| |
| |
| |
Boekbespreking
Carry van Bruggen: Seideravond. 1934. Amsterdam, Wereldbibliotheek. 23 bl.
Deze wrange monoloog, dagteekenend uit een periode dat een zeker primair realisme nog opgeld kon doen, verraadt vele naïeve opzettelijkheden; maar tóch, met inachtneming van alle verhoudingen: ex ungue leonem. C. van Bruggen heeft de figuur van dit sjoffel Joodje dat in de eenzaamheid van den Seider-avond zijn leven broksgewijze, als met stukjes film, verhaalt, met ontroerende directheid laten leven.
Dr. T.D.
| |
Voordrachtkunst. Roomsch-katholieke bundel, onder redactie van Gerard Brom, B. Verhoeven en A. Anthing Vogel. - Groningen, Wolters. 204 bl. fl. 2.25.
De ‘Maatschappij tot bevordering van woordkunst’ heeft het initiatief genomen tot het uitgeven van drie bundeltjes prozastukken en gedichten, die niet alleen letterkundige waarde bezitten, maar die tevens bij uitstek geschikt zijn om te worden voorgedragen. Naast een Christelijke en een neutrale, verscheen aldus deze Roomschkatholieke bloemlezing die voordracht-stof uit alle eeuwen bevat, niet alleen van Roomsche auteurs, maar ook van een paar andere, als Boutens, Adama van Scheltema, Nijhoff... Met genoegen zal men vaststellen dat Zuid-Nederland rijk vertegenwoordigd is.
In velerlei toonaarden is hier declamatiestof voorhanden: gewone dilettanten zullen er allicht den neus voor ophalen, maar wie weet wat voordrachtkunst is - ‘het meest in staat de zuiverste uiting van het innerlijk gevoel te zijn’ zei A. Vogel - zal getuigen dat hier geschift en gekozen werd door vakmenschen die tevens artisten zijn. Laat me er dan ook bijvoegen: het voordragen van wat in dit deeltje gebundeld werd, eischt meer dan leeg liefhebbersgegalm.
Dr. T.D.
| |
Dr. B.H. Erné: Twee zestiende-eeuwse spelen van de hel. 1934. Groningen, Wolters. LI en 129 bl. - fl. 3.90.
Het archief van de Haarlemsche kamer ‘Trou moet blijcken’, waaruit deze twee genomen zijn, is voor de geschiedenis van het 16de eeuwsche tooneel een rijke, en lang nog niet uitgeputte bron. De voortreffelijke uitgave, die Dr. B.H. Erné hier bezorgde van ‘Een spel van sinnen van de hel vant brouwersgilde genaempt’ en ‘Een ander spel vande groote hel, daer gheestelicck schijnsel ende waerlick rigement verdaecht werden’, bewijst dat eens te meer. Deze spelen behooren tot het genre waarvan De Roovere's ‘Quiconque vult salvus esse’ het bekendste voorbeeld is, en dat onder vorm van spel van zinnen tot voornaamste doel heeft een sociale hekeling te geven, hekeling waartoe het ontwrichte tijdsbeeld van de zestiende eeuw ruimschoots gelegenheid bood.
Deze uitgave noemde ik daareven voortreffelijk, en terecht, want haar bewerker is literair, taalkundig en cultuurhistorisch volkomen voor zijn taak opgewassen. De omvang van een korte bespreking zooals deze laat niet toe ook maar te wijzen op de verdiensten van de inleiding, waarin o.m. op uitvoerige wijze behandeld worden het literair-historisch verband, de taal met het oog op de herkomst, de dateering, en vooral op de cultuurhistorische aanteekeningen. Voornamelijk in dit opzicht is het werk van Dr. B.H. Erné een goudmijn.
Dr. T.D.
| |
| |
| |
Dr. Fl. Prims: Antwerpiensia 1933. Drukkerij De Vlijt, Antw. 1934.
Naar jaarlijksche gewoonte bundelde de stadsarchivaris van Antwerpen de historische bijdragen, die hij in de bladen geregeld verschijnen liet. Naast tal van studiën, die hun ontstaan danken aan een of andere actualiteit, als b.v. de reeks over Willem van Oranje en zijn Tijd, omvat dit boek ook talrijke bijdragen die rechtstreeks aansluiten aan de door den schrijver toenmaals persklaar gemaakte periode uit zijn Geschiedenis van Antwerpen - tweede helft der XIV eeuw.
Van daar ook een gansche reeks van studiën die in chromologische orde werd gerangschikt, terwijl de andere bijdragen in alfabetische orde werden afgedrukt. Al deze artikels, waaronder enkele met platen en plannen geïllustreerd werden, dragen er stellig toe bij om een inzicht te geven in het verloop en de ontwikkeling van tal van gebeurtenissen uit het verleden; daarom zijn deze gebundelde studiën dan ook steeds welkom bij allen die belang stellen in de geschiedenis. Vermelden wij ten slotte dat dit deel een register bevat op de bijdragen, die in de 7 Antwerpiensia verschenen; de opzoekingen zullen er natuurlijk heelwat door vergemakkelijkt worden en de bruikbaarheid van de reeks merkelijk verhoogd.
Dr. J.U.
| |
Alb. De Meyer, o. op.: Le Procès de l'attentat commis contre Guillaume le Taciturne, prince d'Orange, 18 mars 1582. - Bruxelles, Edition Universelle 1933.
Tot op heden werd de E.P. Antoine Temmerman van Duinkerke, op grond van een gepubliceerd pamflet als medeplichtig aan den moord op den Prins van Oranje beschouwd en de hem opgelegde doodstraf scheen dan ook gerechtigd te zijn.
De grondige studie van het toevallig ontdekte oorspronkelijk dossier van het proces van den hoofdschuldige Jauregui door E.P. De Meyer bracht deze echter tot een gansch tegenovergestelde overtuiging. P. Temmerman zou als slachtoffer gevallen zijn van den godsdiensthaat van Marnix en Villiers, die systematisch de getuigenissen in deze zaak hadden vervalscht.
Tot dit besluit komt de schrijver slechts na een zeer nauwkeurige en sterk doorgedrevene in- en uitwendige kritiek van al de bescheiden van het dossier. Vooraf geeft hij ons een zeer uitvoerig relaas over het gebeuren te Antwerpen omstreeks 1852, over den gemoedstoestand der voornaamste personnoges bij den moord betrokken en over den moordaanslag zelf.
Een flinke studie, waarvan de waarde nog verhoogd wordt door de vele getuigenissen en foto's van stukken, die naast een degelijke bibliografie, als bijlagen worden overgedrukt.
Dr. J.U.
| |
Anthonis Mor van Dashorst, par Georges Marlier, ouvrage couronné par l'Académie royale de Belgique, Nouvelle société d'éditions, Bruxelles, 1934.
Marlier beoogt geen nieuwe levensschets te geven, haalt in enkele korte trekken de vaststaande feiten uit het leven van Moro aan; maar wil het werk van den schilder afwegen, het eigene bepalen, den stijl en de factuur bestudeeren. Het is een bezonkene studie.
Mor was quasi officiele schilder van Granvelle, en langs Granvelle om, van Philips den IIde, den spaanschen vorst die te zijnen tijde doorging voor de beste kunstkenner; en deze hield veel van Moro, misschien wel omdat de koele, hooghartige stijl van Moro overeenkwam met de spaansche grandezza, die zich steeds, en bijzonder aan het hof, verschuilt achter de regels der etiquette, en den toeschouwer zorgvuldig weert en belet over het muurken te kijken in den hof der gemoedsaan- | |
| |
doeningen en zuiver-menschelijke gevoelens. Moro was zeker een diep doordringend psycholoog, b.v. in de burgerij-portretten van zijn lateren leeftijd, en ook in sommige officieele portretten, als in het portret van den jongen Willem van Oranje, waarin de latere karakterontplooiing van den Zwijger als kern te vinden is; maar, zegt Marlier, in vele hofportretten kon Moro dien afstand van hooghartige afzijdigheid niet overbrengen, (en misschien wilde hij niet), omdat de personen, die wilden geconterfeit worden, zich verschansen achter hun waardigheid, op den qui-vive staan om alle onbescheiden doordringen in gemoedsleven af te slaan, en op den toeschouwer neerzien van uit de hoogte van hunnen stand.
Moro leefde in een overgangstijdperk. Titiaan, zijn tijdgenoot, borstelde reeds zijn portretten in vranke penseeltrekken, wilde beoordeeld worden op afstand, schilderde modern.
Moro houdt nog aan het zorgvuldige afwerken van de middeleeuwers, voor wat kostuum en figuur betreft, maar anderzijds brengt hij de italiaansche opvatting in de Noorderlanden; de figuren staan afgebeeld tegen effen goud, zonder bijhorigheden of kenteekens van macht en rang. Toch mag men Moro geen overgangsfiguur heeten; hij is een toppunt van eene ontwikkeling, ‘een van die zeldzame artiesten, die volledig zijn, en in wie het beste van een ras, van eene maatschappij, van een mensch tot uiting komt’. Moro is in zijne hof-portretten de vertolker van de spaansche renaissance.
Zijne modellen staan, gedurende deze periode, in sierlijke, edele en gezag-afdwingende houding, vrijwillige gevangenen van de eenzaamheid en van de stilte, opgesloten in hun zelven. Het oog staat in 't juiste midden van het gelaat, en krijgt aldus een fascineerende kracht.
Marlier bewijst dat een penteekening, door Dimier toegekend aan een franschen kunstenaar, inderdaad het werk is van Moro; en uit die vondst komt hij tot het besluit dat de schilder uit die snel en scherp realist geteekende schetsen alle overtolligheid wegsnoeit om te komen tot vereenvoudiging, tot het karakteristieke, tot die plechtige ingetogenheid. In hem hebben we ‘l'accord de l'observation la plus scrupuleuse avec le style le plus volontaire’.
Het werk is schoon uitgegeven.
J.H.
| |
Henry Benrath: Le Bal au château de Kobolnow. - Traduit de l'Allemand par Pierre Béguin. Librairie Stock. Paris. - 15 frs.
Een verzettelijk roman, die speelt rond 1926, in de nog heelemaal feodaal gebleven, aristocratische kringen van Oost-Pruisen, die niets gedurende en sedert den oorlog geleerd hebben, en niet het minste voorgevoel hebben dat een nieuwe maatschappij aan 't opkomen is, en dat de heerschappij der adellijke geslachten voorbij is. Slechts een paar jongeren zien de zaken klaarder in, en trachten zich aan de nieuwe omstandigheden aan te passen, tot groote ergernis van de ouderen. Zeer wel zijn al de karakters geteekend; vooral de oude princes Kaatzenstein, die een echte dwingelandij over al de adellijke families van den omtrek uitoefent, en voor wier scherpe tong iedereen beeft. In den grond een heel goed mensch, wanneer men haar op behendige wijze het hoofd durft bieden. Heel veel actie is er niet; misschien brengen de nu en dan wat lange gesprekken eenige vertraging in den loop der gebeurtenissen; misschien ook is het slot wat vaag om heelemaal bevrediging te geven. Maar in zijn geheel is het boek levendig geschreven, vol humor en zeer onderhoudend; fijner en minder ‘schwärmerisch’ dan vele Duitsche romans.
L.D.
| |
| |
| |
Edmond Joly: Le Cantique du Vitrail. - Desclée de Brouwer et Cie. Paris. - 15 frs. belges.
Vijf onuitgegeven ‘essays’ werden na het overlijden van den wel bekenden hagiograaf door zijn weduwe in dezen bundel verzameld. Het eerste geeft zijn naam aan het boek en bestudeert de glasramen van Chartres, die meesterwerken van hooge kunst die, een schitterende symphonie van blauw en rood, het dogma der Drievuldigheid en de H. Maagd in de groote rosetten en ramen van poort en koor verheerlijken, terwijl ze in de zijbeuken 's menschen lotgevallen in zachtere tonen bezingen. Het tweede is gewijd aan Albert Dürer, den kunstenaar die den geest der middeneeuwen bewaarde, en toch de Renaissance aanvaardde, met al haar rijkdom van nieuwe gedachten en al hare dwalingen. In het derde en vierde vraagstuk heeft schrijver het over de Norbertijnsche abdijen van ons land, met hun schatten van kunst en overleveringen, en over Kristina de Wonderbare, onze Limburgsche heilige die, als Lazarus uit den dood weer opstond. Het vijfde hoofdstuk eindelijk, is een zeer schoone, diepgaande studie over Goethe's Faust. Op treffende wijze toont schrijver aan hoe heel dat grootsche werk van den ongeloovigen dichter, op een christelijke gedachte rust: de gedachte der vergevende, verlossende Liefde die God is, en terzelfdertijd op de zegevierende tusschenkomst der Moeder Gods, de H. Maagd Maria.
Een zeer schoon boek, in zijne beknoptheid rijk aan dichterlijkheid en edele, diepgaande gedachten.
L.D.
| |
J.K. Huysmans: Introduction de René Dumesnil. Un vol. in-12 cartonné. (Coll. ‘Choisir. Les meilleurs textes’). - Desclée de Brouwer et Cie. Paris. - 20 frs. belges.
Een keurig uitgegeven boek van rond de 600 blz. dat ons J.K. Huysmans als man en als schrijver goed doet kennen. De zeer goede levensschets van René Dumesnil beschrijft ons heel zijn gedachtenevolutie, van het volstrekte materialisme naar het oprechtste geloof. Heel het groote drama van zijn bekeering kan men stap voor stap in zijn boeken volgen, en dat is het wat zijn werk nu nog actueel maakt, en er dien klank van waarheid, van echt leven aan geeft. J.K. Huysmans blijft een sympathieke figuur; hij was een van die zoekende zielen, die nooit vinden ‘ici-bas de demeure permanente’. De lange uittreksels uit zijne verschillige werken in dit boekje verzameld, zijn wel gekozen en zeer karakteristiek van zijn talent, van zijn durf om zijn gedachten op de treffendste wijze uit te drukken, van zijn hoog-gekleurden stijl, en laten toe de heele ontwikkeling zijner bekeering te volgen.
Dit alles maakt dit boekje zeer interessant en aanbevelingswaard.
L.D.
| |
Wij Slaven van Suriname, door A. De Kom. Uitgevers-Mij Contact, Amsterdam. - Gen. Gld 1.90; geb. Gld 2.50.
Nederland vierde dit jaar den 300ste verjaardag van het bezit zijner West-Indische koloniën en meer in het bijzonder dat van Suriname.
Het verschijnen van ‘Wij Slaven van Suriname’ is wel in schrille tegenstelling met de stemming die in het algemeen heerscht bij een feestviering. De schrijver, zelf een neger, en dus, zeer zeker beter dan de blanke, in staat om het leven van zijn stamgenooten aan te voelen en mee te leven, geeft in dit boek eerst een overzicht van het leven van den Hollander van den 17den tot den 18den eeuw, en zijn wijze van behandeling van den neger, of liever negerslaaf; en dit gesteund op vele officieele bescheiden en aanhalingen. In dit overzicht leert men, eens te meer, den kolonist van toen ter tijd van een zeer zwarten kant kennen. Het was werkelijk
| |
| |
niet de zucht naar het brengen van beschaving, die den blanke als kolonist naar die streken heendreef, maar wel en slechts alleen de wensch om zich, en dit ten koste van den inboorling, zoo spoedig mogelijk rijk te maken.
Verder geeft schrijver een overzicht van den tegenwoordigen materieelen en geestelijken toestand van den inboorling. En ook dit valt zeer ten nadeele van het ‘moederland’ uit. En men kan geen betere aanhaling uit dit boek doen, dan hetgeen jonkvrouwe J.W. van Lynden, liefdezuster te Paramaribo (hoofdstad van Suriname) schreef in het blad ‘Ons Suriname’ van Juli 1933:
‘Het is op het oogenblik 70 jaar geleden, dat de negerslaven van Suriname vrij werden verklaard. Het is nog mààr 70 jaar geleden, dat Nederland is gaan inzien, dat er bloed kleefde aan het in Suriname verdiende geld. Hebben wij niet een schuld? Niemand van ons behoeft te zeggen geen aandeelen in Surinaamsche plantages te hebben gehad, dus geen schuld te hebben. Er is een collectieve schuld! Zouden wij niet allen medewerken om iets van deze schuld, waarvan de gevolgen op zoo ontzettende wijze nu nog tot uiting komen, goed te maken?
Maar wij, Nederlanders, Nederlandsche Christenen, wat doen wij?’
K.
| |
G. Dansaert: La Comtesse Lamoral d'Egmont. Une belle figure de femme au XVIe siècle. Préface de J. Cuvelier, archiviste général du Royaume. Ouvrage orné de 16 planches. - L'Edition universalle, 53, rue Royale, Bruxelles.
Een weinig bekende, maar zeer interessante vrouw, die Sabine van Beieren of Sabine palatine, gelijk ze zich zelve later noemde, die in 1544 graaf Egmont huwde en hem 13 kinderen schonk. In volle geluk verliep hun leven ruim twintig jaren lang, toen Alva plots den graaf naar het schavot zond en heel zijn have en goed verbeurd verklaarde, de weduwe en haar kinderen letterlijk tot den bedelstaf verwijzend. Ze gaf echter den moed niet op. Tien jaren lang zette zij alles in 't werk om in 't bezit weer te komen van het fortuin dat hare kinderen toekwam. Tien jaren lang gewaardigde zich Filips II zelfs niet haar een antwoord te geven; tot dat zij, dank aan machtige invloeden, er eindelijk in gelukte zijn slechten wil te doen zwichten, en weet in het bezit te komen van een aanzienlijk deel van haar eigen en van Egmont's fortuin. Slechts korte maanden overleefde zij deze overwinning, uitgeput door lijden en kommer. Een zeer edel figuur die wel verdiende uit de vergetelheid getrokken te worden.
Een goed gedocumenteerd boek. Schrijver is niet aan te spreken over Filips II en Alva, in zijne oogen echte monsters van hebzucht en wreedheid. En zeker is het moeilijk koelbloedig te oordeelen over de gruwelen welke ze in onze gewesten hebben begaan, of Filips als een heilige te beschouwen. Maar het waren zulke moeilijke, ingewikkelde, troebele tijden! Misschien zou dit boek in degelijkheid gewonnen hebben, had schrijver zijn begrijpelijke verontwaardiging minder agressief uitgedrukt. De feiten zijn op zichzelf toch wraakroepend genoeg?
L.D.
| |
P.M. Prignon d'Onthaine: Pèlerinages dominicains en Italie. 34 illustrations hors-texte. Couvent des Dominicains, 5, rue Leys, Bruxelles. - 15 frs.
Een boekje voor degenen die de herinneringen aan den H. Dominikus, aan de H. Katharina en aan andere heiligen van het dominicaansch orde gaan opzoeken in Italië, in de steden waar ze gebeden, gewerkt en geleefd hebben, en waar hun gedachtenis voortleeft in ontelbare kunstwerken. Na een paar hoofdstukken gewijd aan een beknopte, maar zaakrijke levensschetst van den H. Dominikus en van de H. Katharina, brengt schrijver ons achtereenvolgens naar Milaan, Bologna, Siena, Florentië, Rome om met hem een bedevaart te doen naar al die kerken en kloosters waar zooveel
| |
| |
schoonheid te bewonderen is, zooveel zoete of grootsche herinneringen en beelden uit het verleden door beitel of penseel vereeuwigd worden, waar we om zoo te zeggen stap voor stap het leven van apostolaat van zelfopoffering, van liefde en schoonheid der groote dominicaansche heiligen volgen mogen.
L.D.
| |
L. Boutnon: L' 'Hommequifuit. (Coll. ‘Contes et Romans pour tous’). Librairie Larousse. Paris. - Cart. 6 frs.
Een jonge Oekraïener gelukt er in uit een Russisch kamp van arrest te vluchten naar Dantzig, waar hij zich weet te verbergen in het ruim van een schip bestemd naar Canada. Daar hoopt hij, in volle vrijheid, een nieuw leven te kunnen beginnen. Maar hij heeft geen papieren. En keer op keer moet hij weer vluchten, altijd opnieuw wordt zijn hoop verijdeld. Hij wordt voortgejaagd door de vrees naar Rusland te worden teruggestuurd. Een vreeselijk drama brengt zijn leven in gevaar.
Het boek is erg zwart van ingeving, maar anders dramatisch genoeg om jongens van 15 jaar te boeien.
L.D.
| |
H. Bernay: Le Brick en dérive. (Coll. ‘Contes et Romans pour tous’). Librairie Larousse. Paris. - Cart. 6 frs.
Een gewezen zeekapitein vertelt een wonderbare avontuur door hem vijftig jaren geleden beleefd, nabij het eiland Haïti. Een echt zeeroovers verhaal, zeer levendig geschreven, en waarin de belangstelling met ieder hoofdstuk stijgt. Eindelijk wordt het mysterie opgelost, het gevangen meisje door den zeekapitein verlost, en natuurlijk, ze krijgen malkaar.
Lectuur voor aankomende knapen.
L.D.
| |
France Adine: Jean-Luc, Claudette et leur amie. Illustrations de F. Wilmart. Editions Desoer, 21, rue Ste Véronique, Liége.
Een twaalftal mooie verhalen van enkele bladzijden, zeer eenvoudig verteld. Ze zijn gegrepen uit het dagelijksch leven van Jean-Luc en zijn zusterken Claudette, twee uiterst brave kinderen, en van hun lief vriendinnetje, de verbeeldingsrijke Monique. Deze weet allerlei nieuwe spelen uit te vinden, en de saaiste werkelijkheid aantrekkelijk te maken. Hun lessen van geschiedenis en aardrijkskunde o.a.: weet ze in echt, tastbaar, boeiend leven om te zetten. En de zedeles blijft niet uit.
Een uiterst wel gepast boekje voor kinderen die Fransch beginnen te leeren.
L.D.
| |
Jacqueline Vincent: Catherine Fougère. Roman. Desclée de Brouwer et Cie. Paris. - 9 frs.
Catherine Fougère is het aangenomen kind van twee brave menschen, die moeilijk aan hun brood komen, maar alles veil hebben voor het meisje dat hare ouders nooit gekend heeft. Ze is een fijngevoelig wezen, licht ontvankelijk voor al wat schoon en edel is. Een vriend, Jacques, dien ze rond den tijd van haar eerste communie leert kennen, en slechts een paar jaren ouder dan zij, reeds een echte apostel is, leert haar het zelfvergeten en het vergeven der beleedigingen uit liefde voor God. Stap voor stap volgt ze hem op den soms ruwen weg der zelfverloochening.
En boek allerbest geschikt voor kinderen van 9 tot 14 jaar.
L.D.
| |
Georges Viance: Préface à une réforme de l'Etat. (Coll. des questions disputées). Desclée de Brouwer et Cie. 1934. Paris.
Dit uitstekend boekje beantwoordt volkomen aan zijn titel. Een inleiding, zeker,
| |
| |
maar zeer noodig, vermits zij niet alleen de algemeene voorwaarden eener hervorming bestudeert, maar tevens deze van het bestaan en de rechtvaardiging van den Staat. Een wijsgeerig werkje, waarin de beginselen van sociaal en politiek leven weer in 't licht worden gesteld. Schrijver heeft echter de technische termen vermeden, die den lezer zouden kunnen verwarren. Zijn boek is klaar, sober, soms meesleepend: b.v. wanneer hij het heeft over de schoonheid der zuivere princiepen, of de geestelijke armoede der valsche leerstelsels. Deze beginsels toetst hij aan de hedendaagsche werkelijkheden. Vol wijsheid en verlicht door theologie en katholieke wijsbegeerte is zijn kritiek van het Russisch communisme, het fascisme, het Hitlerisme of van Roosevelt's politiek. Klaar en stevig stelt hij de princiepen der politieke philosophie vast. De Staat heeft het algemeen goed tot doel, en dat algemeen goed wordt vervolgens het goed der menschelijke personaliteit. De eenling is deel van den Staat, doch de Staat is er voor den persoon. Deze traditioneele en zoo belangrijke distinctie in de katholieke wijsbegeerte wordt uitstekend uiteengezet. Over de constitutie, die best geschikt zou zijn om den Staat toe te laten zijn doel te bereiken beter dan door het demagogisch parlementarisme of de verschillende dictatuurs die we kennen, spreekt schrijver zich niet uit. Zijn voorkeur - als die van St Thomas - gaat naar een regiem dat elementen van monarchie, artistocratie en democratie vereenigt. In die richting moet worden gestuurd.
Wat mij betreft, voeg ik er bij dat het corporatisme - gelijk La Tour du Pin het opvatte - aan al de vereischten van een gemengd regiem toegepast, aan de voorwaarden van het moderne leven, heerlijk beantwoordt.
Fernand Deschamps.
|
|