Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1933
(1933)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 364]
| |
Steden en LandschappenSiena‘Cor magis tibi Sena pandit’, met dezen gullen groet wordt van ouds de reiziger die langs de Porta Camollia Siena binnentraadt verwelkomd. Het hoofd vol boeksche herinneringen aan Siena's eeuwenlangen strijd tegen Arezzo, Perugia, Florence, aan de bloedige twisten onder voorname families loopt u door de Via Camollia, de Via Cavour, de Via Trieste en geraakt onmiddellijk met wat de boeken u leerden in verlegenheid. Is het wel in die bochtige straatjes met hun stemmige geveltjes en hun sierlijke bogen dat vrije burgers mekanders bloed vergoten of bouwden, evenals weleer de Israelieten, ook de ingezetenen van Siena met ééne hand terwijl hun ander hand zich nimmer het wapen liet ontvallen? Oorlog en kunst, daar lijkt toch heel Siena's geschiedenis op neer te komen. Intusschen komen we aan de Piazza Tolomei en daar brengt een wolvin die boven op een kolom een kleinen bengel zoogt het rechte antwoord. Het strenge vonnis van Dante or fu giammai
Gente si vana come la Senese?Ga naar eind(1)
heeft Siena namelijk niet onverdiend opgeloopen. Steeds heeft Siena in zijn trots de naburige steden naar de kroon gedongen en zoo dient de wolvin in het wapen van Siena op zijn hooge verwantschap met Rome te wijzen. Eens hadden Senio en Aschic, zonen van Remus, de wolvin uit den tempel van Apollo geroofd en waren daarna, de eene op een zwart ros, de andere op een wit ros dat de goden hun verstrekt hadden voor den toorn van hun oom Romulus gevlucht. Aan den oever van de Tressa gekomen sprongen ze uit het zadel en begonnen een burcht op te trekken. Romulus die intusschen zijn woede maar kwalijk kon verduwen en er maar niet in slaagde de bouwlieden om te koopen stuurde twee koningen, Montonio en Camelio, uit om zich van den groeienden burcht meester te maken en de beide oproerige neven eens duchtig de les te lezen. Van beide kanten werd verwoed gestreden en het dreigde bepaald een ramp te worden tot ze eindelijk begonnen in te zien dat geen van beide het | |
[pagina 365]
| |
immer halen zou, Rome en Siena moesten er alle beide zijn en dan was het maar best gauw vrede te sluiten. Van beide kanten werd toegeslagen, een vredeoffer diende gebracht en tot aller bevreemding steeg onder de plechtigheid van het altaar van Diana een sneeuwwitte van het altaar van Apollo een gitzwarte rookzuil, - daarvandaan de kleuren van Siena, - ten hemel op. Deze legende zullen we best voor rekening van Siena's eerzucht laten maar, dat bewuste stad zeer oud is, dit staat buiten kijf. Tacitus toch verhaalt hoe Manlius Patruitus, een romeinsch senator, er over klaagde ‘pulsatum se in colonia Senensi, coetu multitudinis, et iussu magistratuum’Ga naar eind(2). Even vroeger nog krijgen we bij Plinius Secundus een opsomming van de steden die onder het italische recht leefdenGa naar eind(3) en onder bewuste steden pronkt Siena. Titus Livius eindelijk verhaalt hoe, wanneer Hasdrubal met een dreigend leger aanrukte, de consuls besloten dat alle steden bij de kust die zich van legerdienst ontslagen achtten op een vooraf bepaalden dag den senaat heur redenen zouden komen voorleggen. ‘Ea die hi populi ad senatum venerunt: Ostiensis, Alsiensis, Antias, Anxuras, Minturnensis, Sinnessanus, et ab supero mari Senensis’Ga naar eind(4). Elke stad deed heur redenen gelden en op twee na werden alle tot verdediging van Rome te wapen geroepen. Dit brengt ons in de derde eeuw voor Christus, in de vijfde eeuw ab Urbe condita. Dan valt het ook te begrijpen dat Siena op zijn hooge verwantschap met Rome of op wat het er voor hield groot ging en deze immer zou indachtig blijven. Wanneer in 1115, na den dood van Matilda van Toskanen, de uitgestrekte landgoederen van deze zoo voorname vrouw dienden verdeeld te worden wist Siena aan aller handen te ontglippen en zich tot een vrijen staat in te richten, Eerst kwamen de patriciërs aan het bewind maar het volk liet zich zulks niet welgevallen en reeds in 1133 wist het deze te verdringen en zelf het roer van den staat in handen te nemen. Zoo werd het te Siena een voortdurende strijd tusschen patriciërs en plebeïers en het zou niet lang duren vooraleer de eersten, ditmaal voor een heelen tijd, laatstgenoemden zouden weten onder de knie te krijgen. Daarmee kwam Siena dan ook in Midden-Italië aan het hoofd der Ghibellijnen te staan; Florence integendeel was het hart van de partij der Welfen. Volgaarne werd dan ook door Siena aan de Ghibellijnen die Florence hadden moeten verlaten een onderdak geboden, en met de hulp van dezen en van Manfred, koning van Napels, rukte zekeren dag Siena | |
[pagina 366]
| |
tegen Florence op. Te Monte Aperto aan den oever van de Arbia werden beide legers slaags. Het ging er hevig toe, en geen van beide kanten leek het te zullen halen toen plots de vaanderig der Welfen doodelijk gewond in mekaar zonk. Dit was voor de Welfen de genadeslag. Hopeloos vluchtten ze uit mekaar terwijl de Ghibellijnen er zoo verwoed op in hakten che fece l'Arbia colorata in rossoGa naar eind(5)
Dit was in 1260, Siena voerde voortaan het bewind over Florence. De ghibellijnsche republiek zou het echter zooals Hannibal bij Petrarcha vergaan Vinse Annibal, e non seppe usar poi
Ben la vittoriosa sua venturaGa naar eind(6).
Wanneer na den slag de zegevierende bondgenooten te Empoli bijeenkwamen om uit te maken wat er met Florence zou worden aangevangen, toen ging er maar één stem op om voor het behoud van Florence te pleiten, deze namelijk van Farinata degli Uberti, hoofd van de uitgeweken florentijnen. Ma fu io solo, là dove sofferto
fu per ciascun di torre via Fiorenza,
colui che la difesi a viso apertoGa naar eind(7).
Siena integendeel had Florence tot den grond willen uitroeien. Zooveel eigendunk kon Siena niet ten goede komen, de Welfen beraamden een weerwraak en reeds in 1269 werd te Colle in Valdelsa Siena door Florence een nederlaag toegebracht die beslist tegen die van Monte Aperto kon opwegen. Dit zou voor de Ghibellijnen de genadeslag zijn. Een paar jaren geleden reeds was koning Manfred te Benevento gevallen en met hem was in co del ponte presso a Benevento,
sotto la guardia della grave moraGa naar eind(8)
de macht der Ghibellijnen voor immer begraven. De Via di Trieste verloopt in de Via di Città en beide brengen ons heerlijke gotische Palazzos, Palazzo Salimbeni, Palazzo Tolomei en verder nog Palazzo Saracini, allemaal voornaam ernstige gevels met hooge ramen en zware deuren zooals bij lui die uit bezordheid voor hun goeden naam liefst op afstand blijven behoort. | |
[pagina 367]
| |
Daarmee komen we aan het Campo, de markt van Siena. Het Campo dat met zijn halfronden omloop en zijn naar het midden toe hellende vlakken zoowat als een ontzaglijke schelp voorkomt lijkt er vooral op berekend te zijn het mooie Palazzo Publicco te gelde te maken. In dit laatste lijken de twee tegenstellingen van Siena, zijn strijdlustigheid en zijn hooge kunstzin niet alleen in mekaar te verloopen maar, evenals bij een kind het beeld van vader en dat van moed der even volkomen leven en toch nimmer uit mekaar te halen vallen, evenzoo lijken hier de mannelijke en de vrouwelijke deugden van Siena evenzeer tot het scheppen van een kunstwerk te hebben bijgedragen. Van 1200 af stond aan den laagsten kant van het Campo een tolhuis voor den handel in olie en zout; wat later kwamen de heeren van de Zecca en de Podestà of burgemeester de bovenvertrekken te bewonen tot het tolhuis in 1288 bepaald Palazzo della Signoria werd en, voortaan te klein blijkend, heel wat werd uitgebreid. In 1309 eindelijk werd het uitgebouwd tot dit mooie Palazzo Pubblico dat wij immer nog bewonderen. Met zijn zware met spijkers beslagen deuren, zijn lange rijen drieledige spitsboogramen met telkens in de lunet onder den spitsboog het wapen der gemeente, met zijn breede kanteelen biedt dit Palazzo Pubblico een aanblik van hoogen ernst waaraan de slanke Torre del Mangia op den hoek naar de Via Trento toe een welkom uitzicht van ongedwongenheid geeft. Reeds de bewondering van Leonardo da Vinci wist de Torre del Mangia gaande te maken. Licht en rijzig schiet hij naar omhoog terwijl vrij hoog reeds één enkel raampje zijn overgroote soberheid best doet tot heur waarde komen en hoog in de lucht loopt hij steeds even sober in een marmeren uitkijkpost uit waarvan het schelle wit de baksteenen muurvlakken van den toren en van het palazzo heel wat levendig bijzet. Die Torre del Mangia is het lied dat, evenals de leeuwerik, het Palazzo Pubblico hoog in de lucht uitzingt, het lied dat de klok boven den toren uit zoo vaak begeleid heeft. In Siena's besten tijd luidde die klok boven de daken der huizen uit bijna dagelijks om de burgers te wapen te roepen ‘a stormo’. Nu eens ging het tegen Perugia, - Perugia namelijk was welfisch gestemd, - dan weer stond de heffe tegen de heerschende burgerij op, een andermaal had het Terzo di San Martino het met het Terzo di Città of met het Terzo di Camollia aan den stok of andersom. Af en toe hadden de Tolomei het tegen | |
[pagina 368]
| |
de Salimbeni, de Maconi tegen de Tolomei, de Saracini tegen de Scotti, de Piccolomini tegen de Malavolti of nog de aanhangers der twaalf tegen de aanhangers der negen. Dat alles heeft het Palazzo Pubblico meegemaakt, het Palazzo Pubblico immers was het hart der stad van waar alle bewegingen uitgingen en waarheen alle beweging terugkwam en de stormklok hoog in de lucht diende zijn gevoelens te vertolken. Tweemaal op het jaar moet het Campo andermaal zijn ouden luister betrekken. Met 2 Juli en 16 Augustus wordt jaarlijks nog op het Campo door tien onder de zeventien contrade of stadswijken het Palio geloopen. Na zijn trotsche zegepraal in 1260 te Monte Aperto behaald wijdde Siena zich uit dankbaarheid aan de Lieve Vrouw toe. Deze toch had hun den moed ingesproken zich nimmer aan het welfische Florence te onderwerpen, zoo wordt dan nog jaarlijks met het feest van Onze Lieve Vrouw Bezoek en één dag na Onze Lieve Vrouw Hemelvaart deze opdracht met paardenwedrennen op het Campo herdacht. Dan wemelt het Campo van de meest bonte middeleeuwsche drachten en naar de lieden verhalen gaat het er dan soms zoo heftig toe dat het meer op burgeroorlog dan op een wedren gaat gelijken. Sommige contrade vooral kunnen mekaar lastig velen, de Oca heeft reeds twee-en-vijftig palios gehaald, de Drago integendeel pas vijfentwintig; daarvandaan tusschenbeide een voortdurende wedijver die weleens tot bloedigen twist brengt. Terwijl het Palazzo Pubblico nog in opbouw was beval de Signoria dat bij het bouwen van andere palazzos op het Campo de ramen in denzelfden stijl als voor het Palazzo Pubblico geschied was zouden worden uitgebouwd, zoo hebben we nu nog op het Campo het Palazzo Sansedoni dat naar het patroon van het Palazzo Pubblico werd uitgebouwd. Praktisch bleef het echter niet bij het Campo; bij het bouwen van de meeste Palazzos werd in hoofdzake hetzelfde patroon gebruikt en zoo groeide Siena uit tot, laat ik gerust zeggen de stad der italiaansche gotiek. Reeds ontmoetten we het Palzazo Tolomei, het Palazzo Salimbeni; verder in de Via di Città hebben we het Palazzo Saracini, allemaal voornaam gotische gevels en door de Via del Capitano komen we thans aan den dom. In de eerste helft der dertiende eeuw begonnen bleek de voorgenomen dom algauw de eerzucht van Siena niet meer te voldoen, Siena wou grootscher bouwen dan tot nog toe immer gebouwd was. Vooral mocht Siena met zijn dom, - hier zat het hem eigenlijk, - | |
[pagina 369]
| |
niet komen in de schaduw te staan van Florence. Nieuwe plannen werden ontworpen en alles zou zoo grootsch uitgroeien dat de tegenwoordige dom in den voorgenomen bouw amper voor het dwarsschip zou volstaan. De grondvesten werden gelegd, stilaan begonnen de muren op te schieten tot zekeren dag, door de pest van 1348 en door de voortdurende oorlogen tegen zijn geburen verzwakt, Siena voor goed van zijn opzet moest afzien. Dit plan was immers wel op Siena's eerzucht, niet op zijn krachten berekend en zoo staan daar immer nog die half opgetrokken muren met hun mooie ramen en sierlijke bogen als een sprekend getuigenis van den trots van bewuste stad. Na deze beschaming werd maar weer met den eersten bouw voortgegaan en deze groeide uit tot wat Rusconi eens den triomf der italiaansche gotiek genoemd heeft. De gevel biedt een eenigen aanblik van majesteit en rijkdom, hier werd immers het witte marmer tot een veld van de keurigste bloemen uitgewerkt. Alleen lijkt de roos vrij groot en dat de drie deuren niet gelijk zijn bevreemdt wel wat. Wanneer u nu binnengaat komt u onmiddellijk onder de bekoring van die mooi ingedeelde ruimte waar twee rijen slanke kolommen uit om beurt wit en zwart marmer iets bepaalds stemmigs aan geven. De kansel uit wit marmer herinnert u onmiddellijk aan die van Pisa, beide zijn overigens het werk van Nicola Pisano. De kansel heeft acht vlakken waarop in verheven beeldwerk het leven van Christus werd uitgewerkt en daarbij worden nog de verschillende vlakken door figureerende profeten, Sybillen, evangelisten van mekaar gescheiden. Vooral de kruisdood van Christus werd ongehoord levendig uitgebeeld. De Lieve Vrouw zinkt van smart in mekaar terwijl een andere vrome vrouw haar ondersteunt, de vrome vrouwen schreien zoo meewarig, de romeinsche soldaten kijken zoo verbaasd toe naar dien Christus. Die daar hangt te zieltogen dat het er naar lijkt of dit koude marmer den toeschouwer wou naar de reden vragen van zooveel onrecht. Hier hebben we dan ook het hoogtepunt van Siena's beeldhouwkunst. Achter den dom en onder den rechtervleugel er van aanleunend hebben we de Battisterio of doopkapel waarvan de nimmer voltrokken gevel niettemin heel wat moois biedt. Binnen gaat uw aandacht onmiddellijk naar de heerlijke doopvont waartoe de voornaamste beeldhouwers van den tijd, een Donatello, een Ghiberti, een Jacopo della Quercia, een Giovanni di Turino hebben bijgedragen. Vooral | |
[pagina 370]
| |
echter het aanbod van het hoofd van Joannes den Dooper aan Herodes werd met ongehoorde levendigheid uitgebeeld. Van de Piazza del Duomo loopt u door de Via del Capitano, de Via Staloreggi, de Via del Fosso di S. Ansano, de Via di Vallepiatta, de Via di Costone naar het beroemde Fontebranda toe. Nu kan het ook niet anders of onze gedachten gaan naar haar die daar geboren werd en, tot ze zich eenmaal zou aanplichten het opzet waarin Brigitta van Zweden nimmer geslaagd was tot goed einde te brengen, verborgen geleefd heeft. Wordt aan Catharina van Siena, sinds ze door den paus tot tweede beschermheilige van Rome werd uitgeroepen, hoe langer zoo meer de heilige vereerd die het meest voor Italië gevoeld heeft, ze is en blijft ook de heilige in wie Siena steeds het beste van zich zelf zal herkennen. Al het wel en wee van Siena heeft ze meegemaakt. Telkens als de klokken ‘a stormo’ luidden moet zij die immer gezocht heeft met raad en daad vrede te bewerken vurig tot God gebeden hebben opdat geen onschuldig menschenbloed zou vergoten worden. Nu eens schreef ze naar den Capitano del Popolo en de Signora Difensori om hun op hun hooge plichten, bij het bestuur van de republiek te wijzenGa naar eind(9), dan weer naar Messere Andraesso Vavalcavuoi, senator van Siena die zich aan het interdikt van den paus niet gelegen lietGa naar eind(10) of nog naar paus Gregorius den elfde opdat hij Siena dat door Florence om den tuin geleid niet anders had kunnen handelen makkelijke vredesvoorwaarden zou stellenGa naar eind(11), of eindelijk nog met Witten Donderdag naar de gevangenen in den kerker van Siena opdat ze zouden gelaten zijn in hun lotGa naar eind(12). Steeds stond ze in de bres; was het niet voor Siena, dan was het voor Florence of voor de heele Kerk, voor den kruistocht naar het Oosten, voor de hervorming der priesters of voor den terugkeer van den paus uit Avignon. Sinds heur eersten brief aan kardinaal Pietro di Estaing waarmee heur openbaar leven begon heeft ze, al was het om overal vrede te prediken, onafgebroken in de bres gestaan. Bij den aanvang van de Via di Costone herinnert een oud schilderij aan het eerste visioen van Catharina waar Raymundus van Capua en de anonieme schrijver van I Miracoli van reppen. Eens was de kleine Catharina, - ze was pas zes jaar oud, - met heur broertje Stefano een boodschap gaan doen toen zij bij het terugkeeren voorbij den hoek waar de Via di Vallepiatta en de Via di Costone in mekaar verloopen bleef staan. Stefano die het eerst niet bemerkt had liep een eind voort tot hij plots, vaststellend dat zijn zusje niet bij hem | |
[pagina 371]
| |
was, omkeek en haar een eind achter hem onbeweeglijk zag boven San Domenico uitstaren. Hij liep tot bij haar, vroeg haar wat ze daar zocht en toen hij al maar geen antwoord kreeg trok hij haar met geweld verder. Nu begon echter de kleine Catharina hardop te schreien, Stefano had haar van iets overheerlijks beroofd. Boven de baziliek uit had ze namelijk Christus in bisschoppelijk gewaad, met een kostelijke tiaar op het hoofd, op een vorstelijken troon gezeten en door de prinsen der apostelen en Sint Jan den Evangelist omringd in vorstelijke staatsie zien verschijnen en wanneer ze thans omzag om verder van zooveel heerlijks te genieten was alles heen. Het doet goed aan het hart vluchtig de plaats waar Catharina voor het eerst de hemelsche dingen geopenbaard werden op te nemen en dan verder de Via di Costone waar ze eerst als klein meisje, later door talrijke leerlingen omringd dikwijls moet voorbijgekomen zijn, te loopen. Dit is toch de weg die haar naar het schamele huisje bij Fontebranda bracht waar ze den heelen dag in gebed bleef, de weg ook naar de velen die in hun geest of hun lichaam beproefd werden en op een opbeurend woord van haar wachtten. De Via di Costone brengt ons beneden bij Fontebranda. Van ouds her heeft Siena zijn waterbronnen weten op prijs te stellen en zoo heeft het er om heen kunstwerken geschapen die thans nog de bewondering van den reiziger gaande maken. De oudste onder die overbouwde bronnen is echter wellicht Fontebranda. In 1198 werd door zekeren Bellamino de bouw om de bron hersteld en uitgebreid om eindelijk in 1246 door zekeren Maestro Giovanni te worden omgebouwd tot dit mooie kunstwerk dat wij immers nog bewonderen, Ma s'io vedessi qui l'anima trista
Di Guido, o d'Alessandro, o di lor frate,
Per Fonte Branda non dorei la vistaGa naar eind(13)
Aldus heeft ook Dante zijn bewondering voor Fontebranda lucht gegeven. Aan den voet van een steilen heuvel van waar uit San Domenico de halve stad beheerscht gelegen, lijkt het met zijn fraaie gotische bogen den voorbijganger als te verzoeken om zich aan zijn frissche water te komen te goed doen. Langs één kant komen uit de Via di Costone en langs een anderen kant uit de Via Benincasa vrouwen om water afdalen en, als u haar zoowaar de taal van Catharina van Siena hoort spreken, dan komt u onwillekeurig het beeld | |
[pagina 372]
| |
van dit meisje dat eens koningen en pauzen op hun hooge plichten zou wijzen voor den geest. Eerder klein maar naar het getuigenis van Lapa krachtig uitgebouwd moet immers ook zij hier in haar eerste jeugd vaak met een gullen lach op het gelaat en iets van den mooien hemel van Toskanen in heur oogen vaak om water gekomen zijn. Nu maar tot aan het huis van Catharina die vrouwen met heur kruiken water gevolgd. Weinige jaren reeds na de heiligverklaring van Catharina werd het huis waar ze ter wereld kwam en heur heele jeugd heeft doorgebracht, dit schamele verwershuis in de toenmalige Via dei Tintori, het voorwerp van een bizondere vereering. In 1461 namelijk werden reeds verschillende vertrekken tot bidplaatsen omgewerkt, stilaan werden kunstenaars als Sodoma, Girolamo Pacchia en Salimbeni opgedragen de muren met frescos te versieren en, - sommigen kan zulks vreemd voorkomen, - zoo lijkt reeds bij een eerste rondzien dit huis aan wijding verloren te hebben. Een huis toch waar zoo hooge geheimen voltrokken werden en waar elk voorwerp getuigenis had af te leggen van wat het heeft meegemaakt lijkt aan zich zelf reeds te zeer een bidplaats om niet bij ook maar de minste wijziging iets van zijn wijding in te schieten. Zoo werd beneden het werkhuis van Jacopo Benincasa tot kapel omgebouwd, de keuken insgelijks en frescos stellen er het leven van Catharina voor. Den ouden trap waar tot verbazing der nuchtere Lapa Catharina soms zonder grond te raken als over heen vloog kunnen we echter nog bewonderen; den voorraadkelder waar, op het gebed van Catharina, eens op wondere wijze de wijn vermenigvuldigd werd eveneens. Catharina had van heur vader oorlof bekomen om de armen af en toe wat wijn te brengen en van dit oorlof maakte ze dan ook mild gebruik. Niettemin leek echter een vat waar anders pas één maand mee rondgekomen werd na meer dan twee maand nog steeds even vol tot ten slotte na lang wachten onbescheiden werklieden die den wijn voor het nieuwe jaar dienden te bergen het wondere vat openmaakten en het zoo droog bevonden alsof er sedert lang geen droppel wijn meer in geweest was. Zooals die kelder vroeger moet geweest zijn, zoo is hij immer nog, eng en laag tusschen koude en vochtige muren in. Vooral echter bleef de cel van Catharina, dit kostbaarste vertrekje van het heele huis, zoo goed als onaangeroerd. Klein en laag ligt het in dit huis als verloren. Meer dan vier stappen laat het niet | |
[pagina 373]
| |
toe. Eén enkel raampje laat wat licht binnen. Langs daar zal Catharina vaak den mooien hemel van Toskanen bewonderd hebben; langs daar is het ook dat ze zoo vaak de armen die in de Via del Tiratoio op haar stonden te wachten voedsel zal hebben uitgereikt. In dit nieuw vertrekje met zijn lage muren is het dat ze meermalen met God geworsteld heeft om een ziel die dreigde voor eeuwig verloren te gaan aan de hel te onttrekken; daar is het dat eens met een vastenavondfeest, terwijl buiten gedanst en gezongen werd, Catharina op verzoek van Maria in het geloof aan Christus verloofd werd. De vloer waarop Catharina zich soms even te rusten legde en de steen die haar dan tot hoofdkussen diende zijn steeds nog daar. In een kastje hebben we ook nog de lantaarn waarmee ze zoo vaak 's nachts de zieken ging bezoeken, het aroomfleschje waarmee ze hen versterkte, een stuk van heur boetekleed en den knop van den rotting die haar bij heur lange reizen door Italië en Frankrijk tot steun diende. Roerend arm is dit klein vertrekje maar alle opschik zou het ontsieren. Hier hebben we immers den sleutel van het geheim van dit wondere leven. Gedurende de lange dagen en nachten die Catharina hier in gebed en boetvaardigheid doormaakte is heur liefde tot God en de zielen tot zoo een titanischen hartstocht uitgegroeid dat, laat ik gerust zeggen de daemon van het apostolaat haar nimmer meer heeft met rust gelaten, en dat zij die voor zich een leven van volkomen afzondering gedroomd had, tot ergernis der zwakken, eerlang zou van de eene stad naar de andere, van het eene vorstenhuis naar het andere reizen. Of heeft ze soms niet verlangd met Sint Paulus anatheem te worden om het heil der zielen? Een paar straten van het huis van Catharina af, op de Piazza di Camporeggio, staat de baziliek San Domenico. Daar is het dat Catharina dagelijks ging de heilige mis bijwonen, daar is het dat ze meermalen op wondere wijze uit de handen van Christus zelf mocht communiceeren, daar is het immer nog dat, telkens als 's nachts de klok de kloosterlingen naar het koor riep, heur gedachten henenvlogen en waar ze dan met de kloosterlingen van harte meebad. Met zijn ruw gotischen bouw beheerscht San Domenico van op den heuvel Fontebranda en de verdere stad. Binnen heeft de baziliek met heur beurtelings witte en zwarte stroken muur iets bepaald huiselijks. Het merkwaardigst is echter de Capella di S. Catarina. Daar wordt in een kostbaar tabernakel het hoofd van Catharina van Siena bewaard. Reeds in 1385 werd | |
[pagina 374]
| |
het van den romp gescheiden en onder een grooten toeloop van volk door Raymundus van Capua van Rome naar Siena gebracht. Hier doet het dan ook goed te bidden voor Christus' Kerk welke Catharina immer zoo heeft liefgehad, voor den vrede onder de volkeren waar ze steeds voor geijverd heeft en voor alle dierbaren. Onder de vier frescos die deze kapel versieren treffen vooral die welke Sodoma schilderde, de extase namelijk van Catharina, heur bezwijming en de terechtstelling van Tuldo. Aan Sodoma is Siena zijn bevrijding uit den engen traditiekring waarin het dreigde te verstarren verschuldigd; met zijn rijk palet heeft namelijk bij den aanvang van het Cinquecento deze leerling van Da Vinci Siena's schilderkunst breeder banen uitgestuurd. Zijn extase en zijn bezwijming van Catharina behooren tot het beste van zijn werk. De levendige en stijlvolle uitdrukking van het gelaat, een oprechte aanvoeling van zijn opzet, de rijke achtergrond en het warme koloriet waartegen de tijd niets vermocht, dat alles maakt deze frescos tot iets onontbeerlijks in de geschiedenis van Siena's schilderkunst. Wel hooren ze in de Renaissance thuis, - we zijn overigens in het Cinquecento, - maar niettemin laat de oude styleering van een Duccio di Buoninsegna, van een Guido da Siena zich door die weelderige vormen heen nog aanvoelen. Grooter van opzet hoewel zwakker van uitwerking is op het linker muurvlak de terechtstelling van Tuldo. Met Juni 1375 werd zekere jongeling met naam Niccolo Tuldo op bevel van de Riformatori van Siena in hechtenis genomen. Hem werd ten laste gelegd tot de partij van Perugia te behooren; Perugia namelijk was Welfisch, Siena ghibellijnsch gestemd en de Riformatori vreesden dat Perugia de rust die thans ingetreden leek zou te baat nemen om een aanslag op Siena's vrijheid te plegen. Het kon dan ook niet anders of de bemiddelingspogingen welke Perugia's gezant, Geerard di Puy, ten voordeele van Tuldo aanwendde deden den argwaan tegen hem nog toenemen en zoo werd midden den roes der jeugd die jongeling die zich nimmer aan de voorschriften van Gods wet had gelegen gelaten ter dood verwezen. Waar hij zich ook heenwendde, steeds beukte zijn onwil tegen die harde waarheid en zoo dikte zijn woede aan tot wanhoop en opstand tegen God. Razend van spijt wist hij dan ook met zijn woede niet waarheen tot zekeren dag een arme mantellata, - zoo heetten toen in Italië de zusters van de derde orde van boetvaardigheid van Sint Dominicus, - zijn cel binnen- | |
[pagina 375]
| |
trad. Wellicht had hij al meer van Catharina hooren reppen maar aan wat die non moest had hij zich nooit gestoord. Thans echter zou die onverwachte verschijning voor hem een lichtstraal zijn. Het diepe medelijden van Catharina met hem, heur zachte goedheid en heur onverbiddelijke wil zijn ziel te redden werkten vermurwend op hem in; hij liet een priester ontbieden, biechtte en voelde zich even vooraleer het sterven als herleven. Wanneer dan de dag der terechtstelling aangebroken was bracht ze hem naar de kapel waar hij zou mis hooren, hij communiceerde en verzocht Catharina hem in de ure der terechtstelling ter zijde te staan. Dat zou ze en reeds voor hij werd opgebracht was ze ter plaats. Hij kwam, zoo schrijft Catharina, als een zachtmoedig lam en wanneer hij haar zag begon hij te lachen en vroeg haar om over hem het kruisteeken te maken. Wanneer hij dan van haar het kruisteeken ontvangen had zei ze hem: ‘Ter bruiloft nu, mijn beste broeder; dadelijk zult u het duurzame leven binnentreden’. Toen knielde hij ootmoedig neder, Catharina ontblootte zijn hals, boog voorover en herinnerde hem aan het bloed van het Lam. ‘La bocca sua non diceva se non, Gesû, e Catarina. E, cosi dicendo, recivetti il capo nelle mani mie, fermando l'occhio nella divina bontà, e dicendo: Io voglio’Ga naar eind(14). Dit zoo bewogen tooneel nu uit het leven van Catharina is Sodoma bepaald te zwaar geweest. De woeste soldaten, de biddende Catharina, de romp zonder hoofd, de engelen die met de wedergeboren ziel heenspoeden, alle personen die er bij hooren ten slotte zijn er maar het aangrijpende drama dat uit die tegenstellingen diende te spreken heeft Sodoma niet weten te doen aanvoelen. Achteraan de baziliek hebben we de Capella delle Volte, één onder de voornaamste plaatsen uit het leven van Catharina. Die kapel diende ten tijde van Catharina als kapel van de derde orde en zoo is het daar dat Catharina het kleed van Sint Dominicus ontving; daar is het dat ze vaak samen met Christus het officie bad al over en weer wandelend en steeds bad ze dan ‘Gloria Patri et Tibi et Spiritui Sancto’, en bij dit ‘Tibi’ boog ze dan telkens even naar Christus toe; daar is het dat ze heur meeste visioenen had; daar is het eindelijk nog dat Christus eens Zijn hart tegen het heure geruild heeft. Een schilderij van Andrea Vanni, één onder heur leerlingen, dat nog van voor heur dood dagteekent wordt daar bewaard. Dit moet het echte portret van Catharina zijn. Meestal wordt het op het | |
[pagina 376]
| |
jaar 1367 teruggebracht zoo dat het Catharina op twintigjarigen leeftijd zou voorstellen. Alleen werden de kruiswonden in Catharina's handen er later aan toegevoegdGa naar eind(15) Catharina wordt er met de voorname en sierlijke dracht der mantellate, zwarten mantel en witten sluier, voorgesteld. In heur linkerhand houdt ze een lelie terwijl ze heur rechterhand aan een leerlinge van haar te kussen biedt. Van heur zacht gelaat gaat een indruk van milde goedheid uit en het lijkt er heelemaal niet naar dat dit bescheiden meisje over enkele jaren zoo een hartstochtelijke taal zou voeren. Met dit echte portret van Catharina van Siena doet het goed dezen kleinen pelgrimstocht te besluiten. Alessandro Masseron heeft Catharina ‘il sorriso di Siena’Ga naar eind(16), den glimlach van Siena genoemd. Dat was ze ook. Oorlog en kunst heeft Siena immer in zijn schild gevoerd. Reeds bij den aanvang van heur openbaar leven heeft Catharina den oorlog verklaard niet aan de naburige steden maar aan den oorlog zelf, steeds heeft ze geijverd met raad en daad vrede te bewerken en dit deed ze met zulk een gloed, dat, onder de stuwing van heur rijk gemoed, sommige onder heur brieven gebleken zijn tot de mooiste bladzijden uit Italië's fraaie letteren te behooren. Zoo heeft aan Catharina Siena ervaren waartoe zijn volksaard, wanneer hij door volkomen zelfverloochening van alle kleinmenschelijkheid gelouterd werd, met Gods genade in staat is. Aan deze bescheiden verwersdochter van Fontebranda heeft Siena zijn koensten voorvechter voor de eeuwige belangen der Kerk en voor den vrede onder de volkeren begroet; aan deze analfabeete viert Siena terecht één onder de vaders der italiaansche taal. Zoo is aan deze vrome mantellata Siena's dubbele volksaard, zoo zijn aan haar Siena's mannelijke en vrouwelijke deugden, zijn strijdlustigheid namelijk en zijn hooge kunstzin tot hun mooisten luister ontloken.
Rome. Stephanus Axters O.P. |
|