| |
| |
| |
Boekbespreking
Untermeyer (Louis): ‘The Albatross Book of Living Verse’. 18 × 11; 650 blz. 1933; RM. 2,80. The Albatross, Paris.
Een paar jaar geleden waren de bloemlezingen zoo in de mode dat men de noodzakelijkheid had gezien enkele pamphletten tegen die manie in het licht te zenden. Na de kalmte komt de vroegere liefhebberij weer terug. We kregen immers achtereenvolgens ‘The English Galaxy’ van G. Bullett, ‘Active Anthology’ van Ezra Pound, ‘Bird Symphony’ van C.C. Vyvyan, ‘A treasury of inspiration’ van N. Hobson, ‘The gates of beauty’ van W.B. Nicholls, ‘The writers' Club Anthology’ van Marg. Woods enz. En toch is er nog een plaats voor de onderhavige. Eerst en vooral om den schappelijken prijs, het handige formaat, het mooie papier, den verzorgden druk doch ook om haar algemeenheid en, over het algemeen om haar goede keus. Untermeyer is nog geen 50 jaar, de schrijver van een dozijn of meer bundels gedichten, de samensteller van verschillende andere bloemlezingen enz. Allemaal dingen die evenzooveel waarborgen zijn dat we hier eersterangs werk krijgen moeten. Het is jammer dat voor deze Europeesche uitgave geen toelating gekregen werd voor het opnemen van sommige gedichten. Toch blijft de keus, voor deze beperkte ruimte, nog ontzaggelijk. Langere gedichten werden niet opgenomen doch achteraan, ter aanvulling, speciaal vermeld. Een gewaardeerde nieuwigheid is ook het aanbrengen van een ‘index of forms and types’ zoodat we voor de studie van een bepaald genre, een mooie verzameling bij elkaar gerangschikt krijgen. Ook is er een alphabetische lijst van 40 kolommen, schrijvers, titels en eerste regels door elkaar. We hebben vroeger reeds op het bezwaar gewezen Amerikanen en Engelschen door elkaar te geven. Untermeyer moest toch weten dat sommige van die vaderlanders die hij hier een plaats geeft, ten onzent zeker geen plaats krijgen zouden. Daarom lijkt ons het boek wel een beetje onevenwichtig op dit punt. Keus van de stukken blijft natuurlijk iets erg subjectiefs. Doch persoonlijk hadden
we liever andere dingen gezien van W. Scott, Longfellow, Shakespeare, Herrick, Swinburne, Davidson, Stephens e.a. en zouden Chesterton's ‘Anti-Recessional’ gezet hebben naast den ‘Recessional’ van Kipling. Doch we mogen voor dezen prijs niet te veel eischen. De bloemlezingen die we vroeger aanbevolen grepen allemaal nogal diep in onze beurs. Hier hebben we dan eens iets goeds en voor een schappelijken prijs. Niemand die van Engelsche Poëzie houdt zou dit boek mogen missen. We kunnen het niet genoeg aanbevelen.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Linklater (Eric): ‘Juan in America’. 18 × 11; 410 bldz. 1933; RM. 2,80; The Albatross, Paris.
Dit werk was het boek van de maand voor de Londensche Book Society in Maart 1931, en het verscheen ook reeds in een Nederlandsche vertaling van de hand van N. Brunt bij Holkema & Warendorf te Amsterdam. En Linklater is de man waarop de Rector der Universiteit te Glasgow de Katholieke Comptom Machenzie al zijn hoop bouwt voor de toekomst van de Schotsche nationale letterkunde. We staan hier dus voor een voornaam boek van een voornaam schrijver. We hebben al heel vaak de gelegenheid gehad werken over Amerika te renseeceren en ook reeds meer dan eens moeten wijzen op uiterst vermakelijke publicaties op dit gebied. Doch Linklater lijkt ons wel het nec plus ultra. We zouden voor hem het Amerikaansche ‘wonderful’ moeten vertalen door ‘wonderbaarlijk’. Zelfs Charles Merz met zijn uiterst komisch ‘The great American Band Wagon’ moet het tegen hem afleggen. Graaf Keyserling in zijn ‘Amerika set free’ ging al wat dieper in op de dingen en trachtte ten minste een verklaring te vinden voor het banditisme van Chicago, het leven der co-eds en de avonturen van Hollywood. Doch de gewone lezer zal meer hebben aan dit boek dat op een uiterst bevattelijke en tevens archi-komische manier den draak steekt
| |
| |
met al de bestaande Amerikaansche hebbelijkheden en vooral onhebbelijkheden. Het is onbegonnen werk kostelijke en vermakelijke zetten aan te halen. We zouden het heele boek moeten overschrijven. Lachen gebeurt bij Linklater niet op commando. Ook zijn verhaal op zich zelf is niet de moeite waard. Hij leidt zijn Juan zoowat door alle mogelijke rangen van de Amerikaansche maatschappij zonder ergens aan de waarschijnlijkheid te schaden. We mogen echter niet vergeten dat deze Juan een echte Don Juan is en dat zijn avonturen nog al eens niet door den beugel kunnen. En het relaas ervan is heel vaak erg gepeperd. Daarom zij dit boek niet iedereen in handen gegeven. De anderen kunnen reuzeschik hebben met deze ‘charge à fond’.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Maugham (W. Somerset): ‘Plays,’ Vol. I: ‘Lady Frederick, ‘Mrs. Dot’ en ‘Jack Straw’. 16,5 × 11,5; 280 p.; M. 1,80. Tauchnitz, Leipzig.
Het was een uitstekend idee van den uitgever na de korte verhalen en de romans van dezen schrijver een beurt te hebben gegeven ook eens aan zijn tooneelwerk te denken dat wel de voornaamste plaats inneemt in zijn letterkundig werk. In de volgorde dateeren deze 3 stukken van 1907, 1908 en 1909, en zijn respectievelijk het 3e, 4e en 5e stuk van zijn lang repertorium (30 stukken) dat zooveel blijspelen als drama's, klucht spelen en melodrama's bevat. De 3 hier opgenomen stukken zijn als literatuur niet van zijn beste doch als tooneel misschien wel van de vermakelijkste die hij heeft neergepend. Maugham is niet de man van thesis-stukken, politiek of idees. Hij geeft vooral satire op de gegoede middelklas in Engeland en steekt den draak met haar ijdelheden en zwakheden. Maugham heeft het meer dan eens aan den stok gehad met de kerkelijke overheden en gaat er nog al eens met den groven borstel door. Zijn karakterteekening is steeds uitmuntend en zijn techniek haast feilloos. Daarom was de vorige opmerking noodig.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Galsworthy (John): ‘Flowering wilderness’ 16,5 × 11,5; 284 bldz.; RM. 1,80; 1933; Tauchnitz, Leipzig.
Dit boek van 1932 is het vervolg op ‘Maid in Waiting’ van 1931 en is het tweede stuk van een trilogie die dit jaar besloten werd met ‘Over the River’. Het is de laatste saga die Galsworthy nog kon afwerken vóór zijn dood, begin 1933. Het gaat hier nog steeds over dezelfde sectie van de Engelsche middelklas waarmee hij zich in heel zijn werk heeft beziggehouden. Sommige van zijn personen hebben het Forsyte bloed, andere de Forsyte mentaliteit. Zijn thema is dezen keer de onzekerheid van het tegenwoordige en de waardeloosheid der toekomst.
Al spraken we hierboven van een ‘saga’, men meene niet dat deze roman zonder de andere niet leesbaar is. Hij staat op zich zelf, onafhankelijk van de rest. En die macht om maar steeds andere portretten te maken van menschen die ons zeer familiair zijn is een van de beste trekken van den scheppenden geest van den meester-portretschilder. Zijn geniale voorkeur ging niet naar de taal op zich zelf als bij G. Moore of naar psychologische eigenaardigheden zooals bij Dickens. Hij is de man van de traditie en doet ons meer dan eens denken aan Frans Halz. Dinny Cherrell, de heldin van het vorige boek, speelt ook hier weer de eerste rol. Ze ontmoet Wilfrid Desert, dien ze jaren te voren op Fleur's bruiloft was tegengekomen, en raakt smoorlijk verliefd op hem. Wilfrid is intusschen in het Oosten geweest en heeft zijn geloof afgezworen voor het Mahomedanisme. Hij schrijft zelfs een gedicht over dit gebeuren en publiceert het in Engeland. En nu breekt het onweer los. Hij wordt verzocht ontslag te nemen uit zijn club en Dinny's familie wil natuurlijk van geen huwelijk meer hooren. Zijn vrienden van vroeger laten hem in den steek, kortom hij voelt zich een ‘outcast’ en vertrekt dus maar liefst weer naar het land dat hij verlaten had.
We twijfelen geen oogenblik aan de goede bedoeling van den schrijver doch denken dat hij de waarschijnlijkheid hier in het gedrang brengt. De grondtoon van dezen roman klinkt valsch. In een tijd waarin men even gemakkelijk van geloof verandert als van overjas gaat het niet op zoo'n kabaal te maken over iemand die van protestant mohammedaan wordt. De ‘pride of the English race’ komt heusch niet in het gedrsng en woorden als ‘renegade’, ‘disgrace’, ‘outcast’ e.a. komen hier niet te pas. Het heeft ons altijd verwonderd dat Galsworthy soms zoo hardhandig tegen ‘schijnheilig- | |
| |
heid’ kan optreden en van den anderen kant zooveel mooie gelegenheden laat voorbijgaan om dit diepgewortelde euvel in de Engelsche maatschappij aan de kaak te stellen. Doch dit boek is werkelijk een ‘argument à rebours’. Is het Galsworthy dan nooit opgevallen dat het niet opgaat Oscar Wilde op den brandstapel te brengen en tevens een brutalen aanval te gedoogen van de ‘Church of England’, een paar dagen daarna, tegen de Katholieken die toch zeker heel wat meer doen voor het behoud der goede zeden in Engeland? Is hij niet getroffen geweest door het feit dat Clement Scott eene hysterischen aanval doet op Ibsen's ‘Spoken’ en James Douglas treurt en jammert over ‘The well of Loneliness’ terwijl terzelfdertijd alle bladen volstaan met de meest gedetailleerde rapporten uit de gerechtszaal? Vindt hij het niet bespottelijk dat de ‘upholder of clean reading’ Lord Riddell in ‘The News of the World’ de romanschrijvers smeekt ‘sex-questions’ uit hun werk te laten, terwijl diezelfde kinderen die hij vooral beschermen wil, dagelijks overal zgn. ‘prophylactische’ middelen kunnen uitgesteld zien en het kinderuurtje van het B.B.C. dienen moet om over ‘birth-control’ te praten? Heusch Galsworthy had
zijn onmiskenbaar eersterangs talent voor andere ‘disloyalties’ kunnen benutten en zijn verfijnd scepticisme maakt een voorbehoud voor dit werk noodig. (Er is een Nederlandsche vertaling van dezen roman door J.C. De Cock onder den titel ‘Bloeiende Wildernis’ (Querido, A'Dam.).
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Moats (Alice-Leone): ‘No nice girl swears’. 16,5 × 11,5; 223 bldz. 1933; Rm. 1,80 Tauchnitz, Leipzig.
In ons artikel ‘Amerikaansche Humor’ in Boekzaal 1926, p. 36-38 schreven we naar aanleiding van ‘Illiterate Digest’ door Will Rogers: ‘Emily Post’ verdiende om haar verschenen boek ‘Etiquette’ een betere waardeering vanwege Rogers, omdat ze den vinger legt op de Amerikaansche wonde ‘Commonness’. De jeugd van heden is de toekomst. En een maatschappij kan niet bestaan zonder een algemeenen standaard van ‘goede manieren’. En als we aan Flapperisme, Emancipatie en andere hedendaagsche nieuwe-wereldsche eigenaardigheden denken betwijfelen we ten zeerste of Rogers goed werk verricht.’ Niet alleen komt dit Boekje van Miss Moats de Amerikanen van pas in alle omstandigheden van het dagelijksch leven en zal het hun het noodige inzicht geven om geen ‘flaters’ te begaan in hun omgang met andere menschen zoowel thuis als in den vreemde, ook wij kunnen er heel wat uit leeren. Eerst en vooral natuurlijk om ons desgevallend thuis te voelen in de ‘Nieuwe Wereld’ doch tevens om achter onze warme kachel niet al te vaak verbaasde oogen te moeten opzetten als we in de Amerikaansche Letterkunde van vandaag dingen tegenkomen die ons niet alleen vreemd lijken doch ons zelfs kwaad bloed kunnen zetten. ‘'S lands wijs, 's lands eer’ is een spreekwoord dat we maar al te vaak vergeten in onze verhoudingen tot menschen van een andere nationaliteit. Ons heeft destijds de Metoula-Sprachführer meer dan eens uit den brand geholpen. Doch die is nu al weer verouderd en daarom kan dit boekje nu uitstekende diensten bewijzen. ‘Last year's etiquette may be this year's humor: just a quaint old custom’ zegt de inleidster. En dat is zeker waar voor een land waar men zoo vlug leeft: Amerika.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Palgrave (Francis Turner): ‘The golden Treasury’ 16,5 × 11; 331 bldz. 1932; 15 cent. Nationaal Home Library Foundation Washington (U.S.A.)
De lof van deze wijd en zijd bekende bloemlezing moet niet meer worden bezongen. We maken er slechts de liefhebbers van Engelsche Dichtkunst opmerkzam op gezien den schappelijken prijs van dit in slap linnen gebonden en op mooi papier gedrukte boekje dat niet alleen de 4 verschillende boeken doch tevens een alphabetische inhoudstafel op de schrijvers en de ‘first lines’ bevat. Vooral onze leeraars, die wellicht opzien tegen den prijs van de Engelsche editie, hebben hier zoowel voor eigen gebruik als voor de klas iets dat uitstekende diensten kan bewijzen bij het onderwijs.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
| |
| |
Pierre de Wattyne et Lionel Renieu: Le Témoin silencieux, comédie en trois actes et cinq tableaux. - Courtrai, J. Vermaut.
In het appartement van Doris Smith dringt een inbreker binnen. Verrast door Doris Smith, verbergt hij zich achter een gordijn. Hij is er getuige van hoe Doris haar minnaar, Antony Howard, ontvangt, hoe haar cynische echtgenoot onverwacht binnenvalt en daarna weer vertrekt, hoe de tot het uiterste gedreven Antony ze bij de keel grijpt... Daarop valt het doek. Verder vernemen we dat bij het lijk van Doris een portefeuille gevonden wordt met de initialen A.H. en een check onderteekend door Austin Howard vader. Deze wordt aangehouden en tracht zijn zoon te redden...
Het is in den grond een zeer amoreel wereldje, maar de techniek der schrijvers van dit politiestuk is eenvoudig verbluffend, en tot het einde toe, na een reeks adembenemende episoden, blijven we in het onzekere, tot eindelijk de zwijgende getuige spreekt, en den waren dader aanwijst.
T.
| |
Adrien Dansette: Les Affaires de Panama. Préface de Pierre Mortier. - Librairie Académique Perrin. Paris - 15 fr.
Veertig jaren geleden brak het ‘Panama-Schandaal uit als een schielijke donderslag in een klaren hemel. Ferdinand de Lesseps, ‘le grand Français’, de beroemde maker van het Suez kanaal, de alomgeëerde en bewonderde man die, trots zijn hooge jaren, het doorbreken der Panama landengte aangedurfd had, werd voor het gerecht gedaagd met zijn zoon, en veroordeeld, terwijl de failliet zijner onderneming de spaarpenningen van ontelbare nederige burgers en werklieden verzwelgde. Dat alles was al erg genoeg, maar erger nog waren al de kuiperijen door het proces aan den dag gebracht. Welk een droevig licht wierpen inkwest en debatten op de politieke mannen, op heel de regeering! Hoeveel der vooraanstaanden hadden zich laten omkoopen, wat een modder van laag tot hoog! Ferdinand de Lesseps, evenwel, was aan alle lage kuiperij onschuldig. Hem kan alleen te veel optimisme en een zekere lichtzinnigheid verweten worden. Hierdoor werd hij, zoowel als zijn onderneming, de prooi van lieden zonder gewetensbezwaren, zooals de bankier Bon de Reinach, die zelf de speelbal en het slachtoffer was van den beruchten Cornelius Herz, een gevaarlijke avonturier. En wat gezegd van hun instrument, Arton? Een vuil boeltje allemaal!
Heel die belangrijke zaak, die, goed bestierd, een overgroot succes zou geworden zijn, heeft schrijver met de sobere nauwgezetheid van een historicus weer in 't leven geroepen. Het boek leest als een roman.
L.D.
| |
Norbert Casteret: Dix ans sous Terre. Campagnes d'un explorateur solitaire. - Librairie académique Perrin. Paris. - 15 fr.
Een uiterst belangrijk boek over de ontdekkingen in de tien laatste jaren door schrijver in de grotten en spelonken der Pyreneeën gedaan. In 1923, werd zijn naam op eens beroemd, toen hij de voorhistorische beelden en teekeningen der Montespangrot, in de Haute-Garonne ontdekte: talrijke beelden gebeeldhouwd of geteekend, van dieren vooral, die toonen tot welke hooge kunst de voor-historische mensch geraakt was. Sindsdien zette hij zijn doorzoekingen ononderbroken voort, en jaren lang doorkruiste hij de Pyreneeën, op zoek naar nieuwe grotte. Zoo ontdekte hij de wonderbare spelonken, die nu zijn naam dragen, met hunne natuurlijke, innerlijke, gletschers, waaraan de waterval van Gavarnie en de Gave van Pau ontspringen. Hij was het insgelijks, die de bron der Garonne op afdoende wijze kon vaststellen, en alzoo een dikwijls betwiste vraag oplossen - een, voor Frankrijk, zeer gewichtige uitslag, zooals een nog hangend proces tusschen Frankrijk en Spanje ruimschoots bewijst.
Een boeiend werk, dat in zijn eenvoudig verhaal der feiten, een hooge les van stillen moed en volhardende wilskracht geeft.
L.D.
|
|