Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1931
(1931)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
[1931/4]Don Bosco
| |
[pagina 242]
| |
boosdoener, als verzet en kwaadaardigheid haar idealen zijn. Een heilige, wanneer zij zelve op weg is naar het paradijs.
Zij heette Margherita Occhiena en was een Piemonteesche boerenvrouw. Piemont, het land ‘aan den voet der bergen’, is nu al wel Italië, maar een Italië dat nog voor een groot gedeelte op Frankrijk gelijkt. De volkstaal klinkt voor den vreemde als een soort Fransch, en het koningshuis, het beroemde Casa Savoia, heeft ook zijn oorsprong aan gene zij der Alpen. De handboeken der geschiedenis leeren, - en ik laat die leer nu verder gaan tot mijn lezers, - dat hertog Humbert I Biancomano, ‘met de witte hand’, die stierf tegen 1050, de stichter is van het huis van Savoye, en dat, onder zijn zoon Otto, de landstreek Piemont vereenigd werd met het tot dan toe zuiver Fransche, Bourgondische hertogdom. Sedert veritalianiseerde zich het heerschersgeslacht van Savoye al meer en meer, totdat dit land in 1718 het koninkrijk Sardinië werd, en in 1860 het koninkrijk Italië. Van het Fransche Chambery was de hoofdstedelijke waardigheid al lang verhuisd naar het Italiaansch Turijn. Maar nog altijd rusten de groote voorouders der Italiaansche koningen, de hertogen van Savoye, in Franschen bodem, in de oude abdij Hautecombe, bij den oever van het Lac du Bourget. En ook draagt Umberto II in zijn Latijnsche gelaatstrekken nog altijd de sporen zijner afstamming van geenzij de bergen. Margherita Occhiena werd geboren den eersten April 1788, in het landstadje Capriglio, niet ver van de stad Chieri, en vlak bij de kleinere stad Castelnuovo d'Asti. Zij kwam ter wereld in onrustige tijden. Het jaar na haar geboorte brak de Fransche omwenteling uit; zij was nog maar tien jaar, toen de Fransche troepen Turijn binnenvielen en koning Karel Emmanuel IV noodzaakten, de heerschappij over Piemont neer te leggen en zich terug te trekken naar Sardinië. Vergeefs stonden de koningsgezinde boeren tegen de vreemde geweldenaars op. En lijdelijk moesten ze toezien, in het jaar daarna, dat de 82 jarige Pius VII door de trawanten der Republiek over de Alpen gesleept werd, om den dood te vinden in het verre Valence. Gedurende vier jaar, van 1792 tot 1796, werd Piemont geteisterd door de Omwentelingsoorlogen, met heel hun nasleep van lotingen, brandschattingen en duurte. Piemont is een van Italië's mooiste en vruchtbaarste landstreken. | |
[pagina 243]
| |
In verkeers-reclame-uitgaven wordt veel gewag gemaakt van ‘het groene Umbrië’, l'Umbria verde. Het moge mij hier echter toegestaan zijn, uit mijn lange ervaring, dit hier in het midden te brengen: als Umbrië inderdaad groen is gedurende drie, vier weken in het begin van den zomer, in Juli, tegen dat de tarwe begint te rijpen voor den oogsttijd, dan is het hiermee ook uit. Daarentegen zijn de heuvels van Piemont mijlen-wijd overspreid met het vroolijk loover van den wingerd en staan zij groen van het vroege voorjaar af tot laat in September. En niet alleen is het landschap rijk aan wijnbergen, - de roode Barólo en de champagne-achtige Asti zijn wereldberoemd, - maar ook levert Piemont gemiddeld 10.000 kilo per vierkanten kilometer aan graan op, en over de 5000 kilo aan maïs. Alleen de olijf tiert niet al te best op den rijken bodem; die groeit het liefst tusschen steenen. En zoo was Margherita Occhiena dus een boerenmeisje uit Piemont. Er bestaan geen afbeeldingen van haar uit haar jeugd. Maar een portret dat haar weergeeft als bejaarde vrouw, vertoont een edel gelaat, met fijne, regelmatige trekken. Het is nu nog maar pas honderd jaar geleden, dat zij als een jong meisje in Capriglio d'Asti rondliep tusschen de groene heuvels; en toch klinkt het als een legende uit de middeleeuwen, - de ‘donkere’ middeleeuwen: maar neen, laat ons liever spreken van de lichte, de glanzende middeleeuwen, die de eeuwen zijn van Franciscus van Assisië, van Catharina van Siëna en van Jeanne d'Arc, - wat de levensbeschrijver van haar zoon omtrent haar zelve meedeelt: ‘Alreeds als heel klein meisje had Margherita geleerd, haar tijd te verdeelen tusschen gebed en arbeid. Met vreugde ging zij naar de kerk, om er te voldoen aan haar godsdienstplichten, om de heilige Mis bij te wonen, de heilige Sacramenten te ontvangen en Gods woord te hooren. De kerk was wel de plaats waar zij het liefst vertoefde, het middelpunt van haar beste gevoelens. Ongewoon sterk van wil en vastberaden als zij was, bracht zij al haar handelingen in overeenstemming met 's Heeren geboden, geleid door haar gezond verstand en gesteund door Gods genade. Nauwlettend luisterde zij naar haar geweten. Zij had een helderen kijk op menschen en dingen. Nooit stak zij haar meening onder stoelen of banken; zij kende geen kletspraat en geen vrees.’ De jonge meisjes van het moderne Italië lijken misschien niet veel op dit beeld, in elk geval niet diegenen die men er op straat ziet | |
[pagina 244]
| |
in Rome, Milaan en zelfs in Assisië, met hun korte rokjes die tot de helft van het been reiken, en die daar rondtrippelen met hun lange, vleeschkleurige kousen op spitse schoentjes met hoogen hiel, gepoederd, de lippen geverfd, met zwart onder de oogen, zoo goed als de dametjes van Parijs. Maar ook in Margherita Occhiena's tijd waren er wereldsche meisjes. Het heet verder in de beschrijving die mij ten dienste staat - en ik bouw mijn heele voorstelling op naar de gegevens van G.B. Lemoyne, in zijn uitstekende ‘Vita del venerabili Servo di Dio Giovanni Bosco, Torino 1920’, geheel naar de beste bronnen bewerkt -: ‘Aldoor met haar arbeid onledig in huis en op het veld, wilde Margherita nooit deelnemen in de vermaken en het dansen der anderen’. Daar waren er dus wel degelijk ook die dansten, - al was het dan juist geen jazz. In elk geval is Margherita op deze wijze den huwelijken staat niet ingedanst. Maar trouwen deed ze toch. Zelf dacht ze niet aan het huwelijk. Zij was de oudste van vijf kinderen en vond het als van zelfsprekend, dat haar toekomst lag in het ouderlijke huis, als steun voor haar moeder, als troost voor haar vader die al op leeftijd was, en als moedertje, mammina, voor de kleintjes. Maar het zou heel anders verloopen. Niet ver van Capriglio vandaan, op een heuvelrug, - de heele landstreek bestaat uit hoogten en dellingen, - tusschen Mondonio en Capriglio in, een beetje zuidelijk voor het kerkdorp Murialdo, lag - en ligt nu nog - een vlek, een drommetje huizen, Becchi of Bechis geheeten, waaraan men nu den naam van Borgata Don Bosco wenscht te geven. Bechis was geen landstadje naar onze begrippen, ofschoon het door boeren bewoond was: maar veeleer een stelletje pachterswoningen, met bij elk doch een klein lapje grond, zoodat de bewoner daarvan op daghuur moest gaan bij de groote grondbezitters van den omtrek, om in zijn onderhoud te voorzien. In een dezer huizen nu woonde een brave, jonge man, met name Francesco Luigi Bosco, geboren den 4den Februari 1784. Hij was getrouwd en had een zoon, Antonio. Daarenboven had hij zijn oude, zwakke moeder bij zich in zijn huis genomen. De kleine familie kon de eindjes aan elkaar binden, ondanks de slechte tijden, ten minste zoo eenigermate, totdat het ongeluk wilde dat Bosco, in Februari 1811, zijn vrouw verloor. Wie zou er nu voor het huishouden opkomen, de oude moeder verzorgen, op het kind letten, terwijl de vader aan het werk was? Daar bleef maar één uitkomst: een nieuw huwelijk. | |
[pagina 245]
| |
Van Bechis is het, als gezegd, niet ver naar Capriglio, en Margherita Occhiena was bekend in de heele buurt, om haar degelijkheid en ook wel om haar mooie verschijning. Zij was nu vier en twintig jaar, en Bosco was er acht en twintig; en overigens pasten de twee ook uitstekend bij elkaar. Naar goed oud Latijnsch gebruik was er geen sprake van vrijage tusschen hen, geen afspraakjes of avondwandelingen, en geen zoenpartijen achter heg en struiken. Francesco ging eenvoudig op een goeien keer, in zijn zondagsch pak, den heuvel over, ten zuiden van Bechis naar Capriglio op bezoek. En bij de lange tafel in de keuken daar, in den grooten stoel gezeten, - waar de Italiaansche boer van heden ook nog altijd zijn gasten ontvangt, onder de rij der gerookte hammen die er aan de zoldering hangen, - deelde de jonge weduwnaar Margherita's vader mede, wat hem op het hart lag. Margherita werd naarbinnen geroepen, was eerst heelemaal niet genegen om van huis weg te gaan, liet zich dan bepraten, toen de jongere zuster Marianna beloofde, dat zij haar plaats wel zou innemen en voor de oude moeder zorgen. ‘Ik ben dan toch ook nog niet heelemaal aftandsch glimlachte Melchior Occhiena,’. Een flesch goede Piemonteesche wijn kwam op tafel, - deden zij er zich aan Barólo te goed? - het ja-woord werd beklonken. En den zesden Juni 1812 verliet Margherita het vaderlijk huis, om haar intrek te nemen in de bescheiden woning van Francesco Bosco te Bechis. Ieder man krijgt de vrouw die hij verdient. God is onzegbaar rechtvaardig, nauwlettend rechtvaardig, en rekent met grammen en greintjes als op de weegschaal van een apotheker. Ook krijgt elke vrouw den man dien zij verdient; maar dit ligt verder buiten mijn bevoegdheid. - Het is duidelijk dat men met een ‘mag ik de juffrouw naar huis brengen?’ geen koningin Dagmar buit maakt; en al kan het dan wel heel ontroerend zijn, dat Greetchen 's nachts den grendel niet voor haar deur schuift, zoo is deze voorkomendheid nog geen goede grondslag om daarop het samen-leven te bouwen. Laat dit ‘verborgen brood’ nog zoo zoet zijn, en dit ‘gestolen water’ nog zoo smakelijk, de oude Schrift heeft gelijk, wanneer Salomon er tegen waarschuwt om daarvan te eten en te drinken (IX, 17-18). Zij kwamen niet samen in heimelijke verborgenheid, deze twee, waaraan Giovanni Bosco zijn bestaan te danken had, - maar aan de voeten van het altaar des Heeren, in het heldere licht van den dag, met den oprechten wil om één te zijn en vereenigd te blijven. In eer en deugd zochten zij de deur der bruidskamer op, en het heilige woord | |
[pagina 246]
| |
ging in vervulling: ‘Wie een deugdzame huisvrouw gevonden heeft, bezit grooter schat dan paarlen. Op haar betrouwt het hart van haren man. Zij doet hem goed en geenszins kwaad alle dagen van haar leven. Zij schaft zich wol en vlas aan en arbeidt met het overleg harer handen. Zij is als het schip van een koopman: van verre doet zij haren leeftocht komen. Zij staat op als het nog nacht is, en geeft spijs aan hare huisgenooten en voedsel aan hare dienstmaagden. Zij richt het oog op eenen akker en koopt dien; en van de vrucht harer handen plant zij eenen wijngaard. Zij slaat hare hand aan groote dingen, en hare vingeren grijpen het spinrokken. Zij is voor haar gezin niet beducht ter oorzake van koude of sneeuw, want al haar huisgenooten zijn voorzien van dubbele kleederen. Haren mond opent zij voor de wijsheid, en de wet der goedertierenheid is op hare tong. Zij slaat de gangen van haar huishouden nauwkeurig gade en het brood eet zij niet in ledigheid. Bedrieglijk is bevalligheid en ijdel is schoonheid. Een vrouw die den Heer vreest, moet geprezen worden’. Zóó Salomons spreuken, XXXI, 10-31. En zulk een vrouw was er wel noodig in tijden als de wereld juist toen beleefde. Het was in 1813 dat Margherita Bosco het leven schonk aan haar eerste kind, een jongen, Giuseppe; het was ‘l'année terrible’, het jaar dat Napoleon op zijn terugtocht van Moscou met ontzetting moest denken aan de spotternijen, waarmee hij den banvloek van Pius VII had vernomen. ‘Die zal de wapens niet doen vallen uit de handen mijner soldaten’. Maar zij lagen er nu, bij de oevers der Beresina en in de sneeuw langs heel den weg zijner nederlaag, de Fransche geweren, die de ‘grande armée’ uit de verstijfde, bevroren vingers gevallen waren. Doch de geweldige Corsikaan was nog niet overwonnen; ook uit Piemont trok hij de laatste troepen om zich samen, tot zelfs jongens van achttien jaar. Reeds waren twintig duizend jeugdige Italianen gevallen in den strijd tegen Spanje; vijftien duizend kwamen er in Rusland om. En zelfs de meest afgelegen dorpskerk had geen klokken meer. Napoleon had ze alle genomen en omgegoten tot kanonnen. Maar als de klokken dan ook zwegen, de harten jubelden, toen Victor Emmanuel I in 1815 opnieuw den troon besteeg en Pius VII, uit dank voor den val van den tyran, het feest van Maria Hulp der Christenen instelde: Auxilium Christianorum. En juist op een Maria-feest in datzelfde jaar legde Margherita Occhiena zich neer, om het leven te schenken aan haar tweeden zoon. | |
[pagina 247]
| |
Dit was Giovanni Bosco, - Giovanni, Melchior, - aldus naar zijn grootvader genoemd, - geboren den 16den Augustus 1815 en gedoopt den dag daarna, in de kerk van S. Andreas te Castel Nuovo d'Asti. Nauwelijks twee jaar duurde het echtelijk geluk van het jonge paar. Op zekeren Maandag kwam Francesco Bosco naar huis van het veld terug en ging, verhit als hij was van den arbeid en den zonneschijn, den kelder in, om er wijn te halen voor het middageten. Dit had een hevige longontsteking ten gevolge, die hem binnen weinige dagen het leven kostte. De woorden die hij op zijn sterfbed zijn vrouw toevoegde, schijnen eerder op hun plaats in een oude heiligenlegende, dan dat men ze verwachten zou van de lippen van een Piemonteeschen boer in het jaar onzes Heeren 1817. Hier zijn ze: ‘Zie, welke groote genade God mij bewijst. Hij roept mij tot zich vandaag, op een Vrijdag, den dag dat onze Heiland aan het kruis is gestorven, en op hetzelfde uur waarop ook Hij stierf, en in den leeftijd van drie en dertig jaren als Hij zelf!’ Giovanni was twee jaar oud, toen zijn vader overleed. In een eigen levensbeschrijving, die hij in zijn ouden dag opstelde, vertelt hij, hoe zich een klein woordje van dat oogenblik daar in zijn herinnering heeft geprent: ‘Allen verlieten de sterfkamer, maar ik alleen wilde blijven met alle geweld. Mijn moeder had een kruik met zemelen in de hand, waarin eieren bewaard werden, en zei tot me: ‘Kom, Giovanni!’ Ik antwoordde: ‘Als vader niet meekomt, kom ik ook niet’. Toen begon ze hevig te snikken en riep: ‘Mijn arme jongen, je hebt geen vader meer’. Wie eenigszins bekend is met de levenswijze der Italiaansche boeren, ziet het heele tooneeltje voor zich. De witgekalkte kamer, zonder veel meer dan het breede, echtelijke bed, met maïszakken als matras, de grove maar helderwitte lakens, de beide op elkaar gelegde harde hoofdkussens; in het massieve muurwerk van den wand de drie diepe nissen die tot kast dienen, gesloten met houten luik, witgekalkt als de wanden, maar open zonder meer. Uit een van deze primitieve muurkasten neemt Margherita Bosco de kruik met de eieren die behoedzaam in zemelen gelegd zijn, om een eierpannenkoek te bakken voor het middagmaal. Want ofschoon haar man daar nu wel koud en bleek en onbeweeglijk neerligt, midden in de groote bedstede, gaat toch het leven zijn gang; en haar stiefzoon Antonio, haar eigen kinderen, Giuseppe en Giovanni, hebben honger: ‘Kom, Giovanni!’ | |
[pagina 248]
| |
Maar Giovanni wil niet. Hij wil niet, wanneer zijn vader niet opstaat uit zijn onheilspellende onbeweeglijkheid en mee aan tafel komt aanzitten. ‘Vader moet ook meekomen!’ En een menschenleeftijd later herinnert zich Don Bosco dat oogenblik nog, - den gestorven vader, het snikken van zijn moeder, en de kruik met de eiers en de zemelen... |
|