| |
| |
| |
Boekbespreking
Paul Ernst: ‘Tagebuch eines Dichters’. 353 Seiten mit einem Bild des Dichters nach einer Zeichnung von Fritz Silberbauer-Graz. In Leinen gebunden 7.50 M., geheftet 5.50 M. Albert Langen Georg Mueller Verlag. München, 1934.
Heet dit het dagboek van een wijze, of heet dit eenvoudig: gezond verstand; de waarde van den wijze ligt in groote mate hierin: dat hij de dingen zuiver ziet en konsekwent en zin heeft voor evenwicht, verhouding en orde. Gezond verstand op een hooger niveau. De wijze heeft dit gemeens met den man van gezond verstand dat hij zich geen ooren laat aannaaien en instinctmatig aanvoelt waar de kern der dingen zit; heet deze geloof, of kunst of literatuur of eenvoudig: leven. We zouden deze eenvoudige wijsheid misschien niet zoo merkwaardig vinden, indien ten minste bij hen die schrijven over kunst en literatuur en leven, het gezond verstand en de zin voor evenwicht en proportie eenigszins algemeengoed waren, zooals het behoort. Deze bundel is een dagboek in dezen zin, dat het een keuze bevat uit de korte artikeltjes en kantteekeningen die Paul Ernst van 1912 tot 1920 neerschreef en verschijnen liet in bladen en tijdschriften over de meest diverse actualiteiten en aangelegenheden: de nieuwe kunst, de kritiek, kunst en volk, kunst en persoonlijkheid, Goethe en Shakespeare, poëzie en volk; over vrijheid en trouw; over den adel en over het leiderschap; over gezelligheid en luxus, over macht en gerechtigheid; over moed en revolutie; over dertig andere onderwerpen meer.
Daar is in deze eenvoudige, rustige, maar tot de kern doordringende beschouwingen een soliditeit en een echtheid, waaraan hart en geest houvast heeft.
A.v.C.
| |
De Pioniersdagen van Chicongo. een verhaal uit het Afrikaansch Pioniersleven door Alfons Vermeulen. Uitgegeven door Scheltens en Giltay, Amsterdam. - Ing. Gld. 2.90; Geb. Gld. 3.75.
Schrijver van deze ‘Pioniersdagen’ verbleef omstreeks 1900 langere jaren in het hartje van Afrikaansch Kongo en drong door in streken, waar tot dusver nog geen blanke den voet had gezet.
Met een groote oprechtheid, maar met de warmte van gevoel en de diepe genegenheid, die schrijver door zijn omgang met de ‘Wilden’ voor dezen heeft opgevat, is dit boek, dat eigentlijk één groote beschrijving is, geschreven.
Na een korte inleiding van zijn vertrek uit Europa, zijn zeereis, zijn aankomst in Afrika en zijn verder trekken diep het binnenland in, beschrijft hij zijn leven in de ‘brousse’ en dat van de negerstammen zelf. Hoe hij, alleen in die onmetelijke vlakten en wouden, alleen als blanke dan, met niets anders dan ‘Wilden’ bij en om zich heen, deze laatsten leert kennen en wat meer is, dikwijls leert hoogschatten om hun moreel en leerstellingen, die die van den blanke evenaaren, ja soms voorbijstreven. Maar hoe ook de ‘Wilde’ in werkelijkheid wild wordt, als hij gelooft benadeeld te zijn. Hij vertelt van zijn huwelijksleven met zijn zwarte vrouw, die hem in al die jaren en vooral bij moeilijkheden met raad en daad ter zijde staat. Hij verhaalt van de pracht en de sterkte van dat oervolk, van hun godsdienst, die geen fetichedienst maar een dienst van één almachtigen God is, van hun huwelijksgebruiken en levensopvattingen. En men krijgt een kijk op dat zwarte volk, die hemelsbreed verschilt met de ideeën, die men tot dusver over de ‘Wilden’ gehad heeft.
Een boek, dat ten zeerste is aan te bevelen en zeer zeker aan allen, die van verre of nabij met Kongo te maken hebben.
K.
| |
Dr. E. Gorter: Kindergeneeskunde, 2e druk, 2 deelen. Uitg. S.C. Van Doesburg, Leiden.
De groote vorderingen waarin de Pediatrie zich de laatste jaren mocht verheugen, gaven aanleiding tot het verschijnen van tal van handboeken, waarin vooraanstaande
| |
| |
leermeesters de modernste resultaten en richtlijnen van de Physiologie en Pathologie der kinderjaren uiteenzetten in de taal hunner landgenooten.
Aldus ontstond o.a. in Nederland een merkwaardig boek, het ‘Handboek der Kindergeneeskunde’ van Dr. E. Gorter, een standaardwerk dat in eenvoudige, glasheldere taal de modernste begrippen der pediatrie verwoordt, ten gebruike van den Nederlandschen of vlaamschen familie- of kinderarts.
Doorgaans verschijnen zulke werken onder algemeene leiding van een erkende bevoegdheid, die de verschillende onderwerpen der kindergeneeskunde indeelt en ze laat behandelen door artsen, wier studiën zich bepaaldelijk op dat onderdeel hebben gericht.
Prof Gorter schrijft zijn boek alleen en dit is een voordeel: hij vermijdt daardoor vele herhalingen, tegenspraken, langdradigheden en nutteloos uitgebreide uiteenzettingen-ab-ovo van de vraagstukken. Zijn goed ingebonden, mooi gedrukt, met voortreffelijke, klare photos toegelicht boek, is een volledig résumé der pediatrische praktijk, goed uitgewerkt in zijn onderdeelen en verwijzend naar talrijke werken der fransche, engelsche, duitsche en nederlandsche pediatrische literatuur, welke schrijver volkomen beheerscht.
Het eerste boek behandelt de Ziekten, teweeggebracht door een bekende of vermoede agens, wiens specificiteit en algemeene uitwerking op het organisme beschreven worden. Hier vinden wij gegevens over de voornaamste besmettelijke ziekten, zooals mazelen, roodvonk, kinkhoest, variola, influenza, encephalitis en poliomyelitis, waarvan in het bijzonder de etiologie en pathogenie uitstekend worden uitgewerkt.
Het tweede boek, het voornaamste, beschrijft vooral de letsels die elk orgaan op zichzelf oploopt onder invloed der verschillende ziekteoorzaken: microben, parasieten, giften; voedingsstoornissen en diathesen en het geeft de klinische en laboratorium-hulpmiddelen aan om deze afwijkingen te erkennen en wetenschappelijk te behandelen.
Zonder de voordeelen dezer boekindeeling te willen betwijfelen, kan men toch vaststellen dat zij den lezer de studie der ziektebeelden, verwekt door een of anderen agens, niet vergemakkelijkt. Zoo wordt b.v. de Pathogenie, Symptomatologie, Diagnose, Prophylaxie en Therapie der kindertuberculose beschreven in het Eerste Boek en verder nog afzonderlijk in elk der elf hoofdstukken die de ziekten der verschillende orgaanstelsels behandelen, zoodat leer en manifestaties van de Tuberkelbacil niet slechts in het Eerste, maar ook op de meest uiteenloopende bladzijden van het Tweede Boek verspreid liggen, b.v. long, mediostinum, voedingsapparaat en peritoneum, gewrichten en sereuse vliezen; hersenen, ruggemerg en meningen.
In het Eerste Boek, bij de ziekteoorzaken, missen wij de avitamosen, zoodat Rachitis bij de ziekten van het beenderstelsel en de ziekte van Barlow bij de bloedziekten gerangschikt worden. Ziekten die als primaire oorzaak eene insuffisentie der endocrine klieren erkennen, worden niet in Boek I, doch in Boek II, overigens op uitstekende wijze, behandeld.
Terecht brengt schrijver de Tetanie en de Diabetes in dit kapittel onder en niet bij de ziekten van zenuwstelsel en spijsverteering.
De veelvuldigste ziekte-agenten zijn niet altijd in staat bij kinderen ziekten te weeg te brengen. Daarvoor is aanleg of dispositie noodig. Dr. Gorter rekent dan ook de diathese bij de oorzaken der ziekten en beschrijft er in zijn eerste boek; maar om de uitwerkingen der diathese te leeren kennen moet men dan weer naar het tweede boek grijpen. De neuropathie b.v. is beschreven in boek I; de neurose verschijnselen echter vindt men in Boek II, voornamelijk bij de functioneele aandoeningen van het zenuwstelsel. Bij de pathogenie en behandeling der neurosen staat de opvoeding van het kind op den voorgrond. Hierover is Prof. Gorter ons in een volgenden herdruk van zijn werk een kapittel verschuldigd.
De aanleg voor ziekten beperkt zich evenwel niet tot de Diathesen. Ook de ouderdom is disposeerend voor ziekte en dit ontkent Dr. Gorter niet, doch hij hecht er niet het belang aan dat het verdient.
Het kind reageert anders dan de volwassene op dezelfde ziekteprikkels, dat bewijst ons Dr. Gorter in elk hoofdstuk; doch vroeggeborenen, pasgeborenen en zuigelingen vertoonen ziekelijke verschijnselen en vergen eene behandeling, die wij later, zelfs niet meer bij den kleuter aantreffen en het valt dus op dat Prof. Gorter aan deze verschijn- | |
| |
selen geen afzonderlijk hoofdstuk heeft besteed, te meer daar alle handboeken van kindergeneeskunde, de hygiene en ziekelijke afwijkingen van het eerste en zelfs van het twee levensjaar afzonderlijk behandelen.
De opmerkingen die ik mij veroorloofde te maken omtrent de indeeling, laten volkomen onaangeroerd de wetenschappelijke waarde van den inhoud van dit werk, dat ruimschoots zijn plaats verdient in boekenkast van iederen familiearts, kinderarts en zelfs internist.
Dr. F. Philips.
| |
Rev. J.C. Pringle: The Nations Appeal to the Housewife and her Response (British social services). Longmans, Green and Co. London. - 2,6.
Dit boekje van 180 blz. stelt een aantal vraagstukken, opent heel nieuwe horizonten voor sociologie en politieke huishoudkunde, en levert veel grond tot nadenken. Schrijver is geen theoreticus, maar een man van de daad, die veertig jaren van zijn leven aan sociaal werk besteedde. Hij spreekt dus niet als een dilettant over de arbeidende klas, maar als iemand die ze goed kent en van alle sociale mistoestanden op de hoogte is. Ook vraagt men zich onwillekeurig af, bij het lezen van zijn boekje, of het geheel der sociale wetten tot hulp der arbeiders gestemd, en die slechts collectieve liefdadigheid daarstellen, niet nadeeliger zijn voor de arbeiders zelf dan voor de samenleving in 't algemeen. Schrijver komt tot het besluit dat ten minste in Engeland, deze categorie wetten zwaar komen te wegen op de vrouw van den arbeider, wier toestand zij verergert, verre van hem te verlichten. Al heeft schrijver geen eigen leerstelsel over politieke of sociale huishoudkunde, toch formuleert hij enkele economische theorieën, origineel en diep genoeg om de aandacht der meest bevoegde theoreticussen te vestigen. Sprekend van de overdracht der sociale belastingen, bewijst hij dat ze geschoven worden van den eenen tot den anderen, totdat ze eindelijk te recht komen op iemand, die den last ervan op niemand anders meer kan schuiven. Naar aanleiding hiervan geeft hij een nieuwe definitie der reclame: iets bezitten dat een ander noodig heeft of verlangt. Hij die zulk stoffelijk of geestelijk goed mist is de echte arme. Deze beide theorieën verklaren malkander, en wekken een menigte opwerpingen voor en tegen. Doch ze werpen een nieuw licht op veel actueele vragen; en men zou er een refutatie van het communisme kunnen uittrekken, gebaseerd op de grondige ongelijkheid der menschen op lichamelijk en geestelijk gebied.
Dit boek zal met belangstelling gelezen worden door al dezen die zich met sociologie en politieke huishoudkunde bezighouden. Ze moeten zich echter niet laten afschrikken door de typisch Engelsche opvatting en bewerking ervan. Het is geen handboek op z'n Fransch of op z'n Duitsch, waaraan we op het vasteland meer gewoon zijn, maar het verdient gelezen en bestudeerd te worden: het zal menigeen tot een gewetensonderzoek brengen, en met de noodige verbeteringen, kan het een volstrekt nieuwen weg openen voor de sociale liefdadigheidswetten.
Hubert Mansion.
| |
Juan Dominguez Berrueta et Jacques Chevalier: Sainte Thérèse et la vie mystique, avec 6 illustrations hors-texte. (Coll. ‘Les Maîtres de la pensée religieuse’). - Denoël et Steele. Paris. - 20 frs.
Een boek geschreven met liefde en bewondering voor de groote heilige, maar tevens zeer sober, met echte kennis van het onderwerp en stevige documentatie. In het eerste deel vinden we eene beknopte levensbeschrijving van de H. Theresia, een interessant overzicht van hare tijdgenooten, van de verschillende invloeden welke zij onderging, alsook een goede analyse van haar actie als stichteres, van heel haar moreel en intellectueel wezen, van haar genie, en van het leven der genade in hare ziel. Dit deel is als een inleiding voor het tweede, heelemaal gewijd aan de ontleding van hare gedachte. Schrijvers geven ons hier benevens een zeer goede studie over den oorsprong der mystieke leering, over de mystiek in noordelijk Europa, en in het Spanje der 16e eeuw, een zeer klare uiteenzetting der mystieke philosophie der heilige, en insgelijks een goede, alhoewel beknopte analyse van haar schriften.
Het werk is zakelijk, en aangenaam om lezen. Schrijvers doel is niet alleen Ste Theresia's vurige liefde tot God, haar wonderbare heiligheid, hare geniaal verstand in 't licht te stellen, maar tevens dat onwankelbaar gezond verstand, dat als de steunpilaar van heel haar wezen was.
L.D.
| |
| |
| |
Pierre Mac-Orlan: Villes. Mémoires. - N.R.F. Librairie Gallimard. Paris. - 15 fr.
Herinneringen uit Rouen, Parijs, Brest waar schrijver in zijn jeugd tegen diepe armoede te worstelen had, en dikwijls 's morgens niet wist hoe hij dien dag aan een maaltijd, en voor den volgenden nacht aan een bed geraken zou. Met andere kunstenaars, al even behoeftig, leidde hij een echt boheemsch leven. Overal waar hij verbleef - later, na den oorlog, bracht hij ettelijken tijd door te Londen, of met het bezettingsleger in de Rijnsteden, of te Rome - schijnt hij vooral de nachtkroegen te kennen, het nachtelijk leven meêgemaakt te hebben van dezen, artisten, avonturiers, wrakken, enz., die min of meer buiten maatschappij en beschaving leven, en liever armoede en honger lijden dan regelmatig te werken. Hijzelf wist echter uit die middens los te geraken, en zich een naam in de letteren te maken. Doch de herinneringen uit zijn vroegere jaren zijn voorzeker de interessantste. Dat alles is vlot en aangenaam verteld, in een keurige, soepele taal. Maar diep gevoel moet men er niet in zoeken.
T.
| |
Joseph Roth: La Fuite sans Fin. Traduit de l'allemand par Romana Altdorf et René Jonglet. - Librairie Gallimard. Paris. 12 fr.
De roman van een Oostenrijksch luitenant, Franz Tund, in den oorlog gevangen genomen en naar Siberië gezonden. Als de revolutie uitbreekt, tracht hij naar zijn land terug te keeren, en naar zijne verloofde van wie hij sedert jaren geen nieuws heeft. Doch onderweg wordt hij plots door een andere vrouw, een bolsjeviste, bekoord, blijft in Rusland, en is weldra meegerukt in volle revolutionnair geweld. Heel gauw wordt hij een vooraanstaande leider, en tracht zich zoo goed mogelijk in zijn nieuwen rol in te leven. Weldra trouwt hij met een zeer schoon, maar halfwild, Caucasisch meisje. Doch na eenigen tijd, door heimwee gedreven, verlaat hij zijne vrouw, zijn ambt, alles, om naar Oostenrijk terug te keeren. Een onderkomen vindt hij bij zijn broer, den beroemden orkestleider, die in weelde en pleizier leeft. Doch na korten tijd kan hij het daar ook niet uithouden. Zijn vroegere verloofde is getrouwd, en hijzelf zoozeer veranderd door oorlog en revolutie, dat hij zich niet meer aanpassen kan in de kringen waarin hij door zijne geboorte behoort. Van terug te keeren naar Rusland of naar zijne vrouw, die geene plaats in zijn leven bekleedt, is ook geen spraak. Overal voelt hij zich vreemd en eenzaam. Het is weer een van die wezens zonder wil, zonder ruggegraat, zonder echte liefde, die zich laten meedrijven op den stnoom der gebeurtenissen, zooals Joseph Roth reeds herhaaldelijk, met het hem eigen talent, in vorige romans geteekend heeft.
L.D.
| |
J. Meuvret: Histoire des Pays Baltiques. - A. Colin. Paris. - 10 fr. 50.
Een zeer goede, en tevens beknopte geschiedenis der vier Baltische landen, Esthland, Finland, Lithauen en Letland, zoo nauw verbonden met die van Polen, Rusland en Zweden. Alle vier kenden ze, de eene wat vroeger, de andere wat later, dezelfde wisselvalligheden, dezelfde harde beproevingen, dezelfde bittere nederlagen. Doch geen een verloor, onder het vreemde juk, zijn personaliteit, zijn eigen cultuur of taal. De wereldoorlog schonk hun, met de onafhankelijkheid, het recht zich volgens hun raseigenschappen te ontplooien. Noch Germaansch, noch Slavisch waren ze of wilden ze zijn. Polen of Rusland, zoo min als Duitschland, hebben hun dieper wezen kunnen veranderen; ze bleven zichzelf getrouw onder de zwaarste verdrukking, en terzelfdertijd, al worden ze door de toestanden door allerlei banden op malkaar verwezen, toch zeer verschillend van elkander...
Niet alleen van de politieke of militaire gebeurtenissen geeft dit boekje een klaar overzicht, maar insgelijks van den economischen toestand, zoowel als van de geestelijke en godsdienstige stroomingen van de Baltische landen. Door velen die weinig op de hoogte zijn van het verleden of zelfs van de huidige lotgevallen dezer volkeren, zal dit wel opgevat werkje met nut en belangstelling gelezen worden.
L.D.
| |
Fr. van Oldenburg Ermke:: Bruno Clasius, de roman van een verregend Leven. - Teulings' Uitgev. 's Hertogenbosch. - 32 fr.
De mémoires van een jongmensch uit den handelaarsstand, die eindelijk in de joernalistiek belandt. Het verhaal van veel kleine feiten en beslommeringen, die samen
| |
| |
het wel en wee en de matelooze verveling van het gewone leven uitmaken. De taal is sierlijk en verzorgd, maar het onderwerp maakt dat de schrijver niet bereikt, wat hij met zijn talent had gekund.
A.D.
| |
Maurits Peeters: De wondere Kerstnacht. - Morgen de Verdelging van Antwerpen. Eigen beheer, Leopold II laan, 240. Koekelberg, Brussel. - 3 fr.
Peeters bezit verbeeldingskracht, doch hij schrijft verbazend onhandig. Gewild of niet is zijn taal erg verward en weinig nederlandsch van bouw. Slechts in ‘De wondere Kerstnacht’ komen enkele bladzijden voor die beter zijn en zelfs ontroerend.
A.D.
| |
V.T.A. Godemare: Gedichten. Uitgever niet vermeld.
Godemare is een dichter en zijn bundel bevat enkele verzen die verrassend van diepte en zeggenskracht zijn. Zijn taal is echter al te gewestelijk, om hem zuiver en grootsch te laten blijven. Ook dient hii zich te zwichten voor een overdadigheid in zijn uitdrukkingswijze, die hem belet de beschränking der grooten te bereiken.
A.D.
| |
A.J.D. van Oosten: Tijd der Nooden. - Uitgeverij 't Center. 's Gravenhage 1934.
Men kan twisten over de wenschelijkheid om tijdsverzen te schrijven. Het laatste woord wordt het liefst door de dichters zelf gesproken. Van Oosten schijnt mij in alle geval het best te slagen, waar hij zijn overtuigingen en verstandelijke zekerheden in eenklank brengen kan met een werkelijke ontroering, zooals zulks gebeurt in ‘Door Vuur’. Daar is samen met het anecdotische gegeven een persoonlijke doordringing en wedergave aanwezig, die het gedicht veel beter maken, dan de meestal knappe en ook welklinkende verzen die v. Oosten schrijft.
A.D.
| |
N.A. Drojine: De algemeene Regel. - Uitg. Steenlandt, Kortrijk.
Drojine geeft in een ‘uitgeleide’ zooveel wenken aan de mogelijke besprekers van zijn verzenbundel, dat er hen niet veel ruimte meer overblijft om persoonlijk te zijn zonder met een greintje bitterheid te beweren dat bedoelde poëzie zoo uitzonderlijk niet is, om er zooveel spel rond te maken. Alhoewel Greshoff en Minne bij de ‘medewerkers’ niet vermeld zijn, schijnen hun voorbeeld en hun geest het meest op Drojine te hebben ingewerkt. Bij hem is dezelfde hoon, die zelfbespotting wordt, een baldadig schimpen, dat slechts een enkele maal verstilt en verinnigt tot het bloote weergeven der ontroering, zonder de rem van den geest.
A.D.
| |
B. Stroman: René François Aristide n.n. - Uitg. Brusse n.v. Rotterdam.
Stroman's gebrek ligt in zijn overspannen verbeelding, die hem een onderwerp aanpakken en uitwerken doet zonder dat hij het verband met de werkelijkheid eerbiedigt. Hij schrijft overigens vlot en verzorgd.
A.D.
| |
Karel Vertommen: Neurien. - S.M. Sint Norbertus' Boekhandel - Tongerloo.
Een omlijnde persoonlijkheid is Vertommen allerminst. Allerlei invloeden van moderne voorgangers verstikken het eigene dat wellicht in zijn verzen om een uitdrukking worstelt. Slechts één enkele maal ben ik door een kwatrijn verrast geweest, niet omdat het volmaakt is, maar omdat het een uitgangspunt zou kunnen worden, voor een verdere ontwikkeling naar iets beters. Het moge hier volgen:
‘Avend’
Nu worden alle dingen zo reëel en zo vertrouwd
en gans naar onze maat: oneindig en beperkt.
Een merel speelt met glazen bolletjes en plaatjes goud,
en uit de flanken van de huizen komen lichtjes opgevlerkt.
A.D.
| |
| |
| |
Manlio Sestito: Een vrouw heeft geweend. Vert. van Wallinga. Uitg. De gulden Ster, Amsterdam. Ing. 2,90; geb. 3,90.
Deze roman heeft al de eigenschappen en al de gebreken van een doorsnee-amerikaanschen film. Echtbreuk en de rest, in korte hoofdstukken verteld; vlug en zonder atmosfeer. Zelfs berouw en biecht worden op amerikaansche wijze bekeken door dezen Italiaan.
V.
| |
Charles Dickens: Jesus leven, aan kinderen verteld. Uitg. Wereldbibliotheek, A'dam.
De vertaling van Dickens ‘Life of our Lord’, waarvan we reeds de Engelsche uitgave bespraken, is van Ds. E. Wanting. Het boek is versierd met illustraties van Gustave Doré. In geen ander werk heeft Dickens zoo uitdrukkelijk uitgesproken de gedachte die heel zijn leven en zijn arbeid heeft beheerscht: goedheid; goedheid naar Jezus woord en voorbeeld; goedheid meest van al tegenover de armen en misdeelden in de maatschappij. De geestelijke katholieke overheid in Engeland heeft tegen dit verhaal gewaarschuwd, omdat Dickens niet de goddelijkheid van Christus zou hebben erkend; en wie vooraf werd gewaarschuwd zal bij 't lezen der inleidende bladzijden, dit voorbehoud begrijpen; maar tevens moet worden toegegeven dat Dickens verder eerlijk het evangelieverhaal over het leven en de wonderen van Jezus Christus, die was Gods eigen Zoon, voor zijn kinderen navertelt.
| |
Alfons Jeurissen: Heikleuters. I en II. Met een levensschets van den schrijver door Jos. Geurts pr. III. Heksendans, met een inleiding door Aug. Van Cauwelaert. Uitg. J. Van Mierlo, Turnhout en het A. Jeurissen-comité, Hasselt. Elk deel 10 fr.
Laat me uit wat ik ten geleide van Heksendans schreef, herhalen:
‘A. Jeunissen is een gezond volksschrijver geweest. Letterkundige eerzucht had hij niet, en modische stroomingen lieten hem onverschillig. Dat gaf aan zijn werk houvast. Hij schreef met den innemenden eenvoud en het warme medevoelen van een gewetensvol ambachtsman, die schrijvend de diepere vreugde beleeft van den arbeid die onder zijn handen geboren wordt.
A. Jeurissen was een goed schrijver en een edel mensch. Het leven heeft zijn kracht, ook de literaire, gehard; en dit is een zegen geweest. Maar wie zijn werk, wie vooral Op de Vlakte herleest, zal bevroeden wat deze gave volksschrijver zou hebben voortgebracht indien de ziekte en de dood zijn kracht niet zoo ontijdig had gebroken.’
Het Jeurissen-comité heeft in samenwerking met de uitgeverij Van Mierlo het beste gedaan voor Jeurissen's gedachtenis, wat zij voor een schrijver doen kon: zijn werk dat uit en voor het volk geboren werd, weer in goedkoope maar verzorgde en handige boekjes beschikbaar stellen voor het volk.
Het is uitstekende lectuur voor de komende winteravonden en voor onze volksbibliotheken.
A.V.C.
| |
Whiting (Mary Bradford): ‘Dante and his poetry’; 218 bldz. Geb. 3/6. G.G. Harrap, London.
In een recensie in dit tijdschrift (1934, p. 70) wees Dr. T.D. op ‘het overdreven belang dat jongeren hechten aan louter biographische gegevens’. Voor een schrijver als Dante heeft men echter, onzes inziens, veel te vaak, te weinig belang gehecht aan de biographie van den dichter. Indien het, reeds in het algemeen gesproken, waar is dat de gebeurtenissen in het leven van een dichter een hulp zijn voor het begrijpen van zijn werk, moet voor Dante worden gezegd dat zulke kennis niet alleen nuttig doch volstrekt noodzakelijk is. Daarom was het een uitstekend idee van Miss Whiting aan dit bepaalde punt eens heel bijzonder haar aandacht te besteden. In de Dante-studie heeft deze schrijfster trouwens reeds haar sporen verdiend met haar, een total jaren geleden verschenen groot werk: ‘Dante the man and the poet’. Vooral zij die het Italiaansch niet vol- | |
| |
doende of niet machtig zijn, hebben hier een kolfje naar hun hand want het boekje wemelt van vertalingen. En deze zijn ontnomen aan goede engelsche bronnen, als daar zijn Shelley, Cary, Dean Plumptre en Prof. Melville Best Anderson. Het is niet de taal van Dante die moeilijkheden oplevert. Wie ze vergelijkt met de taal van Florence van vandaag zal er niet zoo heel veel verschil in vinden. Wat een verschil bv. het Chaucer, die omtrent zijn tijdgenoot was! De moeilijkheid zit hem vooral in de duisterheid van de politieke en theologische zinspelingen in de middeleeuwsche wereld waarin hij leefde. Dit boek kan dan ook op dit terrein heel veel diensten bewijzen. En op den koop toe krijgen we hier een hoop oorspronkelijke dingen die we nergens anders zijn tegengekomen. Zoo is ze bv. nu en dan erg polemisch bv. waar ze het opneemt tegen hen die in Beatrice geen werkelijke persoon doch een wijsgeerige abstractie zien. Deze en zooveel andere dingen maken dit werk tot een stimuleerende lectuur. We kunnen dit beknopte, doch tevens zoo veelzijdige boekje niet genoeg aanbevelen.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Leigh (Gertrude): ‘New Light on the Youth of Dante’ (The course of Dante's life prior to 1290 traced in the ‘Inferno’ Cantos 3-13). 278 bldz. Geb. 10/6. Faber and Faber Ltd. London.
Dit werk is de resultante van 30 jaar onafgebroken studie van Dante zijn leven en zijn werk en dezelfde methode die hier werd aangewend bezigde ze tevens voor het sedertdien ook verschenen boek ‘The passing of Beatrice’. De schr. zegt ons in het onderhavige werk dat ze 'n nieuwe bedoeling gevonden heeft in Dante's Inferno, of liever de bedoeling die niemand vóór haar erin ontdekt had. Volgens haar zou Dante niet geloofd hebben aan de hel, dat hij te vooruitstrevend was om er zoo'n gedachten op na te houden. Zijn ‘Inferno’ zou niets anders zijn dan een satire op de barbaarsche dogma's en het verdorven leven der pausen, dat alles gegoten in een autobiographischen vorm. Hij schreef in het Italiaansch opdat zijn stem tot het gewone volk zou doordringen en hij was gedwongen allegories te gebruiken om te ontsnappen aan de Inquisitie. De schr. doorloopt de eerste 13 boeken van ‘Inferno’ en weeft de geschiedenis van den tijd door haar verhaal heen waar de tekstverklaring die ophelderingen noodig veronderstelt. Waarom de Inquisitie er hier nog eens met de haren moet worden bijgesleurd is ons een raadsel. Dante heeft elders toch voldoende geschreven om voor deze rechtbank terecht te komen zonder dat we daarvoor het ‘Inferno’ moeten uitpluizen. Ook zonder allegorischen vorm te bezigen heeft Dante meer dan eens gewezen op het verkeerde in de pauselijke politiek en wel op zoo'n manier dat men hem minstens tien keer had kunnen verbranden als de Inquisitie werkelijk was wat de schr. ervan maakt. Doch niet alleen op dit punt zijn er aanvechtbare dingen in dit boek. Zoowel op aesthetisch als op politiek en godsdienstig terrein zijn er een hoope dingen die we bepaald ‘scheeve’ voorstellingen noemen. En we denken hier aan het latijnsche adagium: ‘Qui nimis probat, nihil probat’. We meenen tevens dat de poëtische gestalte van Dante eerder verminderd dan vergroot uit deze
vergelijkende studie te voorschijn treedt. En dat is jammer. Er is misschien geen enkel vervelend boek over Dante geschreven. En ook dit is, ondanks zijn sterk polemisch karakter, zeker een van de meest, prikkelende die we over Dante gelezen hebben. We wijzen er hier tevens op dat ook deze schr. gebruik maakt van de ‘Temple Classics’ vertaling. Haar werk wordt besloten met een flinke bibliographie en een zeer nuttige alphabetische inhoudstafel.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Carter (Barbara Barclay): ‘Ship without sails’; 19,5 × 13,5; 423 bldz. Geb. 7/6 Constable and Co. Ltd. London.
We hebben elders reeds ons oordeel over dit werk uitgesproken. Toch meenden we het hier bij deze verschillende Dante-boeken niet onvermeld te mogen laten vooral voor hen die misschien tegen den zwaren kost van technische boeken over dit onderwerp opzien en die toch iets zouden willen weten over Dante en zijn tijd en tijdgenooten. Die hebben in dezen historischen roman zeker het beste wat ze over het gegeven droomen kunnen. En deze vierde vrouw die zich zeer speciaal met Dante-studie bezig houdt is beslist niet de minst interessante in het gezelschap. En al wordt er veelvuldig gebruik gemaakt van het werk zelf van Dante in den tekst, de mogelijke lezer
| |
| |
late zich hierdoor niet afschrikken. Die stukken zijn zoo passend en zoo mooi door den tekst geweven dat ze even belangrijk zullen geschat worden. Kunstliefhebbers wijzen we zeer speciaal op Giotto die hier heel dikwijls aan het woord komt. Hier hebben we Dante ten voeten uit geteekend, in zijn ballingschap en de 13 laatste jaren van zijn leven. En hij wordt ons voorgesteld als zijnde eerst en vooral een oprecht katholiek, dan een vaderlandsch Florentijn, heel weinig patriotisch Italiaan en nog minder imperialist. Een boek om te lezen en te herlezen en dat een geweldigen indruk nalaten zal.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Mottram (R.H.): ‘The lame dog’; 286 bldz. 1934; M. 1,80; B. Tauchnitz, Leipzig.
De bekende schrijver van de ‘Spanish Farm’ trilogie heeft sedert een paar jaren zijn vroeger genre den rug toegekeerd en bemoeit zich nu vooral met het uitbeelden van toestanden in het na-oorlogsche Engeland. Hij schijnt te willen bewijzen dat de oplossing van na-oorlogsche problemen zeker zoo'n zwaar werk is als het oorlogvoeren en het bewerken van den vrede. ‘Europa's Beast’ (1930) wees al in die richting, en de bankbestuurder Mottram had natuurlijk een kolfje naar zijn hand in ‘Our Mr. Dormer’ (1927) waarin de geschiedenis van een bank op het platteland wordt uitgewerkt. Dezen keer gaat het over een ‘herberg’ (de titel van het boek is de naam van die kroeg) in hetzelfde landelijke milieu waarin de bank-roman speelde. Ook hier is Mottram weer de geschiedschrijver van het ‘veranderende’, zoowel op het platteland als in de verhoudingen tusschen den landjonker en den herbergier, ouders en kinderen, meester en knecht, kortom al de personen die voortdurend in zijn werk terugkomen en die ons Galsworthy herinneren. Wat deze was voor de gegoede standen der metropolis is Mottram voor de oostelijke graafschappen. De ‘landlord’ Earl is als de verpersoonlijking van den strijd van het oude, het vooroorlogsche tegen het nieuwere, van het landelijke tegen het mechanische dat per slot van rekening de overhand krijgt. En naast hem zijn nog zuiver geteekende en zeer aantrekkelijke personen: zijn oude knecht Sweetnin, Shotover en Marianne zijn beste dochter. Dramatische gegevens worden er weinig in verwerkt en het boek verloopt tamelijk kalm met hier en daar schitterende opflakkeringen van beschrijving, ontleding en karakteruitbeelding. Het is een mooie roman die het eigenaardige talent van Mottram op een zeer bijzondere manier doet uitkomen. Al wordt het realisme getemperd door een diep en innig meeleven en meevoelen toch blijve dit boek uitsluitend in de handen van
volwassenen.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Davies (Rhys): The red Hills’; 280 bl. 1934; M. 1,80. B. Tauchnitz, Leipzig.
H. Ferguson en M. Borden, onder de vrouwen en Fr. Stuart en Rhys Davies onder de mannen gaan door voor de voornaamste volgelingen van D.H. Lawrence. Volgens ons is echter de laatste (een van de meest belovende onder de jongere schrijvers) een van zijn meest consequente volgelingen. En deze roman is wel het sterkste product van de heele school. We gebruiken met opzet het woord ‘sterk’. Want er dient van meet af aan op gewezen te worden dat dit boek is, wat de Engelschen noemen ‘strong meat’. Het is een realistische roman van het ergste soort. Geweldige hartstochten, primitieve instincten en wat dies meer zij, zijn hier voortdurend aan het woord en ‘sex’ speelt hier de hoofdrol. Zoowel Iorwerth als de twee vrouwen waarmee hij ongebonden door het leven gaat: Ceinwen en Virginia vertoonen zich in naar meest dierlijke gedaante en de rest van de rollen zijn menschen uit de onderste lagen van den zelfkant der maatschappij in het mijndistrict in Wales. De toestanden zijn zoo als we ons die indenken in het bolsjevistische Rusland. En toch is het boek geschreven met een dichterlijke intensiteit, met een warmte en een gloed die een eersten rangsschrijver verraden. Er zit vaart in en tevens is het heele verhaal geschreven met een oprechtheid die een zedelijker gegeven waard zijn. En we zijn ervan overtuigd dat Davies, als hij Lawrence een beetje vergeten wil en zijn eigen paden bewandelen, tot een grootmeester in den Engelschen modernen roman uitgroeien kan. Er zijn fouten in 't boek,
| |
| |
en zedelijkerwijze gesproken moeten we het beslist afkeuren. Doch zooals het daar voor ons ligt is het niet te miskennen en hopen we enkel dat de schrijver ons een ander maal, ook moreel voldoening zal geven.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Oppenheim (E. Phillips): ‘Crooks in the sunshine’; 286 bl. B. Tauchnitz, Leipzig, 1934, M. 1,80.
‘Miss Brown of X.Y.O.’, verschenen in 1927, was het honderdste boek van dezen veelschrijver. We zijn nu ettelijke jaren verder en als we oordeelen moeten naar de Nederlandsche vertalingen (er verschijnen er gemiddeld een dozijn per jaar) moet hij kort bij de 200 zijn. Of we hiervoor onze gelukwenschen of ons rouwbeklag maken moeten weten we niet. Een ding staat echter vast als een paal boven water: dat als het leven van Oppenheim een wel gevuld leven is, het van letterkundig standpunt uit beschouwd beter niet zoo gevuld ware geweest. Indien hij zich tot een derde van zijn productie had weten te beperken zou het nageslacht misschien nog wel eens een keer aan hem hebben teruggedacht. Doch daar hoeft hij nu beslist niet op te rekenen. Als het nieuwe werk van Oppenheim van de pers komt is het vorige al weer lang vergeten. Dat kan den leerlooier-schrijver Oppenheim misschien minder schelen omdat hij zijn schaapjes op het droge heeft, doch wij voor ons vinden het treurig. Goddank dat er in dit genre andere schrijvers zijn opgestaan in Engeland die ons Oppenheim kunnen doen vergeten. Doch het mag wel eens worden herhaald dat hij den smaak van het Engelsche publiek jaren lang hopeloos heeft bedorven en het warm heeft trachten te maken voor dingen die beslist niet ‘worth while’ zijn. Laat zijn verhalen met politieken inslag de beste zijn onder zijn romans, hierbij moet dan nog niet vergeten worden dat ‘in het land der blinden de eenoog koning is’. Er zijn er die beweerd hebben dat Oppenheim met den dag beter wordt in zijn werk. We hebben daar in het onderhavige boek niets van kunnen merken. We mogen er enkel voor herhalen wat me in 1927 schreven over zijn ‘Prodigals of Monte Carlo’: ‘een niemendalletje dat menschen die niet beter weten een paar uren tamelijk vermakelijk verzet geven kan’. We hebben het voordeel gehad enkele technische werken te lezen over de
‘gangster-wereld’ die hier nog eens ten tooneele wordt gevoerd. Doch Oppenheim lult er nog eens op los evenals zijn bentgenoot Wallace. Het trekt er gewoonweg niet op. Een roman in de gewone beteekenis van het woord is dit boek ook niet. Het zijn tamelijk losverbonden verschillende episodes waardoorheen één draad geweven is. Kortom een boek dat als tijdverdrijf geen kwaad kan. Doch, heusch, men kan zijn tijd best beter zoek brengen.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Pember (Evelyn): ‘So we'll go no more’; 288 bldz. Geb. 7/6. Constable en Co. Ltd. London.
Dit is een nog betrekkelijk jonge schrijfster want pas 5 jaar geleden verscheen haar eerste werk. En sedertdien is ze met zulke reuzenschreden vooruitgegaan dat ze onder de heel goede van het oogenblik mag gerangschikt worden. Haar vorig boek, de roman ‘Coucou’ had ons al bewezen dat ze een fijne beschrijfster was van atmosfeer. Deze tweede roman toont ook dat ze een gave karakteruitbeelding geven kan. Het gaat hier over 2 vrouwen: Isolde, die haar leven vergooid heeft in romantische en liefdesavonturen, en Car die alleen op haar opvoeding terugwijzen kan. Isolde haat haar verleden en tracht het te vergeten in een oud huis in Frankrijk. Doch het verleden is niet zoo gauw vergeten. Ook hier laat het haar niet los en in haar laatste avontuur wordt ook de jonge Car meegesleurd. Deze vindt dan ten slotte hulp en troost bij een oude vriendin. Isolde is ongemeen scherp geteekend en is een van die figuren die we niet vergeten kunnen. Het geheel is geschreven in een zachten humor die de pijnlijkste oogenblikken eenigszins tempert. De schr. heeft zich zelf met een bewonderenswaardigen moed door het leven geslagen toen ze eenmaal haar roeping had gevonden. Ze richtte zelfs een hoenderpark op met de verdiensten van haar arbeid te voorzien in haar levensonderhoud. Dat vasthouden aan den kouden grond vinden we ook in haar werk terug en haar eigen hardnekkig doorzetten kenmerkt ook haar karakters. De jongste publicaties van de schrijfster wijzen er tevens op dat de hooge verwachtingen die door dit werk gesteld waren, niet bedrogen werden. Een mooi boek dat hier en daar wel voorbehoud vergt, doch overigens aanbeveling verdient.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
| |
| |
Bowen (Elisabeth): ‘Friends and relations’; 280 bldz. Geb. 7/6. Constable and Co. Ltd. London.
Deze schrijfster (alias Mrs. A.C. Cameron), die we niet moeten verwisselen met Mrs. G. Long (schrijversnaam ‘Marjorie Bowen) neemt onder de jongeren een zeer voorname plaats in. Toch is dit niet haar beste werk. Het lijkt er te veel naar of ze bang is het onderwerp aan te pakken en ze draait te veel rond den pot. Dingen die we weten moesten worden te ver verschoven en ongewenschte hindernissen worden ons in den weg gelegd zonder de spanning van het verhaal te verhoogen. Daarom maakt het geheel een eerder onbehaaglijken indruk. Er wordt ook geen blad voor den mond genomen in de beschrijvingen en het klinkt nog al cynisch hier en daar. De korte inhoud van het boek zal trouwens voldoende duidelijk maken in hoever zich hier de gelegenheid voordoet weinig aangename dingen te vertellen. Edward huwt met Laurel ofschoon hij reeds betrekkingen gehad heeft met haar jongere zuster Janet. Deze huwt dan op haar beurt met Rudney die toevallig de neef is van den man die in een schandaal is gewikkeld geweest met Edward's moeder. De twee zusters houden veel van elkaar en leven elk haar gewoon leventje uit de bovenste middelklas. En als haar kinderen tamelijk groot geworden zijn vinden Edward en Janet elkaar weer terug. Ondanks het weinig prettige van het boek getuigt het toch van goede opmerkingsgave en subtiele ontleedkunst. De twee figuren die heel het verhaal beheerschen zijn de wondergoed getypeerde moeder van Edward en Laurel. Doch ze kunnen het verhaal als dusdanig niet redden. En we vinden dat de roman geen vooruitgang beteekent op ‘The hotel’ van 1928. Waar dit boek een loffelijke uitzondering maakte op de ziekelijke psychologie die veel vrouwelijk werk kenmerkt in het Engeland van vandaag, lijkt het ons of dit boek te veel terugkeert naar diezelfde psychologie die ze vroeger zoo zorgvuldig had vermeden. Daarom vergt dit boek een streng voorbehoud.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Maugham (W.S.): ‘Ah King’; 285 bldz. 1934; Ingen. M. 1,80. B. Tauchnitz, Leipzig.
Somerset Maugham wordt dit jaar 60 en hij mag op een welgevuld letterkundig leven terugblikken. Hij was zoowel romanschrijver, als dramaturg, doch daarnaast kregen we van hem enkele reisschetsen en ook eenige bundels korte verhalen. In dit laatste genre echter heeft Maugham weinig gepresteerd. Zijn eerste bundel ‘Orientations’ was van 1899 en toen moesten we wachten tot 1921 voor den volgenden ‘The trembling of a leaf’. Nogmaals verliepen er vele jaren voor de derde kwam ‘First person singular’ (1931) en hier hebben we den vierden van 1933. De titel van dezen bundel is een nagedachtenis aan een van de knechts die den schrijver vergezelde in de kolonies en dien de schrijver ook in een inleidend woordje herdenkt. Zoo komen we meteen in de atmosfeer die heel dezen bundel omgeeft en die, door z'n onopgesmukten stijl buitengewoon actueel blijkt. De meeste karakters in deze zes verhalen zijn burgerlijke beambten en hun vrouwen in de engelsche bezittingen. En hoe realistisch hun leven ook beschreven wordt hoe onplezierig hun velerlei ervaringen ook wezen mogen, Maugham gelukt er uitstekend in ons dit eigenaardig bestaan ahw. te doen ‘aanvoelen’. En we zouden ons niet durven uitspreken als we tusschen de romans of deze verhalen te kiezen hadden. In hun gedegen en gedrongen vorm lijkt ons het zeer speciaal talent van Maugham het best uit te komen. Ook hier komt natuurlijk weer cynisme bij te pas en er klinkt door de meeste een bittere toon. Doch juist wegens den beknopteren vorm hebben deze niet den tijd om volledig op ons in te werken en de indruk dien we behouden is dan ook veel zuiverder. Voor bijna al de werken van Maugham is een zeker voorbehoud noodig. Toch lijkt ons dat voor dezen bundel het minst gevergd al moet daaruit niet de gevolgtrekkingen worden gemaakt dat het boek een plaatsje verdiend op de schappen van een meisjes-pensionaat-bibliotheek.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Curtayne (Alice): ‘A recall to Dante’; 245 bldz. Geb. 6/. Sheed and Ward, London.
Prof. Dr. J. Persyn, zg. heeft indertijd den lof bezongen van de Dante-vertaling van A.H.J. Van Delft; Prof. Dr. Gerard Brom heeft die van Prof. C. Kops O.F.M.
| |
| |
lof toegezwaaid; Fred. Van Eeden schrijft in een bijdrage in ‘De Amsterdammer’ (10-9-1921) dat de beste vertaling die hij kent de Engelsche is uit de ‘Temple Classics’; Pater Padberg, S.J. (De nieuwe Eeuw, 10-9-1921), zegt ons niet de vertaling van Van Delft te nemen doch de prozavertaling van Boeken met de voetnoten van Bohl; Prof. Dr. Poelhekke bedient zich van een fransche vertaling van L. Espinasse-Mongenet en zegt dat de korte raakheid van Dante maar zelden bij zijn vertalers terug te vinden is (id. id.). A. Curtayne staat in dezen naast Fred. Van Eeden en vindt ook dat ‘it would be difficult to improve on the Temple Classics edition’. Deze vertaling is evenwel van verschillende handen. Doch het overeenstemmend gevoelen van den grooten nederlandschen bekeerling en deze bekende katholieke engelsche schrijfster is wel het vermelden waard. De studie over de engelsche vertalingen van Dante is echter maar een onderdeel van dit uiterst interessante boek. Eerst krijgen we een historisch portret van Dante, dan beschouwingen over het ‘goed’ en ‘verkeerd’ lezen van Dante en vervolgens enkele bijzondere punten uit zijn werk nl. ‘Dante and the Holy Name’, ‘Dante on our Lady’ (een onderwerp dat ook door Prof. Dr. T. Brandsma behandeld werd in de Nieuwe Eeuw t.a.p. onder den titel ‘Maria in het plan der Divina Comedia’) en ‘Prayer in Dante’. Het werk is zoowel voor den leek als voor den geschoolde geschreven. Het geeft ons een uitstekend beeld van den dichter, een goed begrijpen van zijn invloed op de engelsche letterkunde en tevens een goede waardeering van de poëtische schoonheid van Dante's werk. Aanbevolen.
Dr. Raph. Kreemers.
Verschenen:
G.R. Veldkamp en Dr. R. v.d. Wijk: Handboek der Natuurkunde voor het hoofdakte-examen. Deel II: Trillingsleer, geluid en licht. - Uitg. J. Meurssens, Pumerend. Pr. 3 gulden. |
Prof. Dr. B. Escher: De methoden der grafische voorstelling. - Uitg. Wereldbibliotheek. Pr. ing. 3 gl.; geb. 3.75 gl.
Dit is de tweede vermeerderde druk van dit in zijn aard eerste nederlandsche werkje over grafische voorstellingen. |
Dr. L.A.H. Albering: Vergelijkend-syntactische studie van den Renout en het Volksboek der Heemskinderen. - Uitg. J.B. Wolters, Groningen. Pr. 2,90 gl. |
Ernest Claes: Kobeke. Randontwerp en teekeningen van Jozef Cantré. 4e Druk. 7e duizendtal. - Uitg. Wereldbibliotheek, A'dam. |
Uitgaven der Firma J.B. Wolters, Groningen: |
Prijs: |
Ing. |
Geb. |
Dr. B.H. Erné: Twee zestiende-eeuwse Spelen van De Hel. |
|
f 3,90 |
Groninger Bijdragen voor Taal- en Letterkunde. Deel VI. Dr. L.A.H. Albering: Vergelijkend-syntactische studie van den Renout en het Volksboek der Heemskinderen |
f 2,90 |
|
Didaktische Monographieën, onder redactie van Ph. Kohnstamm en G. van Veen. II. Dr. A. Nanninga-Boon: Het denken van het Doofstomme Kind, geïllustreerd |
f 2,90 |
|
Dr. J.M. Rameckers: Een honderdtal Examenopgaven. Duitsch-Nederlandsch voor Gymnasia, H.B. Scholen, Kweekscholen en candidaten voor de akte Duitsch L.O. |
f 1,25 |
f 1,50 |
Dr. J.J. Fahrenfort: Dynamisme en logies denken bi, natuurvolken. Bijdrage tot de psychologie der primitieven |
f 2,90 |
|
Dr. G. Stuiveling: Versbouw en rithme in de tijd van '80 (Groninger Bijdragen voor Taal- en Letterkunde, deel V), geïllustreerd, |
|
f 4,90 |
Voordrachtkunst, uitgegeven vanwege de Maatschappij tot Bevordering van Woordkunst. - Neutrale Bundel, onder redactie van: Ir. D.J. Kruitbosch, A.F. Mirande en Dr. J.L. Walch |
|
f 2,25 |
Voordrachtkunst, uitgegeven vanwege de Maatschappij tot Bevordering van Woordkunst. - Roomsch-Katholieke Bundel, onder redactie van: Gerard Brom, Bernard Verhoeven en Albert Anthing Vogel |
|
f 2,25 |
|
|