| |
| |
| |
[1934/9]
Bij de honderdste Verjaring van Peter Benoit's geboortedag
In de reke van honderd jaar, welke thans ten einde loopt, ligt het ontstaan besloten der Vlaamsch-nationale toonkunst. De persoonlijkheid, die van deze kunst het adequate wezen erkennen zou, staat aan het begin derzelfde eeuw, waarvan het aan den tijd afgedwongen, en aan de geschiedenis overgeleverd resultaat ons integraal toebehoort. Dat het bezit dier nalatenschap op prijs gesteld wordt, bewijzen de feestelijke plechtigheden, welke gepaard gingen met de honderdste verjaring van 's meesters geboortedag. Heel Vlaanderen stond op deze dagen in 't gelid om hulde te brengen aan de nagedachtenis van den meester, in wiens kunst de warm bezielde kracht der Vlaamsche gemeenschap onomwonden tot uiting komt.
Wie het dubbel belang dier kunst niet te schatten weet - dubbel, wijl zulk belang zich in gelijke mate uitstrekt over het leger der uitvoerders en de massa der toehoorders, - wie niet vatbaar is voor de toenaderende en snoerende beteekenis, verbonden aan de strekking zelf van zulk een kunstuiting, kan de zielsverkwikkende geestdrift niet deelen door diezelfde kunst steeds en steeds weer opnieuw bij jong en oud opgewekt. In zoover zulks personen betreft, die er in de kunstwereld een zeker gezag op nahouden, valt zulks te betreuren. Ze doen door hun afzijdigheid niet alleen afbreuk aan het thans algemeen gehuldigd princiep der gemeenschapskunst (in welke Benoit vooraan te plaatsen is!), maar loopen in hun beschouwingen uit op een soort van dilettantisme, waarvan geen heil voor ons volksbestaan te verwachten is. Ze ageeren remmend op de ontwikkeling eener beweging, die nog steeds aller kracht opeischt, en werken het gevaar in de hand, tegen welk wij ons meest van al te weeren hebben, meest van al en nû meer dan ooit, wijl wij ons thans wel degelijk het bezit te verzekeren hebben eener nalatenschap, waarvan het rendeerend kapitaal verre van voldoende uitgebaat is om het ten believe van wie ook nu reeds in het bankhuis van een doctrinair verleden te deponeeren.
We komen het zoo pas nog op ruime schaal waar te nemen: de geestdrift, welke tijdens het leven van den thans gehuldigden
| |
| |
toondichter door diens gewrochten uitgelokt werd, blijft trots het verloop van jaren zichzelf gelijk. Het jong geslacht moge totaal ontgroeid zijn aan de alsdan heerschende sfeer, - een sfeer, in wier begrensdheid Benoit zich nochtans te bewegen had en aan wier ‘gepflogenheit’ hij zich geenszins te onttrekken zocht, - een sfeer, die ten slotte de haar ontbrekende ruimte en de haar verheffende wijding erlangen zou in het onbegrensd en grandioos domein van 's meesters kunst. Hoezeer echter ook ontgroeid aan die sfeer, het geslacht van heden, of liever de gemeenschap van heden, betoont dezelfde ontvankelijkheid en laat zich vervoeren door eenzelfde geestdrift, zoodat aan het actueele tijdsbeeld niets anders meer ontbreekt dan de aanwezigheid van den meester aan het hoofd der scharen om nog eens het moment, het spannend moment te doorleven, waarvan destijds de erkenning en de bezegeling van het Vlaamsch nationalisme in de muziek afhong.
Maar juist dit eene, het niet-aanwezig-zijn van den meester in eigen persoon, is door het huidig geslacht, 't zij al of niet bewust, als een gemis te voelen. 't Strookt ongetwijfeld met de bestemming van een voldragen kunstwerk, dat het afgescheiden van zijn schepper, volkomen voor zichzelf borg staat. Zoo het enkel daarom ging, zouden we hier dit punt niet moeten aanraken. Rijk genoeg zijn we immers aan kunstenaren in wier vermogen het ligt den in tonen vastgelegden inhoud over te brengen op het klankmateriaal, dat door Benoit's partituren in beslag genomen wordt. Zoo we desniettemin zijn afwezigheid als een nagelaten leegte voelen, dan is de oorzaak daarvan te vinden in den nimbus, waarin de figuur van Benoit meer en meer voor ons te verzwinden dreigt.
Nog enkelen houden zich vast aan de persoonlijke herinneringen, welke zij van den meester bewaard hebben, en enkele dier herinneringen reiken nog ver genoeg om doorzicht te verleenen op de groote evenementen in diens loopbaan. Voor hoe lang nog? Tot ook de wind die bladeren afschudt en den kalen boom ons overlaat.
't Valt intusschen, hoe beschamend dan ook, niet te loochenen, dat we beter ingelicht zijn over de persoonlijkheid en het streven der meesters uit het buitenland, dan over de persoonlijkheid en het streven van den geprezen kunstenaar, die door tijd, afkomst en door het belang zijner kunst zoo dicht bij ons staat. Geen bijzonderheid betreffende deze buitenlandsche meesters, welke niet getoetst werd aan de werkelijkheid, niet afgewogen werd in de balans van den
| |
| |
heerschenden tijd, niet opgeteekend en geboekt is geworden. En geen vrees is in die landen te koesteren dat de latere geslachten zich eens vervreemden zullen van hetgeen van den scheppenden kunstenaar uit hun ten deele viel.
Hoe staan wij in dit opzicht tegenover Benoit. Wat beslist weten wij van zijn afkomst, zijn kinderjaren, zijn vorming, zijn aanraking met de menschen en aanvoeling van den tijd, zijn levenswandel...? Wat over het ontstaan zijner werken? hun vóór- en nageschiedenis? En wat vindt het nageslacht voorhanden dat toelaat door te dringen tot de kern van zijn omvattende persoonlijkheid.
'k Stel hier die reeks van vragen om ze door den lezer zelf te laten beantwoorden. Geenszins uit geringschatting van wat verricht werd (waarvoor ik mij overigens wel wachten zou), maar om zonder verwijl tot de slotsom te komen dat er niets definitiefs in dien zin te verrichten viel, zoolang de aanvankelijke taak, bestaande in het geduldig verzamelen van het verspreide en nog voorhanden zijnde materiaal, - zoolang die minst van al te verwaarloozen taak niet over heel de schaal was doorgedreven. 't Resultaat van het eene leidt naar het resultaat van het andere. En een en ander moet in het bereik gesteld worden van het algemeen, opdat het eenieder gegeven zij het proces in heel zijn verloop te volgen. Zoo het anders geschiedt ontstaat zelfs in de beste gevallen een verwarring, welke bij beter overleg had kunnen voorkomen worden.
Een alleszins sympathiek staaltje van voorbarigheid in dit opzicht wordt geleverd door het nochtans voortreffelijk boek van Herman Baccaert ‘Een kampioen der Vlaamsche Gedachte’, 15 jaar geleden verschenen. 't Belicht op treffende wijze een der vele zijden van Benoit's persoonlijkheid. Maar wat aan dit boek had moeten voorafgaan en waarop Benoit in de laatste jaren zijns levens schier onophoudelijk aandrong, nl. de heruitgave, de kritische heruitgave van zijn geschriften, ontbreekt.
Het gaat hier om uiterst zeldzaam geworden stukken, waarin 1o het Vlaamsch nationalisme in de muziek afgeleid wordt van het universeel wezen der toonkunst, 2o de daarop aansluitende leer in hare hoofdlijnen is vastgelegd, 3o het volledig eenheidsplan tot inrichting van het muzikaal leven in Vlaanderen wordt uiteengezet. Stukken bijgevolg, waarvan het actueel belang niet geslonken is, - stukken bovendien, welke tot leiddraad dienen moeten aan allen, die
| |
| |
door beroep, ambt of door stand een rol ten opzichte van het Vlaamsch muzikaal leven te vervullen hebben.
Hoe dieper men in den geest van Benoit's werk doordringt, hoe meer men er zich overigens rekenschap van geeft dat zijn beteekenis van scheppend kunstenaar en van grondlegger onzer muzikale zelfstandigheid niet van elkaar te scheiden zijn; in beide gevallen treedt wel degelijk dezelfde domineerende persoonlijkheid naar ons toe, - een persoonlijkheid, die gelijk welke gedaante zij aanneemt, dezelfde macht uitstraalt.
Het kader, dat zich om die dubbele gedaante van den meester sluit, wordt opgetrokken door de ‘Société de Musique’, de machtige Antwerpsche vereeniging, welke indertijd aan de spits stond van het muziekleven in ons land. Meer dan een herinnering is van die glorie en dit dertigjarig bestaan niet bewaard gebleven. 't Is nochtans langs het bestaan dier maatschappij om, dat wij ons een gedacht te vormen hebben van het muzikale Antwerpen van dien tijd, en van den grooten invloed, die Benoit daar als toondichter, leider en bezieler op uitoefende. De geschiedenis van dit verleden ontbreekt voorloopig nog, - geschiedenis nochtans, die in haar geheel beheerscht wordt door de personaliteit van denzelfden Benoit, dien wij ons over heel de lijn terug voor oogen te brengen hebben.
Door de stichting der Antwerpsche Muziekschool richtte Benoit het gebouw op dat voorbestemd was het idee der Vlaamsch-nationale toonkunst ongeschonden van geslacht tot geslacht voort te zetten.
In dit gebouw trad Benoit op als de heerscher en wetgever, naar de beteekenis door de Oudheid aan het gezag verleend. Vandaar uit waakte Benoit op de uitbreiding van het toonkundig Vlaamsch kunstleven, deugdelijk bevestigend wat de bewondering der geestdriftige bevolking hem bij zijn verschijnen gewonnen gaf, voorbereidend en aanwakkerend wat slechts door vorming te verkrijgen en slechts door de toekomst te verwezenlijken viel, - niets verwaarloozend van het vele dat erlangd wordt door een inrichting, welke trots haar strengnationalen grondslag en uitbouw zich op het universeel peil der toonkunst stellen moest, en alles vereenigend wat in verband met uitvoering en schepping zich richt naar concertzaal, kerk en tooneel.
De meesten onzer weten enkel van ‘hooren zeggen’ hoe zwaar een strijd Benoit te leveren had voor het behoud zijner School en voor het naleven der door hem vastgelegde kunstprinciepen. Van ‘hooren zeggen’ is ook wel iets geweten betreffende de onover- | |
| |
komelijke moeilijkheden, welke gepaard gingen met de verheffing der Antwerpsche Muziekschool tot Koninklijk Vlaamsch Conservatorium. Doch slechts zeer enkelen kennen voldoende de toedracht der zaken om zich de bovenmenschelijke krachten te kunnen indenken waarover Benoit beschikken moest, ten einde zichzelf, zijn School en zijn ideaal niet volledig prijs te geven.
Het moet gezegd! Zooveel als niets meer wordt medegeleefd van wat in den persoon van Benoit voor ons doorleefd is geworden. Wij kunnen ons, Gode zij dank, beroepen op het bezit van Benoit's gewrochten; de nimbus, waarin hij zelf aan het nageslacht verschijnt, herleidt evenwel zijn persoonlijkheid tot een soort van mythe, waarmede het verleden desnoods wel herdacht, niet echter hersteld kan worden.
Een mythe dan, waarvan Benoit de held zou wezen!
Wat levert zulk een mythe ons op? De legende van ‘de locale grootheid’! In menig geval: van ‘de locale grootheid op zijn smalst’! Een legende, alleszins elastisch genoeg om naar believen tot lof of tot blaam van een en dezefde personaliteit versleten te worden. Tot lof, wanneer dusdanige grootheid voornaam genoeg mag wezen, om door het buitenland hartsgrondig benijd te worden, - tot blaam, wanneer men diezelfde grootheid enkel teeren doet op de achting en de bewondering van een volk, dat men liefst geen zeggenschap toekent. De keus is vrij, zooals men ziet!
Wat of het bestaan van zulk een mythe al met zich medesleept? Dat er van hoogerhand niet langer rekening gehouden wordt met de desiderata van den meester, - desiderata, die eens toch de inzet waren van het al of niet bestaan van het Vlaamsch Conservatorium. Om ons hiervan te vergewissen moeten we niet verder gaan dan het onlangs uitgevaardigde ‘Organiek Reglement’, verband houdend met de bureaucratische unificatie der Belgische Conservatoria. Alleen reeds het feit dat bewust Reglement in zijn geheel gefatsoeneerd werd naar het model der niet-Vlaamsche Conservatoria van ons land, doet zien dat men zich niet gelegen liet aan de essentieele punten, waardoor onze grondige Vlaamsch-nationale instelling afwijkt van de andere.
'k Loop het belang van de zaak niet te buiten, door mijn bewering terloops met een voorbeeld te staven. 't Betreft nl. de vervanging van de door Benoit ingevoerde eindexamens, (diploma-examens) door de elders voorgeschreven, maar door Benoit uitdruk- | |
| |
kelijk verworpen wedstrijden (prijskampen). Oppervlakkig beschouwd schijnt de zaak tamelijk onschuldig, doch in werkelijkheid wordt met die wijziging een Fransch-Belgische geest ingevoerd, welke in strijd is met het Vlaamsch-Germaansch karakter, door Benoit aan de instelling verleend.
Men vergete niet dat heel het systeem van Benoit beantwoordt aan één en dezelfde noodwendigheid, en dat het logisch verband, het geestelijk evenwicht daarvan verbroken wordt van zoodra men hier om gelijk welke bureaucratische reden dan ook, het eene in de plaats van de andere te schuiven zoekt.
Waarmede ik deze parenthese sluit om tot afscheid stil te staan bij de gewichtigste vraag van alle: Wat is in de plaats te brengen van de aldus gewraakte mythe?
Het antwoord hierop is gereed gemaakt door dezulken, die naar dit oogenblik als gewacht hebben voor het volbrengen van een taak, die, langer uitgesteld, wellicht niet meer te verrichten ware. Geen moeite hebben deze werkers zich gespaard om op dezen herdenkingsdag het zoozeer verspreide en nog ruim voorhanden zijnde materiaal bijeen te brengen, zoodat het thans voor eenieder blijken zal hoe ontzaglijk groot een schat wij in Benoit bezitten. Opgedolven zijn alzoo:
- | de stapel van brieven en stukken door Benoit met het oog op zijn Conservatorium gericht aan zijn verkleefden vriend en medekamper Julius Sabbe en aan zijn vertrouweling Arthur Cornette Sr.; |
- | de eveneens talrijke brieven en stukken, gericht aan Max Rooses en aan Julius De Geyter, welke hunnerzijds verband houden met den strijd voor het behoud van de School en met de stichting van het Nederlandsch Lyrisch Tooneel; |
- | het volumineus dossier van de ‘Société de Musique’, dat als de geschiedkundige kroniek te beschouwen is van het muzikale Antwerpen in de tweede helft der 19e eeuw; |
- | de uitgegeven, doch zeldzaam geworden geschriften van den meester; |
- | de familiebrieven, waardoor wij in voeling komen met het intieme leven van den held; |
- | het dagboek van Constance Teichmann, den schutsengel van Peter Benoit; |
| |
| |
- | benevens tal van bescheiden en van bijzonderheden, wier belang zich bij al het andere voegen komt. |
***
Wat faalt er dan nog om de schakel toe te halen?
Niets anders meer dan de arbeid, die hierdoor gevergd wordt, en zeker niet uitblijven zal nu de minst van al te verwaarloozen taak, de taak van opzoeken en verzamelen, op zulke ruime schaal werd doorgedreven. Door de fraai gebundelde en zakelijk besproken brieven uit Benoit's leertijd, waarvan wij de zoo welkome publicatie verschuldigd zijn aan het initiatief van den heer Pols, werd reeds een begin gemaakt met de uitstalling van den opgedolven schat. De uitgave der brieven van familieleden en vrienden, alsmede die van Benoit's persoonlijke brieven aan kunstbroeders en strijdgenooten, zullen dra in hetzelfde raam te plaatsen zijn.
Dank zij de onverhoopte uitbreiding van dit arbeidsveld, wordt Benoit op zijn honderdsten verjaardag zooveel als opnieuw voor ons geboren. Naarmate hij aldus voor ons opnieuw geboren, nieuw weer voor ons opleeft, zullen wij meer en meer den waren glans van zijn persoonlijkheid voor ons zien opstralen, - meer en meer de waarde stijgen zien van de ons door hem rijkelijk toebedeelde, ons onvervreemdbare nalatenschap.
Zoo trede dan in de plaats van den sirenenzang der mythe het epos van de objectieve geschiedenis, en in de plaats van den verdichten held de in zijn volk tronende en door zijn volk te vereeuwigen strijder en kunstenaar.
Lodewijk Ontrop.
Antwerpen, 14 Augustus 1934.
|
|