| |
| |
| |
Boekbespreking
Firmin Roz: Washington (Coll. ‘Les Constructeurs)’. - Dunod. Paris.
Washington werd in Virginië, uit een Engelsch geslacht, geboren. Heel vroeg op zichzelf verwezen, gaf hij blijken van zijn onvermoeibare wilskracht, zijn bedachtzaamheid, zijn verzienden geest, van het ongewone evenwicht van heel zijn wezen, zoo karakteristiek bij hem. Bescheiden en ingetogen, was hij een vijand van alle ‘bluff’, heelemaal zonder persoonlijke ambitie. De toestanden echter brachten hem, tegen zijn wil in, op 't eerste plan, omdat hij alleen genoeg scherpzichtigheid bezat om de gebeurtenissen in hun geheel te overzien en te begrijpen, geesteskracht om de noodige maatregelen aan te durven en door te drijven. Geen sacrificie of zelfverloochening kostte hem, als hij Amerika's heil en belang beoogde. Hij was echt de grondlegger, de schepper van zijn land. Beter dan wie ook heeft hij de ‘destinée américaine’ begrepen. Met recht zegt schrijver dat ‘Washington fut le père de sa patrie parce qu'il était d'abord, plus complètement et plus rigoureusement qu'aucun autre de ses contemporains, le fils de son pays.’ Een edele en grootsche figuur, de nobelste en meest rechtschapen die Amerika ooit gehad heeft. De man der Voorzienigheid.
Een heel schoon boek, sober en bondig, aangenaam geschreven, in een klare, eenvoudige taal. Geen geromanceerde levensbeschrijving, maar een degelijk, goed onderlegd werk, dat ten zeerste mag aanbevolen worden.
T.
| |
Thomas Mann: Les Buddenbrook. (Coll. ‘Univers’). - Fayard, Paris. - 2 vol. Chaque vol. 25 fr.
Het meesterwerk van Thomas Mann; een boek dat vergeleken kan worden met de ‘Forsyte Saga’ van Galsworthy. Hier ook leven we de lotgevallen mee van een rijk koopliedengeslacht uit Lübeck, het verval en het geleidelijk uitsterven der familie Buddenbrook. Met oneindig veel talent worden al die door en door burgerlijke menschen geteekend, al die Buddenbrooks, wel ingezeten burgers en eerlijke kooplieden, maar die geen ander ideaal hebben dan geld, gemakkelijk leven, eereambten, en niets kennen buiten hun bekrompen gezichtseinder. Ter wille van dat ideaal moet Tony trouwen met Grünlich, die zijn schulden met haar bruidschat betaalt, en er zich altijd dieper inwerkt, zoodat er haar weldra niets anders overblijft dan te divorceeren. Haar tweede huwelijk valt al niet beter uit. Eene Buddenbrook kan het in Munchen - in het Zuiden, gelijk ze dat noemt - immers niet gewoon worden? Liever teruggekeerd naar 't Noorden, bij haar broer, die nu het hoofd der familie geworden is, en de oude tradities en gebruiken hoog houdt - al kan hij het langzame verval van zijn zaken, het achteruitgaan van zijn geslacht, in de stad waar het eens de eerste plaats bekleedde, niet beletten. Zijn eenig kind, de laatste telg der familie, de kleine Hanno zal hem nooit opvolgen. Het is een ziekelijk, ultra zenuwachtig kind; het leeft slechts voor muziek en is niet bestand tegen den harden ‘stuggle-for-life’ die hem wacht. De barmhartige dood komt redding brengen.
Meesterlijk zijn al die menschen in hun dagelijkschen handel en wandel, in hun terre-à-terre spreken en denken getypeerd. Doch wat zijn ze toch doodgewoon en weinig sympathiek! Zoo door en door burgerlijk, in hun gemis aan alle oprechte verhevenheid van ziel.
Trots schrijvers talent, is zijn boek een droevig, en een gewild droevig boek; geen boek van opbeuring en kracht door schoonheid en waarheid, omdat het geen boek van echte liefde is.
L.D.
| |
Vte E. - M. de Vogüé: Journal. Paris, Saint-Petersbourg. 1877-1883. Publié par Félix de Vogüé. - Grasset. Paris. - 18 fr.
We hebben hier niet te doen met ‘Mémoires’, soms lang na de gebeurtenissen geschreven, om uitgegeven te worden, maar wel met indrukken over menschen en ge- | |
| |
beurtenissen dag aan dag opgeteekend, zonder te letten op vorm en stijl, en des te boeiender, daar zij den eersten indruk, het echte gevoel van den schrijver trouw teruggeven.
Schrijver maakte gedurende enkele jaren deel uit van het Fransche gezantschap te St-Petersburg, en was dus allerbest geplaatst om de politiek van dichtbij te volgen. Bijzonder belangrijke jaren waren het: de tijden der nihilistische aanslagen in Rusland, en den moord gepleegd op Alexander II; van de ingewikkelde Oostersche kwestie, en van het verdrag van Berlijn. dat de deur open liet voor zoo veel ontevredenheid en competitie; en, in Frankrijk, der eerste vervolgingen van de republikeinsche regeering tegen de Kerk en het katholiek onderwijs.
De fijne persoonlijkheid en het verheven karakter van schrijver, wien we menig boek van hooge letterkundige waarde te danken hebben - o.a. het zeer schoon werk ‘Le roman russe’, - komt zeer sympathiek uit in deze bladzijden.
T.
| |
Jan Frans Cantré door J. Philippen. Centrale voor Projectieonderwijs. Leuven.
Bij de talrijke, en allemaal zóó bloeiende vereenigingen en organisaties die als reden van bestaan of als onderdeel van hun werkzaamheid hebben: de geestelijke, zedelijke en verstandelijke ontwikkeling van het Vlaamsche volk, komt zich thans ook de centrale voor Projectieonderwijs scharen. Deze centrale helpt de voordrachtgevers aan het noodige materiaal: apparaten, filmstrooken (die de plaats innemen van de verouderde dispositieven) en ten slotte ook voordrachtteksten.
De C.P.O. stelt duizend interessante reeksen op alle gebied: ontspanning, kunst, wetenschap en alle bedrijvigheid van den menschelijken geest ter beschikking van de belangstellenden. Deze reeksen in den vreemde uitgegeven zijn voorzien van Duitsche of Fransche opschriften. Maar het C.P.O. wil ook vlaamsche film-strooken beschikbaar stellen en heeft er reeds een 15 tal uitgegeven met teksten van Kan. Erens, Prof. van der Mueren, Amter, enz. En nu ook een Jan Frans Cantré, vlaamsch houtsnijder door Jos. Philippen.
Zooals het onderschrift het aangeeft houdt Philippen zich uitsluitend aan den houtsnijder Cantré die ook een bedrijvig schilder en teekenaar was, maar die toch hoofdzakelijk door zijn xylographisch werk zal blijven voortleven. Over dit flink vulgarisatiewerkje valt veel goeds te zeggen al ontsnapt het niet heelemaal aan de gevaren die zulk soort werk beloeren, zooals een lichte neiging om den besproken kunstenaar op te hemelen ten nadeele van tijdgenooten, zoodat noch Maesereel noch Henri van Straeten hier, tot hun recht komen. Als scheppend kunstenaar staat Masereel op een heel wat hooger plan dan Cantré en de nieuwere vlaamsche houtsnijders. Uitlatingen als deze: ‘Jan Frans Cantré is tot het diepste der ziel van zijn menschen doorgedrongen om daarna die ziel te doen uitgroeien tot iets groots, iets heiligs en eerbiedvol. - Ge staat voor zijn werk gelijk voor dat van een Van Eyck, Rubens of Permeke, Gezelle of Timmermans. Breughel of Servaes, Benoit of Veremans’ pleiten niet voor een nuchter en juist inzicht in de hierarchie der waarden. Hier moet ik toch dadelijk aan toevoegen dat het boekje van Philippen in zijn geheel heel wat beter is dan boven geciteerde regelen zouden laten vermoeden. De keuze van de platen is bepaald gelukkig en de auteur voelt het werk van Cantré zeer fijn aan. Dit vulgaristaiewerkje beantwoordt volkomen aan het gestelde doel en zal er machtig toe bijdragen om het heerlijk werk van Cantré in breedere volkslagen te doen doordringen. Deze filmstrook wordt dan ook aan inrichters van ontwikkelingsavonden warm aanbevolen.
D.V.
| |
J.H.F. Kohlbrugge: 's Menschen religie. Inleiding tot de vergelijkende Volkenkunde. Wolters- Groningen, 1932, bl. 204.
Van Prof. Kohlbrugge bezaten wij reeds een ‘Systematisch en beschrijvend leerboek der Volkenkunde’, dat van een verbijsterend veelzijdige kennis getuigt, doch waarvan sommige conclusies toch niet zonder voorbehoud kunnen aanvaard worden. Hetzelfde moet gezegd van de zeer merkwaardige monographie die ons thans wordt aangeboden.
Dr. C.
| |
Victor Leemans: F. Toennies en de Duitsche Sociologie. Excelsior, Brugge, bl. 203, pr. 35 fr.
| |
| |
Eene diepgaande vergelijkende studie over de stellingen van Toennies en van de hedendaagsche sociologie in Duitschland. Het werk is hoofdzakelijk refereerend.
Dr. C.
| |
Van Mierlo, m.s.c.: Huwelijksdoel en Periodieke Onthouding. Het Oginisme geoorloofd? - Centraal Bureau van ‘Voor Eer en Deugd’ en J.J. Romen en Zonen te Maaseik, bl. 139.
Deze moraal-theologische studie wil eene oplossing geven aan het veelbesproken vraagstuk, dat door de nieuwe ontdekking van Dr. Ogino werd gesteld. Schrijver is van meening dat de methode van Ogino alleen in bijzondere gevallen mag aangeraden worden.
Dr. C.
| |
Giórgió Pini: B. Mussolini. Van de straat tot de macht. Vert. door Ellen Forest. Uitg. De Amsterdamsche Keurkamer, A'dam.
Dit boekje lijkt wel een verheerlijking van Mussolini's leven en daden ten gerieve van de italiaansche Jeugd. Dat de vertaalster de vereering van den schrijver voor Mussolini en het facisme deelt was nog geen reden om dit boekje te vertalen. Er is in de literatuur over den Duce ongetwijfeld een betere keuze te doen.
Dr. V.
| |
Beb Vuyck. - ‘Vele Namen’ - Novelle. - Schrift 1, Jaargang 9 der Vrije Bladen. - Jaarab. 80 fr. - Drie maanden 20 fr. - Het Kompas, Mechelen.
De slappe en vage stijl waarin het grootste deel dezer novelle geschreven is, kan me de schoone aanhef niet doen vergeten. De eenzaamheid van den vernederden Indo in een eenzaam land, de jeugd van het kind dat naast hem opgroeit met dezelfde ontluikende levenshouding, zijn zoo pakkend weergegeven en zoo juist van toon, die prachtig landschap en midden oproept, dat deze bladzijden geenszins moeten onderdoen voor het beste van Helman's ‘Zuid-Zuid-West’. Maar de verdere lotgevallen van dezen knaap en jongeling in Holland zelf, zijn niet meer op dezelfde manier beschreven, het verhaal wordt onsamenhangend, vaag en het verzandt in een einde dat een ineenstorting is. Een mooie zin hier en daar, een sprekend beeld kunnen dat laatste, groote deel niet redden. Het is een jammerlijke mislukking voor iemand die in enkele bladzijden een wereld oproepen kan.
A.D.
| |
J. van der Woude: ‘Ondergang’ - Schrift 1, Jaargang 10 der Vrije Bladen.
De ondergang waarvan sprake voltrekt zich aan de gewone en sobere menschen, die in een verre nederzetting, spijts alles tevredenheid vonden in hun lot. Het goud dat in de nabijheid gevonden wordt is oorzaak der instorting; luiheid en hebzucht maken de bevolking voor alles ongeschikt, drank en ontucht doen de rest. De uitwerking van het gegeven is eerder zwak en onhandig met veel te lange uitweidingen en overbodige woorden, die beletten dat het geheel kon groeien tot een sober en sterk verhaal.
A.D.
| |
B. Stroman: ‘De Wederdoopers.’ - Schrift 12, Jhrg. 9. der Vrije Bladen.
De figuur van Obbe de bisschop der Wederdoopers, is veel te schematisch geteekend om belang in te boezemen. In plaats van bij het levensverhaal van zijn helden te blijven, dienen zij hem slechts om een min of meer geslaagde beschrijving van de historisch geziene steden Munster, Delft en Rostoch te kunnen geven. Mislukt werk.
A.D.
| |
Ferdinand Hustinx: ‘Gedichten’ - 2e druk. - Uitg. Gebr. Van Aalst, Maastricht.
Deze dichter staat buiten zijn tijd. De moderne gevoels- en gedachtenwereld schijnen hem al even vreemd als de vernieuwing die zich in de poëzie voltrok. Dit ware geen euvel als zijn werk maar iets beteekende, en iets meer ware dan knappe oppervlakkigheid.
A.D.
| |
Isevolod Ivanow: ‘Pantsertrein 1469’ - Uit het Russisch vertaald door Else Bukowska. - Geb. 2,75 fl. - Wereldbibliotheek, Amsterdam.
| |
| |
Dit boek bevat twee novellen, die spelen in het Siberië van 1929, waar het leger van Koltchak door de opstandige mousjiks en de roode soldaten overwonnen wordt. In het eerste stuk wordt de vernietiging van een pantsertrein verhaald op een futurische en tamelijk verwarde manier. Een hoogtepunt is er in te vinden: de opoffering van den Chinees, die zich vóór de trein gaat leggen om hem te kunnen doen stoppen. Die bladzijde is goed geschreven, het overige blijft te krampachtig en te onsamenhangend. Beter is de tweede novelle: Partijgenooten, die voor onderwerp de opstand van een Siberisch dorp heeft. Hier is de gang rustiger, bezonkener, het verhaal valt niet elk oogenblik uiteen, maar boeit in zijn kalmte haast tot aan het einde, waar de partijgenooten onder de kogels der soldaten vallen. Het is een verdienstelijk en met liefde geschreven stuk, dat een vertaling waardig was.
A.D.
| |
Antoon Thiry - ‘Domien en zijn Zoon en andere Verhalen’. - Volksbibl. m. 2. - 10 fr. Uitgeverij J. Van Mierlo, Turnhout.
Zes schetsen uit het kleinstandsleven, die om hun anecdotische kant wel boeiende volkslezingen brengen, doch te gemakkelijk en te vlug geschreven zijn om als letterkundig werk te kunnen voldoen. Iets beter dan de overige is het verhaal van ‘Juffrouw Pitoors en heur Huizekens’ waar even de raadselachtige menschelijkheid der groote Russen in aanwezig is.
A.D.
| |
Max Lamberty: Philosophie der Vlaamsche Beweging. Uitg. Cultura, Brugge.
De propagandistische en polemische literatuur der Vlaamsche Beweging is zeer rijk. Ze gaat van af de ‘Verhandeling op d'onacht der moederlijke tael in de Nederlanden’ door advokaat Verlooy geschreven in 1788 tot aan de jongste brochures van Pol Leroy over ‘Wat is en wat wil Dinaso?’. Al deze publicaties formuleeren klachten, grieven en reddende programma's. Kortom de teleologische beslommering over het doel der Vlaamsche Beweging is steeds overwegend gebleken. En hier ontmoet men dan ook zeer menigvuldige en afwijkende opvattingen: taalfinalisme bij J.F. Willems, cultuurfinalisme bij Vermeylen, sociaal-oeconomisch finalisme bij De Raet, nationalistisch finalisme bij Elias.
De ontleding van het wezen der Vlaamsche Beweging, de navorsching van het substratum van haar ontstaan wordt thans voor het eerst van objectief, philosophisch standpunt betracht door Max Lamberty in zijn merkwaardig werk ‘Philosophie der Vlaamsche Beweging’ hetwelk door den Boekhandel ‘Cultura’ te Brugge, voorzien van een zoo degelijke als opgetogene ‘Verantwoording’, de wereld wordt ingezonden.
De wijsgeerige belangstelling is precies nooit de hoofdbeslommering geweest onzer veeleer materialistisch en sensualistisch aangelegde Vlamingen. Moest echter dit werk, dat trouwens zoo boeiend geschreven is als een flinke roman, niet den verdienden bijval vinden, dan zou men voor goed moeten vaststellen dat de ‘hoogere aangelegenheden des Geestes’ welke Rolland zoo duurbaar waren, nooit in onze gewesten zullen gedijen...
Max Lamberty gaat uit van een onvooringenomene betrachting der historische gebeurtenissen en hun oorzakelijkheid. Hij komt aldus tot conclusies welke traditioneele, ‘rotsvast-geankerde’ opvattingen dadelijk vernietigen. Een zijner eerste bevindingen is deze: de Vlamingen zijn niet door vreemde machten maar door vrijwillige keuze verfranscht. (Men denkt hier dadelijk aan Bismarcks ‘Holland annektiert sich selbst’...) Inderdaad de weeklacht van Verlooy dagteekent reeds uit den tijd van het Oostenrijks Bewind, toen het Staatsbestuur nog vlaamsch was. De verfransching verklaart zich door de wet der grootere aantrekkingskracht eener superieure cultuur. Deze wet vindt men trouwens bewaarheid in... Pruisen, waar Frederik de Groote Fransche verzen dicht. De pogingen van Koning Willem om de Vlaamsche Gewesten voor het Nederlandsch te winnen lijden schipbreuk, reeds in 1829, op den onwil en den actieven tegenstand der Vlamingen zelve. Lamberty's opvatting der revolutie van 1830 haalt zoowel de opvattingen omver der Belgicisten (zegepraal eener ‘Belgische nationale Ziel’), der Grootnederlanders (Prof. Gerretson: ‘Een Fransche Commune op Dietsch territoir’) als deze der marxisten (Een proletarische opstand waarvan de vruchten door de bourgeoisie binnengepalmd werden). Volgens Max Lamberty is 1830: de overwinning van een tweevoudig idealisme: het liberaal-rationalistische eenerzijds, het katholieke
| |
| |
anderzijds, die op het terrein der ‘vrijheid’ hun ‘Union des Oppositions’ gesticht hebben.
Ook in de beoordeeling van de rol die de Belgische Staat tegenover de Vlamingen speelde worden legenden en onhoudbare voorstellingen die nochtans aan velen duurbaar waren geworden, den bodem ingeslagen... Wanneer wij hier nog bijvoegen dat ook de oeconomische verklaring van de Vlaamsche Beweging afgewezen wordt - Lamberty stelt vast dat de opbloei der Vlaamsche Literatuur en Actie precies samenvalt met oeconomische... inzinkingen, - zoo ziet men welk geweldig ‘tabula rasa’ hier voltrokken werd!
Voor zoover de afbrekende zijde van dit boek. Welke is nu echter zijn positieve beteekenis? Lamberty gaat uit van een indrukwekkend, absoluut, haast almachtig idealisme. De laatste regels van zijn Besluit luiden:
‘Een Ideaal kan leven, heerschen, leiden, zonder Staat, buiten, boven en ondanks de Wet... Wie de menschen wil beheerschen en de toestanden hervormen, moet eerst een Ideaal bouwen. Wie een Ideaal bouwt krijgt aanhangers. En wie aanhangers heeft, moet er niet aan wanhopen nog eens werelddeelen te veroveren en keizerrijken op te richten!’
Welnu, de Vlaamsche Idee is nà 1830 onder den invloed der Fransche Romantiek (Rousseau) geboren als liefde voor het eigene, en voor de bijzonderste uiting van het eigene: de taal. De eerste flaminganten noemden zich dan ook: taelminnaren’. De beweging ontstaat niet bij de Franschonkundige massa, maar bij enkele Vlaamsche en zelfs Waalsche intellectueelen (Jottrand) die persoonlijk geenszins in hun taal verdrukt zijn, want, zooals v.b. Conscience, beoefenen zij beter de Fransche dan de Vlaamsche taal! De intellectueelen, de kunstenaars, zoowel letterkundigen als musici, scheppen een nieuwe waarde waarvan een aantrekkingskracht uitgaat die nochtans talrijke decennia zal behoeven om de massa te veroveren. De geschiedenis der Vlaamcshe Beweging is dus van een dramatischen ideeëlen strijd tusschen de aantrekkingskracht van twee cultuurwaarden, waarvan de eene, de Vlaamsche, steeds toeneemt, terwijl de tweede, de Fransche, vooral nà 1870, haar prestige steeds tanen ziet. Het bewogen verloop van dezen strijd die culmineert in wat de auteur als de definitieve zegepraal der Vlaamsche Gedachte aanziet, wordt op boeiende wijze ontleed en verklaard van uit het standpunt van deze integraal-idealistische Theorie.
Een philosophische Wet is echter slechts waar, zoo ze algemeen geldig blijkt te zijn. En hier levert Lamberty precies de proef op de som met zijn philosophisch systeem toe te passen op het gebied der andere sociale stroomingen die België sinds zijn ontstaan kende. En het is treffend hoe nauwkeurig dezelfde wijsgeerige interpretatie dezer gebeurtenissen met de werkelijkheid ‘klopt’. Dit is het geval voor wat het ontstaan en het wezen betreft zoowel van het socialisme als van de christen-democratie. Hier ruimt de auteur beslist op met het historisch materialisme. Net zooals het flamingantisme is het socialisme geenszins onder den drang van oeconomische omstandigheden noch uit de massa, maar wel in het brein van enkele intellectueelen ontstaan die een Idee schiepen welke een geweldige aantrekkingskracht zou ontvouwen. Zelfs in de groftse uiting van het materialisme: het kapitalisme, ziet Lamberty in laatste instantie een ‘kapitalistisch idealisme’ want ‘het is in den geest van denkenden die dikwijls meer verbeelding dan geld of goederen bezaten, dat de meest grootsche constructies van het kapitalisme geboren worden.’ Dit brengt den auteur dan ook tot de volgende vrij eigenaardige voorspelling:
‘Een der groote oorzaken der wereldcrisis is te vinden in het feit dat de menschen fabrieken gebouwd en machines uitgedacht hebben die méér produceeren dan de werkelijkheid eischt. Gaat het kapitalistisch regime ten gronde, dan zal het niet zijn door overmaat van materialisme, maar door overmaat van idealisme dat de banen der werkelijkheid verlaten heeft.’ Dit illustreert meteen den oorspronkelijken en frisschen kijk van den auteur op het wereldgebeuren en toont ons tevens hoe ruim zijn idealisme dient opgevat te worden. Gansch het werk wemelt trouwens van dergelijke verrassende opvattingen en beschouwingen. Zij vormen niet de minste aantrekkelijkheid dezer philosophische constructie waarvan de degelijkheid en de stevigheid moeilijk in twijfel kunnen getrokken worden. Stellig brengt ze in haar onverbiddellijke logica het einde van voor sommigen veel ‘duurbare’ illusies, maar anderzijds opent ze ook ruime en rijke ver- | |
| |
schieten op de mogelijkheden van heden en toekomst. Terecht mag deze optimistische Theorie zich beroepen op het Grieksche ‘Psuchè nikai!’ ‘De Ziel overwint’. Ons nu reeds eeuwenoude streven krijgt erdoor zijn subliemste beteekenis. De lektuur van dit boek is dan ook als een staalbad dat werkt niet alleen als radikale ontnuchtering van waandenkbeelden maar ook als loutering door den adel van den Geest. Wie Max Lamberty's opvattingen wil bestrijden zal zich op het strenge terrein van het abstracte beschouwen moeten begeven om er de grondgedachte zelve aan te pakken want vitten over kleine bijzonderheden zal niets vermogen tegen de onverbiddelijke conclusies van dit werk.
Raymond Brulez.
| |
P. Nicaise-Vermer: Beschuldigden, staat recht... Een getuigenis voor de eer van de kinderen van Beauraing. Een antwoord van het gezond verstand aan E.P. Bruno en de professoren Van Gehuchten en De Greeff. (De Verschijningen der Heilige Maagd te Beauraing). - Lesigne Brussel. - Vertaald uit het Fransch ‘Accusés, levez-vous.’
Een vlugschrift van 24 blz. geschreven door een ‘boer’ van Beauraing - maar een fijn ontwikkelden ‘boer’ die eene goede pen heeft - in een opwelling van verontwaardiging tegen de artikels verschenen in de ‘Études carmélitaines’. Hij treedt niet op in naam der wetenschap, maar steunt op hetgeen hij weet van de kinderen Voisin en Degeimbre, die hij sinds jaar en dag kent, en over hetgeen hij gezien en gehoord heeft gedurende de Verschijningen, die hij bijwoonde van af den 4en December. Het is het getuigenis van een oprecht, eerlijk gemoed, en van een man van gezond verstand.
L.D.
| |
Jean Rumilly: Le Massacre des Purs. - Eug. Figuière. Paris. - 15 fr.
Dit boek handelt over de Provence van de XIIIe eeuw en den Kruistocht tegen de Albigeezen. Heel levendig geschreven, met een lofbare poging om onpartijdig te blijven. Maar... niet moeilijk is het te voelen dat schrijvers sympathie naar de ketters gaat, naar die ‘zuiveren’, gelijk ze zichzelf noemden, die voor hem ook wel de volmaakste menschen schijnen te zijn, rampzalige slachtoffers van hebzuchtige vorsten en onmeedoogende kerkvorsten. Over hun ketterij zelf vernemen we niet veel, noch waarom Rome ze door alle middelen zocht uit te roeien. Paus Innocentais III en de H. Dominicus komen er nog al goed uit, maar over Simon de Montfort en bisschop Folquet, den gewezen minnezanger, die zijn vroegere vrienden ongenadig vervolgde, is hij niet te spreken. Voorzeker waren de vervolgers der Albigeezen niet van wreedheid vrij te spreken, en was de politiek al te dikwijls een der drijfveeren van die bloedige kruisvaart, maar het is insgelijks waar dat deze ketterij een echt gevaar was voor Kerk en beschaving.
Een boek dat gevaarlijk kan zijn voor sommige lezers.
L.D.
| |
Robert Graves: Lawrence et les Arabes. (Coll. ‘Les Contemporains vus de près). Traduit de l'anglais par Jeanne Roussel. - Librairie Gallimard. Paris.
Lawrence is een veelzijdig, origineel en zeer merkwaardig man, uiterst populair in Engeland. Hij werd geboren in Wales in 1888, studeerde te Oxford, en vertrok dan naar Syrië, om daar opgravingen te doen. Grondig leerde hij er niet alleen de Arabische taal, maar ook nog de dialecten der verschillende stammen. Dit gaf hem, enkele jaren later, gedurende den oorlog, een buitengewoon grooten invloed op de Arabiërs. Deze, gesteund door Lawrence, stonden op tegen de Turken, bondgenooten der Duitschers, en streden om hun onafhankelijkheid te heroveren. Hij was de ziel van den strijd op leven en dood waaraan, een na een al de Arabische stammen deel namen; en het was aan zijn volharding, aan zijn wilskracht, aan zijn klaren blik en opofferingsgeest te danken dat het doel eindelijk bereikt werd. Door zijn onvermoeibaar geduld, zijn onverdroten moed en geniale diplomatie, wist hij alle onderlinge twisten onder de Arabiërs te voorkomen, de altijd nieuwe moeilijkheden in 't leven geroepen door Franschen en Engelschen weer uit den weg te ruimen, en door alle hinderpalen en gevaren naar zijn doel te gaan. Hij was de onwankelbare verdediger der rechtvaardigheid tegenover de Arabiërs.
Een boeiende figuur, en een boeiend boek.
L.D.
| |
| |
| |
Nicolas Gogol: Tarass Boulba. Adapté par B. Jérome. Illustrations de M. Lecoultre. - Bibliothèque Juventa.) - Delagrave. Paris. - Br. 4, 50 fr.; rel. 8,50 fr.
Een epos in proza, vol kleur, poëzie en grootschheid, misschien het schoonste werk van Cogol. Tarass Boulba staat daar als gebeiteld in marmer. Voor hem gaat er niets boven het strijdlustig leven der Kozakken. Een grijzaard reeds, verlaat hij toch zijn oude vrouw, om zijn twee zonen, Ostap en André, in te wijden in het vrije, heldhaftig leven der Kozakken van den Dniepr. Met hen trekt hij te velde tegen Polen en Tartaren, hun machtige geburen. Vooral met de katholieke Polen wordt het een strijd op leven en dood, een titanisch gevecht, waarin de Kozakken eindelijk het onderspit delven. Indrukwekkend is de figuur van Tarass Boulba, die al zijn makkers ziet sneuvelen, zijn zoon Ostap ziet gevangen nemen, en het verraad van zijn jongsten zoon André moet beleven, maar heldhaftig, door alle smart en beproeving, de oneer van André weet te straffen en te wreken, den moed van Ostap hoog houdt onder de gruwelijke foltering, en zelf fier en pal blijft tot op den brandstapel. Een symbool van heldenmoed en - al is het barbaarsche - zielegrootheid.
L.D.
| |
Aventures du baron de Munchhausen. Adaption de P. Berlin. Illustrations de René Giffey. (Bibliothèque Juventa). - Delagrave. Paris. - Br. 4,50 fr.; rel. 8,50 fr.
Een allervermakelijkst boek voor kinderen van 9 tot 13 jaar. De avonturen van Baron van Munchhausen zijn soms nog al erg bij de haren getrokken, maar jonge lezers zullen er toch wel mee lachen. En de twee volgende sprookjes ‘Chronique des Trois Soeurs’ en ‘Le Paysan et Rubezahl’, zijn uiterst boeiend, en kunnen onder de beste gerekend worden.
L.D.
| |
F.D. de Soet: ‘Puritan and Royalist Literature in the seventheenth century’ 24 × 16; 166 bldz. 1932. Academisch Proefschrift: Amsterdam. Uitg. N.V. Technische Boekhandel en Drukkerij J. Waltman Jr. Delft. -
Dit boek was voor ons een aangename herhaling van een cursus destijds gevolgd onder de leiding van Prof. Stevens aan de Universiteit te Chicago. Dr. De Soet heeft er terecht op gewezen dat het begin der 17e eeuw in Engeland historisch belangrijker is dan letterkundig. Doch juist in de literatuur vinden we de zuiverste weerspiegeling van den geest des tijds. Daarom was een afzonderlijke studie van de puriteinsche en royalistische schrijvers uit dien tijd zeker van belang. De schrijver geeft dan in dit werk een kort overzicht van het leven en het werk van 10 koningsgezinde schrijvers en van 6 puriteinen. Onder deze gaat Milton met het leeuwenaandeel strijken (4 hfdst.) Uit het feit dat enkel de politieke en andere pamphletten van dezen schrijver behandeld worden blijkt in welken zin het woord ‘literature’ genomen dient te worden. Jammer dat Dr. De S. geen gelegenheid heeft gehad het pas verschenen werk van E.M.W. Tillyard: ‘Milton's private correspondence’ door te werken. Hier ook zou hij dan hebben kunnen zeggen wat hij terecht opmerkt over de brieven van Suckling op p. 122. Bij Bunyan hadden we graag even gewezen gezien op het belang dat hier opgegeven werken gehad hebben op de ontwikkeling van den roman. Bij Butler wordt zeer terecht opgemerkt dat ‘Hudibras’ ‘more quoted is than read’. Het was goed eens bijzonder op de waarde van dat boek te wijzen. Toch begrijpen we niet goed waarom de schr. het noodig vindt al de drama's van Suckling te behandelen en niet spreekt van Waller's: ‘The summer Islands’ en ‘Divine Love’. Wat de schr. terecht opmerkt over veel besproken boeken ‘dat ze belangrijk zijn voor den tijd’ geldt eveneens echter voor het werk o.a. van Jeremy Taylor, Henry Vaughan, John Tatham, Francis Quarles, Wm. Strode, John Evelyn, Wm. Cartwright en andere verwoede royalisten die hier niet behandeld worden doch voor wie wel plaats had
kunnen gevonden worden door besnoeiïng hier en daar. In zijn besluit had de schr. er, onzes inziens, op moeten wijzen dat de grootste dienst die deze auteurs aan de letterkunde bewezen hebben bestaat in het feit dat ze den stijl ondergeschikt hebben gemaakt aan de stof en hem dus nader hebben gebracht tot het moderne ideaal van goed proza. Overigens is het een betrouwbaar en goed geschreven boek dat de liefhebbers van literatuur-geschiedenis met vrucht zullen consulteeren omdat er heel wat materiaal in ligt verwerkt.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
| |
| |
Leahy (Maurice): ‘An Anthology of Contemporary Catholic Poetry’ met een voorwoord over ‘Catholicism in modern poetry’ door D.B. Wyndham-Lewis. 22,5 × 14,5; XII en 206 bldz. Geb. 6/. 1931. Cecil Palmer, Chandos street 49, London.
De eeresecretaris van ‘The Catholic Poetry Society’ en uitgever van het katholieke poëzie-tijdschrift ‘Carmina’, heeft met deze, aan den regeerenden Paus opgedragen bloemlezing dubbel verdienstelijk werk geleverd: als anthologist en als katholiek. Naast de bestaande bloemlezingen uit katholiek werk, als daar zijn die van Martha Foote Crow: ‘Christ in the Poetry of to-day’, Shane Leslie (in 1908 tot het Katholicisme bekeerd): ‘Anthology of Catholic Poets’, Th. Maynard: ‘The Book of Modern Catholic Verse’, Th. Walsh: ‘The Catholic Anthology’ en de door Sheed en Ward uitgegeven bloemlezing uit Katholiek werk, was er nog plaats voor deze. Al de namen die hier gegeven worden klinken als een klok en uit het feit dat we verschillende van de hier geciteerde namen ook hebben aangetroffen in Moult's ‘The best poems of the year’ en ook in ‘The Bookman’ mogen we het besluit trekken dat de katholieke poëzie in Engeland wel van dien aard is dat zelfs niet katholieken ze niet willen voorbijgaan. We treffen in deze 200 bldz. 39 verschillende namen aan en toch hadden we nog graag een plaatsje ingeruimd voor dichters als Daniel Corkery, Walter Shewring, Elisabeth Belloc e.a. Over het algemeen kan de keus der stukken ons bevredigen. Toch hadden we bij Chesterton liever een stuk gehad uit zijn ‘Ballad of the White Horse’ en bij Helen P. Eden, liever dan het kleine en nog niet eens zoo buitengewoon katholieke gedichtje dat ze krijgt opgenomen, b.v. haar ‘Distraction’ uit ‘Coal and Candlelight’. Wat nu het gedicht ‘English Benedictines’ van Lord Douglas betreft: we zijn het met ‘Catholic Book Notes’ eens om dit stuk ‘a monstrous impertinence in an anthology’ te noemen. Het ware veel beter weggebleven.
Voor allen die iets weten willen over de katholieke poëtische productie in het hedendaagsche Engeland is dit werk even onmisbaar als het boek van Patrick Braybrooke: ‘Some Catholic Novelists’ voor den hedendaagschen engelschen katholieken roman.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
H. Schück & R. Sohlman: ‘The Life of Alfred Nobel’ vertaald uit het Duitsch van Dr. W.H.v.d. Muelbe door Brian en Beatrix Lunn. Met inleidingen door Dr. Gustav Streseman & Sir Austen Chamberlain. 24 × 16,5; × & 353 bldz. 1929; Geb. 21/. W. Heinemannn Ltd. London.
Alfred Nobel werd den 21e Oktober 1833 geboren. Nu we dus voor het herdenkingsfeest zijner geboorte staan past het een aanbeveling te schrijven voor dit, door het Nobel Instituut goedgekeurde werk. Want er is geen letterkundige prijs op onze dagen die meer begeerd en meer omstreden wordt dan de Nobelprijs, er is niets waar de menschen op onze dagen meer naar verlangen dan naar den vrede, en er is niets dat de Vredespogingen te Geneve en elders meer dreigt uit elkaar te doen spatten dan het door Nobel wel niet uitgevonden doch practisch zoozeer toegepaste dynamiet. De figuur van Nobel is dus wel uiterst actueel. In dit boek worden heel wat scheeve voorstellingen zoowel over het leven als het streven van Nobel rechtgezet. En al krijgen we over de jeugd van den grooten man, niet veel meer dan elders gegeven wordt, uit de rest van het werk rijst zijn gestalte ten voeten uit geteekend op. Wat een werklust, wat een aanpakkingsvermogen en vooral wat een schitterend doorzetten hebben we hier als voorbeeld voor onze tamelijk lamlendige jongere generatie. Zoowat alle officieele bescheiden die over Nobel bestaan worden hier, zoowel in den tekst als in XI allemaal even belangrijke bijvoegsels gegeven. Een volledig relaas wordt gegeven van al de patenten van Nobel alsmede al de officieele bescheiden over al de toegekende Nobelprijzen. Daarnaast krijgen we dan een 17 portretten, een fascimile van Nobel's testament edgm. die iederen lezer welkom zullen zijn. Jammer genoeg ontbreekt er een alphabetische inhoudstafel. Wijl hij de levens van de 3 broers Nobel scheidt vervalt de schr. wel eens in herhalingen doch het boek leest vlot en is voor iedereen genietbaar omdat op zuiver technische dingen niet te diep wordt ingegaan doch juist genoeg erover gegeven wordt om goed te begrijpen. De 20 bldz. over Nobel als literatuur zullen voor velen een revelatie zijn. Warm aanbevolen.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
| |
| |
J.W. Marriott: ‘Great modern British plays’ 22 × 15; 1083 p. Geb. 8/6. 1e druk 1929; 4e druk 1932. G.G. Harrap & Co, London.
Dat zoo'n omnibus-boek als het onderhavige elk jaar een herdruk beleven kan is op zich zelf al aanbeveling genoeg voor het werk. Het wijst er tevens op dat de belangstelling voor het tooneel nog steeds levendig is bij het engelsche publiek. De uitgave verdient trouwens dit succes: eerst en vooral omdat ze voor weinig geld veel waar geeft en vervolgens om de waarde zelf van zijn inhoud. We krijgen hier niet minder dan 19 volledige moderne tooneelwerken van de hand der meest vooraanstaande dramaturgen van het oogenblik. We vermelden terloops de volgende namen: Pinero, Jones, Sutro, Brighouse, St. John Hankin, S. Maugham, Munro, A. Dukes, McEvoy, Noel Coward, Galsworthy e.a. Allemaal namen die klinken als een klok. Daarenboven is er een zeer lezenswaardige inleiding en wordt vóór elk tooneelwerk een korte doch interessante nota gegeven om zooveel het stuk als den schrijver te situeeren. Gezien den prijs van elk dezer stukken afzonderlijk behoeft deze goede wijn verder geen krans. Al wie zich met moderne tooneelstudie bezighoudt moet zich dit werk aanschaffen dat wat de uitgaven betreft een van de veelvuldige bewijzen is van de degelijkheid dezer uitgeversfirma.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Joris Eeckhout: ‘De Roman, wezen, evolutie, nieuwe strekkingen’ 22,5 × 14; 37 bldz. 1932. Vanderpoorten, Gent. Prijs??
In deze lezing, gehouden voor de Koninklijke Vlaamsche Academie van België, tracht de Eerw. Rertor van het St. Guislaingesticht van Gent ons bondig een beeld op te hangen van de ontwikkeling die de roman in de verschillende landen heeft doorgemaakt om te komen tot het hoogtepunt dat hij heden bereikt heeft. Al de groote namen uit de verschillende eeuwen, in landen als Frankrijk, Duitschland, Engeland, Spanje e.a. passeeren hier de revue. Uitvoerig wordt o.m. gehandeld over het avontuurlijke, het pastorale en het picareske, de drievoudige beïnvloeding die onzen moderne roman ten grondslag ligt. Zeer goed zijn de opmerkingen die gegeven worden over ‘Robinson Crusoë’ en degelijk is ook de behandeling van den ‘historischen roman’ waarin de taak van den geschiedkunsigen romancier zeer zuiver wordt bepaald. We kunnen echter niet het enthousiasme van den schr. deelen waar hij het heeft over de ‘Vies romancées’. We verwijzen hier naar onze bijdrage in dit tijdschrift: (Jaargang 1929, p. 300-301). We halen hier een woord aan van R. Braybrooke in zijn ‘Some Catholic Novelists’ (p. 77): ‘Much fiction of to-day which poses as work of historical imagination descends to being mere work of hysterical imagination’. Voor ons zondigt een werk als Maurois': ‘Ariel’, dat het dichterlijk werk scheidt van het soms weinig dichterlijk leven van Shelley, die toch beide een geheel uitmaken, juist daarom niet alleen tegen de litteraire doch ook tegen de historische waarheid, buiten een hoop andere bezwaren die we tegen dit boek hebben. Voor den schr. is de ‘groote’ roman van het oogenblik de ‘engelsche’ en dankt hij zijn superioriteit aan zijn sociaal karakter. Dat is juist gezien. Overigens wemelt dit boekje van het ‘multum sed non multa’ van interessante gezichtspunten en bezit het in hooge mate die goede eigenschap
van het mededeelende enthousiasme dat een schr. ook in zijn ander werk ‘Profielen’ e.a. kenmerkt.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
Joris Eeckhout: ‘Litteraire Profielen’ (V). 20 × 16; 167 bldz. 1932. Ingen. B fr. 20. L. Van Melle, Gent.
In dezen vijfden bundel letterkundige studiën van den E.H. Eeckhout komt de internationale geest, die zijn overige werk kenmerkt, nog sterker tot uiting dan vroeger. Hier komen immers niet alleen 5 Vlamingen aan de beurt (Streuvels, Timmermans, Verriest, Dosfel en De Clercq) doch tevens een fransch schrijvende Vlaming: Camille Melloy, een Duitscher: Stephan George en een Engelschman: James Joyce. We verkeeren dus in een zeer eclectisch gezelfschap. Men heeft den schr. van deze serie werken wel eens verweten dat hij ‘diepgang zou missen’. Wij voor ons denken daar anders over. De E.H. Eeckhout is nu eenmaal niet van die menschen die hoogdravende doch nietszeggende dingen meenen te moeten neerschrijven over anderen, vol van de meest alledaagsche gemeenplaatsen. Men kan 't hem aanzien dat schrijven hem een drang is die wordt ingegeven door gezond enthousiasme over het door anderen gepresteerde
| |
| |
schoone. Zoo blijft hij heelemaal in den geest van een Ruskin die de kritiek als voornaamste doel meegaf ons belang te doen stellen in het werk van anderen. Als dusdanig is ook deze bundel uiterst goed geslaagd. Men moge nu nog zoo lang boomen over taal en stijl van dezen schr. Er zijn ten onzent weinig schrijvers die zoo meeslepend zijn in hun woord als deze rector die in de werkelijke beteekenis van het woord van alle markten thuis is. Doch hij heeft een buitengewone ‘gave des onderscheids’ tevens, zoodat zijn bewondering enkel tot uiting komt waar het pas geeft. En op tijd en stond weet hij ook scherp te zijn in zijn anders zoo bezadigd woord. De 20 blz. aanteekeningen op het einde wijzen er tevens op dat de schr. zijn eigen gedachten getoetst heeft aan die van anderen. Voor studiedoeleinden zijn deze nota's haast onmisbaar. We weten ten slotte niet goed waar we het meest respect voor hebben moeten: voor de reusachtige belezenheid van den schr. of voor de bewonderenswaardige manier waarop hij ons warm weet te maken voor menschen en dingen die werkelijk ‘worth while’ zijn. We bevelen dus ook dezen bundel aan vooral aan de kritisch geschoolde fijnproevers.
Dr. Raph. Kreemers.
| |
M. Constantin-Weyer: Mon gai Royaume de Provence. - Les Editions Rieder. Paris. - 12 fr.
Jean Fabre-Walferdin, zoon van een Provençaalsch vader en een Lotharingsche moeder, draagt den stempel van deze dubbele afkomst. Beurt om beurt ondergaat hij de bekooring van de blijde, zonnige, uiterlijke Provence, en van het ingetogen, droomerige, intieme Lotharingen. In een opwelling van hartstocht huwt hij met de schoone Suzanna, een echte dochter van het Zuiden. Al te gauw wordt hij gekwetst door haar natuur zonder mysterie; oneenigheid treedt in, met zijn banaal gevolg van ontrouw, overspel, scheiding. Jean Fabre-Walferdin staat voor zijn verwoest leven, en denkt met diep leedwezen aan Odile, zijne verre nicht, het stille, diepvoelend Lotharingsch meisje, dat hem gelukkig zou gemaakt hebben, maar dat hij voor de oppervlakkige Suzanne versmaad heeft. De zonnige Provence trekt hem niet meer aan; hij keert naar het land zijner moeder terug, een gebroken man. Maar Suzanne's ellendig einde zal hem toelaten een nieuw leven te beginnen.
Zeer mooie bladzijden en fijne zieleontledingen zijn er in dat boek te vinden; maar in zijn geheel heeft het ons niet bevredigd; van schrijver kon men iets beters verwachten; het ziet er afgeraffeld uit; het mist echte diepte, en het gevoeld accent, dat ontroering brengt.
L.D.
| |
Vicki Baum: La Vie sans Mystère. Le roman des Stars d'Hollywood, traduit par Eugène Bestaux. - Librairie Stock. Paris. - 15 fr.
Deze roman brengt ons in aanraking met cinema-stars, en hun koortsig, afmattend, artificieel leven, en tevens met hunne moreele ellende. Heel die cinema-wereld, met haar bedwelmende schittering, en hare vuige schaduwkanten, met hare eerste-rangartisten en hare mislukte sukkelaars. Oliver Drent, de groote ‘star’ van Hollywood is verliefd op Donca Moresco en zij op hem. Hij wordt ziek, en moet op den buiten gaan rusten, terwijl zij teruggehouden wordt door het opmaken van een nieuwen film, Oliver's toestand verergert snel: doch Donca wordt met opzet door den impresario in onwetendheid gehouden. Wanneer zij het treurig nieuws eindelijk door een toeval verneemt, en naar Oliver's sponde snelt, dan is het te laat; ze vindt niets meer dan een lijk. Rond deze twee hoofdfiguren wemelt het van cinema-artisten van alle allooi, arme meisjes die voor geen enkel middel terugdeinzen om ook eens onder de benijde ‘stars’ te mogen gerekend worden, wrakken van de verachtelijkste soort, enz. enz..
Bij slot van rekening een weinig stichtend, weinig aantrekkelijk boek; geen zweem van hoogere ingeving, moraliteit, een heel en al heidensche levensbeschouwing - en niet genoeg genie, trots het onbetwistbaar talent, om er toch een hoogstaand kunstwerk van te maken.
L.D.
| |
Miguel de Unamuno: Avant et après la Révolution. Traduit de l'espagnol par Jean Cassou. - Editions Rieder, Paris. - 15 fr.
Een verzameling artikels vóór en na de Spaansche omwenteling geschreven, voorafgegaan door een interessante inleiding waarin Jean Cassou o.a. zegt ‘Toute
| |
| |
image d'Unamuno est incomplète si l'on ne peut se rendre compte qu'il est un des plus puissants poètes de la poésie universelle... de ceux qui, en quelque siècle et en quelque langue que ce soit, ont chanté les grands thèmes de l'âme, du temps et de la mort...’ Daarna geeft hij ons een ‘Portrait d'Unamuno’, een wel wat gezochte ontleding van zijn tegenstrijdige, onstuimige ziel. Hierop volgt een geestig ‘Commentaire’ door Unamuno zelf, en een curieus verdichtsel ‘Comment on fait un roman’, heelemaal karakteristiek voor zijne personaliteit: nu eens diep, dichterlijk, met plotse geniale flitsen, dan weer oppervlakkig en doodgewoon, maar altijd spontaan en paradoxaal. Hoe striemend hij ook de regeering van Alfons XIII of de dictatuur van Primo de Rivera hekelt, toch schijnt hij niet zeer ingenomen met de republiek of de manifestaties van hare aanhangers. Over het vernielen van kerken en kunstschatten is hij heelemaal niet te spreken. Doch, trots al het interessante dat er uit deze bladzijden te lezen valt, laat het boek den lezer onvoldaan. Schrijver epigoleert wel, fantaseert onderhoudend, maar concludeert nooit. Hij bezit geen vasten leiddraad, en dat wordt wel eens hinderlijk.
L.D.
| |
Daisy Fellowes: Les Filles du Diable. - Librairie Pion. Paris. - 12 fr.
Waarom die titel? Omdat alle vrouwen die in dezen onverkwikkelijken roman voorkomen, zoo heelemaal beroofd zijn van gemoed, of bekoorlijkheid, zoo onsympathiek en wanhopig laag-bij-den-grond, zoo anormaal, amoreel en zonder evenwicht? Mary Earle Palmer is de dochter van een neger, die zijn vrouw vermoordde in een bui van jaloerschheid. Ze wordt gouvernante van de veertienjarige Denise, die haar moeder verloren heeft, en bij een tante op een buitengoed leeft. Een moord, waarmee zij echter geen uitstaans heeft, brengt haar in betrekking met Denise's vader, de verdediger der plichtige. Ze weet hem zoo te betooveren, dat hij met haar huwt, na de veroordeeling van zijn cliente, de half-onnoozele Louise. Hij weet echter niet dat het zijn dochter Denise is, die, onbewust, het instrument van Louise is geweest.
Geen enkele frissche bladzijde, geen enkel echt boeiende episode in heel het boek. Waarom zulke romans vertalen? Nu, er zijn wel lezers die van monsters en pathologie houden!
L.D.
| |
Nicolas Berdiaeff: Problème du Communisme. (Coll. ‘Questions disputées’). - Desclée de Brouwer. Paris - 10 fr.
Dit boekje van 165 bldz. bevat drie zeer merkwaardige studies, die plaats nemen tusschen de beste van schrijvers pen. 1) ‘Vérité et mensonge du Communisme’, de beste der drie, een diepgaande analyse van het communisme, waaraan een leugen - een anti-christelijke leugen -, maar tevens een waarheid, ten gronde ligt.... ‘Pour le chrétien, le communisme devrait avoir une signification toute particulière, il est le témoignage du devoir non rempli, de la tâche irréalisée du christianisme...’ zegt hij op treffende wijze. Doch niet het communisme, alleen het integraal christianisme kan een oplossing brengen aan de huidige conflicten. 2) ‘Psychologie du Nihilisme’. Deze beweging, geboren uit het medelijden voor het lijden van den mensch en de wereld, en uit den opstand der ziel tegen dat lijden, werd als een godsdienst, eene askese, voor hare aanhanger, maar een godsdienst zonder geloof in God, zonder verlossende genade, en die zijn toevlucht nam tot het geweld. 3) ‘La Ligne générale de la Philosophie soviétique’, waarin schrijver enkele boeken ontleedt, in de laatste jaren verschenen, en de nieuwe stroomingen van marxisme en leninisme aanduidt. Eens te meer bestatigt hij - te akkoord met de jonge sovjetische wijsgeeren - de failliet van het materialisme, te wijten niet aan uitwendige gebeurtenissen, maar wel aan 't spontaan gevoel der volksziel. Eens te meer ook doet schrijver nevens de dwaling van het marxisme, de waarheid uitschijnen die het bevat.
Een boek dat door velen zou moeten gelezen worden.
D.
| |
Marcel Charmoune: Trois jeunes Filles au Jardin parfumé. - Eug. Figuière. Paris. - 12,00 fr.
Een jongeling knoopt een flirt aan met drie meisjes te gelijk: de eene is geblaseerd, de tweede naïef, en de derde gepassionneerd. Met dewelke zal hij trouwen? In een
| |
| |
tuin vol bloemen die, als 't ware, deel nemen aan hetgeen er omgaat in de harten der jonge menschen, wordt er veel over de liefde gedisserteerd. Erg interessant is de roman niet, en preciositeit is een zijner gebreken.
L.D.
| |
Marc Julienne: En dissidence. - Eug. Figuière. Paris. - 12 fr.
Den roman speelt in Marocco. Liefde, haat, wraak, vlucht van den moordenaar, die een der kopstukken wordt der ‘dissidenten’ en die, in een gevecht, een Franschen luitenant kwetst. Deze wordt verliefd op zijn ziekedienster en zal met haar trouwen. De roman heeft niet veel om 't lijf, maar het kader is nogal interessant. Schrijver schijnt het land goed te kennen.
L.D.
| |
Jean Aubourg: Le Coffret Rouge. - Eug. Figuière. Paris. - 12 fr.
Een bundel novellen waarin het gaat over slechte huizen en zekere ziekten, over operaties, enz. enz.; waarschuwend, maar uiterst onaangenaam om lezen, pathologisch, ziekelijk, en al te dikwijls uiterst brutaal en ultra-realist. Daarbij een overspannen gekweld-zijn door de gedachte aan het hiernamaals, aan het overleven. Maar welke zonderlinge theories daarover!
L.D.
| |
Joseph Lallier: Le Spectre Menaçant. Roman Canadien. - Maison Aubanel Père. Avignon. - 16 fr.
André Lescault wordt ten onrechte van diefstal beticht, en tot vijf jaren gevangenis veroordeeld. Eens uit het gevang, wil hij zijn eer herstellen, en 't spreekt van zelf dat hij er in gelukt na allerlei wederwaardigheden, gelijk hij ook zijn zaak wint, in zijn strijd om de Zondagsrust voor de werklieden van de fabriek, waar hij werkman is, te bekomen.
Letterkunde voor patronages.
L.D.
| |
R.C. van Mieghem: Machten. Met teekeningen van H. Gellynck.
R.C. van Mieghem heeft voor eenige jaren een bundeltje: ‘Stemmingen’ uitgegeven; en er was in deze eerste gedichten een eenvoud en een oprechtheid, die een sympathieke verwachting wekten. Waar hij dezen eenvoud, dit onbezorgde en eerlijke verwoorden van een eenvoudig gevoel behield, is ook deze tweede bundel het mooist.
Aldus het bewogen gedicht aan zijn moeder, en volgend vers:
van bloed in rust gegaan.
Doch het gaafste gedicht wellicht uit dezen nieuwen bundel, het sterkste van visie en beelding is het vers over de vrouw op het avondlijk terras:
Zij stifte haar lippen met vurig rood,
Dat z'in een gouden kokertje sloot.
Toen hoorde ik een lamp die om olie bad;
toen zag ik een bloem die geen geur meer had;
een man wande koren en er was veel kaf;
er glom een licht dat geen glans meer gaf.
In de meeste gedichten echter heeft R.C. Van Mieghem van zijn dichterschap een taak geëischt die het althans voorloopig niet bij machte was te vervullen.
A.V.C.
| |
Ernest Claes: Toen Ons-Lieve-Vrouwke heuren beeweg deed. Houtsneden van Maurice Brocas. Uitg. A.A.M. Stols, Brussel, Maastricht.
Een schrijver moet gelooven in zijn fantasie, of het wordt maakwerk en onnatuur. Het geloof geeft aan het woord het leven, de echtheid en de warmte van het bloed; het geeft aan onzen droom de gestalte van een realiteit. Wij hebben in Vlaanderen,
| |
| |
tegenover de hoogere dingen en Gods lieve Heiligen, vooral tegenover de Moeder Gods, nog iets behouden van de innige vertrouwelijkheid en den diepen kinderlijken ernst, met dewelke de middeleeuwers de oude Mariasproken en legenden, dichtten of aanhoorden. Hoogmoedige schaamte en kultureele zelfgenoegzaamheid hebben ons gebaar en de oprechtheid van onzen mond nog niet verlamd of verstard. Wij hoeven nog niet herboren te worden om met de opgetogenheid van kinderen door zon en zand uren ver ter beevaart te gaan naar Marias heiligdommen, of met een glimlachende overgave te luisteren naar sproke en kinderlijk verhaal over Maria of haar genade in het leven van ons volk. Op één voorwaarde dat de schrijver, terwijl hij schrijvende is, zijn droom niet als folklore, maar als een levend gebeuren ziet. Zoo zag Ernest Claes deze nachtelijke dankbee weg van O.L. Vrouwke van Scherpenheuvel naar de heiligdommen van Sarte, van Foy, van Walcourt, van Bon Secours, van Alsemberg en van Halle. En het is een verhaal geworden van zuivere schoonheid en groote, kinderlijke innigheid. Het is volksch, het heeft den eenvoud der oprechtheid en de warme innigheid van een vertrouwende vereering. Wellicht zou E. Claes niet zoo gemakkelijk dit ongehinderd verweven van droom en werkelijkheid hebben bereikt, indien hij dit verhaal niet had geschreven uit de herinnering van zijn kinder- en jeugdjaren. Een schrijver schrijft ten slotte zijn heele leven door uit de reserve van zijn jeugd, en hij zal in zijn latere jaren geen woord meer leeren waar zooveel atmosfeer van uitgaat, als het woord dat hij onbewust wellicht in zijn jonge jaren heeft geleerd. Het verwondere ons dus niet dat het inleidende hoofdstuk het gaafste en warmste is van heel dit mooie verhaal, van toen Ons Lieve-Vrouwke heuren beeweg deed.
A.V.C.
| |
Maurice Gilliams: I. Het Marialeven. - II. Oefeningen in het Luchtledige. Eigen beheer.
De bespreking van dit kleine kostelijke bundeltje zou reeds lang verschenen zijn, indien ik niet daarover eene uitvoeriger studie had willen schrijven en had gewacht op tijd die niet komen wou. Intusschen moge een korte bespreking niet langer achterwege blijven.
Wanneer ik zeg dat Het Marialeven niet verbleekt naast Rilkes: Marialeven, geef ik Gilliams zeer hoogen lof. Het is hetzelfde kleine bundeltje, een tiental verzen, over het zelfde Marialeven, met een gelijkluidenden titel. Het wezen van Gilliams is nauw verwant met dat van Rilke dichters als ze beiden zijn, voor wie de droomwereld hunne zuiverste realiteit is. Maar de wijze op dewelke hun wezen zich uit, is verschillend: de verzen van Rilke - zooals ook Ruth Schaumann's Passional - zijn zuiver atmosfeer en doorzongen stemming; Gilliams intengendeel etst zijn beelden met de naald; met een vrome verzonkenheid en aandacht en een vaste scherpte.
Heel het merk van Gilliams trouwens verraadt die toegespitste gevoeligheid, die aldoor gespannen sensiviteit die K. Van de Woestijne's gestadige martelie en duurzame grootheid is geworden. En de ‘Oefentocht in het Luchtledige’, die slechts enkel notities zijn uit eigen kinderleven, en tot voorstudie moeten dienen van een roman: Elias, of het gevecht met de nachtegalen, is voor het gemoeds- en geestesleven van Gilliams een kenschetsende belijdenis.
Ik citeer daaruit:
‘Mijn hoogmoed kan slechts zelf-gezochte vereenzaming verdragen.’
‘Dat waren de eerste verschijnselen van een ziekelijke verbeeldingshartstocht die me, mijn heele leven door, van het eene zelfbedrog in het andere heeft gestort en me tot breken toe heeft uitgeput.’
Het is of Rilke of Karel van de Woestijne deze kernen van zelfkennis en zelfbelijdenis hadden neergeschreven. Maar terwijl Rilke's Marienleben in ons blijft doorzingen met een onvatbaren en onverklaarbaren weemoed en verteedering om verdroomde gestalten, staan de beelden van Gilliams neergegrift met een snerpende scherpte en vastheid. Herlees bv. De Boodschap:
Toen werd zij aangeraakt met woorden,
die waren vingren van de Heilige Geest,
is door haar lijf een pijn geschoten
en de engel liet haar moederziel alleen.
| |
| |
Zij is haar lichaam zacht gaan streelen,
zij was de kleine teere en hier binnen
droeg ze 't diamanten harde goed
dat haar beschrijven en doorsnijden moest.
‘Ach, laat mij ânders zijn ontroerd,
toekomend kruis, geween en wonden;
dat proeve in mij het mondeke al zoetigheid,
mijn minnewijn, ach, donker sap van pijn.’
Zij heeft zich zelve vastgeklemd
met een kracht van waanzin en verwijt;
maar wonderbaar waren hare handen,
bijna zonder lichamelijkheid.
Deze Mariagedichten van Maurice Gilliams behooren tot het sterkste en zuiverste wat heel de jongere generatie in Vlaanderen en Nederland in de laatste vijftien jaar heeft voortgebracht.
Aug. Van Cauwelaert.
| |
Jozef Simons: Harslucht. Uitg. Tijl, Deurne.
Er is geen tweede vlaamsch schrijver die ons zoo dikwijls de gelegenheid biedt zijn wezenlijke gaven te waardeeren als Jozef Simons en al blijven zijn niet minder wezenlijke gebreken die we met een vriendschappelijk ongeduld in dit tijdschrift hebben onderstreept, nog zoo koppig duren, zoolang elke nieuwe bundel, zij het slechts één verhaal brengt als Het Stierengevecht, of De laatste Flesch of - in Harslucht - Het Kogeltje, zullen we hem danken om de nieuwe gave. Daar is zelfs in een paar verhalen van Harslucht, vooral in Het Kogeltje, iets dat mijn vertrouwen op sterker en menschelijker werk van J. Simons, verhoogen komt. Hier heeft zich een kleine kern van leven ontwikkeld tot een stukje diepere dramatiek. Hier staat het gezicht van den schrijver niet meer oolijk te roeren achter het verhaal, of de mop en de lol haar effect hebben gedaan. Maar stukjes als De Negen Zaligheden en Leve Borms en zelfs: Niet op zijn nummer bewijzen dat J. Simons nog niet genezen is van zijn bizondere belangstelling voor het komische geval of de boertige grap, en voor gesmeerde pastoors-moppen. Pastoorsmoppen missen hun effekt niet, zoolang ze tusschen de wanden van het Kranske worden getapt; maar voor de literatuur zijn ze niet, zonder meer, bruikbaar. Voor ze dienstig kunnen worden moet er een arbeid, een groei en een herschepping plaats hebben waarvan J. Simons de noodzakelijkheid heeft onderschat in Leve Borms en De Negen Zaligheden, die te schetsmatig behandeld zijn.
Maar ik herhaal wat ik reeds vroeger schreef: J. Simons heeft nog niet gegeven wat hij geven kan en moet; en ik vertrouw dat de stijging die in Harslucht nog te langzaam ging en niet volgehouden werd, steiler de hoogte zal ingaan.
A.V.C.
| |
Ernest Psichari: Lettres du Centurion. L'Adolescent. - Le Voyageur. - le Croyant. Introduction de Henriette Psicheri. Préface de Paul Claudel. - Louis Conard. Paris. - 12 fr.
Dit boek is al een synthese van Ernest Psichari's leven en werk. Benevens eene beknopte maar zaakrijke levensbeschrijving door zijn zuster, en een prachtig voorwoord in rhytmische verzen van Paul Claudel, bevat het de briefwisseling van Ernest Psichari met zijn ouders, Jacques Maritain, Charles Péguy, Maurice Barrès, P. Clérissac, enz. enz. Interessante brieven, waarvan de eerste uit 1988 gedagteekend zijn, toen de vijftienjarige jongeling vrijen teugel liet aan zijn vurige, iet of wat onrustige ziel, vol geestdrift, edel droomen en verzuchtingen, dorstend naar een geluk, eene volmaaktheid, welke telkens weer uit zijn bereik gleden. Heel zijne letterkundige- alsook zijne godsdienstige evolutie, kunnen wij er in volgen, stap voor stap; zijn behoefte aan orde en gezag, dat hem zijn eerste roman ‘L'Appel des Armes’ ingaf, zijn dorst naar waarheid, die hem langzamerhand, onder Maritain's en Péguy's invloed, maar nog meer door zijn lange mijmeringen in de woestijn en zijn betrekkingen met de Arabiërs, tot den godsdienst terugbracht; en weldra tot het volle geloof, dat hij aanvaardde met dien
| |
| |
gloed, die intensiteit van gebed, die behoefte zich te geven, die algeheele overgave tot God, die slechts bij echte apostels te vinden zijn. Wie zou kunnen zeggen wat het voor den kleinzoon van Renan beduidde, terug te keeren tot den godsdienst door zijn grootvader verworpen.?
L.D.
| |
Les Faits mystérieux de Beauraing. Etudes, documents, réponses, par Bruno de Jésus-Marie. o.c.d.; Prof. Etienne de Greeff de l'Ecole des Sciences criminelles de Louvain; Aloïs Janssens, c.i.c.m.; Prof. Paul van Gehuchten de la Faculté de médecine de Louvain. - Descleé de Brouwer et Ce. Paris. - 5 fr.
Dit boekje van 193 blz. bundelt benevens de artikels reeds verschenen in de ‘Etudes carmélitaines’, 1) een bijdrage van E.P. Aloïs Janssens ‘L'absence du surnaturel dans les Faits de Beauraing’, 2) twee nieuwe artikels van Prof. De Greeff, bestemd a) om zijn eerste studie aan te vullen, en eenige details te rectifieeren; b) om tot een natuurlijke uitlegging der gebeurtenissen van Beauraing te komen; 3) een bijdrage van Prof. Paul Van Gehuchten ‘Quelques Réflections au sujet d'un témoignage sur Beauraing’, 4) een andere van E.P. Bruno de Jésus-Marie ‘Beauraing, le Diable et Saint Jean de la Croix’. De nieuwe artikels bekrachtigen de reeds vroeger uitgedrukte zienswijze der schrijvers, maar brengen geen nieuwe argumenten voor, noch om het mysterie van Beauraing op natuurlijke wyze uit te leggen, noch om oprechtheid of autosuggestie bij de kinderen vast te stellen. Misschien zou een ernstig wetenschappelijk onderzoek der reeds talrijke genezingen, schrijvers, - vermits twee hunner doctor in geneeskunde zijn - sneller de vreemde feiten van Beauraing helpen op lossen.
D.
| |
P. Nicaise-Vermer: Riposte â Derselle. Les derniers évènements par un Beaurinois. - Lesigne. Bruxelles.
De H. Derselle, die in een eerste brochure ‘Et si c'était le Diable?’ de feiten van Beauraing tot den duivel zocht te herleiden, recidiveert in een nieuw vlugschrift, waarin hij zelfs waagt de goede faam van een der zieners te besmeuren. Heer Nicaise-Vermer antwoordt hem met zijn gewone levendigheid. Hij heeft een scherpe pen, veel gezond verstand en een eerlijk, warm hart. Daarbij, hij weet waarover hij spreekt, vermits hij de gebeurtenissen van Beauraing dag aan dag gevolgd heeft en blijft volgen; en dat zijn goede voorwaarden om juist te oordeelen.
L.D.
|
|