Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1934
(1934)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
HarryGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 91]
| |
wand. Ge zoudt willen roepen... neen, ge hoest alleen... nu is alles stil... de man op den trap is blijven staan. Hij houdt een mes of een revolver gereed in de hand. Beneden tikt de klok. Ge strijkt over uw voorhoofd... Maar opeens beseft ge dat ge zijt opgeschrikt uit een naren droom. Het huis is rustig en veilig. Daar is wat maanlicht geschoven tusschen de gordijnen. Maar het ontwaken bij nacht in het gevang is het ontwaken uit een droom tot een ontzettende werkelijkheid. 't Is of het donker van Harry's cel begint te bewegen. Daar schuift een schemer over den wand. Beweegt daar iets in den hoek onder het raam. Harry zit rechtop. Neen, het beweegt niet, het ligt roerloos op den grond. En opeens begint hij te huiveren. Ligt Piroe daar niet in den hoek. Ja, daar ligt Piroe. Ze tracht zich op te richten, maar stort weer achterover. Zoo blijft ze in den donkeren liggen en Harry kijkt haar aan. Waar zijt ge nu, vraagt Harry. Ze geeft antwoord; maar ze spreekt nu een taal die Harry niet verstaan kan. Harry vraagt nog eens: waar zijt ge nu? Zijt ge gered of zijt ge verdoemd?... Het is of Harry alleen een gekreun hoort - zoo vreemd en pijnlijk als hij nooit van een mensch heeft hooren kreunen. Harry zit te beven op de brits; dan opeens springt hij op en loopt naar de deur. Maar de deur is gesloten. Dan kijkt hij naar het raampje; maar zijn handen reiken niet zoo hoog. Dan kijkt hij weer naar den hoek... Ach het is onzin; hoe kan Piroe daar liggen; het is dwaze inbeelding en zelfmarteling. Zie nu zal hij tot in den hoek stappen, om zichzelf te overtuigen dat daar niemand liggen kan... maar ten halven de cel blijft hij staan; dan laat hij zich weer neervallen op het bed. En nu denkt hij: misschien droom ik alleen. Ja, nu droom ik dat ik in een gevang zit en Piroe heb vermoord. Hij ligt nog in zijn eigen kamer en zijn eigen bed. Straks zal Piroe wakker worden en hem vragen: Harry slaapt ge nog?... Harry wil er zich van overtuigen dat hij droomt... Hij strekt den arm uit... Zoo kan hij de kast raken in den hoek... Maar hij raakt de kast niet; zijn hand tast langs den gevangenismuur. En opeens hoort hij iemand vloeken, dicht bij. Een paar cellen verder, misschien. Iemand komt aangeloopen in den gang; een klop op een deur. Dan weer stilte. Harry's oogen zijn nu gewend aan de donkerte... Hij kijkt naar den hoek, maar de hoek is leeg. Neen Piroe ligt daar niet; Piroe is dood, en Harry is de moordenaar. En opeens wordt hij opnieuw aangegrepen door een geweldigen angst; en het schiet door zijn hoofd: ik moet hier weg. Het vlamt in zijn oogen; het brandt in zijn hart: ik moet | |
[pagina 92]
| |
weg uit het gevang. Hij gaat op zijn brits staan en kijkt door het raam. Maar hij kan alleen aan de overzijde der binnenplaats de raampjes onderscheiden, waarachter andere levens gebroken en gevangen liggen. Tusschen hen en hem gaapt de diepe leegte. Ach, hier is geen ontkomen aan. En daar boven de daken staat de duizeldiepe hemel, zwijgend en onberoerd. Harry voelt zich onnoemelijk klein en hulpeloos; en vernietigd laat hij zich neerploffen op zijn bed. Ach, Harry moet hier weg... hij moet hier weg. Hij is tot alles bereid om los te komen uit deze benauwenis. Hij is zoo klein en laf. Hij zou op zijn knieën neervallen voor zijn vader en hem smeeken om vergiffenis, indien hij hem maar redden wilde. Ja, nu zou hij schrijven naar vader, nu zou hij bidden om vergiffenis en smeeken dat hij geld zou sturen om een raadsman te betalen. Morgen moet hij weer voor den onderzoeksrechter verschijnen. Eerst had hij zich ontzettend beschaamd gevoeld wanneer hij geboeid, tusschen de gendarmen door de gangen van het gerechtshof stapte. Maar liever nog deze schaamte dan de verlatenheid van de cel. Hoe laat is het nu? 't Is of de nacht niet verder schuift. Harry luistert of hij 't uur niet slaan hoort op den toren van de Colettinen... hij luistert, maar de nacht blijft doof. Zoo zit Harry nog wanneer het klokje begint te kleppen voor het ochtendgebed der zusters. Hij strijkt over zijn voorhoofd. Dat geeft hem rust. De morgen begint te schemeren... en opeens zit daar een vogeltje voor het celraampje. Het schudt zijn veertjes uit en pieppiept. Een vroege musch. Nu gaat ze een paar malen over en weer op den vensterboord, piept nogmaals; kijkt even de cel binnen, dan vliegt ze weer den morgen in. Het is dezelfde morgen die over het gevang schuift en zijn ouderlijke hoeve. Een nieuwe dag van arbeid en van zorg. Rose kijkt moeder achterna. Zoo had ze haar nooit gekend. Harry mocht gedaan hebben wat hij wilde, hij was haar kind en ze gaf hem zoo maar niet prijs aan het gerecht. Ze had Frank doen komen. Ze had een boodschap voor hem. Haar man mocht nu zeggen en schelden wat hij wou, maar ze had het geld genomen uit de kast - haast heel de opbrengst van de koe die ze vorige week verkocht hadden - en ze had het gegeven aan Frank. Ze zou nog meer geven als het moest, want Harry moest verdedigd worden zooals het behoorde. Het kon een verschil maken van jaren gevangenschap. Sylvie had zich eenige dagen ingehouden, maar nu begon ze | |
[pagina 93]
| |
weer te neuriën, terwijl ze aan den arbeid was. Hoe kunt ge nu zingen, zei Rose. Maar wat later was ze toch weer begonnen. En in 't ovenhok stond ze Prosper te plagen die een gareel te verstellen zat. Ze stootte tegen zijn arm zoodat hij naast den riem stak of ze hield zijn draad tegen zoodat hij in zijn vingeren prikte. Toen wierp Prosper opeens gareel en gerief op zij, sprong recht en greep Sylvie vast rond haar middel. Wat moet ik met u doen. Ze lachten allebei. Voor uw straf geeft gij mij een zoen, eischte Prosper. Die gaf ze hem. Prosper wilde er nog een tweede, maar toen hoorde hij iemand aankomen door den tuin. Sylvie nam haar emmer op en ging weg. Aan de deur kwam ze vader tegen. Waarom is de salaad nog niet gewied, vroeg hij. Maar nog dienzelfden avond gebeurde er iets dat de Ridder zijn verder leven geheugen zou. Tegen valavond was de wagenmaker gekomen met zijn rekening, maar toen de Ridder de lade opentrok verschoot hij. Waar was dat geld heen? Had hem iemand uit zijn eigen huis bestolen? Gusta, Gusta... Moeder kwam, rustig en beslist. - Weet ge waar het geld naartoe is? Moeder, zonder aarzelen: Ik heb het genomen. - En wat hebt ge er mee gedaan? - Ik heb ermee gedaan, wat ge zelf had moeten doen. De Ridder stond radeloos van woede en verbazing. Zoo had zijn vrouw nooit tot hem durven spreken. En opeens ging hij naar haar toe, lijk iemand die een dier grijpen wil. Hij greep haar bij den pols, en zei geen woord, maar staarde in hare oogen, verwijtend en scherp. Daar was geen angst in de oogen die hem tegenblikten. 't Was de beradenheid van een macht die, lang verdoofd of ingetoomd, losbreken gaat... en opeens stiet hij haren arm weg. Ge spant altijd met uw kinderen samen, gij, ge zijt nog schuldiger dan zij. Moeder bleef tegen den muur gedrongen staan en zag haar man den trap afdalen. Dan zei ze opeens tusschen haar tanden: Als Harry nog meer noodig heeft, dan neem ik nog meer. Maar nu liggen ze, naast elkaar, te bed, de man en de vrouw. De maan die schuin door het bovenvenster schijnt is langs den muur al voortgeschoven tot tegen het kruisbeeld en nog slapen ze niet. Ze willen beiden spreken, maar beiden zwijgen. Want het antwoord komt sneller op de tong dan het verwijt. Elk hoort den adem van den ander, wachtend, gespannen. Maar zoo kan het niet duren. Het gaat naar middernacht. Dan zegt de man: Moesten we daar- | |
[pagina 94]
| |
voor ons kind ter wereld en groot brengen, om het te zien ondergaan in schande en in verderf. Geen antwoord. - Eén is genoeg om een heele familie tot oneer te brengen. Geen antwoord. - Het schijnt u niet zooveel te kunnen schelen dat onze naam voor heel de streek en voor altijd onteerd wordt. - Het scheelt me zooveel als u. - Indien het u wat kon schelen, zoudt ge die misplaatste compassie laten. - 't Is toch ons kind. 't Uwe zoowel als 't mijne... - Het spijt me genoeg. Had ik geweten dat het zoo van 't rechte spoor zou afdwalen, het ware beter niet ter wereld gekomen. De vrouw kreunt dof en verbeten: Hard mensch. - Hier is geen kwestie van hard mensch. Wie 't gebod van God miskent en blijft miskennen, verdient geen medelijden. Ik heb hem dikwijls genoeg gewaarschuwd; maar gij zijt zelf de schuld dat het zoover gekomen is, door uw verderfelijke toegevendheid. De maan is nu voorbij het kruisbeeld geschoven en kijkt in den spiegel. En in den spiegel ziet ze den man en de vrouw liggen, 't gelaat bleek van ontroering en de oogen open en star in het schemerduister. Beneden slaat de klok twaalf slagen, en tezelfdertijd begint een haan te kraaien. - Daar hebt ge blijkbaar niets op te zeggen. - Meer dan ge denkt, weert de vrouw af. Ik heb zoowel gewaarschuwd als gij; maar niet zoo hardvochtig als gij. - Gij hebt hem altijd voorgesproken en verontschuldigd. En met Zacharie is 't hetzelfde geweest. Maar als ik strafte of verweet, dan was ik te streng. Nu ziet ge waar ge daarmee komt. - Maar Zacharie is niet om mijnentwil weggetrokken. En 't is ook niet mijn schuld dat Sylvie zich heeft vergeten. Maar ge wilt uw kinderen behandelen als halve heiligen, en dat worden ze moe. Indien ge wat verstandiger had gehandeld zou 't ook met Harry niet misloopen zijn. De Ridder voelt zijn handen en zijn lippen beven. Hij had zijn vrouw zoo 't bed kunnen uitjagen, haar jongens achterna. Nooit, zoolang ze samen geleefd hadden, had ze zoo gesproken tegen hem. Maar nu zal hij het verder hooren. | |
[pagina 95]
| |
- Morgen ga ik naar Antwerpen, zegt de vrouw beslist, met Rose of met Prosper. - Wat doen? - Harry helpen. - Harry helpen? Laat hij zich nu zelf redden. Dan zal hij ondervinden wat het wordt, wanneer een kind niet meer gehoorzaamt aan zijne ouders. Ze mogen hem gerust eenige jaren in 't gevang houden, dat is de beste manier om hem tot beternis te brengen. - Maar destijds hadt ge niet zooveel vertrouwen in de heilzaamheid van 't gevang. Dan vond ge dat het beter was daarbuiten. - Wat bedoelt ge? - Wat ik bedoel? Wat ge al weet hoeft ge niet meer van een ander te vernemen. De Ridder zit recht in bed, met zijn handen achter zijn rug geschoord. - Wat bedoelt ge, vraag ik u nog eens. De vrouw blijft lang uitgestrekt liggen; maar wendt 't hoofd naar haren man: Indien ge wat meer gedacht had aan uw eigen jeugd zoudt ge voor de jongens niet zoo hard geweest zijn. - Wat valt er te zeggen op mijn jeugd? - Ik zal u liever vragen om welke reden ge destijds naar Amerika zijt vertrokken. Toen de kinderen weggegaan zijn hadden ze tenminste niet zooveel op hun geweten. Zacharie niet en Harry niet. De Ridder zit haar aan te staren, strak en verdwaasd, maar de vrouw gaat voort zonder genade. De straf zijt ge ontloopen, maar uw geweten niet. Waarom schuwt ge het Kerkeveld; of denkt ge dat ik het nooit gemerkt heb? En voor wie gaat ge vier maal 's jaars den beeweg om? Voor haar? - Voor wie? - Voor haar die ze eens gevonden hebben in de klaveren met een wonde aan haar hoofd. De Ridder zakt langzaam achterover met open oogen. Na een poos: Eenieder kan bij ongeluk een kwaden slag toebrengen. Maar de vrouw daarop: Niemand slaat zoo dwaas een vrouw wanneer hij niets aan haar heeft goed te maken. - Dat kan niemand bewijzen. - Wat uw geweten u verwijt moet niemand meer bewijzen. De Ridder snakt een paar malen naar adem, dan breekt hij los | |
[pagina 96]
| |
in snikken. En door zijn snikken heen nog deze vraag: Weten de kinderen het? - Niet van mij. Nu is er niets meer als de klare stilte van den maannacht over de hoeve, en daarbinnen het kreunen van den ouden man die te snikken ligt onder zijn handen. En stilaan is het of de vrouw haar bloed opnieuw voelt loopen. De warmte begint te trillen door de kilte en er gaat ontroering in haar binnenste beven. De maan achter de hoeve is weggeschoven en de donkerte vult weer de kamer. De vrouw ligt met geloken oogen te luisteren naar het kermen van den man en 't bonzen van haar eigen hart. Nog komt er geen woord. Maar als haar man zich afwendt naar den muur en met zijn hoofd in het kussen verbeten weenen blijft, wordt ook haar hart weer murw. Ze wil spreken, maar ze weet niet wat ze zeggen moet. Dan zegt ze opeens: Zoo bedoel ik het niet... De Ridder geeft geen antwoord. Maar 't is of hij leeg geweend is. Hij snakt diep naar adem en blijft zoo roerloos liggen. De hanen kraaien elkander wakker; daar springt een paard recht in den stal; de morgen begint te beven door het raam.
***
De weken die nu volgen zijn voor Harry troebel van bitterheid, wrok en wroeging en opstandigheid. Hij ziet de dagen naderen dat hij voor het eedgerecht zal staan; met afschuw en moedeloosheid. De herinnering aan Anita staat weer voor zijn geest als nooit te voren. Met Anita had hij geleefd een stuk leven van geluk en rust. Ze was pas vier jaar dood, en het scheen een menschenleven ver. Ach, een mensch die doolt verteert zijn krachten snel. Morgen komt Rose hem bezoeken, misschien komt moeder mee. Maar wat kunnen zij nog zeggen dat hem helpen kan. De vorige maal was het al zoo pijnlijk en zoo nutteloos. Ze hebben tegenover elkander gestaan, en toen ze wat zeggen wilden, zijn de vrouwen beginnen te weenen. Neen het hielp niets hem in die omstandigheden te bezoeken. Het maakt hem laf en week. En hij moest sterk staan tegenover zijn rechters. Hij heeft een paar malen zijn advokaat doen komen om te spreken over zijn verdediging. Hij zint en blijft zinnen over zijn verweer. Want hij wil loskomen uit het gevang, hij zal bewijzen dat hij niet schuldig is, dat hij alleen gehandeld had uit noodzaak en zelfver- | |
[pagina 97]
| |
dediging. Het ging om zijn leven of het hare. Was het dan niet zijn recht toe te slaan en het zijne te redden. Dat is de thesis die ik verdedigen zal, had zijn advokaat gezegd. Dat had hij reeds ontwikkeld voor de raadskamer, maar het maakte blijkbaar niet veel indruk op de rechters. Dat was te verwachten. Maar wanneer Harry voor het eedgerecht zou staan, kreeg hij kans. Daar zouden geen beroepsrechters zetelen, die gehard waren en wantrouwig door ervaring, maar gewone burgers, wisselagenten, onderwijzers, secretarissen, een notaris of een eenvoudig ambachtsman. Die wogen de argumenten en verklaringen niet af; die lieten zich gaan op een indruk, een ontroering. Laat me maar begaan; had zijn advokaat hem gezegd, ge zult zien dat het een prachtig pleidooi wordt. Ach, maar nu verlangt Harry niet meer naar het bezoek van zijn raadsman. Dat was te veel een spel, een sport voor hem. Harry verliest zijn geloof in de mogelijkheid van een vrijspraak. Laat er ze mee gedaan maken. Hoe eer, hoe liever. Den volgenden morgen laat de onderzoeksrechter Harry weer uit zijn cel halen. - Waarvoor kan het nu weer zijn, vraagt Harry aan den gendarm. Deze haalt misprijzend de schouders op. Hoe kon hij weten wat de onderzoeksrechter in den zin had. Een gendarm haalt de gevangenen af, hij brengt ze weer naar het gevang, voor de rest had hij zich met niets te bemoeien. Als Harry het vertrek van den onderzoeksrechter binnen treedt, bemerkt hij een vrouw die met haar rug naar de deur gekeerd zit. - Herkent ge dat meisje, vraagt de onderzoeksrechter. - Ja, nu herkent hij Rita. Maar ze ziet er zoo anders uit nu met mantel en hoed; toen hij haar had ontmoet liep ze barvoets en blootshoofds. De onderzoeksrechter kijkt hem hard en doordringend aan. - Dat meisje beweert dat ze nooit met u ongeoorloofde betrekkingen heeft gehad. - Dat heb ik ook niet beweerd, zegt Harry. Hij wendt beschaamd het hoofd van het meisje af. Het meisje kijkt schuchter van den onderzoeksrechter naar de gendarmen. - Dat meisje beweert ook dat ze u slechts eenmaal in de stad heeft ontmoet. Harry knikt. | |
[pagina 98]
| |
- Hoe kunt ge dan volhouden dat Piroe om harentwille jaloersch zou geworden zijn en u bedreigd zou hebben met de dood. - Dat was ter wille van een ander meisje, zegt Harry. Maar hij voelt zelf hoe onrechtzinnig zijn woorden klonken. Dan kunnen we de zaak als geëindigd beschouwen, besluit de onderzoeksrechter. Leidt den gevangene weg. Nu zou het niet lang meer duren.
***
Maar wanneer het tegen het einde gaat, komt over Harry de koorts van de vertwijfeling. De doctor had hem enkele malen bezocht; hij had gewoon met hem gepraat en allerlei gevraagd over zijn jeugd en de familie, en zijn leven in de stad. De doctor wilde weten of er krankzinnigen geweest waren in zijn familie en of zijn vader niet een dronkaard was en of hij in de kinderjaren geen bijzondere ziekten had gehad. En hij had gevraagd aan Harry: Schrijf me eens het verhaal van uw leven en wedervaren; Harry was er aan begonnen, maar nu schreef hij niet verder. Wat baatte 't? En waarom zou hij zijn biecht neerschrijven voor een onbekenden dokter. - Dat heeft zijn belang, zei de doctor. - Misschien voor u, maar niet voor mij. - Ook voor u, wedervoer de doctor. Dat kan zijn invloed hebben op de straf. Maar Harry kwam in verzet. Vooraleer te straffen moesten ze bewijzen dat hij plichtig was. Dat was het recht van ieder in de maatschappij, hij mocht zijn wat hij wilde. De volgende week liet de doctor Harry overbrengen naar de ziekenzaal. Harry moest rusten. Maar Harry kan niet tot rust komen. Hij heeft nu een afschrift ontvangen van zijn dossier; opdat hij zijn verdediging zou kunnen voorbereiden. Daar zit hij nu over gebogen, uren lang en zoekt naar redding. Hij leest en herleest de getuigenissen en speurt naar een verklaring, waaraan hij zich vastklampen kan, naar een woord waaruit een licht en zijn bevrijding kan opgaan. Vooral over het verslag der wetsdoctoren zit hij in zwaar gepeis gebogen. Hoe dikwijls had hij het nu reeds gelezen? Hij kent het haast van buiten; de snede loopt van een centimeter boven den eersten ruggewervel tot tegen het strottenhoofd. Ze bereikt in het midden eene diepte van 2-3 centimeter. De slagader is doorgesneden, waardoor een groote bloedstorting is geschied die de dood ten gevolge heeft | |
[pagina 99]
| |
gehad. Het hoofd vertoont een kneuzing van 5 cm. doorsnee boven het rechter oor, voortkomende van een slag met het stomp voorwerp of den val van het lichaam. Het bovenlijf vertoont een kneuzing aan... Ach Harry gooit de heele boel in den hoek; hij weet wat verder volgt. Ze hebben alles beschreven, tot zelf het hemd dat Piroe droeg, en de wonden en schrammen gemeten lijk een timmerman. Harry wordt er misselijk van.
***
En eindelijk komt de dag dat Harry moet verschijnen voor het eedgerecht. Het werd tijd, want dat gemartel tusschen hoop en angst, dat opstijgen en weer neergesmakt worden, van vertrouwen in vertwijfeling, kon niet langer duren. Zekerheid is ten slotte niet zoo ondragelijk dan de foltering van twijfel en angst. Voor hij binnengeleid wordt komt de advokaat hem nog even moed inspreken. Harry zal wel zien hoe behendig hij manoeuvreeren en pleiten zal. Maar wanneer Harry geboeid de groote zaal van het eedgerecht wordt binnengeleid en al die gezichten op hem gericht ziet, valt opeens over hem een onnoemelijk gevoel van machteloosheid. Hij is zeer bleek geworden en zijn stem beeft, wanneer hij rechtstaan moet en antwoorden op de vragen van den voorzitter. Hij spreekt als in een droom. Wanneer hij weer zitten mag wordt het kalmer in hem en schuw loert hij even de zaal in. Maar hij schrikt terug en gaat star voor zich uitkijken. Er zijn enkele menschen van zijn dorp opgeroepen; de burgemeester, de veldwachter, de notaris... En verder in de zaal, achter de ijzeren afsluiting?... Rose had geschreven dat ze komen zou en Frank, maar het is een onherkenbare mengeling van hoofden daarachter... En hier zit Harry, in dit hok, met twee gendarmen naast zich en twee gendarmen achter zich, als de grootste booswicht ter wereld. Was hij dan geen moordenaar? Zeker had hij gemoord. Maar was hiermee alles gezegd. O, nu begint weer de opstandigheid in Harry. Hij wil opspringen en den onderzoeksrechter te recht wijzen, maar de advokaat doet onmiddellijk teeken dat hij zwijgen moet. Laat dat maar aan mij over. En inderdaad zijn advokaat heeft buitengewoon rake opmerkingen, hij protesteert herhaaldelijk tegen het Openbaar Ministerie en het lijkt wel of hij de leiding gaat veroveren. De voorzitter maant | |
[pagina 100]
| |
hem vergeefs aan te zwijgen; hij zwijgt niet. Niets ter wereld zal hem verhinderen te zeggen wat hij in geweten meent te moeten zeggen, om de onschuld van dezen jongen man, een slachtoffer van de maatschappij, in het klare daglicht te stellen. O, en het Openbaar Ministerie moet het ontgelden... Hij spreekt er tegen als tegen een minderen. De groote en ergerlijke missing ligt in het onduldbaar systeem van het geheim onderzoek. Indien de verdediging werkelijk geen ijdel woord was geweest en zich reeds bij het onderzoek had kunnen doen gelden, dan zou deze jongen man op dit oogenblik reeds op vrije voeten staan. Zoo gaat de eerste dag voorbij. Zoo gaat de tweede. Harry is verdwaasd en gebroken. Hoe konden ze zoo nutteloos al deze dingen herhalen en uitspinnen die ieder wist. Eerst de onderzoeksrechter, dan de wetsdoktoren, dan de doctor die zijn geestvermogens had onderzocht, dan de deskundige die de afmetingen had gedaan en de fotos genomen. Ze gaven uitleg hoe 't precies gegaan was, met een zekerheid of ze erbij gestaan hadden. Hier hadt ge 't scheermes, het voorwerp van de misdaad, en hier hadt ge - konden de heeren gezwoornen het goed zien - hier hadt ge het hemdje dat het slachtoffer droeg toen ze overvallen werd. - Volgens uwe interpretatie der feiten, had zijn advokaat onderbroken, maar de onderzoeksrechter en de doctors waren onverstoorbaar voortgegaan. Zoo stond het slachtoffer en zoo stond de beschuldigde, toen hij de doodelijke snede toebracht. De heeren gezwoornen konden zich een gedacht vormen van het geweld met hetwelk de snede was toegebracht, indien ze even het bebloede scheermes wilden bekijken. De doctor stak het tusschen twee vingeren omhoog, als een breekbare kostbaarheid. Kijk, daar was een heel stuk uit het lemmer gesprongen, door de kracht met dewelke het op den ruggemergwervel was gestooten. En een andere deskundige vertelde hoe lang, hoe breed en hoe hoog de kamer der misdaad was, den afstand tusschen de deur en het raam en op de foto die hij had genomen, konden de heeren het lijk zien liggen zooals het daar neergevallen was. Telkens er uitleg gegeven werd aan de heeren gezwoornen, werd Harry uit de box gehaald en bij de bank van de jury geleid. Hij had immers het recht alles te hooren wat hier gezegd werd; dat hoorde tot het recht der verdediging. Maar Harry had er bij gestaan, bleek en wezenloos, zonder een woord. Den heelen dag worden getuigen onderhoord; en den volgenden morgen herbegint het. Heel zijn leven wordt hier opgerakeld en | |
[pagina 101]
| |
uitgestald. Zijn karakter, zijn onrust, zijn tegenslagen, zijn avonturen zijn ruzie met lange Peer. De geburen moesten komen die krakeel hadden gehoord en het eerst na den moord in de kamer waren gekomen... Alles... alles... O, maar zijn advokaat weert zich. Hij wacht niet tot hij pleiten kan om aan te toonen hoe tegenstrijdig de verklaringen van sommige getuigen zijn, met de verklaringen die ze voor de politie of den onderzoeksrechter hebben afgelegd. Harry had nooit vermoed hoeveel daar uit te halen was ten zijnen gunste. Neen, alles goed ingezien, het was niet bewezen dat hij Piroe vermoord had; niemand kon dat bewijzen. Hij kijkt nu hoopvoller de zaal in en opeens dunkt hem dat ginder achter in den hoek van de zaal iemand schuchter wenkte... O, dat is Rose. Ja, nu heeft Harry haar gezien. Rose is zoo gelukkig ineens dat hare oogen vol tranen schieten, want Harry weet nu dat ze met hem meevoelt, dat ze hem steunt en troost. En Frank staat naast haar; en daarachter... ja dat is Prosper. Zijn oogen keeren telkens weer naar den hoek... Moed, prevelt Rose, alsof Harry dat verstaan kon; moed, het zal goed verloopen. Maar wanneer in den namiddag van den vierden dag de voorzitter in zijn bloedroode toga het getuigenverhoor gesloten verklaart en de geheimzinnige figuur van het Openbaar Ministerie oprijst uit zijn zetel, wordt Harry plots klein en moedeloos. O, die kleine gedrongen man had zich niet zooveel bekommerd om de uitroepingen en de aanvallen van den advokaat; hij was daaraan gewend. Dat was het gewone systeem. Maar nu had hij het woord; nu stond hij daar en eischte recht. Zonder hardvochtigheid; maar zonder vrees. In naam der openbare orde. Het is bondig wat hij zegt, maar kordaat en klemmend. Hij weet wat de verdediger zal zeggen. Maar het systeem dat hij ontwikkelen zou, hield geen stand, en met het volste vertrouwen zag de man der Wet het verdikt der heeren gezwoornen tegemoet. De avond begint te vallen: De groote kroonluchters en de lampen zijn aangestoken. Het wordt een beklemde en akelige atmosfeer. Harry zit daar en voelt verbeten de schroeven steeds vaster om zich sluiten. Het wordt een verloren zaak. Toch niet. Want nu begint zijn advokaat. Ook hij ziet met vertrouwen het verdikt te gemoet. Want de heeren gezwoornen laten zich niet verschalken door gerechtelijke spitsvondigheden en zij zullen hun geweten niet willen bezwaren met een straf, wanneer zij niet de volle zekerheid hebben over de plichtigheid van dezen man... En deze zekerheid kunnen ze niet hebben... Harry kijkt naar de juryleden. Begrepen ze | |
[pagina 102]
| |
't betoog van zijn advokaat; voelden ze wel hoe afdoende dat is? Een paar zitten met het hoofd op hun handen; andere liggen achterover; enkele luisteren scherp toe als nieuwelingen. De lucht wordt bevangen; het wordt luguber... Het begint te duizelen voor Harry's oogen... O, hij komt niet meer los... Wanneer de advokaat zijn pleitrede geëindigd heeft, gaat hij voldaan zitten en veegt met een breed gebaar het zweet van zijn voorhoofd en drinkt zijn glas water leeg. Het antwoord van het openbaar ministerie is hard en onverbiddelijk. De maatschappij moet worden beschermd tegen misdaad en losbandigheid. In naam der maatschappij vraagt hij recht. Niets meer, maar ook niets minder. Ten slotte krijgt de advokaat opnieuw het woord. De verdediging heeft het recht hier het laatste woord te spreken. Maar Harry hoort niet meer wat hij zegt. Hij ziet hem voor zich staan te betoogen met een hooge stem en drukke gebaren; maar Harry is een drenkeling en hij vergaat. Wanneer de jury opstaat om te gaan beraadslagen, wankelt Harry weg tusschen de gendarmen. En daar zit hij nu, in het naakte wachthok; en wacht op de uitspraak; misschien een heel leven van gevangenschap; misschien de eindelijke vrijheid... Maar Harry wordt radeloos. Hij bekijkt de gendarmen, die daar te kletsen staan lijk op een markt. Voelen ze dan niet dat het gaat om Harry's leven. Hebben ze dan geen hart in hun lijf... Houd u maar stil, zei de eene, ge weet nog niets. Hij zegt het heel gewoon. Het klinkt bijna bemoedigend. Het wachten duurt een eeuwigheid. Haastige stappen in den gang. Dan weer stilte.. Harry bekijkt zijn polsen; ze dragen nog het merk van de boeien. Maar de gendarmen staan nu rustig te praten met de handen op den rug. O, nu moeten ze er mee gedaan maken. Harry kan het niet langer uithouden. Het moet gedaan zijn of hij wordt gek. - Dat duurt soms wel een uur, zegt een gendarm. Maar Harry houdt het geen uur meer uit. Hij beeft en het zweet loopt langs zijn slapen... En wanneer eindelijk hard en akelig de bel door het gebouw galmt, zit Harry daar wezenloos. Kom, zegt de gendarm. Het is geen mensch meer die hier gaat, het is een wrak. Maar in den gang komt een der gendarmen hen tegemoet. - Ge hangt, zegt hij alleen. | |
[pagina 103]
| |
Harry bekijkt hem. Maar de andere antwoordt: dat wist ge toch op voorhand. O, maar Harry is geen wrak. Daar zit nog kracht in hem... Hij wankelt de zaal weer binnen; hij zit weer in de box en alle oogen branden op hem. En de voorzitter leest... leest... artikelen en artikelen en dan - er is een ademlooze stilte over de zaal - dan komt de straf. Bij toepassing van verzachtende omstandigheden vijftien jaar gevang. De advokaat is tevreden; het is een succes; het had vijf en twintig, het had levenslange dwangarbeid kunnen zijn. Maar Harry hoort: Vijftien ja-ren ge-vang. Dat kan niet en dat zal niet. En het is opeens of de kracht van Peer den Horzel in hem vaart... Hij begint te beven... en hij ziet daar opeens den deurwaarder die hemd en kleed en alles van Piroe dat daar op de tafel ligt bij elkaar scharrelt, en opeens springt hij recht en raast: Blijf daar af, schoelie... dat is van mij. Dat heb ik voor haar gekocht. Maar vuisten hebben hem vast gegrepen; de zaal rumoert en Harry wordt met geweld uit de box en buiten gesleurd. |
|