Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1933(1933)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 409] [p. 409] [1933/6] [Maurice Gilliams] Verklaring Weet ik rondom mij de strenge winter, de doodsche stilt van het gedachtenijs - wie komt, van binnen, mij verblinden en met woede mij verwonden aan het lijf? Een glinstering duurt dagen, nachten, heviger dan òoit mijn kindsheid heeft gedroomd; ik heb een lichaam dol van smarte en een wreede eenheid van gedachten in het hoofd. Gelijk een plant in een bevroren gracht omsloten, staat mijn verleden als versteend; Maar mijn toekomst wordt geboren uit verloren honig van geween. Maurice Gilliams. [pagina 410] [p. 410] Aan het venster Achter het huis ademt het bosch; en de nacht, waar ik zóó van houd met ver gebliksem, verkleumt mij met waaiende lentekou. Hier, waar mijn linker hand de rechter voelt tast ik naar niets beters meer; waar ik van hebben wou is weggebloed en mijne liefde bloeit niet weer. Boven mij jagen de wolken voort; beneden slaapt de wilde grond; en als een zwaar kasteel van droom sta ik in mijn eigen schaûw vermomd. En mijne liefde bloeit niet weer. Op de orkaan tuimelt een struik voorbij; zijn donkre rozen draagt hij eens misschien vér van mij. Maurice Gilliams. [pagina 411] [p. 411] Droomballade Alleen een stem bleef achter bij mij, in de hut op de heuvelkam; rondom lagen de herders wijd in het veld, bij een rosse vlam. Ik vroeg: wie heeft mij lief, in dees armzalig nachtverblijf? ik sloot de oogen en er daalde zeer diep een ijskoud kristal in mij. Het licht van mijn bloed viel er door en ik zag binnen mijn eigen lijf de schoone landen van de dood en de bergen van 't paradijs. Het heeft niet lang geduurd, en dan kreeg ik weer pijn; maar toen ik buiten zag naar het vuur waren de herders reeds voorbij. Maurice Gilliams. Vorige Volgende