- ‘O, gie verdomsche leugenoare!’ gilde 't boertje.
De nog aanwezigen barstten in een lachbui los, maar Dzjeurens nam het kwalijk en maakte zich heel boos.
- ‘Ge 'n moet het mij nie vroagen os ge mij nie 'n wil gelueven!’ zei hij, een kleur krijgend.
- ‘Es 't woar, Ivan?’ vroeg het boertje.
Ivan bevestigde dat het de zuivere waarheid was.
Het boertje, niet overtuigd, was toch wel geschokt in zijn pessimistische meening en droop langzaam met de anderen af.
- ‘'K zal 't gelueven as ik het zie!’ hoorden Dzjeurens en Ivan hem in het portaal nog pruttelen.
Moeder verwachtte hen voor het eten en de tafel stond keurig gedekt met een wit en-blauw-geruit-kleedje en een flesch roode wijn in het midden. Moeder had zelve gekookt, door Peetsen geholpen. Haar mager gezicht zag blakend rood van bij de kachel te staan.
- ‘Zet ulder, jongens!’ noodigde zij vriendelijk.
Er was soepe-mee-bollekes, bouilli met aardappels en varkenscarbonaden met worteltjes. Als toespijs: rijstpap.
't Was iets ontzettends om Dzjeurens te zien eten. Hij ‘sloeberde’ zijn eten binnen, net Oculi.
- ‘Ha moar Dzjeurens, jongen, ge 'n moet gij ou azue nie hoasten; w' hèn wij al onzen tijd!’ zei moeder goedig.
Dzjeurens vertraagde even, maar kreeg al spoedig weer zijn schrokkend tempo, tot hevige belangstelling van Peetsen, die de oogen van hem niet afwendde. En eensklaps werd het den kleinen gebochelde te machtig: hij legde vork en mes neer en barstte in een overweldigende lachbui los.
- ‘Peet! Wa doe-je gij?’ bromde Moeder.
- ‘'t Es omdat Dzjeurens hem zue zeer hoast!’ gillachtte Peetsen.
Dzjeurens nam het geenszins euvel op.
- ‘We zijn wij dat azue geweune in Amerika!’ glimlachte hij vergoelijkend. ‘Time is money, tijd es geld! zeggen d'Amerikoanen.’
- ‘Ha moar jongens toch!’ verbaasde zich moeder. En tot Peetsen, streng:
- ‘Ala, Peet! 't Es nou genoeg, zulle! Ge moet ou manieren houën!’
Peetsen bedaarde en Dzjeurens, verzadigd, zocht naar een gemakkelijke houding op zijn stoel. Hij had het benauwd, wist niet goed hoe