Hij staat gedesorienteerd en radeloos in de groote stad, maar hij vindt zijn wezen weer terug op den buiten, het land, in de bergen, waar hij door zijn gezond ik, dat zich overal weet te helpen, ook hulp aan zijn kameraden kan verleenen. Het is die onstuimige, levendige, moedige geest die de lektuur van dit boek aantrekkelijk maakt. Door al die menschen - landloopers, zusters, geneesheeren, gezellen, geestelijken - waait een wind van optimisme en levensblijheid. Die levensvreugde is de grootste hoedanigheid van het verhaal, de menschen vinden deze vreugde in hun eigen, onbedorven wezen. Het wezen van die jongens is heel eenvoudig - misschien te eenvoudig. Het groote probleem dat ze allemaal dreigt te vernietigen is de werkeloosheid en tegen die strijden ze met al hun krachten. Maar buiten dit probleem bestaat er geen ander, en hoeveel bewegen er nochtans de gemoederen van jonge menschen in den ouderdom van 16 tot 20 jaar! De gestalte van Wastl, den held van den roman, komt niet genoeg op het voorplan, hij is een jongen onder de anderen, en met uitzondering van de complicatie door auto-ongeval en verlies van het geheugen, zijn de andere personen - gezellen en Kaplan Sechleitner - helden en hoofdpersonen van het verhaal zoo goed als Wastl. Dit auto-ongeval en dit verlies van geheugen zijn feitelijk overbodig, omdat ze slechts het uiterlijk leven van Wastl aanraken en niet den minsten invloed op de ontwikkeling van zijn karakter en zijn inwendig wezen uitoefenen. Die gebeurtenissen blijven bijna geheel buiten het kader van Wastl's leven, ook het verloop van zijn uitwendig leven wordt weinig beïnvloedt. De schrijver zou die onnoodige gebeurtenissen met hun gevolgen, Wastls verblijf in de kliniek, beter uitgeschakeld hebben en in hun plaats misschien meer nadruk op het schilderen van de werkeloozen op de groote banen gelegd hebben. De titel, die op uiterlijke gebeurtenissen steunt, geeft den echten inhoud niet weer en klinkt daarenboven te veel naar
Amerikaansche reklame en dedectievensensatie.
Gelukkig is de echte inhoud, het leven van de doppers op de groote baan, in het ‘gesellenheim’ en in het werkkamp het waardevolle in den roman. De schrijver ontleent geen karakters, maar hij beschrijft, hij schildert het jeugdige leven op alle gebieden en hij schildert het werkelijk goed. Het zijn groote levendige tafereelen die voorbijschuiven in een goed aan den inhoud aangepaste taal. Levendige dialogen, sappige Beiersch en Berlijnsch dialect (af en toe wel een beetje te veel dialect- en bandietenwoorden), en schoone nieuwe formaties of kleurige uitdrukkingen.
De krachtige nieuwgesmede taal, de juistheid en de levendigheid van het tafereel, de zonnige, levensblijde geest die heel het werk doorstraalt zijn de groote eigenschappen die tegen de nadeelen, het gemis aan karakterontleding, het gebrek aan problemas buiten dat van de werkeloosheid, de overbodigheid van een aantal gebeurtenissen, wel op wegen.
Ludwig Drees.