Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1932
(1932)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
I Maria en ElisabethWat geen van beide dorst bekennen
welde door hun schaamte bloot;
waar de eene ootmoedig in beklemming
de andere groette, die zich niet bewoog.
Een steek van staal doorboorde
waar ze met handen niets kónden doen,
en nadien braken hun lippen open
en zwegen in de zware taal van 't bloed.
Zij wankelden en deden teeken
naar het kostbaar menschelijk bewijs,
en dat ze toch zoo zeer niet mochten weenen
om al te groote teederheid.
Maar de jongste was de diep geraakte
die, beschaamd om haar geloof,
droeg met de kracht van haar geraamte
de liefdebloesems, aan haar toebeloofd.
| |
[pagina 133]
| |
II De Geboorte van ChristusHier begint het schijnen van de waterroos
die uit de afgrond naar boven rijst;
en wat de moeder spreekt, de lippen zwart van de koorts,
is de onstelpbare roep die voor ons geheimzinnig blijft.
Onder de herders kan ze niet vóór hem komen staan:
altijd blijft zij achter het kind, als achter een muur, alleen;
en haar ijdelheid, die naar deze wellust vraagt,
houdt haar sterk op dit arm geboortefeest.
En, gelijk het nu wezen moet: sidderend en schuw
waait door haar los een stijgende en heete angst,
nu zij geworden is dit zeer gesloten creatuur
met een kindje, in deze bitterschoone kerstnacht.
Want als het handje hare borst aanraakt
weet zij dat de roos gedurig en róóder stijgt,
als de Vader in dees pas geboren Kindgelaat
verborgen - om haar liefde schreit.
| |
[pagina 134]
| |
III De Bruiloft te ChanaanIn een omarming vloeide zijn bedroefdheid over,
maar op eens liet hij haar genadig los,
alsof hij haar van zich had afgestooten
te Chanaan, in de avond-zoete hof.
En hij vroeg haar niet om hem te begrijpen;
maar toen zij nogmaals smeekte: omhels me weer,
begon in haar dat rauw en heilloos licht te schijnen
van schaamte en verkropt geween.
En nu zij hem voert tot bij de leege kruiken
langs de muur, waar de lantaren schijnt:
als hij de hand uitsteekt moet zij de oogen sluiten
om in haar overmoed alleen te zijn.
En, een neerlaag - wee - als ging hier scheiden
de blijde moeder van het droeve kind:
de een zou zijn duister bloed uitreiken
terwijl de andere de wijn ontving.
| |
IV PiètaNu sluit zij met het ijs van haar stilzwijgendheid
de gansche gaping tusschen geest en lijf,
tot zij geworden is de blinde starende
in eenzaamheid, Jezus, waar ze U weer bereikt.
| |
[pagina 135]
| |
V De Dood van MariaToen haar de doffe gloed der zaligheid ontstelde
liet zij zich dwingen door een zoet en dwaas geweld
en om zich meer en gansch te laten overstelpen,
als ware ze in vervoering zwaar omhelsd.
Die-haar gekend hadden en haar zóó zagen rusten,
de handen leeg van wat aan haar had toebehoord,
luisterden naar het scherp vechten van haar lispelende kussen,
tegen de strenge teerheid van de dood.
En, weldra, als zij gelijk een steen in stilstaand water,
blind en omsloten lag en zelf niet meer wist
dat ze pas nù haar smart omgrensd kon dragen
en door haar versteven bloed omkringd.
- o Haar gelaat was niet meer te bereiken
tot in de diepte van zijn uitgestorven staat,
en haar lichaam, als een stilgevallen wijzer,
had zijn klein verleden in die ijlte saamgegaard.
|
|