| |
| |
| |
Boekbespreking
Charles Silvestre: Le Passé d'Amour. - Librairie Plon. Paris. - 12 fr.
Charles Silvestre heeft mooie romans geschreven. Zijn eerstelingen, ‘Coeurs Paysans’ en ‘Aimée Villard, fille de France’, waren frissche boeken, vol fijne opmerkingsgeest, echte kennis van zeden en gebruiken der buitenlieden uit zekere provincies van Frankrijk. Zijn volgende romans misten iets van die frischheid, ze waren meer gewild dramatisch: doch ze bleven in doorsneê interessant. Wat gezegd nu van zijn laatste boek? Eene weduwe, die reeds een getrouwde dochter heeft, vertelt haar leven aan een vriend uit hare kinderjaren, dien zij na lange scheiding terugziet. Ze vertrouwt hem het drama van haar leven, de schipbreuk van haar geluk, de lange smart van een tegengewerkte liefde, het hachelijke van een ongelukkig huwelijk. En misschien zou dit alles kunnen boeien en aangrijpen, indien men er den diepen polsslag van een echte ontroering, de waarheid van een lijdende ziel in voelde. Maar het boek, buiten echt fijne bladzijden en mooie natuurbeschrijvingen, is zoeterig en zonder kruim. Het is literatuur.
L.D.
| |
Pol de Mont. Een Studie over zijn leven en zijn werk, door Dr. George Meir. 1932. Antwerpen, De Sikkel, 349 bl.
Deze monographie, waarmee Dr. G. Meir in 1930 aan de Universiteit te Gent promoveerde, ontstond in buitengewoon gunstige omstandigheden. Men voelt er de persoonlijkheid achter, niet alleen van den schrijver, maar eveneens van den professor, Dr. Fr. Baur, onder wiens leiding ze tot stand kwam. Bovendien mocht Dr. Meir gebruik maken van het uitgebreid documentatie-materiaal en de omvangrijke brievenverzameling van P. de Mont zelf, terwijl tallooze vrienden en tijdgenooten van den dichter het hunne bijgedragen hebben om het beeld volledig te maken.
Tien jaar later begonnen, zou deze studie, wat de te verwerken gegevens betreft, wellicht niet meer zoo volledig zijn geweest, wat evenwel waarschijnlijk zou vergoed worden door het grooter historisch recul.
Door de ideale voorwaarden die bij het schrijven van deze studie aanwezig waren, blijkt de groote handicap die de jonge doctorandi gewoonlijk ondergaan, namelijk een gemis aan rijpheid, op een minimum teruggebracht. Alleen zou men kunnen bezwaar aanvoeren tegen de ordonnancie van het geheel, dat eenvoudigweg chronologisch aangelegd is, met al de gevaren die met zulke indeeling verbonden zijn. De schrijver is doorgaans wel op zijn hoede geweest voor het overdreven belang dat jongeren hechten aan louter biographische gegevens, maar hem ontbrak toch vaak én de critische kijk die het essentieele of belangrijke schift van het anecdotische en onbeduidende, én het synthetisch vermogen waardoor om de gestalte van De Mont, vooral op oogenblikken dat er in onze literatuur een nieuwe koers genomen wordt, een heel tijdvak met zijn stroomingen en aspiraties scherp belicht wordt. Ik denk hier vooral aan de jaren waarin het genie van Gezelle voor de buitenwereld doorbreekt (naderhand heeft Dr. Meir daar elders veel vollediger en interessanter over gehandeld), en die waarin, afzijdig van P. de Mont, de Van Nu en Straks-beweging ontstaat. De feiten staan vermeld in het werk, maar de atmosfeer, de ‘Totalanblick’ ontbreekt eenigszins.
Zooals ze reilt en geilt, moet het werk ons evenwel zeer dankbaar stemmen: er is een ontzaglijke hoeveelheid gegevens in verwerkt op zoo een manier dat de figuur van De Mont er duidelijk uit oprijst. Die heeft de schrijver in zijn greep. Wat daarbij opvalt is dat hij heel het werk door op zooveel reminiscenties kan wijzen. Geen bundel van De Mont of men voelt er den invloed achter van een of andere buitenlandsche grootheid. P. de Mont was in de eerste plaats een fonkelende epigoon, wiens lyrisch temperament vrij onzelfstandig rondvlinderde, een schitterend eclecticus, een superieur dilettant die na de jaren van inzinking in onze nationale letteren verblindde door zijn speelsch vernuft en zijn geestdrift, maar we hebben wel eenige moeite in hem te ge- | |
| |
looven als in een leider, zooals de ‘Slotbeschouwingen’ hem willen doen voorkomen.
Om te eindigen: het werk van Dr. Meir is een verblijdende waarborg voor den jongen groei onzer wetenschappelijke literaire geschiedschrijving. Wij houden ons ervan overtuigd dat hij, na dit schitterend debuut, een flinke aanwinst zal blijken in de rangen onzer wetenschappelijke literatuurvorschers.
Dr T.D.
| |
Pol de Mont. Bloemlezing uit zijn Poezie. Bezorgd en toegelicht door Dr. George Meir. - 1932. Antwerpen, De Sikkel. - 326 blz.
Deze bloemlezing zal iederen liefhebber van onze letterkunde lief zijn. Alhoewel men meer dan eens ontstemd blijft tegenover het gemis aan poëtischen diepgang in vele van De Mont's gedichten, zal niemand uit het oog verliezen dat deze geestdriftige virtuoos een rol van beteekenis gespeeld heeft in de voorbereiding onzer literaire vernieuwing op het einde der 19e eeuw. De tragiek van zijn dichtersloopbaan is dat die vernieuwing ten slotte buiten hem voltrokken werd.
Dit belet niet dat vele van zijn verzen om hun historische beteekenis, en sommige om hun aesthetische waarde, voor den nakomeling verdienen bewaard te blijven. Wij vergeten zoo licht wat wij de ouderen schuldig zijn!
Dr. G. Meir bedoelde in de eerste plaats, meen ik, een keuze uit De Mont's oeuvre te bezorgen, die parallel zou loopen met zijn studie over den dichter, en waaraan men den daar geschetsten ontwikkelingsgang zou kunnen toetsen. Tegelijkertijd is deze bundel tevens een florilegium geworden waarin het beste bewaard blijft uit het omvangrijke oeuvre: het fonkelend talent van den schitterenden eclecticus zal het jonge geslacht nog vermogen te bekoren.
Dr T.D.
| |
H. Kesnig: Moeder Zondervan. - Hollandia-drukkerij, Baarn, 1933.
Met Moeder Zondervan worden we binnengeleid in den kring van het Joodsche gezin waar zij als meewarig besje wie het leven meer leed dan lief meegebracht heeft, den stam- en familiegeest levendig houdt te midden van haar veelvuldig geaarde kinderen en kleinkinderen. Het is een roman volgens het oude realistische recept, die in zijn egalen toon onverstoorbaar zijn gang gaat zonder veel verheffing, maar met tamelijk veel inzinkingen, waar het een droog neutraal relaas wordt van onbelangrijke gebeurtenissen en toestanden, en waarbij de schrijver niet nalaat zijn eigen, niet altijd even aanvaardbare meeningen te verdedigen. Sommige hoofdstukken, zooals de beschrijving van de familiebespreking, krijgen nochtans een zekere epische allure.
Dr T.D.
| |
Aernout Drost: De Pestilentie te Katwijk (1625), met een inleiding van Prof. Dr. A. Verwey. Taalkundige aanteekeningen door Prof. Dr. C.G.H. De Vooys. - 2e druk. 1933. Wereldbibliotheek, Amsterdam.
In 1934 zal het honderd jaar geleden zijn dat de vier en twintigjarige Drost overleed. Hij was niettemin oud genoeg geworden om de pionier te zijn van den Nederlandschen historischen roman naar het zuivere romantische recept. 't Is haast niet te gelooven hoe deze jonge man zich door lectuur, studie en vooral intuïtie den geest eigen gemaakt had van, en zich ingeleefd in de atmosfeer van de 17e eeuw. Hij heeft het gebolwerkt om in een kunstmatige taal den indruk van het volle intense leven te doen vloeien, zoodanig dat dit kapitale werk uit de Nederlandsche literatuur, bij plaatsen zelfs boeiend en doorloopend belangwekkend blijft.
Prof. A. Verwey geeft een lezenswaarde inleiding over ontstaan en bronnen. Men weet dat ‘De Pestilentie’ verscheen na Drost's dood en bezorgd door Potgieter. Het is inderdaad treffend hoe in het werk typische Potgieteriaansche zinnen voorkomen. Prof. Verwey aarzelt niet ze als eigendom van Drost te beschouwen: de latere prozatechniek van Potgieter zou slechts ontstaan zijn onder invloed van Drost. Overtuigend is de argumenteering niet: tusschen het proza van Potgieter en dat, op sommige plaatsen, van Drost, bestaat er geen verhouding als van navolging tot model, maar wel identiteit...
Dr T.D.
| |
| |
| |
Humor in die algemeen en sy uiting in die Afrikaanse Letterkunde. Deur Dr. Fr. E.J. Malherbe. Twede, hersiene en vermeerderde druk. - 1932. Amsterdam, Swets en Zeitlinger. 333 bl. geb. 5.90 f.
Bij de eerste verschijning van dit werk in 1924 werd ten overvloede al het goede gezegd dat het verdiende. Humor is de uiting van een verfijnder geestes- en gemoedsleven, en de ontwikkeling ervan nagaan, heet dan ook den gang bestudeeren van een aspect der beschaving.
Schrijver heeft zijn tweeledige indeeling behouden. In een eerste reeks hoofdstukken bestudeert hij het moderne verschijnsel als de humor is, van zijn bewustwording af voornamelijk in Engeland waar Fielding, Sterne en Goldsmith er de voornaamste vertegenwoordigers van zijn. Verder komt de invloed op Nederland; de leer van de contrasten met Victor Hugo, schilder Delacroix, Multatuli, Carlyle. Van langs om meer belanden wij aldus in ‘humor en satire’, en ‘humor en ironie’, om ten slotte de samenvloeiing van humor en tragiek te bestudeeren.
Niet het minste boeiend deel is de minder theoretische, meer beschrijvende reeks hoofdstukken over den humor in de Afrikaansche literatuur, waar we langs dezelfde geleidelijkheid van geestigheid, gemoedelijkheid, satire en tragiek kennis maken met de markantste vertegenwoordigers der Zuidafrikaansche letterkunde. Een werk dat ieder belangstellende in de poëtiek en in de literatuur lezen moet.
Dr T.D.
| |
Carel Scharten: De Zonde van Koning David. Drama in vijf bedrijven en een voorspel. - 1932, Amsterdam, Maatschappij tot verspreiding van goede en goedkoope lectuur.
Naast de Bijbelsche treurspelen van I. Querido en vooral van L. Feber neemt deze ‘Zonde van Koning David’ een waardige plaats in. Zonde, zoen en reiniging, de klassieke stof der tragedie, worden hier in straf gespannen tooneelen en in sonoor dreunende verzen naar de zegenrijke belofte gestuwd:
En in der eeuwen verte, uit den afgrond
van onze zonde zal geboren worden
d'Eene, die, nederig en zeer verheven,
de zonde van de menschen zal verstaan
en gansch de wereld zal verlossen van den dood,
die zonder 't godlijk licht der Liefde 't leven is.
C. Scharten's drama verwaarloost in zijn statigen gang de psychologische uitdieping der karakters niet: warm trillend leven bloost onder de stoerheid van het geheel.
Er T.D.
| |
Staf Weyts: ‘Coletje en Belleke’. - Davidsfonds, Leuven.
Twee kwezels beminnen dezelfde Rikus, die natuurlijk maar met ééne kan trouwen. De andere die ondertusschen begijn wordt, sterft van ontzetting als zij van dat huwelijk hoort. Dit mager onderwerp is over nagenoeg honderd bladzijden uitgewerkt in een slappe en onpersoonlijke stijl. De tijd is gekomen dat wij voor gewone volkslezing meer kunnen en moeten eischen, dan novellen lijk deze en andere in dien aard.
A.D.
| |
Rupert De Cimont: ‘Flip Speelman erfelijk belast.’ - Uitg. Regenboog, Borgerhout. - Ing. 30 fr.; Geb. 40 fr.
In een voorwoord vraagt de schrijver aan den lezer: ‘Men gelieve in deze vertelling niet te zien, een uiting van morbide, decadente sensatiezucht, doch de geschiedenis van één onzer zwakke broeders, die door milieu, ongunstige invloeden en karakterzwakte tot ondergang gedoemd is.’ Maar spijts de beste wil van de wereld, kunnen wij toch niet anders dan zijn boek beslist verwerpen. Het is gemeen en onnoozel en voor iedereen te vermijden.
A.D.
| |
| |
| |
Floran Lambrechts: ‘Krekelken’. - Uitg. Regenboog. Borgerhout. - Ing. 20 fr.; Geb. 40 fr.
De zoeterige idylle van twee zeer jonge menschen, die na een misstap, dan toch een gelukkig huwelijk sluiten. Het verhaal is nogal schetsmatig en zeer gevoelerig behandeld, wat niet belet dat sommige bladzijden toch boeiend zijn. Doch alles samen genomen, is het te onbelangrijk en te gewoon om aandacht te vergen, nu de Nederlandsche roman-letterkunde op talrijk-verschijnende, voortreffelijke werken bogen kan.
A.D.
| |
Felix Timmermans: ‘Pijp en Toebak’. - Davidsfonds, Leuven, 1933 en Van Kampen en Zonen, Amsterdam.
De gevierde schrijver heeft zijn verspreide novellen, die in dit en andere tijdschriften verschenen, gebundeld voor de groote Vlaamsche kultureele vereeniging, die ze in de handen van haar duizenden leden heeft gebracht. Ongelukkiglijk zal dit werk, voor hen die Timmermans nooit lazen, eer een slechte kennismaking zijn. Deze novellen behooren niet tot zijn beste, zij schijnen mij al te anecdotisch, en gaan niet genoeg boven die enge, Liersche sfeer uit. Waarschijnlijk gewild, zijn zij ook in een taal gesteld, die voor de minst kieskeuriger onder ons, nog een gruwel is. Voor de beste uit de bundel en alleen van Timmermans waardig, geniet ik slechts: ‘In 't Kruis’ en de ‘Vertellingen voor mijn Kinderen.’
A.D.
| |
Victor Giraud: La Vie tragique de Lamennais. - F. Alcan. Paris. - 15 frs.
Een schoon boek, buitengewoon interessant en zaakrijk. Een diep psychologische studie van Lamennais' zoo complexe natuur. Geen geromanceerd leven, maar een degelijke levensbeschrijving. Zonder Lamennais' kleine kanten, zijn groote gebreken of erge misstappen te bewimpelen, bestudeert schrijver met de sympathie van het echt begrijpen die zoo rijk begaafde natuur, dat warm, onstuimig gemoed, dat edel verstand, die hyper-gevoeligheid, die apostels- en zienersziel - al die grootsche gaven, die zoo treurig schipbreuk moesten lijden op de klip van hoogmoed, onbuigzaamheid en gemis aan evenwicht. Maar draagt hij alleen de verantwoordelijkheid van zijn beruchte afvalligheid? Moeten anderen er hun deel niet van nemen? Zij, die, met de beste inzichten, hem het priesterschap bijna opdrongen; zij ook, die hem later met wantrouwen en verdenkingen vervolgden, ieder woord of gebaar verdacht maakten, en, niet begrijpend dat hij ver op zijn tijd vooruit was, den ziener in hem van meet af verketterden. Misschien had Paus Leo XII het goed voor toen hij zegde dat men die vurige, oproerige natuur moest leiden ‘avec une main sur le coeur’, en dat Lamennais een van die verliefden op volmaaktheid was die ‘si on les laissait faire, bouleverseraient le monde’.
Zeer onpartijdig en met veel tact geschreven, geeft dit boek een levend beeld van Lamennais en een aangrijpend tafereel van het zieledrama waarin de rampzalige man ten gronde ging. Een degelijk werk dat eenieder met diepe belangstelling zal lezen.
T.
| |
A. Broers & J. Smit: ‘Engelsch Schoolwoordenboek’ 19,5 × 14,5; 1196 bldz. 1933; J.B. Wolters, Groningen. Geb. Fl. 9,90.
Ook deze goede wijn van den uitgever Wolters behoeft geen krans. Een student, vooral in onze moderne Humaniora kan niet zonder dit keurige woordenboek dat nu eens werkelijk up-to-date is zoowel voor den handel als voor de scheepvaart en in den zuiversten zin van het woord ‘modern’. Voor dit geld vindt men in geen enkel land iets van dezen inhoud doch vooral van deze waarde. Op het gebied van woordenboeken blijft het ‘Neerlandia docet’ voor ons onverwaterd waar.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Eric Partridge: ‘Slang to-day and yesterday’ (A history of Slang; a study of present-day Slang; American Slang; Cockney, law, medical, military, etc. - Slang of the Dominions; rhyming Slang and Spoonerisms. Elaborate and original Vocabularies). 15 × 17; IX & 476 bldz. 1933; Gebr. 21 L.G. Routlege & Sons Ltd. Carter Lane, London.
We hadden vroeger reeds gelegenheid te wijzen op de uitzonderlijke eigenschap- | |
| |
pen van dezen schrijver als ‘woordkundige’ zoowel in de beoordeeling van zijn uitgave van Grose's ‘Classical Dictionary of the Vulgar Tongue’ (Artikel ‘Slang en Cant’ in Leuv. Bijdragen), zijn in samenwerking met Brophy uitgegeven ‘Songs and Slang of the British Soldier’ (Artikel Oorlogsboeken en Oorlogsschrijvers’ in Leuv. Bijdragen), zijn ‘A martial Medley (in Boekzaal) als in onze bespreking van zijn voorlaatste pennevrucht ‘Literary Sessions’ in dit tijdschrift. En deze beoordeelingen waren wel van dien aard dat we dit jongste boek van hem geen lange beurt hebben moeten geven op onze wacht-rekken. Dit boek is een waardige bekroning van Partridge's onverpoosd arbeiden op het zoo gevaarlijke terrein van Slang en Cant. We aarzelen zelfs niet het boek op dit punt een meesterwerk te noemen dat werkelijk voorziet in een lang gevoelde leemte. De schr. heeft natuurlijk een zeer dankbaar gebruik gemaakt van den arbeid van anderen, ook bv. van onze Nederlanders Carnoy en Schrynen, Duitschers, Italianen en Franschen (Partridge vertoeft veel in Frankrijk en heeft het Fransch goed onder de knie), doch hij weet die verschillende oordeelen zoo te schikken, te wikken en te wegen dat alles een doorloopende vlotte tekst wordt en het heele boek werkelijk leest als een roman. Overal worden trouwens verwijzingen aangebracht die we dan later in de zeer gedetailleerde inhoudstafel terugvinden. Echte pioniersarbeid heeft Partridge verricht met zijne drie glossaria (p. 348-469) die alphabetisch de slang-woorden uit Engeland, Australië en Amerika opgeven. En de waarde van die opgaven wordt nog verhoogd door een korte verklaring en tevens een aanduiding van het jaartal wanneer deze woorden voor het eerst werden gebruikt Voor de kenners worden dus deze ‘vocabularies’ tevens even zooveel
tijdsspiegels waarin het leven en streven van nu en vroeger worden verduidelijkt. Wie zich benevens met taalstudie ook met literatuurstudie bezig houdt vindt hier een kolfje naar zijn hand in de vele uittreksels die van allerhande letterkundige werken, romans e.a. worden gegeven zoowel van vroeger als van nu en het boek wordt dus een waardevolle bron en wegwijzer voor die schrijvers die nog al eens dialect geven, ja zelfs een onsmibare vraagbaak voor dat soort literatuur waarin slang en cant schering en inslag zijn, bv. romans uit de onderwereld en de boeken en romans over den jongsten oorlog. We hebben ook in dit boek de kieschheid moeten bewonderen waarmede de schr. sommige onnoembare dingen behandelt, doch uit den aard der zaak zelf zal men best begrijpen dat dit geen boek is voor iedereen. Leeraars zullen in dit boek zeer interessante dingen vinden in de behandeling van de verschillende soorten slang bv. de afdeelingen ‘trade’, ‘commerce’, ‘publicity’ e.a. waar ze een verklaring vinden voor veel up-to-date dingen uit het handelsvocabularium. Vermakelijk is de schr. ook op zijn tijd bv. waar hij geen blaadje voor den mond neemt tegenover de B.B.C. Een zekere tegenspraak vinden we echter ook in het feit dat de schr. op verschillende plaatsen (en onzes inziens, zeer terecht) wijst op den invloed van Amerika, bv. p. 172 en dan weer dien invloed tracht te verminderen of te ontzenuwen door een opmerking als p. 122 ‘American is not quite so fatally widespread...’ We weten nu wel dat in laatste instantie veel zgn. ‘Americanisms’ Engelsch zijn van vroeger dagen doch in hun huidigen vorm komen ze toch van Uncle Sam's kinderen. We hebben respect voor dit werk van Partridge en wenschen het ook bij ons een flink afzetgebied.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Louis Bromfield: Vingt-quatre heures. Traduit de l'anglais par S. Silberstein et C. Brugell. Préface de Louis Gillet. - Librairie Stock. Paris. - 15 fr.
In zijn voorwoord geeft ons Louis Gillet eene boeiende levensbeschrijving van dezen zoo gewaardeerden Amerikaanschen romanschrijver. Niet ten onrechte vergelijkt hij hem met Guy de Maupassant. Ook Bromfield heeft een scherpen nuchteren blik, de kunst een karakter tot in zijn minste bijzonderheden te ontleden, de gave de werkelijkheid weer te geven en leven te scheppen. Hier geeft hij ons den roman ‘van één dag’ volgens de formule door velen, na Joyce's voorbeeld, aangenomen. Er is hier geen spraak meer van een verhaal dat zich over weken, maanden of jaren uitstrekt: deze nieuwe roman cristalliseert op een gegeven oogenblik, al de dooreen gestrengelde draden van een menigte levens; drukt het hoogtepunt uit van een sinds lang dreigend drama, dat eindelijk losbarst, en zijn terugslag heeft op het leven van menschen die, door stand, geboorte, levenswijze, ver van malkander gescheiden schijnen. Schrijver kent goed alle kringen van het reusachtig New-York: zoowel de bedorven, weinig interessante middens van rijke leêgaards, als van hun nederige ondergeschikten; zoowel die der stout- | |
| |
moedige, weinig scrupuleuze avonturiers als de wereld der apaches, der lichte vrouwen en der nachtkroegen.
Geen roman om in alle handen gegeven te worden, maar een boek vol diepe menschenkennis. Al kan het op optimism geen aanspraak doen, toch is het geen boek van neerdrukkend, gewild pessimism, maar wel van breed begrijpen en menschelijke sympathie.
L.D.
| |
Katherine Mansfield: La Mouche. Traduit par Madeleine T. Guéritte et Marguerite Faguer. Préface de Madeleine T. Guéritte. - Librairie Stock. Paris. - 15 fr.
Een bundel novellen gekozen tusschen deze die, na Katherine Mansfield's dood vereenigd werden in ‘Something Childish’ en ‘The Dove's Nest’ bij Constable verschenen in 1923 en 1924. Ze zijn heelemaal karakteristiek van schrijfsters manier en van haar talent. Gelijk in haar ‘Briefwisseling’, in haar ‘Dagboek’ en in haar andere bundels novellen, vindt men hier die spontane originaliteit, dien levendigen verhaaltrant, dien scherpen opmerkingsgeest, en tevens dien zwarten kijk op den mensch en het leven, alsook dat niet zelden ziekelijk, zelfs ongezond element, die haar zoo eigen zijn. Sommige der novellen van dezen bundel doen op Andersen denken, maar een gedesabuseerden Andersen, bij wie een soort bitter scepticisme luider spreekt dan zijn dichterlijke fantazie of weldoende gemoedelijkheid. Eenigen zijn echte taferelltjes, met enkele sobere trekken geteekend, terwijl anderen, zooals ‘La Mouche’ en ‘La Maison de Poupée’ tot echte symbolen uitgroeien.
L.D.
| |
A. Jos Chauvin: La Communion méditée. 1 vol. in 12 de 758 pages. - Desclée, de Brouwer et Ce, Paris. - Br. 13 fr. - Toile t.r. 16 fr.
Dit boekje is een vervolg op een ander werk van denzelfden schrijver ‘La messe méditée au pied du Saint-Sacrement’, en dient insgelijks vóór het Allerheiligste gelezen en gemediteerd te worden. Zeer methodisch opgevat bevat het drie deelen: 1) Nature et Dispositions; 2) Effets de la Sainte-Communion; 3) Précepte et Conseil, die elk op hun beurt onderverdeeld zijn. Ieder hoofdstuk maakt een geheel uit en is op een zelfde plan opgevat: a) exercice préparatoire; b) méditation; c) adoration; d) action de grâces; e) propitiation; f) prière.
Een boekje dat veel stof voor vruchtbare meditatie oplevert.
D.M.
| |
Coll. ‘Choisir’. - ‘Les Meilleurs Textes’: Joseph de Maistre. Introduction d'Alexis Crosnier. - Un vol. in 12. Cart. 500 p. - Desclée de Brouwer et Cle. Paris. - 15 fr.
Joseph de Maistre was niet alleen een groote schrijver, maar een groote denker; zijn werken blijven even genietbaar en - zou men kunnen zeggen - even actueel als honderd jaar geleden. Dit boekje geeft ons, benevens eene beknopte maar zaakrijke inleiding over de Maistre als katholiek, als denker en schrijver, over zijn veel bewogen en beproefd leven, lange en goed gekozen brokken uit zijn zoo boeiende briefwisseling, en verder uit zijn groote werken ‘Du pape’, ‘Les soirées de Saint-Pétersbourg’, ‘De l'Église Gallicane’, ‘Considérations sur la France’, ‘Lettres à un gentilhomme russe sur l'Inquisition espagnole’, enz. enz. Al zijn merkwaardigste bladzijden werden in deze welgelukte bloemlezing opgenomen.
Dit degelijk en keurig boekje zou in vele boekenkasten moeten plaats vinden.
T.
| |
G. Dandoy, S.J.: L'ontologie du Vedanta, traduit de l'anglais par L.M. Gauthier. commentaires de J. Maritain et O. Lacombe. - Paris, Desclée De Brouwer et Cle, 186 blz. (Questions disputées, sous la direction de J. Maritain et Ch. Journet.).
Philosophische lectuur is over 't algemeen niet licht en waar het geldt bij ons in te leiden een volkomen vreemden geest, eene geheel andere denkwijze dan de onze en een punt van uitgang waaraan wij nooit gedacht hadden, dan wordt de taak buitengewoon hard en zwaar. P. Dandoy is er in geslaagd in een boekje van nog geene 200 bladzijden de ontologische begrippen van den Vedânta duidelijk uiteen te zetten, niet alleen voor ontwikkelde Indiërs - zijn werk berust op eene reeks voordrachten gehou- | |
| |
den te Calcutta - maar ook voor lezers uit het Westen. Eene van de groote moeilijkheden van elke metaphysica is deze: hoe kan het volmaakt wezen ook Schepper zijn van onze veranderlijke, onbestendige wereld; is de scheppingsdaad niet in tegenspraak met de onveranderlijkheid van het Opperste Wezen? - In Europa zijn van die moeilijkheid twee uiterste oplossingen voorgesteld. Of wel bestaat de wereld en bestaat God niet (materialistisch monisme); of bestaat God wel, maar niet de wereld (idealistisch monisme). Het tweede alternatief vertoont punten van overeenkomst met den Vedânta, maar er zijn ook verschillen, die P. Dandoy duidelijk in het licht stelt. De Indiër gaat uit van den Veda, van de geopenbaarde waarheid, en deze leert hem het bestaan van het Eene Wezen, d.i. Brahma. Daar de Vedântist bij uitstek orthodox is, zal hij onmogelijk de materialistische verklaring aannemen. Blijft de idealistische oplossing. Brahma is, buiten hem is niets. Hoe komt het dan dat wij meenen te bestaan als afzonderlijke wezens, dat we met onze zintuigen eene wereld aannemen? - Zekeren gelooven aan eene Mâyâ (illusie), een vermogen van Brahma om uit zich andere wezens voort te brengen. Maar als men de Mâyâ aanneemt, dan is Brahma het Een niet meer. Dus is de logische gevolgtrekking dat de wereld niet kan bestaan en dat onwetendheid alleen ons doet gelooven dat iets bestaat buiten Brahma. - Het zwakke punt van het stelsel,
zooals P.D. doet uitkomen, ligt in eene verkeerde opvatting van de oorzakelijkheid. Oorzaak zijn is niet noodzakelijk zelf verandering ondergaan, bijgevolg kan het Eene Wezen ook Schepper worden, zonder daarom aan veranderlijkheid onderhevig te zijn.
J. Mansion.
| |
Braybrooke (Patrick): ‘Novelists we are seven’. 22 × 15; 156 bldz.; 7/6; G.W. Daniel & Co, London.
In dit boek van den onvermoeibaren Engelschen criticus worden enkele van de meest vooraanstaande schrijvers van het oogenblik behandeld. Bij de mannen kregen Temple Thurston, Gilbert Frankau, Ian Hay, Hugh Walpole en W.B. Maxwell een beurt terwijl voor de vrouwen in aanmerking komen May Sinclair en Rebecca West. Het zijn afzonderlijke studies voorafgegaan van een mooi portret op glanzend papier. Niet heel het werk van elk schrijver wordt behandeld doch enkel één of ten hoogste twee boeken die zorgvuldig werden uitgekozen omdat ze het bijzondere talent van eenieder het best illustreeren. Om de opinie van ‘Jan Publiek’ geeft Braybrooke niets. Daarom komt het voor dat hij een werk kiest dat niet als het ‘meesterwerk’ staat aangeteekend in de voorkeur van de lezers. Waar het pas geeft worden de schrijvers onderling ook nog vergeleken hetgeen vaak tot interessante bijbeschouwingen aanleiding geeft. Talrijke aanhalingen uit de verschillende boeken worden door den tekst geweven ter illustratie. Het is goed dat ook een Katholiek criticus als Braybrooke eens zijn oordeel velt over de ‘mannen van den dag’. Zijn bijzondere voorliefde voor Ian Hay en vooral W.B. Maxwell willen we hier even onderstrepen. Want ook volgens ons hebben deze twee nog steeds niet de plaats die hun rechtmatig toekomt. Het werk is vlot geschreven, doet zeer sympathiek aan en boomt niet te veel over aller hande ‘diepzinnige’ dingen. We kunnen het aanbevelen aan de liefhebbers.
Dr. Raph. Kreemers.
|
|