| |
| |
| |
Cyriel Verlinden
(Fragment)
door Staf Weyts.
Door zijn huwelijk met Liza Schelkens had Cyriel Verlinden zich merkelijk verbeterd; maar geld geeft dikwijls ne slechte meester en Cyriel was dat ook. Op ne morgen stond hij in zijn werkhuis; maar zonder goesting om iets te beginnen; hij zette zich op den hoek van zijn schaafbank en peinsde: ‘Het is hier juist ne stal; de deuren en vensters zijn rot verweerd, ginder drie gebroken ruiten, hier en daar ziet ge den hemel door de pannen, wie zou er hier nog langer willen werken als hij de middelen heeft voor beters? Ik ga vergrooten de terzelfder tijd komt de zaak misschien vooruit.’
Een verstandig mensch zou natuurlijk getracht hebben eerst de zaak te vergrooten en dan het werkhuis; maar wat wilt ge van ne stommerik gelijk Cyriel? Hij mat het stuksken grond nevens zijn werkhuis, tien of vijf en twintig meters, maakte den ganschen dag plannen en rekende uit hoeveel die vergrooting hem maximum zou kosten. 's Avonds vroeg hij aan Liza: ‘Wat zoudt g'er van denken als we eens enkele vierkante meters grond bijkochten en 't werkhuis vergrootten?’ Als dat de zaak kon vooruithelpen zag Liza er geen bezwaar in, maar was dat wel zoo? Ze betwijfelde het sterk.
Negen kansen op de tien was dat stellig zoo, zei Cyriel, en voor de tiende dierf hij het ook nog riskeeren. Liza maande hem aan toch maar voorzichtig te zijn, en vroeg hoeveel die vergrooting ongeveer wel kosten zou? Het kon kosten wat het wilde, zei Cyriel, zij moet niet bevreesd zijn; hij zou 't er wel dubbel en dik uithalen. En daarbij nog iets: Kon hij blijven werken in zoo ne stal? Liza zat natuurlijk heel den dag gerust en warm op een bureel; maar hij stond in een krot van een werkhuis, dat was een groot verschil.
Liza antwoordde niet meer. Met Cyriel kondt ge niet redeneeren; hij moest altijd gelijk hebben en als hij het niet kreeg werd hij bitsig; als men hem iets afraadde deed hij het zeker.
's Anderendaags 's morgens vroeg Liza nog eens: ‘Gaat ge nu toch vergrooten, Cyriel?’ Natuurlijk, zei hij. Dat was alles.
| |
| |
Een maand nadien stond het werkhuis recht, en zie nu eens wat plaats er was. Den rechterkant kon hij over de heele lengte en tot tegen 't dak vol hout steken, en langs den linkerkant kon hij nog altijd twee of drie machienen zetten. In zijn verbeelding zag Cyriel dat hout al opgeborgen, en was het precies of die machienen al besteld waren, zoo kon hij daar over redeneeren. En de commande's, die zouden wel komen, want hij had veel vrienden.
Maar van de vrienden krijgt ge gewoonlijk niets en Cyriel evenmin. Al wat hij had waren enkele bestellingen uit tweede hand, juist gelijk vroeger, en daar is 't grootste profijt al af.
De eerste weken dierf Cyriel toch hopen dat het zou beteren; maar toen hij na een paar maanden zag dat er geen vooruitgang kwam, verloor hij zijn moed. Wanneer hij vroeger somwijlen een uur of twee zonder werk zat, legde hij zich op een zak schaveling en sliep; nu echter wandelde hij al vloekende door 't werkhuis, van voren naar achter en van achter naar voor, altijd maar peinzend aan het hout dat er zou moeten liggen en aan de machienen die daar moesten komen... Cyriel kon het somwijlen niet aanzien dat er zooveel plaats verloren lag; dan deed hij zijn oogen toe en stapte blindeling door 't werkhuis, zoolang tot hij ergens opbotste, er stond dan toch nog iets.
Wanneer Cyriel 's avonds thuis kwam, kon hij uren lang in een zetel liggen zonder één woord te spreken, altijd innerlijk vechtend met de verbittering tegen zichzelf. Soms dierf Liza hem dan storen en begon over de zaak te praten, maar telkens als ze hem vroeg of het nu nog niet wat beter ging, meende hij daarin altijd een heimelijk opzet te zien om hem te vernederen; want Liza wist heel goed dat er niets beter ging dan vroeger. Tegen die vernedering vond Cyriel gewoonlijk geen ander verweer dan bitsigheid en hardheid. Zelden had hij een bezadigd antwoord: dat die verbetering niet ineens kon komen; of dat ze hem van drie verschillende kanten groote commande's hadden beloofd, en als hij die had, dan moesten er seffens drie of vier gasten komen want anders geraakte hij door 't werk nietmeer door.
Die commande's kwamen natuurlijk niet; het waren eenvoudig leugens van Cyriel en de eerste degelijke bestelling bracht Liza zelf aan. Het was een notelaren eetplaats en een eiken slaapkamer voor den directeur van haar bureel. Cyriel zei kortweg: ‘Ik zal eens doorrekenen voor dien rijkaard’, en verder geen woord. 's Anderendaags
| |
| |
nam Liza de modellen mêe en de directeur was geene moeilijke, hij had seffens zijn keus gedaan (de prijsopgave bezag hij nog niet), en Cyriel kon beginnen werken. Cyriel nam er zelfs ne gast bij; maar juist als die jongen het begon gewoon te worden vloog hij aan de deur. Er was geen werk meer en een keukenkaske maken of een schab, of wat ander klein gerief, dat kon Cyriel gemakkelijk alleen; er schoot hem zelfs nog tijd over, want alle dagen wandelde hij weer door 't werkhuis Er was geen verbetering in 't zicht en Cyriel wreet hoe langer hoe meer zijn hart op. Alle dagen zei hij: ‘Het kan zoo niet blijven duren; ik moet er iets op vinden’ en op ne keer vond hij iets.
Hij sloot een kontrakt met een fabriek voor zooveel keukenkassen, te leveren tegen bepaalden datum, en toen dat gelukt was zei hij aan Liza: ‘Eén groote commande is er eindelijk binnen, we zullen ze gaan verdienen’.
Er kwamen onmiddellijk twee gasten werken, en zoolang de baas erbij was werkten die goed door; maar eens als Cyriel zijn rug gekeerd had zeiden ze: ‘We zullen maar wat rusten, ons prêe loopt toch’.
Als de deur op een kier stond konden ze gemakkelijk zien wanneer Cyriel uit het stamineeken kwam; den eenen keer bleef hij er maar een paar minuten - juist den tijd om een pint te drinken -; den anderen keer een paar uren, dat was naar gelang er volk was.
Eerst wanneer de datum van levering heel nabij was, zag Cyriel dat hij met de bestelling niet zou klaar komen; hij vroeg aan de gasten of ze wilden overuren werken? Die overuren kostten natuurlijk geld, en Liza vroeg: ‘Kunt ge er wel aan uit, Cyriel?’ Cyriel antwoordde weer dat ze mocht gerust zijn; maar ze was niet gerust, en had ze geen gelijk? Toen alles geleverd was begon Cyriel te rekenen hoeveel hij nu gewonnen had; hij rekende zeven keeren opnieuw, altijd peinzend dat hij zich misteld had, maar het was juist, op nen centiem na: 327,85 fr. verlies.
Het wilde nu juist lukken dat Liza nevens hem stond; ze zei: ‘Heb ik het niet gezegd dat g'er zoudt aan verliezen? Het is altijd hetzelfde: eerst doen en daarna redeneeren.’ Den volgenden keer moest zij het dan maar zelf doen, potverdomme, schreeuwde Cyriel, madame met haar groot verstand, zie ze daar eens staan. Zij kon nooit missen; als ze niet maakte dat ze weg kwam smeet hij den inktpot naar haren kop!
| |
| |
Liza schreide en ging slapen. Cyriel zag haar grijnslachend na; hij kon zoo hatelijk zijn door brutaliteit een teergevoelige vrouw te doen weenen, en als het leed haar weerstand brak, zich te vergenoegen in een zekere superioriteit. Dat genoegen is doorgaans kort; daarna de vernedering nog eens zoo groot. Nu was Liza nog niet boven of Cyriel wierp zich in een zetel en vloekte. Als hij daar enkele minuten lui gelegen had peinsde hij: ‘Nu denkt ze dat ik dat verlies nietmeer zal terugwinnen; maar Cyriel is slimmer dan dat’. Hij schreef onmiddellijk naar de fabriek dat het hem geweldig speet voor de tweede commande een hoogeren prijs te moeten stellen, gezien de eerste absoluut geen winst had opgeleverd, en dat hij wel hoopte dat de heeren er zouden mee akkoord gaan; maar de heeren antwoordden, dat het hun eveneens speet als Mijnheer Verlinden aan denzelfden prijs nietmeer kon werken, maar dat het hun volstrekt onmogelijk was een prijsverhooging te aanvaarden.
Cyriel onderschepte den brief; zei slechts aan Liza: ‘De andere commande's liggen in 't water’. Liza was blij; hij zou er dan toch niets aan verliezen.
Cyriel twijfelde nu wat hij doen zou: weer de bestellingen aanvaarden uit tweede hand, of ineens voor zijn eigen beginnen, nog een riskatie. Cyriel was dezen keer een beetje voorzichtiger: hij aanvaardde enkele bestellingen, en wijl dat werk liep, maakte hij reklaam in eenige lokale bladen, hij zou eens zien wat het uithaalde.
Het eerste wat het uithaalde was misnoegdheid van Liza. Waarom mocht zij niet weten als hij reklaam maakte, en waarom moest dat ineens zoo groot zijn, kon dat niet wat kleiner om te beginnen? Cyriel was razend. ‘Neen, madame, dat mocht niet kleiner, en dat stond zoo in vier bladen tegelijk, even groot. Had ze nu soms nog iets te zeggen?’
Liza, (de lijdzame vrouw), zweeg weer. Ze zette zich bij de tafel en deed haakwerk. Cyriel lei zich in een zetel, en met zijn dagblad voor zijn gezicht, schijnbaar doende alsof hij las, lonkte hij voortdurend heimelijk naar Liza. Hij dubde: nu is ze bezig niets dan kwaad van mij te denken; nu peinst ze: ‘Hij verspilt mijn geld met dat reklaam; vroeger had hij niets en al wat hij nu heeft is dank aan mij. Tot wat heeft die vergrooting van 't werkhuis gediend? Tot niets, het was een stommiteit. En al wat hij zal aanvangen zullen stommiteiten zijn...’ En zoo meer.
Die ziekelijke inbeeldingen hitsten Cyriel zoodanig op dat hij
| |
| |
van woede in zijn zetel zat te beven, tot hij zich opeens nietmeer kon bedwingen en met gebalde vuist recht sprong, gereed om te zeggen: ‘Peins aan iets anders, of ik sla u den kop in’; maar toen hij zag dat Liza verschoot en hem verwonderd aankeek, was hij plots ontnuchterd en vroeg: ‘Wat is er?’ Hij dierf zich nietmeer terug neerzetten, de zot, en zei: ‘Ik ga eens tot in 't café’.
Het bier maakte hem nog woester. Hij dronk d'een pint achter d'ander, betaalde ronden en onder de twintig frank kwam hij er nooit van af. Opeens, terwijl hij kaartte, dacht hij: ‘Wat zou Liza wel zeggen als ze me zoo zag trakteeren? Ze zou misschien niets zeggen. Wat, niets zeggen? Hij zou haar dwingen iets te zeggen - haar dwingen hem éénmaal luidop te verwijten om dan te kunnen vechten - en hij zag reeds voor zijn oogen hoe hij dat doen zou: Wanneer zijn kameraad een ronde wil betalen zegt hij: ‘Laat maar steken, ik betaal’. Als Liza hem niets verwijt, drinkt hij gauw zijn pint leeg en zegt aan de medespelers: ‘Allêe, drinkt uit, dat duurt toch zoo lang!’ Hij bestelt weer een ronde; maar als hij merkt dat Liza nog steeds zwijgt, roept hij: ‘Doe er nog voor elk een cigaar bij van twee frank’. Nu duwt Liza hem tegen den arm, als wou ze vragen: ‘Is het bijna genoeg?’; maar hij doet alsof hij dat niet voelt en roept: ‘Of neen, in plaats van die pinten, breng ons ne keer twee flesschen champagne!’ Hierop springt Liza recht en schreeuwt in 't volle van t' café: ‘Gij verbrast al mijn geld, groote jan’.
Cyriel was zijn spel vergeten; hij zag slechts Liza voor zijn oogen, en peinzend dat hij haar sloeg, hief hij hoog zijn hand op, bonkte met zijn vuist op tafel, ‘troef’ riep hij. Zijn medespelers zeiden: ‘Dat is geen troef; waar zit ge met uw zinnen, als ge niet sérieus kunt spelen, trap het dan af.’
Cyriel raapte zijn kaart op, speelde het spel uit en ging. Hij moést naar Liza. Die dwaze inbeeldingen hadden hem nu nog meer opgehitst. Hij aasde op een verwijt van Liza en dacht: ik zou haar dan eens laten voelen wie er baas is! Als hij thuis kwam was Liza slapen, en Cyriel vloekte. Hij liep dwaas de trap op om te laten hooren dat hij dààr was, en wanneer hij nevens Liza in 't bed schoof verwachtte hij dat ze toch eindelijk iets zeggen zou; maar ze verroerde niet en die rustigheid tergde Cyriel nog meer. Hij begon te woelen; hij wilde Liza wakker maken; maar ze sliep niet en na een tijdje keerde ze zich om en vroeg: ‘Wat is er Cyriel, ge kunt zeker niet inslapen?’ Cyriel was verrast; hij hield zijn adem in, ‘Jawel’ zei hij. Dan lagen ze
| |
| |
weer zwijgzaam nevens malkaar. Cyriel wist dat er dezen avond nog niets zou gebeuren, en dacht bij zich zelven dat zij hem niet kwetsen wou omdat ze hem nog beminde. Hij moest die genegenheid trachten te dooden. Wanneer Liza haar hoofd tegen zijn arm drukte keerde hij zich treiterend om en dacht: ‘Ze zal weldra voelen dat ik voor haar een beest word.’ De beest viel in slaap.
Die reklamen in de bladen werden toch gelezen, want enkele menschen kwamen naar Cyriel's werkhuis en vroegen: ‘Wat hebt ge zooal staan, mogen we eens zien?’ Cyriel zei dat hij niets staan had maar dat hij alles kon maken; wilden ze soms de modellen eens zien? Hij haalde de modellen maar de menschen zeiden dat ze gemakkelijker konden kiezen als ze de meubelen zagen staan, had hij dan nergens een toonzaal? Aan deze reklaam te zien meenden ze dat het hier een groote meubelfabriek zou geweest zijn! Wat moest Cyriel daarop antwoorden? Hij zei: ‘Nog niet; maar dat zal komen, binnen een maand of zes! De menschen zeiden dat ze dan nog wat zouden wachten; maar ze gingen ergens anders, want een jong koppel dat op trouwen staat, bij voorbeeld, moet natuurlijk direkt een bed hebben om in te slapen.
Het was genoeg dat enkele menschen Cyriel van een toonzaal spraken, en nu dacht hij er voortdurend aan. Het was nog niet te laat dat hij er zich in éénen keer boven op werkte: toonzalen en reklaam, dàt was de weg! In 't café deed hij aan een vriend zijn plannen uiteen; maar deze zei dat hij het niet zou wagen, primo: voor dit, en secundo: voor dat, en tertio voor nog een andere reden. Cyriel haalde eens de schouders op, en beweerde dat hij persoonlijk iemand kende die dat nochtans ook gewaagd had, en nu was hij miljonnair. Dat was allemaal best mogelijk, en Cyriel mocht natuurlijk zijn goesting doen, ‘maar als het mij te doen stond’ zei die vriend ‘ik zou er mijn handen afhouden’.
Cyriel dacht zoogezegd heelder dagen over die kwestie na; maar het was geen verstandig denken: hij maakte zich illusies. In illusies zag hij de zaak weer opbloeien, meende zich dien tweeden miljonnair. Eens beelde hij zich in, zóó vóór Liza te staan, en zegt: ‘Ziet ge 't nu wel, Liza dat ik uw geld niet verbraste, nu verdien ik op één week bijna vijf keeren zooveel als gij vroeger op één maand. Wat zoudt ge denken als we nog een meid namen?’ Liza vindt het goed. Hij zet een annonce in de gazet en denzelfden dag komen er
| |
| |
reeds vijf zich aanbieden; natuurlijk, want ze weten allemaal dat het goed is bij Mijnheer Verlinden!
Vele avonden liep Cyriel met zulke gedachten schuw rond Liza. Hij was vergeten dat hij een beest wou worden; hij was vriendelijk en Liza wist niet wat er scheelde; maar eens toen ze tegenover malkaar aan de tafel zaten zei hij eindelijk wat hij van zin was: het voorste van het huis ombouwen in een toonzaal.
Terwijl hij sprak voelde Liza voor de eerste maal een onbedwingbaar verzet in haar omhoog rijzen; het bloed steeg haar naar het hoofd; zij zegde: ‘Zoolang ik leef wordt hier geen steen verzet.’
Dat antwoord bracht Cyriel van streek; hij kon zich niet direkt hervatten en grijnslachte, want in hem werd de beest weer wakker. Dan siste hij: ‘Natuurlijk is madame weer niet akkoord; maar ze zal wel moeten!’ ‘Moeten?’ vroeg Liza en haar oogen schoten vuur, ‘Moeten? Maar dezen keer niet, dat kan ik u verzekeren; dit huis is van mij en daar blijft ge af’. Cyriel sprong recht. ‘Van U?’ riep hij ‘hier is niets van u’. Dat was een uitdaging; Liza sprong recht, bezag Cyriel vlak in de oogen en dan met klem: ‘Als ik hier niets heb, dan hebt gij alles, maar van wie hebt ge 't dan gekregen?’ vroeg ze. ‘Gekregen?’ brulde Cyriel, ‘gekregen?..’ Hij beefde van woede - hij wist dat dàt nu het verwijt was waar hij reeds lang op aasde, maar nu het zoo plots in zijn gezicht werd geslingerd vond hij geen verweer - hij had honderd gedachten, hij vloekte; wat kon hij antwoorden? Hij schold: ‘Uw vader was nen dief, of peinst ge dat ik het niet weet!’ Terwijl hij sprak wist hij dat het belachelijk was wat hij zei; maar niettemin voelde Liza zich diep gekrenkt om dien laster tegen haar overleden vader, en dàt kon zij niet dulden: ‘Lafaard’ verweet ze. Cyriel schuimde van woede, sloeg haar ruw in 't gezicht, maar Liza week niet dezen keer. Ze richtte zich in volle lengte vóór den woestaard op en met méér misprijzen nog verweet ze hem: lafaard!
Cyriel rilde van razernij en onmacht, vloekte, greep Liza bij de keel en ‘Zeg dat nu nog eens’ brulde hij. Liza zei het nog eens. Toen zette hij zijn beide handen wurgend op haar strot, schudde Liza vier, vijf keeren met haren kop tegen den muur, en toen hij haar losliet zonk ze bewusteloos op den grond. Cyriel liet haar liggen en ging.
|
|