- dat is eenvoudig-weg harteloos! En zoo oud is vader toch ook niei - rond de 65!
‘Nee..’ zegt Ruben langzaam. ‘Dood is hij niet. Was hij het maar!’
Nu wordt Joakim ben Zacharias kwaad.
‘Mag ik u verzoeken voor uw raadsels verschoond te blijven!’ snauwt hij Ruben toe. - ‘Waar zijn mijn ouders?’
‘Ja, uw moeder rust in vrede. Ze stierf twee jaren geleden. We zegden juist verleden Sabbatdag Kadosch voor haar.’
‘En vader?’
‘Uw vader?’ (Ruben ademt diep). ‘Uw vader - ja, ge weet wel dat uw verblijf in Babylon - ja, veel geld gekost heeft....’
‘Nu, veel geld - dat hangt er van af hoe ge 't opneemt. Vader is toch rijk...’
‘Uw vader was rijk, wilt ge zeggen!’ zegt Ruben plots, heel ernstig.
‘Was rijk!’ roept Joakim. ‘Heeft hij dan gespeculeerd, domme streken uitgehaald, liefjes onderhouden? Ja, dat was nog juist iets voor hem, dien ouden huichelaar!’
‘Joakim,’ zegt Ruben, en nu is hij zoo ernstig als wanneer hij van dienst is in de synagoog en de rabbijnen den Thora-rol toerijkt, ‘Joakim, uw vader heeft moeten verkoopen al wat hij bezat, om uw schulden te kunnen betalen in Babylon. Uw moeder heeft dat zich zoo aangetrokken dat ze er den dood bij gehaald heeft.’
Een oogenblik staat Joakim ben Zacharias onbeweeglijk. Dan wordt hij rood tot in den hals.
‘Dat zal ik hem betaald zetten, den oude!’ roept hij. ‘Waar zit hij nu? In 't oud-mannenhuis?’
‘Ja,’ antwoordt Ruben langzaam, ‘uw vader is in 't oud-mannenhuis.’
Maar Joakim ben Zacharias luistert al niet meer. Zonder afscheid te nemen haast hij zich in de richting van het oud-mannenhuis.
't Is een schoone dag, en al de oude mannetjes zitten in de zon op een bank tegen den muur. Een rei kromgebogen, gerimpelde, witgebaarde ouderlingen, erbarmelijk om aanzien. Een van hen staat recht - overschaduwt de oogen met de hand - doet een paar schreden - wankelt - breidt de armen uit...
‘Joakim, mijn zoon, zijt ge eindelijk gekomen!’
Joakim ben Zacharias vertraagt zijn gang, nadert langzaam zijn