Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1932(1932)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 219] [p. 219] Memento quia pulvis es. I Mensch: Dit is mijn trots: te staan gekweld als geen, te staan en aan mijn voeten wild geklots van tuimelende hartstocht; om mij heen de roep van vele wenschen; in mijn hart een echo, die zijn leegte tart. Hoe zal mijn lot zich schragen aan zich zelf en reiken tot den sterren-hoogen God en dreigen onder 't sterren-zwaar gewelf tot aan het steunpunt van dien weversstoel, waar wentlend gaat mijn levensspoel. Ik sta en God staat hooger, als een macht, die met de steunsels van mijn wezen spot en afbreekt uur bij uur, mijn menschenkracht, tot ik, gesloopt, en bleek en traag van bloed mijn kern van dood erkennen moet. [pagina 220] [p. 220] II God: Dit is mijn woord: Ik voer mijn leven in de diepten van mijn wezen immer voort door eeuwigheid van eindeloos begin en rusteloos beweegt mij enkel rust en roert tot soevereine lust. Zoo sta ik stil in 't midden van mijn Zijn; bevestig met mijn opperst klaren wil den schoonen vorm en kleur en zuivre lijn van mijn inwendigheid, en zet mijn geest te proeven aan dit godd'lijk feest. Gedenk dan mensch en tart mijn goedheid niet: Ik spot niet met de doodelijke grens, die ik aan 't weefsel van uw wezen liet; want aan dien rand, zie ik het kostbaar bloed, dat allen dood weer leven doet. Victorinus S.D.S. Vorige Volgende