| |
| |
| |
Boekbespreking
Marie Schmitz: Als een Bloem in den Wind. - Wereldbibliotheek Amsterdam. Pr. f. 2.85.
Daar zijn verschillende Hollandsche dames die behendig met de pen weten om te gaan. Marie Schmitz mag plaats nemen in hun schare. De Bloem in kwestie is een Hollandsche jonge dame en de wind in kwestie is een triestige jeugd vol opoffering en armoe en een treurig weduwschap met het uitzicht op een droeven weg vol zorgen.
Knap is dit allemaal verteld. Maar met een knapheid die bekend aandoet. Men heeft den indruk dit alles reeds vroeger gelezen te hebben bij andere behendig schrijvende Hollandsche dames, - met binnenhuiskunst die vooral steunt op dialoog aan de koffietafel en op een uiteenzetting van de kleine en groote miseries der familie.
Daar is ook nog een ruim deel van het boek dat alleen een voorwendsel tot beschrijving is: de heerlijkheden van Parijs en van het Zuiden van Frankrijk gezien door een pas getrouwde Hollandsche vrouw.
F.D.P.
| |
Jozef Versou: Proletariaat. - De Wilde Roos, Brussel.
Men heeft moeite om aan te nemen dat dit boek onlangs geschreven is. Het brengt ons twintig jaar en meer nog achteruit. Heeft de schrijver een document willen leveren over dezen tijd? Dan zal hij geen mensch overtuigen. Heeft hij de ellende van de opkomende proletariërsbeweging willen schetsen? Dan heeft hij werk geleverd buiten elke atmosfeer.
Wij trekken zijn goede bedoeling niet in twijfel: maar de opzettelijkheid van zijn werk is hinderlijk. Het heeft te veel van de uiteenzetting van een vakbond-propagandist om als persoonlijk scheppend werk te mogen worden beschouwd. En wat meer is: in het jaar 1934 kan men onmogelijk zonder ongeloof dergelijke geschiedenissen lezen. Het ontbreekt in dit boek aan innerlijke waarheid.
De schrijver heeft anders meer dan ééne hoedanigheid. Zijn werk steekt ineen en hoe onvolledig ook, zijn karakteriseering is soms raak. Maar het opzet heeft veel bedorven. En open deuren inbeuken is nutteloos werk.
F.D.P.
| |
Nescio: Dichtertje. - Nygh en Van Ditmar, Rotterdam.
Dit is een tweede druk. En van deze tweede druk maakt de schrijver gebruik om zijn identiteit kenbaar te maken: Nescio is J.H.F. Grönloh.
Nu, de kennismaking is aangenaam. Deze bundel bevat drie schetsen of hoe ge 't ook noemen wilt: Dichtertje, de Uitvreter, Titaantjes. En daarvan is de eerste mij het liefst.
De indruk van de eerste bladzijden is niet bepaald gunstig. Het is zoo van dit vlotte maar zeer vluchtige journalistenwerk, van dit speciale soort litterair journalisme dat men ‘het humoristische half-kolommetje’ noemt. Ge denkt aan minister Marchant als ge leest: ‘Nu hatti kwestie’ of ‘de duivel hattem leelijk te pakken’ of ‘nit gedaan’. En dan komt daar ook nog bij die Heiniaansche pose tegenover alles wat tot de schepping behoort en die tracht van alles een bolletje te maken. En ook dit is vaak hinderlijk.
Maar als ge heel het boek hebt doorgelezen komt ge tot de bevinding dat het verrassend en persoonlijk is. En dat, onder die pose van het sarcasme, een zeer menschelijk kunstenaar tot u gesproken heeft. En dat Nescio, alias J.H.F. Grönloh het veel beter zou kunnen dan hij het eigenlijk doet.
F.D.P.
| |
Sylva de Jonghe: Tam-Tam, Tropen-Novellen. - Uitg. Zaïre, Herstal.
‘Novellen’ is te veel gezegd. De schrijver zelf verbetert den titel maar hij zegt in de Inleiding dat het ‘communiqués zijn in novellen-codex overgeseind’. Laat ons dus bij ‘communiqués’ blijven zonder aanzien van den codex.
| |
| |
Een oprecht boekje, zou men zeggen. En als met waar is wat er in staat dat ze ons dan met het woord ‘beschaving’ van het lijf blijven en dat ze met hun koloniale budgetten en loterijen... maar kom, laten wij over het boekje spreken.
Deze korte verhalen en schetsen mogen er zijn: flink geschreven, sober gehouden, vol stemming. Waar de schrijver zich kon onthouden van betoog heeft hij goed werk geleverd.
F.D.P.
| |
Paul Colin: Correspondance de Rubens, traduite et annotée. - I. Vie publique et intellectuelle. II. Chronique de Flandres (1625-1629). - Nouvelle société d'éditions, 87, Montagne de la cour, Bruxelles.
Wie vertrouwd is met den Codex diplomatique die Max Rooses en Karel Ruelens ons, - in 6 zware boekdeelen, - bezorgden is wel een beetje verbaasd om de subjectieve verwerking die de nieuwe uitgever dit hoogst objectieve archiefmonument heeft doen ondergaan. Traduttore, tradittore zouden we bijna durven uitroepen bij dit vertalen van Rubens' brieven en dit indeelen van zijn correspondentie. Colin heeft Rubens niet begrepen. Hij heeft hem gewild heel en al schilder en niets dan dat, en hij heeft een mensch gevonden, die niet aan zijn vooropgezet ideaal noch aan zijn politiek beantwoordde. Rubens schat de geleerdheid, de humanistische geleerdheid, hooger dan zijn schilderkunst, en zijn Albertulus gaat niet bij vader ter school maar bij Gevartius, den edelen man, die de geheimen van de klassieke letteren kent. Colin vat daar niets van. Rubens weet gemoedelijk te zijn, ronde Brabander verkleefd aan zijn land, aan zijn medeburgers, aan zijn tuin zoo ge wilt. De indeeling door Colin aangebracht maakt dat ge van dit essentieele beeld geen enkele lijn terugvindt; integendeel worden u andere lijnen getrokken door den vertaler-uitgever. Naar ons bescheiden oordeel is er met den codex diplomaticus een ander werk te leveren; men trachte niet de heele collectie te geven zooals hier gebeurd is, maar men hale uit de onderscheiden brieven de elementen op die het psychologische beeld van den grooten man doen naar voren komen, zonder dat men zich op voorhand tot een keuze hebbe bepaald.
Ongetwijfeld heeft Colin een dienst bewezen door de massa van den Codex diplomaticus die tamelijk lastig om gebruiken is, en die de kennis van verscheiden talen veronderstelt, om te zetten in een paar handige boeken, waar ge mee aan het strand kunt liggen. En men kan meenen, na lezing ervan, Rubens te kennen. Voor ernstige studie echter is de uitgave van Colin, bij vergelijking met den codex, onbruikbaar, en tegen de strekking die er in ligt, dient gewaarschuwd. Voor ons die den codex doorwerkten, rijst er nog steeds een andere Rubens op, een Rubens die ons niet vreemd aandoet, waar wij ons mee vertrouwd gevoelen, die niet zoo fier is over zijn schilderkunst als wij over hem, dien we begrijpen als mensch, als een der onzen.
Ten slotte meenen we toch, als critisch nalezer van het gepresteerde werk, nog te moeten aanteekenen dat die correspondance annotée, zoo goed als geen nota's bevat welke niet bij Rooses te vinden zijn. Die nota's waren best op naam van den verdienstelijken werker die ze leverde, gebleven. En dan, sedert Rooses is er voor een en ander détail van Rubens' briefwisseling ook wel meer klaarheid gevonden. Ten ware door ‘annotée’ de beschouwingen te verstaan waren, die Colin tusschen de brieven inlascht, en die ons vooral de meening van Colin doen kennen. We denken b.v. op de ‘francophobie bien connue’, die hij gist.
F.P.
| |
André Bellessort: Athènes et son théâtre. - Librairie académique Perrin. Paris. - 12 fr.
Schrijver heeft de tien voordrachten gebundeld welke hij te Parijs, en indien ik mij niet vergis, verleden winter ook te Brussel gaf, om de meesterwerken van het Grieksch tooneel vatbaarder te maken voor een uitgebreider publiek, en ‘ces figures qui depuis deux mille cinq cents ans, s'imposent à l'imagination et ont symbolisé pour tant d'esprits le tragique de l'existence’, dichter bij ons te brengen. Geen droog analyseeren van de werken der drie groote Atheniaansche tragicussen - want slechts te Athene bloeide het treurspel - Aeschylos, Sophocles, Euripides. Na een beschrijving van Athene, zijn bevolking, zijn tooneel, bestudeert schrijver de groote menschelijke gevoelens, de liefde, de vaderlandsliefde, het godsdienstig gevoel, zooals ze opgevat worden in de stukken die tot ons gekomen zijn. Enkele hoofdstukken worden verder
| |
| |
gewijd aan de bloedige tragedie der Atriden; aan Oïdipous en zijn geslacht, zoo vreeselijk door de fataliteit vervolgd; aan den oorlog tegen Troje, die zooveel onheil stichtte; eindelijk aan het romantisme van Euripides, en aan Aristophanes en zijn tijd.
In een sobere, keurige taal, met diepe kennis van zaken, fijnen opmerkingsgeest en warme bewondering wordt ons dit alles voorgesteld. En uiterst interessant is het na te gaan hoe verschillend hetzelfde onderwerp door de drie groote dichters opgevat en vertolkt wordt.
L.D.
| |
Noémi Stricker: Filles de Jephté. Journal d'une Allemande pendant la guerre. - Editions Excelsior. Paris. - 12 fr.
Dit boek is niets dan de lange klacht van een Duitsch meisje, dat, ter wille van den oorlog, niet trouwen mocht. Met walgelijke openhartigheid, men zou kunnen zeggen, met schaamteloosheid, bekent ze haar behoefte - haar lichamelijke behoefte, - aan een man, en drukt zij haar grieven uit tegen den oorlog, die haar veroordeelde tot gedwongen maagdelijkheid. Ze geeft zich dan ook aan haar verloofde, die naar 't leger vertrekt, en wanneer hij sneuvelt, wordt ze weldra op zijn vader verliefd. Toch acht zij het haar plicht dezen laatste te biechten wat er tusschen haar en zijn zoon gebeurd is. Hij is echter te hoog boven de gewone moraal verheven, om zich daaraan te storen. Hij sterft echter door een ongeval. Weer is haar hoop verijdeld. Dat Duitschland intusschen den oorlog verliest kan haar niet veel schelen. Van de revolutie verwacht ze slechts dat men recht aan de vrouw zou laten wedervaren: d.i. geen verschil maken tusschen de gehuwde en de ongehuwde vrouw; het recht tot het kind voor elke vrouw; nieuwe wettelijke vormen voor het huwelijk. Ze kan niet begrijpen dat deze eischen, niet door alle vrouwen worden gesteund. Duitsch van gevoel en uitdrukking.
L.D.
| |
William Mc Fee: No Castle in Spain. - Bernhard Tauchnitz. Leipzig. - Librairie Gaulon et Fils. Paris. - M. 1.80.
Yvonne, een meisje dat haar kost te New-Xork verdient, is verliefd op een reeds twee maal gedivorceerden man, die haar liefde niet eens vermoedt, en slechts vriendschap voor haar heeft. Uit wanhoop huwt zij met een millionnaire uit Zuid-Amerika. En komt terecht in een streng nog midden-eeuwsch traditionalistisch Spaansch midden. Ze kan er natuurlijk niet aarden, loopt weg, beleeft allerlei avonturen, en wordt eindelijk gered door dezen dien zij bemind, en alles komt goed. Want ze hebben geen van beiden veel begrip van huwelijksplicht of beteekenis van het sacrament; daarbij komt de verlaten echtgenoot, die zich heel snel getroost heeft, zeer geschikt te sterven.
Een weinig lang voor het onderwerp, maar men leest tot het einde zonder verveling.
L.D.
| |
A.A. Milne: When we were very young. With decorations by Ernest H. Shepard. - Bernhard Tauchnitz. Leipzig. - Librairie Gaulon et Fils. Paris. - M. 1.80.
Dit boekje is als een vervolg op ‘Winnie-The-Pooh’, en is al even kostelijk; een reeks gedichtjes, waarin we de gebeurtenissen kunnen volgen van Christopher Robin en zijn vriendjes. Geestig en fijn, vol humor en fantazie, zooals alleen Engelschen dat kunnen. Tusschen de beste. Buchingham Palace, Teddy Bear, The King's Breakfast, Nursery Chairs, The Christening, enz., enz. Daarbij komen de leukste prenten, die op zichzelf reeds volstaan om kinderen - en ook groote menschen - te amuseeren.
L.D.
| |
Thomas Beer: Mrs. Egg and other Barbarians. - Bernhard Tauchnitz. Leipzig. - Librairie Gaulon et Fils. Paris. - M. 1.80.
Acht ‘short stories’, die min of meer een geheel vormen. Schrijver, een jonge Amerikaan, heeft eene goede pen en kan leven scheppen. Er zijn buitengewoon goed getypeerde figuren in deze bladzijden; vooral Mrs. Egg zelve, die een groote melkerij bestuurt; en Mr. van Ech, een paardenteeler, twee menschen van den ouden trant. Hun kinderen en klein-kinderen, waarvan sommigen den modernen stroom volgen, terwijl anderen de tradities getrouw blijven, zijn insgelijks goed geschetst. Niet heel fijn of dichterlijk, ook niet heel verheven van ingeving, maar wel onderhoudend.
L.D.
| |
| |
| |
Olivier Leroy: Mes beaux Amis. Intimités enfantines. Coll. ‘Courrier des Iles’. - Desclée de Brouwer. Paris. - 15 fr. belges.
Schrijver, een Dr. in de Rechten en in de Letteren, heeft reeds verscheidene werken uitgegeven over ethnologie, of over zonderlinge verschijnselen van het mystieke leven; insgelijks over literaire critiek. Van een gansch anderen aard is dit nieuwe boek. Van zijn twee aangenomen kinderen, Jojo en Lalette, heeft hij gedurende enkele jaren opgeschreven wat hem in hun woorden of daden bijzonder trof. En op zekeren dag heeft hij die nota's in een boekje verzameld. Geen verzinsel, geen opsiering, geen dramatiseeren; het eenvoudig blootleggen van de ziel, en de mentaliteit; van een jongetje van vier tot acht jaar, van een meisje van twee tot vier jaar. En het is een zeer aangename lectuur.
L.D.
| |
Gustave Daumas: Disciplinés. Préface par l'Abbé Henri Escoffier. - Coll. ‘Problèmes d'Education’. - Desclée de Brouwer. Paris. - 15 fr.
Schrijver, bestuurder van den ‘Cours St. Louis’, door hem 25 jaar geleden te Parijs gesticht, insgelijks voorzitter der syndikale kamer van het vrij Onderwijs, legt zijn gedachten en methoden over opvoeding in dit boek uit. Kinderen opvoeden is eene kiesche, moeilijke zaak, zoowel voor ouders als voor leeraars, en die taak is in de laatste jaren niet gemakkelijker geworden. In het licht van het katholiek geloof, onderzoekt schrijver die kwestie, zoowel van het standpunt der leerlingen als van dat der leeraars, en drukt bijzonder op de noodzakelijkheid den wil bij de kinderen te ontwikkelen, den wil tot het goede, den haat voor de zonde, de wilskracht om aan de bekoring te weerstaan. Terzelfder tijd zet hij de opvoeders aan de liefde voor kunst en schoonheid, die zooveel kan bijbrengen om de ziel te veredelen, bij de kinderen aan te kweeken.
Een goed boek, vol gezonde gedachten.
L.D.
| |
Luce Laurand: Les Fils d'Or. - Editions Jean Crès. Paris.
De roman van de jonge Arlette, vroegtijdig wees gebleven, en door haar grootmoeder opgebracht in een dorpje der Pyreneeën. Met al haar vezels is zij gehecht aan de herinneringen uit het verleden, dat toch vol smart is, want haar vader pleegde zelfmoord uit liefde voor eene vrouw die de zijne niet was, en die hij in 't ongeluk stortte, terwijl zijne vrouw van verdriet stierf. Arlette blijft weldra heelemaal alleen op de wereld: ze leidt een leven van sacrificie, en wordt niet zelden beloond door ondankbaarheid en miskenning. Om de vriendin uit hare kinderjaren te redden zal ze alles opofferen, haar liefde en hare goede faam. Eindelijk komt alles goed. Michel's liefde geldt haar alleen, en hij toch heeft nooit aan haar getwijfeld, hoe zeer zij ook belasterd werd.
Nog al elementair, niet heel origineel; maar niet zonder talent. Mooie bladzijden, hier en daar.
L.D.
| |
Dr. Marie van der Zeyde: Hadewijch. Een studie over de mens en de schrijfster. - 1934, Groningen, Wolters. 212 bl. Ing. f. 2.90; geb. f. 3.90.
Het geval Hadewijch is zoo ingewikkeld, en zoo overvol van elementen van historischen, aesthetischen, religieusen, psychologischen, cultuurhistorischen aard, dat het in den grond wonder baart zoo haar figuur niet meer dan tot heden het geval was, den speurzin der geleerden gaande maakt. Juist de complexiteit van haar verschijning, samen met de karigheid der vaste inlichtingen omtrent tijdsatmosfeer, zijn in den grond misschien van zulken aard dat zij menigeen afschrikken. Het is geen toeval dat in de laatste jaren vrouwen zich tot het problema aangetrokken gevoelden; behalve Pater Van Mierlo hebben in de 20o eeuw alleen Juffrouw Snellen en nu Dr. M.H. van der Zeyde de taak aangedurfd. Er is inderdaad in Hadewijch zooveel specifiek, uitgesproken vrouwelijks, zooveel dat rechtstreeks uit de vrouwelijke gevoelspsychose ontspringt, zooveel dat slechts door intuïtie te benaderen is, dat de behandeling door tevens literair-historisch onderlegde ‘blauwkousen’ veel kans heeft tot een juister belichting van de ondanks alles mysterieus gebleven persoonlijkheid der dertiende eeuwsche dichteres. Dit is alleszins het geval met het werk van Dr. M.H. van der Zeyde.
Het best is dan ook de schrijfster waar ze de persoonlijkheid van Hadewijch tracht te ontleden, vooral in het eerste deel. We hebben hier inderdaad een eerste poging,
| |
| |
om met aanwending van de nieuwste uitkomsten der psychologie, vooral der ‘Religionspsychologie’, een zielsbeeld van de dichteres uit te teekenen dat op vele punten bevredigt. Op andere punten zal men de uiteenzetting slechts met omzichtigheid aanvaarden, o.m. waar ze al te roekeloos omspringt met begrippen als telepathie, psychopathie, supernormale begaafdheid e.d. Haar standpunt is overigens het volgende: ‘En mij persoonlik moet het van het hart, dat ik de vraag of Hadewijch in dogmaties opzicht precies binnen de grenzen van de Katholieke leer gebleven is, en of zij zich al of niet wenste te onderwerpen aan het kerkgezag, niet heel essentieel kan vinden. Ons oordeel over haar persoon, haar karakter, haar ernst, haar vroomheid, haar trots, haar intellect, haar oprechtheid, haar oorspronkelijkheid, is van het antwoord op die vragen onafhankelik.’ (bl. 50). Streng genomen beïnvloedt de oplossing van de vraag in het eerste deel van dit standpunt inderdaad niet de aesthetische of litteraire waarde van een schrijver. Maar de onafhankelijkheid waarvan spraak in den tweeden zin staat niet zoo vast als Dr. Van der Zeyde het met stelligheid beweert. Zij stipt intusschen zorgvuldig telkens aan waar Hadewijch volgens haar van het katholieke dogma afwijkt. Maar aan een andere zijde reduceert ze tot een minimum het godsdienstige en het kerkelijk-leerstellige ferment dat het leven van den enkeling als van de gemeenschap doordeesemde. De fout zit hem hier dat ze Hadewijch beschouwt als een moderne vrijzinnige. Er zijn ook katholieken die meenen dat Hadewijch niet steeds orthodox in haar uitlatingen is, maar de achtergrond, het geestelijk klimaat waarin ze leeft en ademt, dat haar doen en denken doordringt, is essentieel katholiek. En Dr. Van der Zeyde heeft dat geestelijk klimaat in bedenkelijke mate verwaarloosd.
Voor het overige waardeeren wij ten zeerste de uitkomsten die deze verhandeling biedt, gefundeerd als ze is op een omvangrijke voorstudie in disciplines van uiteenloopenden aard. Haar verklaringen van Hadewijch's gedichten zijn dikwijls even aanvaardbaar als die van Van Mierlo, en haar stylistische beschouwingen zijn voortreffelijk; bij haar theorie over de dubbelbeteekenissen staan wij evenwel sceptisch. Dichters met ingewikkeld gemoedsleven die tevens de taal volkomen beheerschen, kunnen wel eens dubbelbeteekenissen verwerken - ik meen dat de schrijfster, behalve bij Leopold ook bij Boutens ten minste een paar voorbeelden had kunnen vinden, - maar een systematisch gebruik ervan kan men bij een dichteres als Hadewijch bezwaarlijk verwachten, en door onze onvolledige kennis van haar middelnederlandsch, nog moeilijker bewijzen.
Dr. T.D.
| |
L.C.T. Bigot, Het Kind, met medewerking van Prof. Dr. Ph. Kohnstamm en Drs D.H. Ten Seldam. - 3o druk. - 1933. Groningen, Wolters. - 143 bl. Ing. f. 1.90, geb. 2.25.
Een glasheldere uiteenzetting, ten behoeve van de leerlingen der kweekscholen, van de ontwikkeling en de opvoeding van het kind in zijn verschillende levensperioden. Het is een uitstekende basis voor de latere studie der algemeene paedagogiek; enkel op de hoofdzaken nadruk leggend, maar niettemin niets in de schaduw latend, de laatste theorieën vermeldend, een aantrekkelijke rustige manier van voorstellen, kortom een werkje dat we zelfs in de handen van onze onderwijzers wenschen te zien. Voor onze normalisten is het minder geschikt daar het de grondsdienstige elementen in de opvoeding totaal onverlet laat.
Dr. T.D.
| |
L. Op de Beek: Pirre. Met teekeningen van Theo Op de Beekcc. - 1933. Davidsfonds, Jeugdreeks no 12. - 115 bl.
Afgezien van het feit dat we hier den gemakkelijksten en wat al te zeer beoefenden vorm van het jongensboek hebben, nl. de opeenvolging van een aantal rakkersstreken zonder veel onderling verband, dient toegegeven te worden dat ‘Pirre’ onder zijn maatjes in de jeugdliteratuur een even goed, en in menig opzicht een betere figuur slaat dan vele andere. Ik wijs vooral op twee verdiensten: de taal is vrij correct Nederlandsch, wat niet belet dat ze kwiek en lenig is, en de grappigheid wordt nergens verward met trivialiteit. Daarom: een goed jongensboek!
Dr. T.D.
| |
| |
| |
Een keur uit Jan van Stijenvoorts Refereynenbundel Ao 1524. Met een inleiding en aanteekeningen door Dr. Luc. Indestege. - 1934. Maaseik, Van der Donck-Robijns. XIV% 75 bl.
‘... Hebben we het plan opgevat, uit het oorspronkelijke handschrift een keur samen te brengen van refereinen, die om hun schoone vorm of om hun geestrijke inhoud, ons, moderne menschen, vermogen te interesseeren en ontroeren. De keuze viel op een drie-en-twintigtal refereinen, waarin het leven van die tijd onverwoest tot uiting komt.’ Aldus de uitgever in zijn inleiding. De refereinen van J. van Stijenvoort zijn slechts sedert de uitgave door Dr. Lyna en Dr. Van Eeghem in 1930 het publiek toegankelijk geworden. En hier hebben we inderdaad een keus die getuigt van securen zin voor schoonheid. Ten bewijze haal ik het amoureus refrein ‘Dat ick doert sceyden by verdriet’ dat, afgezien van een overigens zeer zwakken renaissanceinslag, zuiver en klaar klinkt als een middeleeuwsch volkslied. Al beantwoordt het, samen met verschillende andere, niet aan de omschrijving uit de inleiding, nl. ‘waarin het leven van die tijd onverwoest tot uiting komt’, toch zal de lezer er zich niet over beklagen.
Wat de eigenlijke tijdsrefereinen betreft, als b.v. ‘My dunckt tis al mal een mal andere’, zij vertoonen in hun schamperheid treffende overeenkomsten met de pamflet-stukken van den tijdgenoot C. Everaert. Maar hier is de vorm gedrongener en pregnanter; ‘Mer smorgens vondick dat al gheloghen was’ is bijtend als vitriool.
Dr. T.D.
| |
Prof. Dr. P. De Keyser. Folklore en onderwijs. - 1933. Antwerpen, De Sikkel. - 119 bl. 16 fr.
Een deeltje uit de Brochurenreeks der Vlaamsche Opvoedkundige Vereeniging, dat in de onderwijswereld heel wat belangstelling zal wekken voor deze interessante wetenschap, en tevens klaarheid scheppen over haar doel en haar methodes. Men zal vooral de inleiding met genoegen lezen: een synthetisch overzicht van wezen en ontwikkeling der folklore-wetenschap. De opsomming van het folkloristisch materiaal wordt gegeven aan de hand van A. Gittée's ‘Vraagboek’, terwijl we enkel kunnen bereuren dat het tweede deel: ‘Het folkloristisch onderwijs’ niet de uitbreiding gekregen heeft waarop het recht had.
Dr. T.D.
| |
Nico van Suchtelen: De tuin der droomen. Comedie der liefde in vijf bedrijven 2o druk 1933. N.V. Wereldbibliotheek. Amsterdam.
Deze tweede druk verschijnt juist twintig jaar na den eersten. Men zoekt te vergeefs naar de noodzakelijkheid ervan, tenzij men tot allen prijs een specimen in omloop wilde houden van die vooroorlogsch tooneelliteratuur die inderdaad ‘litteratuur’ in den allerpejoratiefsten zin van het woord was en als reactie de ergste expressionnistische excessen uitgelokt heeft. De eenige indruk die den lezer - van toehoorders durf ik niet gewagen - bijblijft is dat er ontzettend veel gepraat en ontzettend veel vooze en goedkoope levensphilosophie aan den man gebracht wordt in een dun psychologisch gevalletje met een zekere Olga als hoofdpersoon. Deze Olga is een in literatuur geconfijte ‘vamp’, of liever in goed-rond Hollandsch van 1913, ‘'n kreng,... 'n kanalje,... 'n nest’, die alle mannen om haar doodelijk ongelukkig maakt, en par ricochet dier mannen vrouwen eveneens. Maar het blijft alles zonder heftigheden en revolverschoten, en het loopt uit op een zeer verwonderlijk ‘happy end’.
Dr. T.D.
| |
Dr. Jos. J. Gielen. Belangrijke Letterkundige Werken. Leidraad bij de studie der Nederlandse Literatuur. Deel III. De nieuwe Tijd. - 1933. Purmerend, J. Muusses.
Bij dit derde deel zou men enkel de waardeering kunnen herhalen waarmee we de verschijning van de beide vorige bundels aangekondigd hebben. En de gewone lezer zal er wellicht nog meer redenen tot opgetogenheid in vinden. We treffen er immers de ontleding en bespreking in aan van veertien werken - gedichten, romans, tooneel - van tijdgenooten, en wel algemeen bekende werken van min of meer representatieve litteraire figuren. Vooraf gaan vier hoofdstukjes: Gedichten van Guido Gezelle (van den medewerker van Deel II, P.A. Eggermont), Tachtiger Poëzie, De Poëzie van na den Wereldoorlog, en Poëzie van Zuid-Afrika. Vooral de uitstippeling van Gezelle's
| |
| |
ontwikkelingsgang munt uit door haar voortreffelijke paedagogische helderheid. Niet minder te waardeeren zijn de overige uiteenzettingen, waaronder vooral opvalt de behandeling van Vermeylen's Wandelende Jood. Veel kwaliteiten vindt men hier vereenigd: een fijn aanvoelende aesthetische zin, een pedagogisch inzicht van het beste allooi, benevens een ongewone nauwgezetheid wat feiten en datums betreft, en ten slotte een sympathieke afwezigheid van alle schoolsche stroefheid. Zoodat, evenzeer als de vorige bundeltjes, deze verzameling besprekingen geroepen is om vele diensten te bewijzen aan studenten in de letterkunde en, vermits het de ontleding brengt van eenige der meest beteekenisvolle werken van dezen tijd, evenzeer aan gewone lezers die een betrouwbaren gids wenschen om hen, boven het oppervlakkige lezen uit, binnen te leiden in het vollediger begrijpen en aanvoelen der litteraire schoonheid.
Dr. T.D.
| |
R.M.J. Kreemers: John Galsworthy als tooneelschrijver. Verhandeling 320 van de Katholieke Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding. - 1934. Brussel, De Standaard. 83 bl.
Elders heb ik reeds een en ander gelucht van mijn bezwaren tegen de manier van schrijven van Dr. R. Kreemers, zoodat ik daar verder niet hoef op terug te komen. Wat den inhoud van deze studie betreft, er is zeer veel goed in aan te wijzen, naast details die minder bevredigen. Zonder meer te waardeeren is de ontzaglijke gedocumenteerdheid van den schrijver: er is bij ons niemand die de moderne Engelsche litteratuur kent als Dr. Kreemers. Dat stelt hem in de mogelijkheid een centrale figuur als Galsworthy naar behooren te situeeren, en zijn tooneelwerk aan een nauwgezette analyse te onderwerpen. Zijn besluit is het volgende: ‘Niemand zal het ons dus kwalijk nemen dat we... voor Galsworthy den eeretitel opeischen van een der belangrijkste maatschappelijke tooneelschrijvers van onzen tijd.’ Maar we zouden het evenmin kwalijk genomen hebben, indien schrijver de drama's en comedies van Galsworthy toch even getoetst had aan de speciale eischen van het tooneel. Dat doet hij nergens. Een stuk als ‘Strife’ is inderdaad een literair monument, en als leesstof voor studeerenden in de letterkunde is het een ideale tekst om er allerlei wetten en voorschriften aan te demonstreeren, zooals het ook, samen met zijn ander dramatisch oeuvre, een dankbare stof is voor diepzinnige beschouwingen over economische en sociale toestanden. Maar of het hem doet op de planken? Dr. Kreemers gaat te achteloos voorbij wat b.v. J. de Bruyn in dit tijdschrift, en W. Nieuwenhuis in ‘De Maasbode’ over hem meenen. Het oordeel van dezen laatsten kan excessief klinken, maar er schuilt toch nog meer waarheid in dan in wat Dr. Kreemers op bl. 21 zonder eenigen schijn van bewijsvoering zegt: ‘In dit opzicht is Galsworthy zeker hyper-modern.’
Dr. T.D.
| |
Dr. Raph. Kreemers: De hedendaagsche Engelsche roman. Kritische bronnenstudie, bibliographie en alphabetisch register. - 1933. Leuven, De Vlaamsche drukkerij. - 67 bl. 10 fr.
Zooals de titel het aanduidt is dit een uitvoerige bespreking van een reeks werken die over den modernen, Engelschen roman handelen, nl. de studies van I. Marinoff, J. Warren Beach, Dr. Veldkamp en Weygandt.
Dr. T.D.
| |
F. Cuttaz: Le Juste. Précieux effets de la Grace sanctifiante. Nouvelle édition revue et augmentée. - J. De Gigord. Paris.
Het is van hoog belang voor ons, leeken, onzen godsdienst grondig te kennen. Daarvoor is het bovenvermeld boek voortreffelijk aangewezen. ‘Le Juste’, is ‘de naam der ziel in staat van genade’. En schrijver is er volkomen in gelukt een volledige studie der genade, voor eenieder bevattelijk, te schrijven. Naarmate men vordert, beseft men, verwonderd en zelfs beschaamd, hoe onwetend men is waar het de genade geldt, het fundamenteel mysterie van ons katholiek leven, rijk aan onvergelijklijke schatten, welke door de meeste geloovigen zoo weinig gekend of zelfs vermoed worden. Waarin bestaat de staat van genade; welke is er de onmiddellijke uitwerking van; bij de kinderen zoowel als bij de volwassenen. Welke is van een anderen kant, die uitwerking, heelemaal onderscheiden van de genade, maar er uit voortvloeiend: Gods verblijf
| |
| |
in de ziel, ingeschapen deugden, dadelijke grades, gaven van den H. Geest. Al die kwesties worden uiteengezet met een degelijkheid en een klaarheid, die getuigen van schrijvers diepe kennis van een stof, die hij grondig bestudeerd en waarschijnlijk onderwezen heeft. Wie dit boek leest zal een beter en dieper gedachte van den godsdienst krijgen. Door dit werk begrijpen we beter het wonderbare van die deelneming aan de goddelijke natuur, in ons door de genade teweeggebracht. Een der schoonste hoofdstukken is wel het hoofdstuk ‘Adaption divine’ die ons verheft tot kinderen van God, broeders van Christus, en van de andere rechtvaardigen, door den Vader bemind. Het behelst als de elementen van een heerlijke katholieke sociologie. Het boek zal met nut gelezen en gemediteerd worden zoowel door leeken als door priesters.
F.D.
| |
Peter Benoit's leertijd. Honderd brieven aan zijn ouders uit de jaren 1851-1862. Uitgegeven en ingeleid door André M. Pols. 1934. Uitgeverij ‘De Sikkel’.
André M. Pols heeft een uitstekenden dienst bewezen aan de Vlaamsche musicologie en aan de Vlaamsche cultuur in 't algemeen, met deze brieven uit te geven en te verrijken met een resumeerende inleiding. Vreemd genoeg, of liever kenteekenend voor den tijd, zijn al die brieven door den jeugdigen Benoit, studeerend aan het Brusselsch conservatorium, in 't Fransch opgesteld, ofschoon gericht tot zijn brave ouders die voorzeker enkel vlaamsch onder elkaar spraken. Waar had de jongeling deze kennis van het Fransch opgedaan? Want hij drukt zich gemakkelijk uit. Van waar hem zijn warme, edele gevoelens kwamen, is lichter te verstaan. Wat een hoogstaand man de baanbreker onzer Vlaamsche muziek was blijkt uit dat boek dat aldus een onschatbaar werk wordt in dit jaar der Peter Benoit-viering.
M.E.B.
| |
Essais sur Kierkegaard, Pétrarque, Goethe. Religion et Philosophie. Musique et Poésie. Dessins. - 1 vol. de 328 p. (Coll. ‘Courrier des Iles’, no 4). - Desclée de Brouwer. Paris. - 20 fr.
Dit zeer merkwaardig boek is heel wat omvangrijker, dan de boeken in dezelfde collectie reeds verschenen. Het doet denken aan de lijvige boeken over critiek van den vroegeren ‘Roseau d'Or’, zeer gunstig door den ‘Courrier des Iles’ vervangen. Het bevat vier belangrijke studies, brokken van verheven en diepgaande critiek. De Duitscher Theodor Haecker bestudeert het waarheidsbegrip in Kierkegaard's werk. Zijn scherpzinnige analyse helpt ons dien zonderlingen Deenschen denker, ‘le Pascal du Nord’ zooals hij genoemd werd, beter begrijpen. Maurice de Gaudillac noteert bij Pétrarque de eerste openbaring van die conflicten tusschen den geloovige en den letterkundige, die we sedert de Platonische Academie van Florentië zoo dikwijls in de letterkundige wereld bijwoonden. De groote katholieke critiekschrijver, Charles du Bas weidt uit, tactvol en fijn, over Goethe's laatste liefde. Eindelijk een artikel van Boris de Schloezer over den russischen toondichter Arthur Lourié die, volgens schrijver, in staat is de moderne muziek in diepte te vernieuwen.
Nevens deze vier gewichtige studies bevat het boek ook nog gedichten, schetsen en verhalen, waarvan geen enkel banaal is. Een boek dat ter eere strekt van de bestuurders dezer verzameling.
F.D.
| |
Bernard de Meester: Le Saint-Siège et les Troubles des Pays-Bas. 1566-1579. - Université de Louvain. Recueil de Travaux publiés par les membres des Conférences d'Histoire et de Philologie. 1934.
Veel werd er reeds geschreven over dit somber tijdstip onzer geschiedenis. Minder gekend is echter de rol der Pausen Pius V en Gregorius XIII in den strijd tegen de Hervorming in onze gewesten. Het was een droevige tijd wanneer de ketterij van Luther en Calvyn de helft van Europa van de Kerk losscheurde, wanneer politiek achter den godsdienst schuilde, en zelfs de katholiek gebleven vorsten of wel weinig vast in hun geloof stonden of het zoo flauw verdedigden, dat hun optreden eerder op verraad leek. Filips II bleef onwankelbaar in zijn getrouwheid. Verklaarde hij niet dat hij liever aan zijn kroon verzaakte dan over een kettersch volk te heerschen? Maar wat gezegd van de middelen die hij aanwendde om de ketterij uit te roeien? De gebeurtenissen zijn genoeg gekend, en hoe toen hij eindelijk inzag dat hij zich vergist
| |
| |
had, hij beurt om beurt Don Juan, Requesens en Farnèse zond om de zaken te ontwarren. Te laat echter, want al bleven de zuidprovincies getrouw, de noordprovincies waren voor de Spaansche kroon en voor de Kerk verloren. Filips' politiek had oneindig veel kwaad gedaan. En toch, niet zonder verwondering, stellen we in dit boek vast, dat de heilige Pius V, heelemaal te akkoord ging met 's vorsten politiek van geweld, en zijn volkomen vertrouwen aan Alva betuigde, ja zijn voorkeur uitdrukte voor den ijzeren dwang van den Hertog boven de schrandere gematigdheid van Margaretha van Parma en Kardinaal Granvelle. Ook Gregorius XIII, alhoewel tot meer toegevendheid geneigd, steunde den koning door zijn gezag en keurde zijn politiek goed. En toch liet deze zooveel puinen op alle gebied na in ons diep beproefd land!
Met de grootste objectiviteit, geholpen door een rijke documentatie, heeft schrijver dit onderwerp behandeld en zijn werk is hoogst boeiend en zaakrijk.
L.D.
| |
Romola Nijinsky: Nijinsky. Préface de Paul Claudel. - Denoël et Steele. Paris. - 18 fr.
Nijinsky is een der grootste, zooniet de grootste ballet-danser van onzen tijd geweest. Men noemde hem ‘le Vestris du Nord’. Poolsch van afkomst, werd Vaslav Nijinsky als kind opgenomen op de Keizerlijke dansschool te St. Petersburg, waar hij weldra op den eersten rang kwam te staan. Daarna werd hij verbonden aan den Mariënsky schouwburg te St. Petersburg. Van dan af was zijn loopbaan een reeks van triomfen, niet alleen in Rusland, maar in alle hoofdsteden van Europa en Amerika, waar hij vertooningen gaf. Na enkele jaren begon hij zelf baletten te scheppen, eerst op reeds bestaande muziek, later op muziek speciaal voor zijne scheppingen gecomponeerd; hij werkte vooral met De Bussy, Ravel, Strawinsky, Strauss, en zocht jaren lang om eene adequate noteering der bewegingen van den dans te vinden. Een rijk begaafde artiest was hij, in zijnen aard een echt genie, met het droomend, dichterlijk, onevenwichtig temperament der Russen. Maar die schitterende carrière werd schielijk op de treurigste wijze verbroken. Pas vijf-en-dertig jaar oud, werd Nijinsky waanzinnig. Nu bevindt hij zich in een sanatorium te Kreuzlingen.
Het boek door zijne vrouw geschreven, is waard gelezen te worden. Het geeft een interessanten kijk op de opleiding en het leven van de kunstenaars van den dans; en vooral over het wezen zelf van den dans: over de vooroorlogsche hoogere sferen te St. Petersburg, en over vele andere kunstenaars, zangers, dansers, toondichters van dien tijd.
L.D.
| |
Ivan Bounine: Le Village. Traduit du russe par Maurice. - Librairie Stock. Paris. - 15 fr.
Dit boek is het beste vooroorlogsch werk van Ivan Bounine, aan wie de nobel prijs verleden jaar toegekend werd. Het geeft het leven weer van een gewoon russisch dorp, dat als een zinnebeeld is van heel het Rusland der Tzaren. Erg naturalistisch is de beschrijving; uiterst zwart en brutaal. Dat dorpje verloren in de steppe, wordt afgeschilderd als een echte mesthoop van vuilheid en dronkenschap, van luiardij en losbandigheid, enz., enz. Geen walgend detail wordt ons gespaard. De menschen leven erger dan beesten. Maar trots alles komt het menschelijke nu en dan, hoe vluchtig ook, te voorschijn, in die droomende melancholie, die passieve gelatenheid voor het noodlot, die sentimenteele dichterlijkheid, dat vaag verzuchten en gemis aan evenwicht, zoo typisch van de slavische ziel.
Ivan Bounine heeft veel talent, maar dit boek is pessimistisch en neerdrukkend; het geeft ons van Ruslands landelijke bevolking een beeld van diepe, hopelooze lichamelijke en zedelijke ellende: de verbeesting van een volk onder een eeuwenlange verdrukking. Maar zou het nu beter zijn?
T.
|
|