatschappij komt zich in hetzelfde oord met zijne jonge vrouw, Ragnar, vestigen. En schielijk worden de twee andere, zoo eenzame mannen, op de jonge vrouw verliefd, in eer en deugd, want ze is een eerlijke vrouw, haar man getrouw, al heeft hij de vereischte wilskracht niet om zijn weg te maken, noch hier waar het leven reeds moeilijk is, noch in het vreeselijke goudzoekers kamp, meer noordelijk gelegen, in een woestijn van barre rotsen, waar het ongeluk ze van alle kanten belagert. En dan komt de bange terugweg door de onmetelijke sneeuwvelden, waar de dood loert, en zijne prooien een na een kiest. Schrijver kent die woeste streken, die hij lange jaren bewoonde, uitermate goed, en dat verhoogt de aantrekkelijkheid van het boek. Daarbij teekent hij echte menschen, gewone menschen, die toch, gedreven door de omstandigheden, bekwaam zijn tot zelfverloochening en heldhaftigheid; en hij heeft een optimistichen kijk op het leven.
L.D.
| |
William Martin: Il faut comprendre la Chine. 3e édition. - Librairie Académique Perrin. Paris. - 15 fr.
Schrijver - reeds overleden - een Zwitser, professor, schrijver, redacteur aan den ‘Journal de Genève’ voor de buitenlandsche politiek, ondernam een lange reis in Oost-Azië, vooral in China, waar hij nauwe betrekkingen aanknoopte met de meest vooraanstaande politieke mannen. Hij besefte ginder de diepe onwetendheid waarin Europa verkeert ten opzichte van China, en den uiterst moeilijken toestand, waarin dat land zich bevindt, de bijna onoverkomelijke moeilijkheden waartegen het te kampen heeft. Hij nam zich voor Europa in te lichten over de Chineesche ziel, over de veelzijdige problema's die ginder moeten opgelost worden, over de zwakheden en fouten der politiek van de leiders, en tevens ook over de groote deugden van het Chineesche volk, wat er kon van verwacht worden, en hoezeer het reeds vooruitgegaan is. Zeer sympathiek staat hij tegenover dat volk dat dikwijls miskend werd, en ziet klaar in het spel van Japan tegenover China.
Dit interssant, genuanceerd boek geeft een zeer goeden kijk op den algemeenen toestand van het enorm rijk dat staat tusschen zijn eeuwenoude civilisatie en de westersche beschaving, waarin het tracht zich in te leven. Bijzonder belangwekkend zijn de hoofdstukken waarin deze strijd wordt bestudeerd, alsook deze die gewijd zijn aan de reactie van China tegen het bolsjevisme of aan zijn oorlog met Japan.
T.
| |
Garigou-Lagrange O.P. ‘Le Sens du Mystère’. - 1 vol. in-8o de 344 pages. - Desclée de Brouwer et Cie. Paris.
Nadat schrijver gedurende een dertigtal jaren St-Thomas wijsgeerige en theologische werken aan de studenten in godgeleerdheid had uitgelegd, vatte hij het plan op in dit boek te doen uitkomen wat er klaar en wat er mysterieus is in de traditionneele en thomistische oplossing der groote problema's van het kenvermogen in 't algemeen, in onze natuurlijke of bovennatuurlijke kennis van God en in zake genade.
Hij toont dat St-Thomas noch redeneerkunde noch mysterie vreest, en dat de klaarheid van zijne logiek hem juist helpt de mysteries der natuur en die van Gods intiem leven scherp te doen uitkomen.
In het eerste deel van het werk bestudeert hij wat het mysterie beteekent in de metaphysische wijsheid en in de beide bovennatuurlijke wijsheden: theologie
| |
| |
en gave der wijsheid. Een lang hoofdstuk is toegewijd aan het werkwoord zijn, aan zijne diepe beteekenis en strekking.
Het tweede deel handelt over het mysterie der verhoudingen tusschen de natuur en het bovennatuurlijke. Kan het bestaan van de bovennatuurlijke orde bewezen worden? Wat moet men verstaan door de uitstekendheid der Godheid? Welke is haar verhouding met de goddelijke eigenschappen en met de goddelijke personen? Waarin bestaat de essentieele bovennatuurlijkheid van het ingeschapen geloof, vergeleken met die van het mirakel? Hoe is de goddelijke voorkeur overeen te brengen met de mogelijkheid van alle menschen tot het verwerven der zaligheid?
Het boek eindigt met twee hoofdstukken op den geschapen zuiveren geest en zijne begrensdheid, en op het geestelijk clair-obscur in het leven der ziel, waarin bewezen wordt dat er een mysterie bestaat in elk van onze daden: dat van de genade wanneer de daad goed en heilzaam is; dat van de goddelijke toelating van het kwaad voor een hooger goed, wanneer ze slecht is.
Het boek antwoordt dus aan vele vragen gesteld door dezen die in St-Thomas' werken niet alleen een abstracte uiteenzetting zoeken, maar wel een levensleerstelsel.
F.D.
| |
Denis de Rougemont: ‘Politique de la Personne’. - Editions ‘Je sers’. Paris, 1934.
Schrijver verzamelde in dezen bundel enkele artikels, voordrachten en essays, die onderling geen logischen band hebben; er bestaat echter eenheid, dank aan eenzelfde opvatting van den mensch, zijn wezen, zijn bestemming. Van politiek in den gewonen zin van 't woord is er hier geen spraak; men vindt hier geen plan van sociale reorganisatie, alhoewel schrijver deel uitmaakt van ‘l'Ordre Nouveau’, en de politieke opinies door Robert Arn en Arnaut Dandieu in ‘La Révolution nécessaire’ uiteen gezet, aankleeft. Maar wat hem belangstelling inboezemt waar er spraak is van capitalisme, fascisme of communisme, is volgende vraag: welke opvatting hebben deze leerstelsels van den mensch. En allen schijnen hem verkeerd. Want voor hem bestaat er slechts een enkele opvatting van den mensch, de christelijke en evangelische opvatting. Al het overige is slechts van ondergeschikte waarde. Alleen twee opvattingen zijn mogelijk: ofwel beweert de mensch genoeg aan zich zelf te hebben, en tracht het Rijk Gods op aarde tot stand te brengen, en in dit geval zal hij fataal tot de slavernij van den persoon komen. Ofwel hangt de mensch af van God door Jezus-Christus, en dan ontsnapt hij aan alle mogelijke dwingelandij... Ontroerend is het christelijk accent van deze bladzijden, al zijn ze nog al sterk calvinistisch getint. Ze trekken de aandacht op een essentieelen kant van het problema, die aan sommige katholieken ook niet ontging. Alle hervormingen, en zelfs omwentelingen, zullen ondoeltreffend blijven, zoolang de noodzakkelijke revolutie uitblijft: den mensch, de menschelijke persoonlijkheid op zijn echte plaats, die de eerste is, terug te brengen, op voorwaarde dat deze persoon zelf door het geloof aan God onderworpen zij.
F.D.
| |
Edouard Thurneysen: Dostoïevski ou les confins de l'homme. - Editions ‘Je sers’. Paris, 1934.
Men zou geneigd zijn te zeggen: nog een studie over Dostoïevski, na zooveel andere (Stéfan Zweig, Berdiaeff o.a.) die toch uitstekend waren. En toch, neen: deze is eigenaardig. Ze bestudeert Dostoïevski's werk van godsdienstig, d.i. van christelijk standpunt. Schrijver - volgens mij een Zwitsersche dominee - meent
| |
| |
dat heel D.'s oeuvre slechts een uitgebreid inkwest is om een antwoord te vinden op de vraag: wat is de mensch? Van buiten uit gezien, schijnt de heele reeks van D.'s romans essentieel realistisch. Inderdaad een wereld van nederige menschen komen er in voor: misdadigers, publieke vrouwen, gedesequilibreerden van alle allooi; maar D.'s realisme heeft niets van het realisme van Fransche of zelfs Engelsche romanciers. Voor ieder zijner personnages dringt hij tot het diepste van hun menschelijke natuur. De mensch is gemaakt voor God; keert hij zich af van God, dan drijven zijn driften hem tot onmenschelijke uitspattingen, die noodzakelijk op een ramp uitdraaien. Maar hoe diep gevallen ook, altijd kan hij zich bekeeren. Het lijden helpt hem zijne begrensdheid voelen, de reden van zijn lijden begrijpen, en spoort hem aan, door het berouw, zijn toevlucht bij God te zoeken.
In een reeks uitstekende hoofdstukken, met zeldzaam doorzicht en fijn gevoel, bestudeert schrijver dezen weg naar God.
F.D.
| |
Charlotte Lilius: ‘Indépendante’. Préface de Marie Gevers. - Les Editions de Belgique. Bruxelles. - 12 fr. belges.
Charlotte Lilius, uit Finland afkomstig, schrijft niet alleen in haar moedertaal, maar insgelijks in 't Zweedsch, in 't Duitsch, in 't Fransch. De novellen van dezen nieuwen bundel, in 't Fransch geschreven, getuigen van hare grondige kennis der taal, zoowel als van haar talent. Met enkele vaste trekken teekent ze een karakter, en concentreert de diepe tragedie van een heel leven, in eenige bladzijden. Ze heeft een realistischen, en soms ook een dichterlijken kijk op de zaken; dit laatste voornaamlijk wanneer ze tafereelen uit haar eigen land en volk schildert. Maar hoe bitter pessimistisch is haar ingeving, hoe deprimeerend en beroofd van hoop en licht, al die novellen, waarin de menschen slechts voorkomen als speelballen van een onmeedoogend en blind noodlot, en nergens geen toevlucht vinden; tenzij in wanhoop of zelfmoord. Slechts in de laatste novelle, waar de Liefde gepreekt wordt als eenige middel om vrede op aarde te doen bloeien, laat ze een anderen toon hooren.
L.D.
| |
Dom Guéranger: ‘Sainte Cécile et la Société Romaine aux deux premiers siècles’. 2 vol. 10e édition. - Pierre Téqui. Paris. - 24 fr.
Dat dit boek verschenen in 1873, nogmaals na meer dan 60 jaar heruitgegeven wordt, getuigt voor zijn degelijkheid. Voorzeker is de archeologie sindsdien vooruitgegaan, doch meestal komen de nieuwe ontdekkingen Dom Guéranger's thesissen staven. Met veel details schildert hij ons de Romeinsche Maatschappij onder de eerste Keizers, en toont hoe het christendom van de eerste tijden af aanhangers gevonden had tot aan het Hof zelf, niettegenstaande alle tegenkantingen en vervolgingen. Op de stappen van Petrus en Paulus en van de eerste pausen, volgen we de geleidelijke ontwikkeling en vooruitgang der Kerk, heel de geschiedenis van het vroege Christendom, en aldus komt schrijver tot die heerlijke Cecilia, die den marteldood stierf, kort na haar echtgenoot Valeriaan, en haar schoonbroêr Tiburtius. De laatste hoofdstukken van het werk worden gewijd aan den eeredienst door alle eeuwen aan de H. Cecilia gewijd.
T.
| |
Rolf Lanckner: Bernhard von Weimar’. Drama in 4 akt; geb. 3 mk. gl. 4 mk. - Verlag Albert Langen, Georg Müller. - München, 1933.
Dat er nu in Duitschland graag naar geschiedkundige onderwerpen wordt
| |
| |
gegrepen, zoowel door romanschrijvers als door dramaturgen, zal ons zeker geenszins verbazen. De groote figuren uit het verleden naar voren halen, en ze zelfs in het tegenwoordige projecteeren, doet ieder volk dat tot het besef van eigen waarde en grootheid terug wil. Vader Conscience deed het ook eens voor de Vlamingen! En ook Rolf Lanckner verbergt z'n opzet niet, maar laat zelfs den spelleider optreden om het te verklaren.
Bernhard von Weimar, de jongere broer van den hertog van Saksen-Weimar, is de jonge held, die in de dertigjarigen oorlog aan de zijde van Gustaaf Adolf streed, en na diens dood, den strijd volhield tegen Ferdinand II en III, maar vooral tegen de lauwen uit eigen land. Lanckner weet ons een zeer vleiend portret te schilderen van den jongen moedigen krijger, die, door zoovele baatzuchtigen en lauwen soms verlaten op de meest kritieke oogenblikken, volhardt en kampt om de vrijheid en den vrede voor zijn volk, voor dat arme, door politieke en godsdienstige twisten zoo deerlijk verscheurde land, dat reeds drie vierden van zijn bevolking had zien ten onder gaan.
‘Dass immerhin dies letzte Viertel blieb,
Sich wieder, wie aus blutgem Traum erhob,
Zu “Deutschland” wurde, und zuletzt zum “Reich”,
Das ist zum grossen Teil die Tat des Helden.’
komt de spelleider verduidelijken. En Bernhard wordt een zeer moderne ‘völkische’ held: ‘Ich denk an's Volk, und dass es einig sei!’ En tot hem zegt de hofpredikant Kessel:
Vollendet, was uns Lüther übrig liess,
und gebt zur Kirche uns das Vaterland!’
Alles in het drama heeft een zeer actueelen klank, zonder nochtans (en daarin schuilt inderdaad het meesterschap van Lanckner) geforceerd aan te doen. Van overste Taupadel hooren we nog:
‘Den Führer wählen nicht die Generale.
Den Führer wählt sich der Soldat!’
Dat het Duitsche volk geestdriftig daarop zou reageeren is duidelijk, en het verwondert ons dan ook geenszins dat er na het einde van de eerste opvoering te Stuttgart 37 maal gehaald moest worden!! Het werk verdient het trouwens en is van een rijke schoonheid. Spijtig is het dan ook dat zijn protestantsche gezindheid den schrijver verleid heeft om den Jezuietenpater Lamormain, raadsman van de Oostenrijksche keizers, in den traditioneele zwarten toon te zetten van alle Jezuietenhaters. Zóó weinig menschelijk en kristelijk zal hij wel niet geweest zijn. Uitdrukkelijk wordt het niet gezegd, maar uit enkele voorbereidingen zal menigeen opmaken, dat Bernhard bezwijkt, vóór hij zijn taak volbrengen kon, door de laaghartige kuiperijen en moordplannen van den Jezuiet.
Als drama is het stuk ook flink gebouwd, alhoewel wat traag van tempo, wat slepend. De bijfiguren zijn klaar en raak geteekend, maar verdringen de hoofdfiguur in geenen deele. En zeer behendig heeft Lanckner de bekentenis van zijn held tot het gemeenschappelijke doen uitgroeien tot een diep en schoon gevoel van volksverbondenheid, door hem achtereenvolgens zelf te laten zien hóé zijn volk verworden en verdierlijkt is, maar ook zelf te laten hooren hóé ze van hem houden en wat ze van hun Führer verwachten.
F. Bekaert.
| |
| |
| |
E.G. Kolbenheyer: Der Lebensstand der geistig Schaffenden und das neue Deutschland’. Albert Langen, Georg Müller Verlag. München, 1934. 21 blz. - Mk 0.80.
De onderhavige brochure is de tekst van een redevoering, die Kolbenheyer in verscheidene Duitsche steden heeft uitgesproken, en die hij nu reeds laat drukken om de verkeerde interpretaties er van te ontzenuwen.
Het is een bondige, maar toch volledige uiteenzetting van zijn gedachten over de volksbiologische fundeering van de eigen functies der vier levensstanden, en van den levensstand der intellektueelen in het bijzonder. Tegenover den beroepsstand, een sociologisch willekeurige groepeering die maatschappelijk en economisch georiënteerd is, stelt hij den levensstand, die minder een organisatie is, dan wel een orgaan die in het volkslichaam een eigen functie heeft, en den aard van die functiebekwaamheid heeft te bewaren.
Zooals het hart en de nieren, de hersenen en de lever hun eigen functie hebben, maar gelijkwaardig zijn voor het voortbestaan van het organisme, zoo ook hebben boeren- en arbeidersstand, bestuurstand en de stand der ‘geistig Schaffenden’ (het woord intellektueel wordt afgewezen waar het gaat om den volksverbonden mensch) evenwaardige maar verschillende functies. Tot een dier standen behoort men, niet door willekeur, maar door zijn eigen overgeërfden aard. Die functie heeft men te bewaren terwille van het leven van het heele organisme: het volk. In dien zin worden dan de Duitsche intellektueele opgeroepen.
'n Interessante uiteenzetting om de ‘völkische’ instelling van het biologisch socialisme te begrijpen.
F. Bekaert.
| |
Etienne Gilson, Professeur au Collège de France: Pour un ordre catholique. - Desclée de Brouwer, Paris, 1935. 1 vol. 237 pp.
Verleden jaar gaf schrijver een reeks artikels in het weekblad ‘Sept’; artikels geschreven volgens een vastgesteld plan, en welke hij nu gebundeld heeft. Men mag hem gelukwenschen het aangedurfd te hebben de meest kiesche, de meest boeiende vragen van den dag, van een integraal katholiek standpunt uit, in een tijdschrift te bespreken. Als geleerde, als leeraar in de geschiedenis der middeneeuwsche wijsbegeerte, staat hij hoog aangeschreven. Van 't oogenblik dat hij als voorstander van het catholicisme in het strijdperk trad, liep hij gevaar al den anti-klerikalen haat, die in de Fransche openbare administratie altijd een gewilligen steun vindt, los te ketenen. Daarbij was hij zelfs niet zeker de meerderheid der katholieken tot zijne gedachten te kunnen overhalen.
In zijn boek bestudeert hij volgend onderwerp: de wereld - waarin de christenen moeten leven en handelen - wordt met den dag meer heidensch. Wat valt er ons daartegen te doen? Eerst en vooral, onze krachten vereenigen, niettegenstaande al de bijkomstige zaken - belangen, sociale klassen, politiek, talen, enz. - die ons verdeelen, op den stevigen grond van katholieke leering en apostolaat. Krachtdadig al de vrijheid eischen die we noodig hebben om de christene gedachte te doen uitstralen. Maar vooral in ons, onder ons en op elk gebied een echt katholieke orde te stichten, gevrijwaard voor de aanslagen van den Staat. Dat veronderstelt een opvoeding, van de lagere klassen tot aan de Hoogeschool, heelemaal van katholieke wijsbegeerte doortrokken. Een groot deel van het boek is aan het onderwijs gewijd, en bestudeert hoe men op echt christelijke wijze een geleerde kan worden, of een rechtsgeleerde, een geneesheer, een nijveraar, een handelaar, enz. hetgeen de taak is van katholieke scholen. Wat het katholiek onderwijs van het ander moet onderscheiden, is dat het door de katholieke ingeving door en door
| |
| |
bezield moet worden. Katholiek eerst en vooral, en in alles, dat is het leidend thema van dit boek.
De practische middelen door Gilson aangewezen om zulk een onderwijs in te richten, zijn voor ons, Belgen, minder toepasselijk. Hij weigert de toelagen van den Staat uit vrees dat deze in het opstellen der programma's of het begeven der academische graden zou tusschenkomen. Terwijl wij de gesubsidieerde vrijheid beoogen. Dat zijn echter louter details. Voor al het overige zal dit schoon boek ook in ons land met belangstelling en nut gelezen worden.
Fernand Deschamps.
| |
John Gibbons: Le Vagabond de Notre-Dame. (Tramping to Lourdes). Traduit de l'anglais par Charles Grolleau. - Desclée de Brouwer et Cie. Paris.
Onder de schroeiende zon van een bij uitstek heeten zomer, legde schrijver de 1000 kms. van St-Malo tot Lourdes te voet af, om de genezing van zijn dochterken van O.L. Vrouw te bekomen. Het relaas van al de avontuurs die hem te beurt vielen, van al het pijnlijke, het aangename of het komische dat hem gedurende de lange weken van zijn bedevaart overkwam, geeft hij ons in dit boek. Sympathiek staat hij tegenover menschen en zaken, in een land waarvan hij de taal onmachtig is, hetgeen de koddigste toestanden verwekt. Het is een kostelijk boek, vol humor, vol pittige opmerking, vol oprecht gevoel; het boek van iemand die toestanden en menschen met schrander begrijpen opneemt, maar ook van een echten, nederigen christen man, met eenvoudig, diep geloof. De bladzijden over Lourdes zijn diep aangrijpend.
De vertaling is uitstekend. Onder alle opzichten mag dit boek warm aanbevolen worden.
L.D.
| |
Henry Bordeaux: Marianna, la religieuse portugaise. (Coll. ‘Les Grandes Repenties’). Un vol. 10 × 15 sous couverture artistique. - Albin Michel. Paris. - 10 frs.
Geen roman, maar een boek van geschiedenis, en een der beste uit schrijver's pen gevloeid. In de tweede helft der XVIIe eeuw gaf een uitgever van Parijs, een reeks van vijf brieven uit. Ze droegen geen handteeken, maar aan hun echtheid twijfelde niemand. Stilaan kwam de waarheid aan het licht. De brieven waren geschreven door eene Portugeesche kloosterzuster door een Franschen officier verleid en na korten tijd verlaten. 't Was de tijd waar al te veel meisjes - met of zonder roeping - naar het klooster verwezen werden, en waar in vele kloosters de tucht erg te wenschen liet. In deze brieven laat Marianna haar liefde, haar smart, haar berouw op prachtige wijze tot uitdrukking komen. Haar zonde zou ze gedurende meer dan vijftig jaren uitboeten, en hare zinnelijke aardsche liefde verheffen tot een zuivere, vurige aanbidding waardig van den hemelschen Meester, met wien de beproeving haar eindelijk nauw vereenigd had.
Onder den invloed van die brieven, schreef Racine ‘Bérénice’ en waarschinjlijk ‘Bajazet’ en Mme de Lafayette haar meesterstuk ‘La Princesse de Clèves’.
L.D.
| |
Helen Grace Carlisle: Je suis sa femme. - Traduit de l'américain par Magdeleine Paz. (Coll. ‘Les Prosateurs étrangers modernes’). - Les Editions Rieder. Paris.
Sedert twee jaar is Nina met Robert Cameron gehuwd. Ze leven slechts voor
| |
| |
malkaar, en zijn volkomen gelukkig. Doch Nina is ziek, ze moet naar een sanatorium. En gedurende den dag en den nacht die het vonnis van den geneesheer voorafgaat en volgt, tusschen haar gewone bezigheden in, herleeft ze weer, in hare verbeelding, heel haar leven van miserie, beproeving, smart, zedelijke en lichamelijke ellende, als kind, als jong meisje, als vrouw van Tony Wright, den onverbeterlijken dief, als minnares van den ellendigen Nelson Crane, die haar ziel besmeurde, haar de bitterste foltering der zelfverachting deed kennen, al haar pogingen om tot een eerlijk leven terug te keeren, om een deftig bestaan voor zichzelf en haar kind door haar gaven als kunstenares te verdienen, trachtte te verijdelen, en haar bijna tot het laatste peil der wanhoop dreef. Toen was Robert als een reddende engel in haar leven gekomen, en had haar, al had zij hem niets van haar avontuurs verborgen, als zijn wettelijke vrouw tot zich genomen. Van kindsbeen af had ze gedroomd, een vreedzamen haard te bezitten, liefde te geven aan man en kinderen, en van hen liefde te ontvangen, en uit dat verlangen van haar ziel was heel de tragedie van haar leven ontstaan.
Een boeiend roman, met veel talent opgevat en ontwikkeld. Geen boek echter om in alle handen te geven.
L.D.
| |
Verschenen:
C. & M. Scharten-Antink: De gave gulden. Uitg. De Wereldbibiotheek.
Dit is geen gulden gave. Meer wenschen me hierover niet te zeggen; en wachten intusschen op het betere werk dat het echtpaar Scharten ons schenken kunnen. |
Ernest Claes: De Witte. Filmeditie. Wereldbibliotheek; met teekeningen van F. Timmermans en twaalf filmfotos.
Hiermee is De Witte aan zijn 50e duizendtal. |
D.E. Misserey: Sous le signe de l'hostie. La mère M. - M. Daens. Ed. Desclée de Brouwer et Cie. |
Fr. Laurent de la Résurection: La pratique de la présence de Dieu. Nouvelle édition avec préface et notes de Louis van den Bossche. Ed. Desclée de Brouwer et Cie, Bruges. |
Dra W.C. Wittop, Koning-Rengers, Hora Siccama en Herman Poort: De Bottende Bongerd. Leesboek voor het aanvangsonderwijs aan Gymnasia, Lycea, Burgerscholen, Kweekscholen en soortgelijke inrichtingen. Deel I, tweede druk, met medewerking van Dr. G. Stuiveling, geïllustreerd, f. 3.25; gebonden, f. 3.75. |
L. Goemans, P. Larochette et V. Sondervorst: Précis de Grammaire Française à l'usage des Flamands. 6e druk, francs 12.00, toeslag inbegrepen. |
R. Kuitert en I. Van der Velde: In één Week. Oefeningen in de spelling Marchant, met boekje voor eigen correctie, f. 0.25. Bij afname van minstens 100 ex. tegelijk f. 0.20. |
Dr. T.J. Langeveld-Bakker: Herman Gorter's dichterlijke ontwikkeling in Mei, verzen en eerste sonnetten, gebonden, f. 2.90. |
| |
| |
W.F.C. Timmermans: La France devant l'Antiquité, f. 2.60; gebonden, f. 2.90. |
Jac. van der Klei en J.B. Ubink: Het Ruisende Woud. Leesboek voor de Lagere School. Deel II, geïllustreerd, f. 0.70. |
VOORDRACHTKUNST, uitgegeven vanwege de Maatschappij tot Bevordering van Woordkunst. |
CHRISTELIJKE BUNDEL, onder redactie van: Jan H. Eekhout, Dr. J. van Ham en A.L. van Hulzen, gebonden f. 2.25. |
M.J. Koenen: Verklarend Zakwoordenboekje der Nederlandse Taal, bevattende de beteekenis, de spelling, het meervoud, het accent en voor zover nodig het geslacht van eigen en vreemde woorden; ook sterke en zwakke werkwoorden met korte aanwijzingen der vervoeging; zomede opgave van gebruikelijke afkortingen, een lijstje van titels en twee van namen uit de fabelleer en de oudheid, bezorgd door Th. Lancée en W.K.D. Lustig, gebonden, f. 0.65. |
IN DE SPELLING 1934.
|
|