| |
| |
| |
Godsdienstige Film?
door F. Morlion O.P.
Laten wij beginnen met in dit aktueel onderwerp een onaktueele vraag te stellen: wat is godsdienst? In onze eeuw wordt deze vraag niet veel meer gesteld en nog minder beantwoordt. Wat niet verhindert dat er een groot aantal menschen zijn die bizonder graag over godsdienst praten. Als wij nu nog zouden zoeken naar het godsdienstbegrip waarover het grootste aantal menschen akkoord gaan, dan zouden wij moeten zeggen: godsdienst is een hoogere soort deftigheid. Voor de meeste menschen is iemand die weet dat er in het leven regels zijn, die enkele soorten uiterlijke zonden vlucht en ook enkele uiterlijke vertooningen bijwoont, een godsdienstig mensch. De godsdienst is dus in veel gedachten herleid tot een ceremoniaal en tot een moraal. Hij is in ieder geval een eerbiedige erfenis uit vroeger tijden.
En toch is de godsdienst meer dan dat. De godsdienst is een leven, en een leven met God, en zonder dat leven is alle ceremonieele deftigheid huichelarij en alle moraal een onredelijke band. Het godsdienstig leven is meer dan een kollektie gebaren en gedachten, is meer zelfs dan een zuiver en intens gevoel, het is een mysterieus samenleven met wat alle gedachten en gevoel te boven gaat: God. De godsdienst is voor alles geen beperking in het leven, geen begrenzing van de liefde, de vreugde, de werkzaamheid. De godsdienst is integendeel een grooter liefde in alle liefden, een dieper vreugde onder alle vreugden, een wijder horizon voor alle werkzaamheden. De godsdienst is het mysterie van den mensch die den Onzichtbare kent beter dan zijn eigen zelf, die Hem bemint boven alle aardsche zaken, die om met Hem vereenigd te zijn de wetten der moraal stelt als vaste steunpunten in het leven, die om Hem het lijden niet vreest en soms in versterving en offer het lijden zoekt dat hem van het kwade moet verlossen, die met zijn hart leeft buiten de wereld en de onuitsprekelijke vreugden kent der heiligmakende genade. De godsdienst is een leven dat ons niets doet loochenen en niets goeds doet zwijgen van het menschelijk leven, maar dat ons in al het menschelijke God laat vinden als de diepste en werkelijkste werkelijkheid.
| |
| |
Nu mogen wij vragen: waar is dan de godsdienst in de film? We moeten antwoorden: er is geen enkele kunst waar de godsdienst zoo volledig en zoo hardnekkig is achterwege gebleven als in de film. De literatuur, de plastiek, de bouwkunst, de muziek zijn hier in Europa geboren uit reen godsdienstige traditie, uit een maatschappij die Godr in het middenpunt stelde van het leven. De film is volledig traditieloos geboren, als een product van een eeuw waarin God praktisch uit al de domeinen van het leven was verdreven. De film, heerlijke uitvinding, heeft haar eerste commercieele successen gekend als een bewegende, of liever bibberende pornographie in de gespecialiseerde lokalen van Parijs, zij is vandaar verhuisd naar de foorkramerstenten die voor een sensatiebelust publiek akeligheid moesten leveren, ze is nu geworden de groote volkskunst die den mensch toont aan den mensch, maar den ontgoddelijkten mensch, den sentimenteel of brutaal of geestdriftig heidenschen mensch der XXe eeuw. Een enkel volk loochent God in de film met passie en met overtuiging: Sovjet-Rusland. De andere kapitalistische landen doen zelfs de moeite niet tegen Hem te strijden of aan Hem te denken, ze hebben Hem lang vergeten en vinden Hem zelfs niet schadelijk meer. De godsdienst? Zelfs geen spotlachje, maar een verveeld schouderophalen: wat een anachronisme, dien ouden Heer en Meester, nog zijn neus te laten steken in onze liefdesgeschiedenissen. De film is de wereld der loutere aardsche liefde, gewoonlijk liefde als een lief en zinnelijk spelletje, soms wel liefde als een diepere zieleband, maar dan een louter menschelijke, een louter aardsche band. Het komt als een onmogelijkheid voor dat een filmheld een ander wezen zou kunnen beminnen dan die mooie geschminkte vrouw die hij in zijn rol moet ontmoeten. De moederliefde, de kinderliefde, de vriendenliefde, de volksliefde is reeds een zeldzaamheid in de doorsneefilm. De Godsliefde schijnt er een onmogelijkheid te zijn.
Hoe kunnen wij dan spreken over ‘godsdienstige film’? Kom, wij zullen zoeken in de duizend films der twee, drie laatste jaren en in de weinige oude films die in ons land nog af en toe worden vertoond, naar de magere restjes godsdienst die er nog zijn overgebleven. Men heeft er voor den godsdienst nog een driedubbel gebruik kunnen vinden: godsdienst als folklore, godsdienst als sentimentaliteit, en godsdienst als sensatie.
| |
| |
| |
Godsdienst als folklore
Wanneer een commercieel kineast een film laat spelen in een vreemd en verouderd land dan komt hij dikwijls tot de ontdekking dat hij een kruis, een klooster, een processie, een pastoor kan gebruiken om aan zijn dekor wat lokale kleur te geven. Zoo is het bv. merkwaardig hoe in de meeste pseudo-Spaansche films een kwistig gebruik wordt gemaakt van godsdienstige elementen. Ramon Novarro is in de ‘Zanger van Sevilla’ verliefd op een mooi meisje en hier komt het veel aantrekkelijker voor zoo dat meisje nu novice is in een Spaansch klooster, zoo ze smachtend naar zijn mooie liederen kan luisteren vanuit den kloostertuin waar zooeven het laatste psalmengezang is gestorven. Het kloosterleven wordt hier met allen eerbied bejegend, de kineast doet zijn uiterste best om de zusters waardig en plechtig te doen voorkomen en laat de Moeder overste zelfs uiting geven van gezond verstand wanneer ze de novice aanraadt liever te trouwen. Behalve enkele poëtische ceremonieën toont hij echter niets van het diepere leven dier religieuzen. Hetzelfde zien we in de pseudo-Mexikaansche film ‘Adios’ en een beetje erger in ‘De Gaucho’. Daar zien we waarachtig een verschijning voor het deugdzame meisje (een Saint-Sulpice-Maagd levend geworden met groot gebruik van kaarsen en belichtingen) en daar zien we wat bijna erger is: reen collectie onmogelijke paters, die drakerig preken, die steeds maar brood uitdeelen, zich laten tegen den grond slaan om met bloedend gelaat aan hun vijanden vergiffenis te kunnen schenken en dan op 't laatste een paar mirakels doen om de booswichten heelemaal te bekeeren. Dat alles is bijna even interessant als de akrobatische ontvluchtingen en veroveringen van den Gaucho Douglas Fairbanks zelf. Laatst kon men in een Italiaansche film’: ‘Afscheid aan de Vlag’, nog een dergelijk voorbeeld zien van het dokumentaire gebruik der priesterrol. De mooie infirmiere is met een slag op den mooien
officier verliefd, geeft zich aan hem nog denzelfden avond in zeer poëtisch milieu. De liefde is schoon en andere beschouwingen zijn overbodig: dat alles is zoo natuurlijk, murmelt de minnares, ik zou nu eens een echte zonde willen doen. Daar valt de mooie minnaar en ligt op het ziekbed gekluisterd: nu mag de soldaat-pastoor ook eventjes bijkomen. Hij moet compassie hebben met de twee geliefden die in dit pijnlijk oogenblik geen anderen troost aan mekaar kunnen geven dan eens religieus te trouwen: de soldaat-pastoor vergeet dus de kerkelijke
| |
| |
regels en rubrieken en deklameert in het Latijn de huwelijksgebeden terwijl de twee geliefden hand in hand luisteren en gelooven. Waaraan ze eigenlijk gelooven wordt ons niet duidelijk gemaakt.
En zoo zien we den godsdienst dikwijls als een minder belangrijk maar dokumentair element in een geschiedenis die met den godsdienst niets te maken heeft. We citeeren zoo bijv. ‘Metropolis’ van Frits Lang waar de cathedraal en de bisschop interessant voorkomen als tegenstelling met de fabriek, en waar naast de simplistisch demagogische massa scène ook enkele simplistisch mystieke scènes worden toegelaten, met veel gebeden en met standbeelden die bizonder expressief moeten zijn. We citeeren ‘Notre-Dame de Paris’ monster-film met Lon Chaney, waar ook weer een cathedraal met haar ceremoniën schijnt het best aangepaste dekor te zijn voor de akelige gebeurtenis. Nu laatst werd nog door Raymond Bernard dat ander werk van Victor Hugo verfilmd: ‘Les Misérables’. Het is ook een simplistische draak, al is het technisch merkwaardig en geniaal gespeeld. De bisschopsfiguur wordt er bijna indrukwekkend uitgebeeld en toch is er geen diepgang: we zien niet hoe die bijna absurde goedheid den galeiboef bekeert, en wat erger is: we zien hoe aan het sterfbed van den bekeerde de goddelijke werkelijkheid schijnt vergeten te worden. Een andere der technisch meesterlijke Fransche films van den laatsten tijd: ‘Le petit Roi’ van Duvivier toont ons weer hoe het godsdienstige louter voor het dekor wordt gebruikt. We zien hoe de revolutionair bij den bisschop op voorhand vergiffenis komt vragen voor den aanslag dien hij zal plegen, en de bisschop moet dus uit biechtgeheim zwijgen en beven. We zien de spectaculair interessante kroningsceremonieën en ander religieus gedoe, we zien niét hoe in de zielen zelf de godsdienst een diepere kracht is geworden. Hetzelfde moeten we zeggen van enkele andere uitstekende films waar terloops een godsdienstige scène wordt ingelascht. ‘Cavalcade’, het epos van het Engelsch volk, geschiedenis van een familie die haar tradities bewaart (het
zijn slechts moreele, geen dieper christelijke tradities). We zien in die heerlijke oorlogsmontages hoe het kruis steeds duisterder en scheever zakt over de doorschoten, doorhuide en doorscheurde menschenmassa. Is dat meer dan een sublieme montagevondst? Is het een religieuze vondst? In de Fransche oorlogsfilm ‘Croix de bois’ van Raymond Bernard staan we voor dezelfde tegenspraak: het kruis is een poëtische schaduw, een gelegenheid om poilus ontroerend te laten sterven en om treurige visioenen te
| |
| |
laten oprijzen. Wat wordt hier echter gezegd over het kruis in de zielen, over de on-theatrale christen passie van den mensch? In den ‘Roep der Vuren’, die heerlijke Duitsch-nationale of liever Tyroolsch nationale film van Trenker, zien we hoe het oude kruisbeeld door de vrijheidshelden als een vlag in den strijd wordt vooropgedragen. Het is een heerlijke gelegenheid voor photo- en montagekontrasten, het wordt geen gelegenheid om de zielen in den strijd en den dood zelf met den Gekruisigde te vereenigen. ‘Van eenen nacht tot den andere’, sublieme film van den Tchekischen meester Machaty. Het passioneele drama speelt zich af in het oude Praag, het is een voldoende reden om de vrijage onder orgelklank in de heerlijk-duistere kerk voort te zetten. ‘Ik was een spioen’, ditmaal heeft de Engelsche kineast Saville ons de eer aangedaan zijn heldenfilm in Roeselare te laten spelen en als heldin te kiezen een historisch personage Martha Cnockaert. Men heeft in het studio de markt van Roeselare terug opgebouwd, men heeft ook getracht de religie van het Vlaamsche volk trouw voor te stellen. Een pastoor mag dus op de markt het Onze-Vader luid opzeggen omdat de burgemeester hem vraagt de woedend patriotische menigte te kalmeeren, Martha Cnockaert mag dikwijls een groot kruisteeken slaan, en zeggen dat zij voor haar geliefde zal bidden. In het verhaal zelf nochtans, in den tweestrijd, in het gevaar, in den dood, is de echte godsdienstige begeestering weggebleven. En zoo zien we dat al de films die terloops den godsdienst als dokumentair element willen gebruiken, den godsdienst tot uiterlijk vertoon hebben herleid. De godsdienst is nu eenmaal zoo dat hij ons geheel opeischt vooraleer hij zich aan ons in zijn diepten openbaart. In die diepere dingen moet men gelooven, men moet ze beleven, om ze uit te beelden. Een film waar de godsdienst enkel een bijkomend element is, zal nooit een godsdienstige film kunnen worden.
| |
Godsdienst als sentimentalisme
Nu moeten we even die films beschouwen welke den godsdienst als hoofdelement hebben genomen. Helaas, hier is er nog meer kwaad te zeggen. Wanneer de kineast tot nog toe een heilig onderwerp heeft gekozen, heeft hij het doorgaans versentimentaliseerd en ontheiligd. Het is treurig om zien hoe men de grootsche Bijbelsche onderwerpen tot drakerige en vervelende massavertooningen heeft herleid. We noemen maar de Bijbelfilm: ‘Jozef en zijn Broeders’.
| |
| |
Eigenaardige kostumes, fantastische Oostersch-weelderige gebouwen, plechtige en onmogelijke gebaren, absoluut geen innerlijk leven. We denken soms dat we voor een komiekfilm staan, wanneer we Jozef met de dochter van den Pharao zien vrijen, de oogen ten hemel opgeheven: de arme man moet zich erg ongemakkelijk voelen, hij mag uit deugdzaamheid niet naar de aardsche dingen kijken, en zal waarschijnlijk ook geen echt mystiek gebed hebben verricht want bedoelde dochter is een mooie vrouw met een kommercieele maat van sex-appeal. We noemen zoo ook: ‘De Koning der Koningen’, van dien monumentalen ezel Cecil de Mille. Magdalena heeft eerst haar best gedaan om Judas en zelfs Christus zeer erg te bekoren (in de eerste scènes is ze zooals het past in haar historische rol enkel met eenige juweelen bekleed). Christus bekijkt haar echter zeer streng, drijft de zeven duivels uit (fantastische montage), laat zich de voeten wasschen, bekijft Petrus, houdt het Laatste Avondmaal, sterft aan het kruis, enz. We zijn werkelijk geschandaliseerd wanneer we in Christus slechts een soort mysterieuzen fakir zien, en in de Apostelen vervelende deklamators. Een oudere passiefilm is op dat gebied nog erger, erger dan het ergste patronaatstooneel, ‘Ben-Hur’ is eenigszins beter, men heeft gevoeld dat men de figuur van Christus liever niet liet verschijnen. Daarom is echter niet die valsch-sentimenteele atmosfeer verdreven, met al den kommercieelen pathos: mooie heiden, ongelukkige christen geliefde, melaatschheid met bombastische gebaren, mirakuleuze genezing door Christus, bekeering. Het christendom is toch heel wat anders dan een aanleiding voor een romantisch geschiedenisje.
We hebben daarnevens een serie christen bedoelde films uit onzen tijd. Hier moeten we de meeste films der katholieke maatschappijen noemen, ‘La Rose effeuillée’, ‘La Croix sur le Rocher’, ‘La Servante’, enz. waar het christendom meer een sentimenteel spektakel is, dan een diep innerlijk leven. Laten we hier maar even de modelfilm van het genre bekijken. ‘Le Rêve’, een film die voor brave pensionaatjuffers wordt afgespeeld wanneer ze lang zijn braaf geweest. Een deugdzame en dus ongelukkige jongeling bemint een deugdzaam en dus ongelukkig meisje, en ze mogen niet trouwen want vader (de bisschop) vindt dat de jongen niet onder zijn stand mag trouwen. Dat alles gebeurt in een kader van kloostergangen, cathedralen, processies, gezangen, gebeden, priesters, bisschoppen, kruisen en kerkornementen. U zult me zeggen: maar deze film is
| |
| |
nu toch katholiek genoeg. Maar er is niets katholiek in deze film, omdat de godsdienst er geen godsdienst is, maar een sentimenteel gebaar, een zoet middeltje om een tamelijk banale geschiedenis te doen slikken, omdat de priesters geen priesters, omdat de bisschop geen bisschop is, omdat het mirakel geen mirakel is, en omdat de laatste scène niet bovennatuurlijk maar positief belachelijk is. Stel u voor: na anderhalf uur ongeluk en treuren (dat is de duur van een doorsneefilm) mogen de twee geliefden dan toch trouwen en ze komen met gelukzalige gevoelens samen bij het altaar onder maagdekensgezang en dan sterft de bruid in het kerkportaal. Stel u voor: we zien de hemelvaart van haar ziel (heel deftig, een ziel met een hemdeken aan). Het is te potsierlijk om er langer bij stil te staan en we begrijpen dat een modern mensch die dit moet bekijken soms goesting heeft om den godsdienst als een specialiteit voor gevoelerige kwezels te aanzien. Die ergste sentimentaliteiten schijnen nu echter wel eenigszins voorbij te zijn. De drie laatste katholieke films zijn in eenigszins soberder atmosfeer gehouden. Onze Lieve Vrouw van Tzestochowa (Credo) is bepaald meesterlijk vooral in de atmosfeerscheppende montage der processie. ‘La merveilleuse Tragédie de Lourdes’ van den bekeerling Favert, is in 't algemeen boven de middelmaat en de slotscène (genezing te Lourdes en bekeering) is met sober suggestieve middelen aangegeven. ‘La Vierge du Rocher’ van Pallu, is wel niet heelemaal zonder hoedanigheden, maar toch grondig vervelend en konventioneel. Het grondeuvel van deze drie films ligt nog hierin: de godsdienstige verandering schijnt enkel mogelijk van buiten uit, door een mirakel. In de laatste film vooral staan wij voor die versleten clichés waaraan ook de Russische produktie dood gaat. Hier de type: de lichtzinnige moeder met décoltés, schmink en barscènes die juist ver genoeg gaan om het
gewone boulevardpubliek toch ook een beetje voldoening te geven. Daarnevens de deugdzame moeder: eenvoudige toilettes, huiselijk leven, enz. enz. Het zoontje der lichtzinnige moeder valt en wordt kreupel: nu komt de godsdienst van pas, O.L. Vrouw moet een mirakel doen. In de film is dat eenvoudig. Het beeldje van O.L. Vrouw wordt sterk belicht, schuift weg en weer voor de camera, het jongetje loopt en de ongeloovige vader maakt een kruisteeken. Men schijnt nog niet te vermoeden dat de beste gave van O.L. Vrouw hierin bestaat: aan ieder de kracht te geven om zijn eigen kruis met vreugde te dragen, en daardoor zalig te worden.
| |
| |
We moeten hier dus weer besluiten: de godsdienstige film als sentimentaliteit is een mislukking, een vervalsching. Het ware beter over den godsdienst niet te spreken wanneer men niet eerst de diepere beteekenis van den godsdienst heeft begrepen. Het ware beter geen goede bedoelingen te hebben dan met goede bedoelingen het heerschend onbegrip nog te verhevigen.
| |
Godsdienst-sensatie
Nu moeten we nog spreken over den godsdienst als sensatie-factor. In de twee voornoemde genres was de godsdienst reeds eenigszins als sensatiemiddel aangewend. Men zocht er meer den uiterlijken aantrek dan de innerlijke waarde. Er zijn echter een heele reeks films waar men aan den godsdienst klaarblijkelijk niet het minste gelooft en waar men toch God wil smaken zonder God te dienen. Men kan deze films ongeveer tot de volgende formule herleiden: de hoofdzaak is en blijft een of andere amoureuze geschiedenis. Het blijkt echter dat het avontuur op zichzelf niet interessant genoeg is, men moet het wat doorsausen met twee andere elementen die den smaak verhevigen, een goede mate sex-appeal eenerzijds en enkele druppeltjes mystiek anderzijds. Laten wij naar het type van de christelijke sensatie-film noemen: ‘Het Teeken des Kruises’. Cecil de Mille geeft ons het gewone scenario: de mooie officier is Marcus Superbus, prefekt van Rome, minnaar der keizerin Poppea: gelegenheid dus om de camera rond het bad van Poppea te laten snuffelen en vele dingen te toonen die de brave burgers gewoonlijk niet kunnen zien, gelegenheid ook om historisch trouw enkele der meest obscene dansen en toilettes te onderlijnen. Tweede aantrek: de mooie maagd is een christene maagd, dus mager, witgeschilderd, met verveelde houding en lieve weigeringen der liefde. Een doorsnee happy-end ware banaal, Cecil de Mille kiest den marteldood. Als de mooie meid nu toch van mij niet wil weten, redeneert Marcus, (of liever Cecil), dan zal ik mij door denzelfden leeuw laten opeten en we zullen in de eeuwigheid samenzijn. Amen. Over Christus wordt bijna niet gesproken. In de arena zien we meer hoe de tijgers, leeuwen, krokodillen enz. appetijtelijke maagden opeten dan wel hoe de ziel der christenen is in den dood. Dit mengsel van christendom en sex-appeal is publicitair geweldig uitgebaat met plakbrieven waar we toch even moeten stilstaan om te zien hoe mooi die maagden zijn, welke
| |
| |
zich voor Christus laten verscheuren. Zoo gebruikt men ónzen God om aan de sensatiebeluste menigte enkele nieuwe gevoelsvariaties te geven.
Hier zouden we nog lange reeksen films moeten noemen. Zoo bijv. een der oudere Greta Garbo-films: ‘La belle Ténébreuse’, ‘De dame in het zwart’, ‘Der Krieg im Dunkel’ (ook een trucje om diezelfde film meer dan eens te doen zien). Greta Garbo vrijt met een mooien officier (haar man is niet thuis), ze gaan samen wandelen, springen over beekjes, klimmen op de rotsjes met lief gemurmel en gekus. Op een zeker oogenblik komen ze voor een poëtisch kruisbeeldje te staan dat aan een poëtischen boom is vastgemaakt en ze knielen samen hand in hand. Lief, niet waar? En dekoratief. Maar dit juist is de groote leugen, de groote huichelarij. Knielen is toch een beteekenisvolle daad, een uiting van de innerlijke onderwerping aan God... en hier knielen nu twee vedettes die aan heel wat anders denken en straks ook de wetten van God erotisch gaan overtreden. Dit is de hatelijkste vervalsching: godsdienstig gebaar als een zoete sensatie die de banaal-zinnelijke zaken wat poëtischer doet voorkomen.
Zoo wordt de godsdienst ook dikwijls in de meest gewaagde onderwerpen als bijkomstige sensatie binnengeloodst. De film ‘Song of Songs’ van Mamoulian naar het werk van Sudermann is daar weer een voorbeeld van. Marlene Dietrich deklameert teksten uit het oude Hooglied van Salomon en komt met deze teksten in zeer opgejaagd zinnelijke verhouding. Ze daalt steeds dieper tot ze een gewone courtisane wordt en toch blijft de tekst voortdreunen: ik heb mijn geliefde gezocht. Een diep mensch had zelfs in dit thema de religieuze streving kunnen uitbeelden, hier heeft Mamoulian klaarblijkelijk slechts met den tekst gespeeld om aan het zwoel sentimenteele gegeven wat originaliteit te geven. Zoo heeft ook Von Stroheim in zijn ‘Queen Kelly-film’ de cynische en sadistische zinnelijkheid verbonden aan een vage novice-geschiedenis: ze laat zich schaken en pleegt zelfmoord, waarop romantisch de zelfmoord van den minnaar volgt. En de godsdienst in dit alles dient maar om de drift wat sterker en wat drastischer te maken.
Het verschil is niet groot met die vaudevilles welke den godsdienst alleen als repoussoir kunnen gebruiken. We noemen bijv. ‘Mamzelle Nitouche’ die eigenlijk zoo boos niet is, maar toch niet plezant kan worden zonder Moeder overste en vooral Monseigneur
| |
| |
in enkele potsierlijke posities gebracht te hebben. We noemen ‘Mon Curé chez les Riches’, waar de getrouwde variété-danseres wel af en toe eens bij den pastoor moet komen om prettig berouw te hebben en waar de pastoor haar ook in haar eigen wereld moet opzoeken, om uit eindelijk bij vergissing ofwel midden dames in hemd ofwel beter nog midden volstrekt hemdenlooze dames rond te wandelen. We noemen zoo ook ‘Le Chasseur de chez Maxime’ waar Monseigneur in een nachtlokaal de plezante bekoringen ondergaat of ‘Si tu vois mon oncle’ waar zoo'n pastoor door de sex-appeal van Colette Darfeuil mag geschandaliseerd en aangetrokken worden. We zien dus dat de godsdienst in vele soorten films bepaald onmisbaar geworden is.
| |
Een dokument der godsdienstige realiteit?
Indien we nu naief en daarbij ongeduldig waren, zouden we de armen in de lucht slaan, enkele uitroepingsteekens plaatsen en verklaren dat de film in 't algemeen uit den booze is. Laten we liever nog wat geduldig verder kijken, nog enkele onderscheidingen maken en de eerste teekens aanduiden van wat de godsdienstige filmkunst van morgen worden kan.
De film op zichzelf is in de eerste plaats een reproductie-instrument, kan al het zichtbare en het hoorbare, de gansche wereld en het gansche leven op celluloid vastleggen. De film kan dus het dokument zijn ook van de godsdienstige toestanden en de godsdienstige uitingen. Het godsdienstige leven is op zichzelf dikwijls indrukwekkend: er is enkel een oog noodig om dat leven te zien en zijn essentieele oogenblikken. De camera is dat oog, dat voorgoed bewaart wat het heeft gezien. We kunnen zoo een paar dokumentairs noemen die de waarde hebben van het leven dat ze hebben opgenomen. ‘Le Monastère’ van Robert Alexandre, is de opname der eenvoudige, stille gebruiken in een Trapistenverblijf. Het woelige, ijzeren leven verstomt. De stilte heerscht, de stilte begint te spreken. Het kommentaar en soms het geforceerde kommentaar van Emile Verhaeren is volstrekt overbodig. De volmaakt en sober opgenomen beelden spreken zelf sterker dan gedichten. Het is de indruk van het leven, de onvergetelijke indruk van dat gedoken, intense zieleleven, dat men in de kloosters kan ontdekken. Daarnevens kunnen we enkel stellen de film van Grossek ‘Zielen in Nood’. Deze film is met de
| |
| |
armoedigste middelen opgenomen. In de arme wijken der Berlijnsche diaspora. En toch is het een sterk suggestief werk geworden. We zien eerst den langen weg naar God, het gewone verhaal van een werkman die 's Zondags dertig kilometer moet fietsen om de Heilige Mis bij te wonen (het Heilig Altaar in een herberg opgetimmerd), die langzamerhand bezwijkt (luiheid, dronkenschap), en zijn geloof verliest. Tweede deel: is de geschiedenis van twee kinderen uit ongeloovige familie welke in het Bonifacius-Verein worden opgevoed en door hun eenvoudig voorbeeld hun ouders tot nadenken brengen. Het derde deel: eenzaam sterven, de diepste tragedie van een geloovige vrouw die niet tijdig door den priester kan bereikt worden om de laatste Heilige Sakramenten te ontvangen. Dit gegeven had natuurlijk een draak kunnen worden, het is een sobere en sterke dokumentair gebleven. Pastoor Grossek heeft juist gekozen wat hij opnemen moest om de werkelijke toestanden te suggereeren. Zijn close-up en montage zijn zoo eenvoudig en zoo afdoende als het maar kan. Een voorbeeld maar. De kinderen komen weer thuis. Geen devotie-scënes, aan tafel maken de kleinen een kruis, zonder verder na te denken. Ze zijn het nu eenmaal gewoon geworden en bidden is natuurlijk. Moeder wordt zenuwachtig, wil ingrijpen maar eindigt met haastig ook het teeken te slaan dat zij vroeger heeft geleerd. Vader voelt dat hij nu niet kan kijven, knauwt koppig aan zijn boterham, knauwt twijfelachtig onzeker, zegt niets. Dat is alles: een paar close-ups, een logische orde. Dat is juist genoeg om ons den heelen geloofsnood en geloofskracht te doen aanvoelen. Hier ligt dus een weg vol mogelijkheden voor de verstandige katholieke amateurfilmers. Het katholieke leven zelf is een treffende werkelijkheid wanneer men die maar kan ontdekken en toonen. We denken hier aan die vele eenvoudige dingen van het geloof in de dorpen en steden van Vlaanderen, in de bedevaartsplaatsen wanneer er weinig volk is, in de steegjes
van Antwerpen waar pastoor van Hoeck reeds zooveel goedheden ontdekte, in de Bethaniekloosters waar ‘verloren vrouwen’ in vreugde en zaligheid opengroeien, in enkele gevangenissen, in jeugdmiddens, in oudjeshuizen, en overal. Al zal er wel veel nutteloos werk worden verricht en al zal er veel bij het knippen en monteeren moeten wegvallen, de zaak is het zoeken waard en we mogen hopen dat men in Vlaanderen naar die teekens met de camera zoeken zal.
| |
| |
| |
Religieuze gemeenschapskunst?
Het tweede religieuze genre dat rijp ligt voor een oogst noemen wij de populaire devotiefilm. Let wel op, het gaat hier niet om pseudo-volksche en simili-devotie, die we hooger bespraken. Het is mogelijk de eenvoudige naieve en toch grondige volksdevotie in beeld te brengen. We noemen hier maar een paar voorbeelden die reeds zeer dicht dit ideaal benaderen. ‘De bedevaart naar Kevelaer’ van den Skandinaaf Hedpuist is de verfilming van een oude volksballade: de geschiedenis van een dichter wiens geliefde sterft en die slechts door O.L. Vrouw's tusschenkomst van de wanhoop wordt bewaard. Er is hier geen poging om reeel te zijn, de photo is poetisch, het spel is romantisch, het gegeven is zoo sentimenteel ontroerend als het maar kan. Maar dit is volksch sentimentalisme, naief en niet nagemaakt. Het geschiedenisje en het spel is ten slotte min belangrijk; het is de atmosfeer alleen die telt, de atmosfeer van het innig en geloovige volk. Wanneer we den romantischen jongeling doodbedroefd naar het Lieve Vrouwbeeld zien toesukkelen, en de kindjes bidden met hem mee en O.L. Vrouw wordt een levende troost voor hem, dan weten we dat die gevoelsatmosfeer echt is, dat het eenvoudig vertrouwen reëel is, en dat niet het mirakel van belang is maar die zuiver geloovige zielsgesteltenis. Het mirakel komt hier niet van buiten, het rijst zeer natuurlijk vanuit de diepte en O.L. Vrouw was reeds lang in de atmosfeer van dit stadje en in de ziel van deze menschen vooraleer wij ze bij toeval in een soort verschijning zagen.
Hetzelfde naieve volksgeloof vinden we in de heerlijke Hongaarsche film van Fejos: ‘Marie’. Marie is een volksmeisje dat door een rijken jongen wordt bedrogen en dan veracht en verlaten rondzwerft van huis tot huis, en sterft in de grootste ellende. In den hemel echter heerscht ze in een keuken waar alles van zilverpapier is en zendt wanneer nog jonge meisjes worden bekoord, de zoogenoemde O.L. Vrouwebuien neer die de jongelingen op de vlucht drijven. De legende is hier dus met de werkelijkheid zeer nauw samengeweven en de gedachten en gevoelens zijn er niet gearticuleerd (merkwaardig, in deze Hongaarsch sprekende film begrepen we alles zonder op de woorden te letten). En de volksdevotie tot O.L. Vrouw is hier weer de groote en geheime kracht in het leven. Marie slentert gebroken en beschaamd naar het L. Vrouwbeeldje toe in de kerk en daar bidt ze. Het gebed wordt een vernieuwing, een verheldering,
| |
| |
een transfiguratie, stralend en fier stapt het meisje weg met haar kindje door de menigte: ze weet op wie ze mag betrouwen.
Wij weten dat in deze lijn nog ontzaglijk veel te bereiken is. De film is nu toch de directe kommunie met de groote massa en die kommunie is wel het diepst wanneer we de diepe innige en machtige volksdevotie op het doek laten spreken. Wat zou hier in Vlaanderen een heerlijke film te maken zijn met al de Lieve Vrouwtjes die door het volk zoo worden vereerd. Met al die zangen die aan het gemoedelijkste onzer volksmenschen stemming geven, met die groote familie der heiligen die in ons volksgeheugen nog voortleeft, met die overstorven geloofsatmosfeer die min of meer gedoken blijft in alle oogslagen.
| |
Mystieke film?
Wanneer we moeten spreken over het derde genre, de uitbeelding van het heiligen leven, dan erkennen wij vooraf dat dit ongetwijfeld wel het moeilijkste is wat bestaat. Dat diepere leven met God dat zich niet uit in knievallen, theatrale gebaren, luide gebeden, hoe zullen wij het ooit op de film kunnen zien! Wij zouden het op de film meer dan elders willen zien omdat de film essentieel suggestie is, omdat de film met het juiste detail op het juiste oogenblik de onuitspreekbare en onuitbeeldbare dingen kan suggereeren. Wij kennen maar één werk dat hierin eenigszins is gelukt: de ‘Jeanne d'Arc’ van Dreyer. Hier heeft de kineast aan al het uiterlijke verzaakt, aan het scenario, aan de historische schermen, zelfs aan het lichaam der menschen. Hij heeft bewaard niets dan het gelaat, maar dan ook al wat het gelaat geven kon: de hatelijke, gluiperige en booze tronies der inkwisitors en soldaten, het stille, angstige en toch Godzekere aangezicht van de heilige Johanna. Johanna heeft hij gekozen op het oogenblik wanneer de menschelijke kracht onder den dwang van het lijden en van den twijfel aan zichzelf begint te bezwijken, en hij heeft ons dan getoond, altijd maar op dat sublieme, tranendoorploegde gelaat, hoe de Geest van God toch die zwakheid overwint, en hoe na een H. Kommunie die ons in zijn intensiteit de meest extatische liefdescènes doet vergeten, dan sterk en onverwinbaar de Heilige den marteldood ingaat. Hoe jammer toch dat de andere grooten ook deze hoogten niet hebben nagestreefd. Er zijn bijna religieuze oogenblikken in de films van Greta Garbo, of in de Shangai- | |
| |
Express van Von Sternberg waar Marlène Dietrich één oogenblik maar in gebed opgaat (niets dan beweging van een traan die plots stil en lichtend staat en een hand die streng en passievol samenvouwt), We voelen het: deze actrices kunnen dieper mysteries uitbeelden dan de louter aardsche liefdemysteries. Hun koninklijke superioriteit
zou een geestelijke superioriteit kunnen worden. Hun kineasten zouden voor ons die hoogere extases kunnen uitbeelden die den mensch boven zichzelf laten stijgen. Maar wij weten: het heiligenleven staat zoo hoog dat enkel de hoogste in zijn beste oogenblikken zich daaraan wagen mag. Het is niet zonder reden dat het laatste katholiek internationaal Filmkongres besloten heeft zich voorloopig aan geen heiligenlevens meer te wagen. Deze produktie moet de laatste vrucht zijn van een lange evolutie en slechts wanneer zoowel technisch als ideeel de katholieke film zal zijn gerijpt, zullen wij aan een heiligenfilm en wie weet zelfs aan Christusfilm kunnen denken.
| |
Godsdienst overal
Wij moeten eindigen dan met te zoeken hoe de godsdienst kan gebracht in het gewone leven, in de gewone film. Niet de hoogste graden der mystiek, maar de eerste en definitieve bewegingen van den mensch naar het betere, naar den onbekenden Meester. En dat is wel gemakkelijker en wel onvermijdelijker dan wij het soms denken. Wanneer wij de werkelijk groote films bekijken en wel deze die door heidenen of half-geloovigen zijn gemaakt, dan zien we dat zij door hun grootheid zelf noodzakelijk op die diepste grens der zielen komen te staan, waar de mensch kiezen moet tusschen de booze krachten die hem willen verdoemen en de betere die hem willen verheffen. Wij nemen hier maar enkele gevallen die een vingerwijzing zijn: ‘Berlin Alexanderplatz’ van Jutzi, is de geschiedenis van den driftigen Biberkopf die uit het gevang weer het leven in moet. Franz heeft besloten nu goed te zijn, maar hij wordt weer bedrogen, meegesleept, verraden en ziet al de kwalen des levens op hem nederdompelen. En toch staat Franz op, keer na keer, en eindigt met blijmoedig alle kwalen te overwinnen en onverwinbaar sterk op Berlin Alexanderplatz zijn postuurtjes te verkoopen: ziet, dames en heeren, u smijt ze neer, u keert ze om, steeds komen ze weer recht, want ze hebben hun hart op de goede plaats. Over God wordt er wel niet gesproken, maar we voelen klaar dat iets sterker dan de
| |
| |
menschelijke krachten werkt in dezen man om het goede te laten zegevieren. In ‘City Street's’ van Mamoulian voelen we deze meer dan menschelijke kracht nog sterker. Het gangstermeisje is in het gevang aangeland, de geruchten vallen stil, stilte, en stiller dan de stilte hooren we nu de fluisterstem van het geweten die naar hooger dingen roept. In ‘Dr Jekyll & Dr. Hyde’ van denzelfde voelen we explicieter maar toch suggestief den strijd tusschen menschelijken hoogmoed die God wil overtreffen en God zelf die den hoogmoed tot eigen straf maakt. In ‘Poil de Carotte’ van Duvivier zien we hoe in de ziel van een jongen de liefdeloosheid een drama ontketent, geweldiger dan vele liefdedramas, en hoe God daar het laatste woord krijgt. In ‘De Man dien ik doodde’ van Lubitsch zien we hoe het geweten een man naar den biechtstoel drijft en hoe daar klaarte komt over het leven. We zien in alle groote werken ten slotte hetzelfde: de zonde drijft over de grens naar boozer machten of roept betere machten op. Het diepere leven stoot altijd op meer dan menschelijke waarden, de mensch wordt maar volledig zichzelf wanneer hij begint zichzelf te overtreffen.
God is dus niet enkel daar waar Hij met zijn Naam wordt genoemd, God is overal waar het booze tegen het goede strijdt. God is vooral gedoken achter de vele goedheden die we maar niet verklaard kunnen krijgen. In ‘La Maternelle’ bijv. is het opmerkelijk hoe Hij er verzwegen wordt en toch is het even opmerkelijk dat die goedheid, dat zelfverzaken der kleutersmoeder bijna absurd is zoo er geen hooger Doel en geen hooger beteekenis is in deze liefde. Zelfs in de Russische films voelen we ook steeds dat de geestdriften naar een horizon zoeken, dat breeder is, hooger en dieper dan een Vijfjarenplan of een tractorenreeks. De liefde verklaart zichzelve niet, de liefde die zich volledig offert doet altijd een grooter doeleinde vermoeden.
En in het aanschijn van de dood moeten dan de levenslang verzwegen zaken wel eenige klaarheid krijgen. We noemden de Russische films, meer bepaald ‘De Weg in het Leven’. De stilte rond den gestorvenen martelaar der Commune is bijna een religieuze stilte. Het is een stilte die verder drijft dan dit levenlooze lijk, die een andere wereld doet vermoeden. Zoo is de dood in alle groote films: een grens waarover men slechts eerbiedig kijken durft, waarachter men grootere dingen vermoeden moet. Zelfs de cynische von Stroheim wordt weer gevoelig en mensch in het aanschijn van den dood. De sterf- | |
| |
scène met het uitflikkerende licht in ‘Prinsenhuwelijk’ is een der heerlijkste dingen die men kan aanschouwen. De sterfscène in Don Quichotte met het langzame uitbranden van het laatste boek, is een bijna plechtige stilte en een bijna geestelijk verdwijnen. En de laatste scène van de groote sociale film uit Amerika ‘20.000 Jaar in Sing-Sing’, is bijna een bekentenis. De zelfzekere gangster is dus trouw en bijna nederig zijn woord komen houden, de electrische stoel wacht op hem. Gisteren nog was de dominee bij hem geweest. Het antwoord klonk kort en zeker: ik kan u missen. Nu komt de kleine en onsympathieke figuur nogmaals bij hem. Het klinkt stiller en dieper: laat mij nog een uur nadenken. Slot. Meer moet de film van het gewone leven ons wel niet zeggen, hij brengt ons op den rand van het geheim en laat God buiten de film spreken. Die film kunnen wij, katholieken, laten ontwikkelen. Wij kunnen in de bestaande produktie door onzen invloed juist die diepere strevingen laten hun gang gaan. Wij kunnen meewerken met alle beterwillende menschen opdat de film menschelijker en echter zou worden. Wij mogen zeker zijn dat de echt menschelijke film noodzakelijk God zal ontmoeten. Al de wegen van het leven leiden naar Hem en het is niet mogelijk zijn menschelijken weg te gaan zonder Hem te ontmoeten. Hier kunnen we
zelf het voorbeeld geven. We kennen hier in Vlaanderen sobere menschelijk rijke werken die zonder groot gebaar van devootdoenerij het goddelijke als een werkelijke macht in het leven laten werken. Wij kunnen eerst in kleine schetsen, daarna in grootere werken toonen hoe in het leven van onze menschen diepere vreugden groeien, grootere offers mogelijk worden, heiligmakende genade werkt. We zagen reeds in ‘Kentering’ van onzen volksgenoot Jan Hin hoe de zachte stille rust van God kan heerschen midden de ellende en hoe de rechtmatige opstand met God zelf tegen de maatschappelijke wanorde kan ingaan. We kunnen hier ook in het volle volksche leven diezelfde harmoniën toonen en in de geestdriftige jongere beweging de oplaaiende vlam van een Godbezielde geestdrift laten waaien. Ons eigen land met zijn eigen volk, zijn eigen leven ligt open voor ons: laten wij op den filmband de goddelijke vlam van dat leven in beelden uitslaan.
Nota. - Bij het terpers gaan van dit artikel kunnen we melding maken van twee werken die wel belangrijk kunnen worden voor de ontwikkeling der godsdienstige film. Vooreerst de film ‘Golgotha’ waarvan het scenario door kanunnik Raymond, de leider der fransche katholieke filmaktie werd opgemaakt en die door niemand minder dan door Duvivier wordt uitgewerkt. Misschien is het wel vermetel voor de jonge
| |
| |
maatschappij Gethys zoo ineens het hoogste te beproeven, maar hier zijn toch bizondere waarborgen voorhanden. Het scenario zelf fantaseert geen geschiedenissen rond Kristus maar houdt zich zoo dicht mogelijk bij het evangelieverhaal, en accentueert vooral den politieken strijd. De namen van acteurs als Baur, Vanel, Gabin, Remy geven anderzijds ook de zekerheid dat hier geen onbeholpen karakteruitbeeldingen krijgen. Er mag dus vast gehoopt dat nu eindelijk van katholieke zijde een technisch uitstekend en ideologisch zuivere film wordt gemaakt die wel een wending kan veroorzaken.
Anderzijds kunnen wij ook mededeelen dat de plannan voor een katholieke Vlaamsche filmproduktie vasten vorm krijgen. Als begin werd een sketch gekozen die de valsche vedettenwereld zal karikaturiseeren en daartegen de heerlijkheden stellen van het gezonde religieuze vlaamsche volksleven. Het draaiboek werd eenigszins naar avantgarde formule uitgewerkt: overwicht van de montage op het tooneelmatige. Acteurs, regisseurs en kineasten hebben we in Vlaanderen zeker voor deze produktie: Vlaanderen is nu eenmaal een der meest beeldbegaafde landen. Zakelijk is de opzet ook ongeveer klaar volgens corporatief stelsel van samenwerking. Nu kunnen de Vlamingen die in Katholiek Vlaanderen als produktieland gelooven naar het Middenbestuur der K.A. (81, Haechtsche Steenweg, Brussel) schrijven om de verschillende modaliteiten van medewerking te kennen.
P.M.
|
|