Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1931
(1931)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
Reukwerk
| |
[pagina 115]
| |
To stand alone, yet strong enough to bear
Such leaners on my shoulder? poor to think,
Yet rich enough to sympathise with thought?
Incompetent to sing, as blackbirds can,
Yet competent to love, like Him?’
‘Hoe!’ roept zij uit, ‘ben ik dan te zwak om alleen te staan, doch nog sterk genoeg om anderen te ondersteunen? Arm aan gedachten, maar rijk genoeg om met gedachten mede te voelen? Onbekwaam om te zingen, zooals de merels zelfs doen, maar bekwaam om als Hem te beminnen?’ Tusschen de twee gaapt de kloof van de jeugd, die het absolute vergt, en beiden zijn onrechtvaardig. Hij die in de vrouw die hij bemint en voor zich wil winnen, niet de begenadigde van den hemel erkent, degene die de godsgave der inspiratie heeft ontvangen, en eerder eene helpster dan eene vrouw zoekt. Aurora verwijt hem: You misconceive the question like a man,
Who sees a woman as the complement
Of his sex merely. You forget too much
That every creature, female as the male,
Stands single in responsible act and thought
As also in birth and death.
Aurora herinnert hem aan de gelijkheid der zielen die ieder afzonderlijk staan en verantwoordelijk voor goed en kwaad, voor denken en daad. Zij weet zijne opoffering te waardeeren - maar doet zij dat wel ten volle, en wat hij haar schenken kan? - zijn trachten naar volksverheffing, zijn dorst naar recht en erbarmen, de zending die hij zich-zelf oplegt; maar ook zij heeft eene zending. De mensch leeft niet enkel van brood, heeft niet alleen stoffelijken nood. De behoefte van de ziel is even dringend, en kunstenaars zijn noodig om den weg open te houden tusschen het zichtbare en het onzichtbare. It takes a zoul,
To move a body: it takes a high-souled man.
To move the masses, even to a cleaner stye:
It takes the ideal, to blow a hair's breadth off
The dust of the actual.
Daarom leden menschen, als Fourier, schipbreuk, omdat ze niet erkenden dat het leven van binnen uit groeit. En wat haar kunst betreft, | |
[pagina 116]
| |
laat ze klein zijn, en opflakkeren als stroo, ‘maar ik heb mijn kunst te lief om ze te verlagen.’ I'll not ask for grace;
Your scorn is better, cousin Romney. I
Who love my art, would never wish it lower
To suit my stature. I may love my art.
You'll grant that even a woman may love art,
Seeing that to waste true love on anything
Is womanly past question.
Enkel misprijzen heeft hij voor hare kunst - het zij zoo! Zij, die liefde heeft voor hare kunst, zou ze niet lager wenschen, op eene hoogte met haar gestalte. Die liefde voor hare kunst zal hij haar niet misgunnen, vermits het echt-vrouwelijk is liefde vergeefs te verkwisten. Met die fiere woorden breekt zij het onderhoud af. - Heel Aurora Leigh is een loflied de kunst ter eere, maar eene kunst in verband met leven en liefde. Daarin faalde Aurora nog in de onwetendheid harer jeugd. Zij voelt het een stond. If he had loved,
Ay, loved me, with that retributive face...
I might have been a common woman now
And happier, less known and less left alone,
Perhaps a better woman after all,
With chubby children hanging on my neck
To keep me low and wise. Ah me, the vines
That bear such fruit, are proud to stoop with it.
The palm stands upright in a realm of sand.
‘Ach! had hij mij bemind, bemind met zulk eene bedwingende liefde, dan zou ik nu misschien een gewone vrouw zijn, en ook gelukkiger, minder bekend en minder alleen gelaten, wie weet eene betere vrouw, met poezele kinderen rond den nek, om mij nederig en wijs te houden. Ei mij! de wingerd met zulke vrucht beladen is trotsch er onder te bukken. De palmboom richt zich recht op, maar in een zee van zand.’ Nergens klinkt de levensstrijd wranger dan in Aurora Leigh - de strijd tusschen hart en geest, tusschen droomen en daden, tusschen aardsch- en hemelschheid, ziel en lichaam, werkelijkheid en ideaal. En altijd wordt naar de oplossing gezocht in de hoogste sferen. Tante verschijnt plots op het tooneel en betrapt de twee jonge lieden in hun woordenwisseling die zoo zware gevolgen moet hebben. Zij de oudere, heeft wel gezien wat aan Aurora's zelfbewustzijn | |
[pagina 117]
| |
ontsnapt, dat het meisje in den grond van haren neef houdt. Ook, wereldsch gesproken, zou zij willen dat Aurora met Romney trouwt, want hij is het hoofd van zijn huis en, naar Engelsch recht, moet hij alles erven. Zulke berekeningen komen niet in het hoofd van een enthousiast en onervaren kind. Zich-zelf zal Aurora niet bekennen dat zij Romney bemint en onwijs handelde met zijne liefde te verwerpen. Zelfs niet wanneer de tante haar door een schielijken dood ontrukt wordt. In haar testament heeft deze heel haar persoonlijk vermogen aan 't nichtje nagelaten, eene kleine rente die haar in staat stelt in Londen benepen te leven en haar droom: boeken-schrijven, tot werkelijkheid te maken. To-day thou girdest up thy loins thyself...
begint het derde boek van 't roman-gedicht, niet meer spelend in de rijke Italiaansche natuur of op 't lachend Engelsch buiten, maar in 't drukke en stofferige Londen. Mrs Browning zinspeelt op den tekst van 't Evangelie waarin Christus Petrus vermaant dat hij niet altijd jong zal zijn. Een tijd komt waarop hij ophouden zal zijn eigen wegen te gaan. In de jeugd omgordt men zijn lenden zelf, maar oud-geworden wordt men door anderen omgord en geleid waar men niet heen wil. - In heel de Engelsche litteratuur - van dien tijd vooral - speelt de Bijbel een voorname rol, komen de teksten gedurig voor, door iedereen gekend en begrepen, want heel het leven was nog op christelijken grondslag gebouwd, alhoewel de zeden niet immer aan de goddelijke leer beantwoordden. Verder nog zinspeelt de schrijfster op Petrus en zijn kruisdood. Tis not in mere death that men die most...
We are apt to sit tired...
While others gird us with the violent bands
Of social figments...
Reversing our straight nature, lifting up
Our base needs, keeping down our lofty thoughts,
Head-downwards on the cross-sticks of the world.
‘De menschen sterven niet het meest aan den dood... Wij zitten vermoeid neer, wijl anderen ons omgorden met de geweldsbanden van maatschappelijke conventie... onze oprechte natuur omkeerend, de lagere driften naar boven helpend, de opwaards stijgende gedach- | |
[pagina 118]
| |
ten neervellend, ons kruisend hals-over-kop op het kruis van 't wereldsche.’ Vol bijbelschen geest, vol christelijken geest is deze roman, zich afspelend in 't meest-afgewisselde van 't aardsche leven. Mrs Browning weet dat de levensstrijd vooral gaat tegen de drie vijanden: den booze, de wereld en het vleesch. En dat de zieleredding is: de arbeid. Daarom laat zij hare heldin schrijven: Get leave to work
In this world - tis the best you get at all;
For God in cursing, gives us better gifts
Than men in benediction.
Kernachtige gedachte! die den arbeid veredelt en ons in Gods vloek nog iets beters toont dan al wat de mensch in zegen kan geven. Aurora geeft gewillig gehoor aan deze leer van den weldadigen arbeid. Vroeg en laat zit zij aan hare schrijftafel; tot diep in den nacht brandt hare lamp, en stilaan wordt zij in de wereld der letteren gekend en gewaardeerd. Maar vult dit alles de leemte van 't hart? Drie jaar reeds heeft zij dit laborieus leven geleid. Wat is er intusschen van Romney geworden? Zij hoort eerst van hem door eene elegante dame, lady Waldemar, die haat komt bezoeken; blijkbaar met de bedoeling haar over haren neef uit te hooren, want deze wereldsche schoone is verliefd op den edelen Romney opgaande in menschlievende droomen, zich weggooiend ten voordeele van al de lijders dezer droevige aarde. Bij theorieën wilde hij het niet laten; zijne liefdadigheid wil hij beleven; hij brengt zijn tijd door onder het volk, in schamele hutten, dreigende armenholen, in gasthuis en fabriekgedruis. En zelfs - dit maakt Lady Waldemar Aurora kond - staat hij op het punt een meisje uit de volksklas te huwen. Dit wil de aristocratische dame natuurlijk beletten. Liever zou zij hem voor zich winnen. En dat is ook het doel van haar bezoek. Zij denkt dat Aurora alles in 't werk zal stellen om deze mésalliance te verhinderen. Daarin heeft zij zich vergist. Onmiddellijk staat Aurora op; zij wil op zoek naar die uitverkorene van Romney's hart. De buurt waar deze woont is allerellendigst: donkere gangen, stinkende straten, armoede, nood, stampen, stooten, kreten. Aurora wordt uitgescholden wanneer zij inlichtingen vraagt. Maar niets zal ze tegenhouden. I think I could have walked through hell that day.
And never flinched. ‘The dear Christ comfort you’,
I said, ‘you must have been most miserable
To be so cruel’.
| |
[pagina 119]
| |
‘Mij dunkt ik zou door de hel gegaan zijn, dien dag, zonder te wijken. ‘Moge de lieve Christus u bijstaan,’ sprak ik, ‘gij moet geweldig geleden hebben om zoo wreed te zijn.’ Zoo antwoordt zij op de beleediging en opent hare beurs voor wie grabbelen wil. Dan kan zij onverhinderd klauteren, hooger, steeds hooger, in 't aangeduid huis, tot onder 't dak, tot aan 't kamerken waar Romney Leigh's aanstaande bruid, Marian Erle, woont. Zij klopt aan de deur. There came an answer like a hurried dove
‘So soon? can that be Mister Leigh? so soon?’
And, as I entered, an ineffable face
Met mine upon the threshold. ‘Oh, not you,
Not you!’ - the dropping of the voice implied,
‘Then, if not you, for me not any one’.
‘Een antwoord kwam, als van een afgejaagde duif - “Zoo vroeg? Kan dat Mister Leigh zijn? zoo vroeg?” En, toen ik binnentrad een onuitsprekelijk gelaat begroette mij op den drempel. “Oh! gij niet, gij niet!” - beduidde haar vallende toon “indien 't gij niet zijt hoeft er niemand te komen.” En als twee sluiers vallen hare wimpers neer. Toch is zij gevoelig voor Aurora's vriendelijkheid en heft haar schuchtere oogen weer op. She touched me with her voice,
This daughter of the people. Such soft flowers,
From such rough roots.
Aurora is geroerd door 't gelaat en de stem van deze dochter uit het volk. Zulk een zachte bloem uit zulke grove wortels!’ Zij is gewonnen van 't eerste oogenblik af. Lang blijft zij bij Marian zitten, luisterend naar 't eenvoudig, hartverscheurend verhaal van haar ellendig leven. Een zeer alledaagsch leven. De vader, een dronkaard, die de moeder sloeg, wanneer zij geen centen meer over had, die hij kon opdrinken. Waarop de moeder zich wel wreken mocht op het kind. Ook leerde dat zeer vroeg in stilte te weenen. Learnt early to cry low, and walk alone,
With that pathetic vacillating roll
Of the infant body on the uncertain feet,
(The earth being felt unstable ground so soon).
| |
[pagina 120]
| |
Hoe aandoenlijk, het laatste vers! Wie die het ooit las, kan het vergeten: het pathetieke van den onzekeren stap der menschelijke schepselen op eene wankelende aarde. Marian ‘leerde vroeg in stilte te schreien, en alleen te gaan met dat aandoenlijk wiegelend bewegen van het kinderlijfje op de onzekere voeten. (Zoo vroeg wordt de aarde als onzekeren grond gevoeld)’ Zoo groeit het volkskind op, van de eene ellende in de andere vallend. Eene liefdadige dame zendt ze naar de Zondags-School, waar zij hoort spreken van een God in den hemel, van den genadigen Christus, maar als zij thuis komt, hoort zij vader dien Vader in den Hemel en zijn Christus vervloeken. Oh! 'tis hard
To learn you have a father up in heaven
By a gathering certain sense of being, on earth,
Still worse than orphaned...
Dan voelde zich het kind erger dan verweesd. - En toch zuigde zij uit den hemel God weet welke geheime kracht die haar recht hield in deugd en genade. - Was de moeder maar goed voor haar geweest! Maar verbeest door al de brutale mishandelingen van haar man, had zij op den duur alle gevoel van menschelijkheid verloren, en op zekeren dag kwam het zoo ver dat zij de nu opgegroeide dochter wilde ‘verkoopen’, uitleveren aan zekeren ‘Squire’. Hoewel nog bleek en zwak, was het meisje, met haar hangend haar, toch aanminnig geworden. Toen brak Marian haar boeien. Weg loopt ze, weg. Waarheen? Zij weet het niet. Naar de roodende kimme toe, naar het smeltend verschiet. Uitgeput, valt ze eindelijk in bezwijming neer. Een vrachtman vindt ze bij eene gracht liggen, raapt ze op, legt ze neer in 't stroo van zijn wagen. Aan 't gasthuis van de stad waar hij heenrijdt, laadt hij ze af, aan hevige koorts ten prooi. Weken lang blijft zij tusschen leven en dood, tot op 't einde toch de jeugd zegeviert. Maar wat zal van haar geworden, wanneer zij, 't hospitaal verlatend, alleen op de straat zal staan? En zie, juist den dag vóór dat gebeuren moet, komt een heer tot de arme zieken. Genadig buigt hij tot ieder van hen neer. ‘En gij?’ vraagt hij aan Marian, ‘waar gaat gij naartoe?’ Zij breekt in snikken los. ‘Hoe zou ik het weten, als God zelf niet schijnt te weten waar Hij met mij moet blijven?’ - ‘Zoo jong,’ vraagt hij zacht, ‘zoo jong nog, en reeds verweesd van vader en moeder?’ | |
[pagina 121]
| |
- ‘Van allebei,’ beaamt zij. ‘Allebei heb ik verloren! Mijn vader dronk zich dood met gin, vóór ik melk kon drinken aan moeders borst. En moeder wilde mij, verleden maand, aan een man versjacheren. Heb ik ze dan niet allebei verloren?’ - ‘Arm kind!’ zucht Romney - want 't is hij natuurlijk - ‘hoe zoudt ge niet twijfelen zelfs aan Gods liefde bij 't verraad eener moeder? Doch die liefde zal u niet verlaten. Nooit kunnen verloren zonen ver genoeg gaan om den witten zoom van zijn gewaad niet te zien schitteren. Indien gij weenen wilt, ween dan ten minste op de plaats waar Joannes lag, aan Jesus' borst.’ ‘Eenvoudige woorden misschien,’ zegt Marian aan Aurora, ‘maar hoe uitgesproken! En toen hij: “Arm kind!” sprak, sloot ik de oogen om beter de teederheid te voelen die door zijne stem vloeide, als op Christus' voeten Magdalena's nardus uit alabasten schaal.’ 't Was Marian of Romney haar smart aanraakte met den eerbied dien hij bewijzen zou aan Christus' wonden. Wanneer het meisje uit het gasthuis komt, zorgt haar weldoener dat zij eene betrekking vindt in een deftig huis, waar zij met naaien in haren onderhoud kan voorzien. Doch eene medegezellin van haar, Lucy, kwijnt langzaam aan tering, en weldra moet zij het atelier verlaten. Marian gaat haar verzorgen. Zoo verliest zij hare broodwinning en vreest dat Romney het haar kwalijk zal nemen. Maar neen, daar verschijnt hij plots voor haar, na Lucy's dood. It was the hour for angels - there stood hers!
Overal kwam hij waar nood of pijn was. Hij was niet kwaad; hij liet haar zelfs toe de oude, lamme grootmoeder, die Lucy overleefde, voort te verzorgen. Een dankwoord kwam nooit over de lippen der oude. (Could any leave the bedrid wretch alone,
So joyless she was thankless even to God?)
‘(Kon men dat bedlegerig wrak verlaten, dat zoo vreugdeloos was, dat zij er zonder dankbaarheid was geworden, zelfs tot God?)’ Maar toen deze ook overleden was, toen sloeg haar uur. Het uur dat de rijke edelman het nederig volksmeisje zijn naam en hand bood. Lang blijft Aurora naar Marian's simpele woorden luisteren en, vóor zij op heengaan denkt, is Romney in het kamerken. Gul komt | |
[pagina 122]
| |
hem zijne nicht te gemoet en dankt hem haar zulk een verloofde te schenken. ‘You accept at last
A gift from me, Aurora, without scorn.
‘Eindelijk aanvaardt gij van mij een gift zonder misprijzen, Aurora,’ zegt Romney bitter, want nooit heeft hij opgehouden haar te beminnen, maar vermits zij zijne liefde veracht, weigert zijne medehelpster te zijn in de nobele taak die hij zich zelf oplegde, wendde hij zich tot deze nederige met kuisch gemoed. - Op misverstand teert een goed deel van der wereld ellende. Een maand gaat voorbij na dat bezoek van Aurora aan Romney's toekomende. Zij heeft daardoor, denkt zij haar plicht vervuld. Zij werd immers niet aangesteld om op beider geluk te waken. Maar. Where we refuse
Being keeper to our brother, we're his Cain.
Het zinrijke vers! Onverschilligheid opent de deur voor alle kwaad. Wel mocht Caïn ze voorwenden, waar hij zijn broeder had vermoord. ‘Waar wij weigeren hoeder te zijn van onzen broeder, worden wij zijn Caïn.’ Bitter verwijt Aurora zich later hare nalatigheid. Lady Waldemar, zij, blijft niet werkeloos, spant haar strikken. De dag van 't huwelijk is gekomen, de kerk is proppensvol waar het plaats moet nemen: aan den eenen kant, al de rijke, aristocratische vrienden van een Romney Leigh; aan den anderen, het gepeupel waaruit Marian Erle is gesproten. De kostelijk gekleede ladies zien bleek van schrik voor de houding van arbeiders en arbeidsters. Een dof gemompel vervult de beuk. Moeilijk baant Aurora zich een weg door de dicht opeengepakte menigte. Romney komt haar te gemoet en plaatst ze bij de altaartreden, waar zijn standgenooten wachten. We waited...
Zij wachten, en blijven wachten. De uren glijden voorbij. Geen bruid, geen Marian Erle. Nochtans had Romney gezegd dat zij op komst was, met hare bruidsmeisjes, alle meisjes uit het volk. Steeds dreigender wordt de houding van haar standgenooten. Eindelijk boven de scharen, verschijnt een gelaat, doodsbleek, dat van Romney. | |
[pagina 123]
| |
Hij houdt een papier in zijn hand; hij verkondt: ‘Er is geen huwelijk. Marian is weg, is verdwenen.’ He ended. There was silence in the church,
We heard a baby sucking in its sleep...
‘Hij zweeg. Het was zoo stil in de kerk, dat wij een wichtje in zijn slaap hoorden zuigen.’ Maar weldra breekt de storm los. Al die lieden achten zich bedrogen, gehoond. Moordkreten rijzen tegen Romney op. Aurora springt vooruit om haren neef te verdedigen. Zij valt in bezwijming neer en wordt uit de kerk gedragen door een vriend, Lord Howe. Wat was er toch gebeurd? Weken lang zocht Romney vruchteloos naar degene die hij tot den rang zijner vrouw had willen verheffen. Spoorloos was zij verdwenen. Nu had hij nog enkel Aurora om met zijn angst te sympathiseeren. Eindelijk moet hij het opgeven en komen beiden tot de bittere overtuiging dat het volksmeisje in slechte handen viel, verleid werd. Bracht dit gedeeld leed ten minste de twee neven dichter bij elkaar! in zoover dat zij in 't eigen hart zouden lezen en zien hoe zij elkaar beminnen. Maar neen, gelijk het zoo dikwijls in 't leven gaat, gooien zij van zich af 't gereede geluk. Maar niet in moedwil, zooals vroeger. Beiden werden door 't lijden onderwezen. Blijft de kunst voor Aurora het hoogste in 't leven, dan weet zij toch dat leven ook lijden meent. What is art
But life upon the larger scale, the higher?
...Art's life, - and where we live, we suffer and toil.
‘Wat is de kunst, zoo niet leven op een ruimer schaal, een hoogere?... Kunst is leven, - en waar wij leven, daar lijden wij ook en slaven.’ Het lijden, zoowel als leven en kunst, vat Mrs Browning trouwens nooit anders op dan in godsdienstigen zin. Dat is de diepere zin van heel haar werk. The nail that holds the wood, must pierce it first,
zegt Aurora met Christus' kruisiging voor oogen. Zij heeft altijd den geest de voorkeur gegeven, terwijl Romney zich afsloofde in maatschappelijk werk, eerst rekenend op de macht van beredeneering en helpende daad. Maar nu is hij ontmoedigd, nederiger geworden, | |
[pagina 124]
| |
zooals Aurora ook, die zich zelf aanspreekt met de woorden: Aurora Leigh, be humble...
Mrs Browning, gelijk alle diepe zielen, is dit onderhoud, deze communie met zich-zelf gewoon. Een harer schoonste gedichten is, voorzeker My heart and I, waarin zij het innigste van haar hart heeft besloten. Maar dat moet ons hier niet bezig houden. Wij hebben genoeg aan Aurora Leigh. Aurora, in haar studieuze eenzaamheid, wordt het wel gewaar dat kunst alleen haar leven niet kan vullen. Al heeft zij zoo'n hooge opvatting van de kunst. Al gaan al hare gedachten naar de raadsels van 't belichaamde schoon. What form is best for poems?
vraagt zij zich af. En geniaal antwoordt zij: Trust the spirit,
As sovran nature does, to make the form;
For otherwise we only imprison spirit
And not embody.
‘Welke vorm is de beste voor gedichten? - Vertrouw den geest zooals de natuur, onze meesteres, doet, want anders neemt gij slechts den geest gevangen, in stee van hem te belichamen.’ De kunstenaar moet den Opperkunstenaar - God - nadoen, die louter geest is en den vorm slechts als het lichaam der ziel gebruikt. Van binnen eerst, moet het kunstwerk groeien: Inward evermore
To outward, - so in life and so in art
Which still is life...
‘Steeds binnenuit, naar buiten, - zoo gaat het in 't leven en zoo in de kunst’ Want kunst is leven op een hooger vlak. En leven is liefde - en smart. Voor den kunstenaar, tweevoudige smart door de hoogere liefde. Wie baarde ooit zonder smart? En schoonheid-schenken is leven-schenken, is liefde-schenken - in smart. De kunstenaar leeft een dubbel leven: O sorrowful great gift
Conferred on poets, of a twofold life,
When one life has been found enough for pain!
We staggering 'neath our burden as mere men,
| |
[pagina 125]
| |
Being called to stand up straight as demi-gods,
Support the intolerable strain and stress
Of the universal; and send clearly up
With voices broken by the human sob,
Our poems to find rhymes among the stars!
‘O smartelijk-groote gift, den dichters geschonken, van een tweevoudig leven, waar éen reeds zoo rijk is aan smart! Wij, die als gewone menschen wankelen onder den last, zijn geroepen om recht te staan als halve goden, de onduldbaren nood en druk te torsen van 't universeele, en onze gedichten, brekend door menschelijke snikken helder op te zenden om rijmen te vinden tusschen de starren.’ Twijfel, smart grijpen Aurora aan. Zij vraagt zich af of Pygmalion ook zoo reikhalzend de armen uitstak naar 't ‘Archetypal Beauty.’ Maar neen; Pygmalion beminde, en alles is mogelijk aan de liefde. De hoogste liefde is God. Tot God keert zich gedurig de hooge ziel der dichteres, en te midden harer bespiegelingen over kunst en kunstvormen, zucht zij: ‘O my God, my God,
O Supreme Artist, who as sole return
For all the cosmic wonder of thy work,
Demandest of us just a word... a name,
‘My Father!’ thou hast knowledge, only thou,
How dreary 'tis for women to sit still,
On winter nights by solitary fires,
And hear the nations praising them far off,
Too far! ay, praising our quick sense of love,
Our very heart of passionate womanhood,
Which could not beat so in the verse without
Being present also in the unkissed lips
And eyes undried because there's none to ask
The reason they grew moist.
‘O mijn God, mijn God, o opperste Kunstenaar, die tot eenigen dank voor 't cosmische wonder uwer Schepping, enkel éen woord... éen naam vraagt “Mijn Vader!” Gij alleen weet, gij, hoe droevig het is voor vrouwen stil te zitten bij eenzaam haardvuur, en te hooren, ver, ach! te ver, der menschen lof; den lof van ons gereed gevoel voor liefde, onze echt-vrouwelijke hartstochtelijkheid die niet in de verzen kon trillen, zoo zij niet lag op de ongekuste lippen, in de oogen ongedroogd, daar niemand vroeg waarom zij vochtig zijn.’ Heel Aurora's leed weent in deze verzen, de diepe nood naar | |
[pagina 126]
| |
liefde die de grond is van elk vrouwenhart. Hoe geniaal het hoofd, dit dooft niet - wel integendeel - de vlam van de overheerschende liefde. En van jongsafaan was Aurora verweesd van de liefde. Wel weet zij haar overleden ouders in den schoot van God, en derhalve niet ver van haar, want If God is not too great for little cares,
Is any creature, because gone to God?
‘Als God niet te groot is voor kleine zorgen, waarom zou het schepsel die verwaarloozen omdat het God vond?’ Zij vertrouwt dan in de bescherming harer ouders, maar zij ziet hen niet, zij geniet niet hun bijzijn, hunne liefde. En haar hart is soms zwaar. Maanden lang heeft zij Romney niet meer gezien. Zijn goed - Leigh-Hall - naar zij hoorde, heeft hij veranderd in een toevlucht voor alle ellenden, alle werkeloozen en lijdenden. Om hare droeve gedachten op de vlucht te drijven, zal zij eens uitgaan; Lord Howe heeft haar dikwijls verzocht; zij zal zijne uitnoodiging aanvaarden, de wereld der aristocratie bij hem ontmoeten, de steeds schitterende Lady Waldemar, Sir Blaise Delorme. Wat hoort zij daar fluisteren dat Romney zich heeft laten vangen in de strikken van Lady Waldemar? De lady zelf verhaalt haar hoe zij Romney ging bezoeken, ginds, in Shropshire, en deel nemen aan zijn liefdewerk. Dat is Aurora te veel. Heeft hij Marian Erle dan zoo spoedig vergeten? Wel is waar had hij voor Marian, niet meer dan voor haar, een echte liefde; maar huwen met eene Lady Waldemar! Dat zal Aurora niet bijwonen; zij heeft rust noodig, een andere omgeving; Italië, haar geboorteland, wenkt met toovermacht. Dat is beslist; over Frankrijk zal zij naar Italië reizen. The English have a scornful insular way
Of calling the French light.
‘De Engelschen noemen op misprijzend-insulaire wijze de Franschen licht,’ bemerkt Aurora,- of liever Mrs Browning - op haren doorweg door Parijs. De Fransche hoofdstad boeit haar; zij blijft er verwijlen, bestudeert het volk, de monumenten, de geschiedenis. Is dat volk wezenlijk licht? Is een kogel licht, recht op zijn doel afgeschoten? Zoo is de Fransche geest, onweerstaanbaar door de logiek voortgedreven - terwijl | |
[pagina 127]
| |
de Germaansche, de Angel-Saksige, zich laat verleiden, wiegen door droomen en fantazie. Het artistieke moeten zij er bij inschieten. Hun logiek is te absoluut voor de natuur. Waar een Engelschman den wilgentronk scheef en afgeknot schildert, gelijk hij hem ziet, daar trekt de Franschman dien recht om te beantwoorden aan de eischen van 't ideëele. Want met ideeën dweept dat nobel Frankrijk, This poet of the nations...
‘Deze dichter onder de natiën.’ De sublieme droomen die het droomt, botsen meestal tegen eene realiteit die ontzettende gevolgen heeft - de Fransche revolutie - Wel, moge God Frankrijk redden! May God save France!
De Engelschen worden in tegenovergestelde richting beide aangetrokken en teruggestooten door de Fransche mentaliteit. Mrs Browning is heelemaal onder de bekoring. Zij laat Aurora door Parijs slenteren; in dat Parijs van Louis-Philippe die de beenderen van Napoléon uit Sainte-Hélène had laten overbrengen. Vreesde hij dan niet ze te hooren rammelen in zijn graf? Lang genoeg zou hij leven om te ondervinden hoe zij steeds revolutie stichten. Niet alleen bij monumenten blijft Aurora's aandacht. Voor het volk heeft zij een nieuwsgierig en belangstellend oog, voor ieder van die menschelijke schepsels, die 't beeld zijn van God. Let us pray
God's grace to keep God's image in repute.
‘Vragen wij Gods gratie Gods beeld in eere te houden!’ In die liefde voor 't volk voelt Aurora zich dicht bij Romney. Zij ook denkt het volk te dienen met nobele gedichten te schrijven. Waarom wil hij haar niet gelooven? haren arbeid gering achten? I walked on, musing with myself
On life and art...
‘Ik stapte voort, in mij zelve mijmerend over leven en kunst.’ Of het werkelijke niet beter geholpen werd door 't ideëele? Of een volkomener poëzie zich niet beter aanpaste aan 't dagelijksche leven met zijn behoeften dan bloot uitwendige plannen van phalanstères, enz. uitgedacht door menschen die brood alleen noodig achten. | |
[pagina 128]
| |
Terwijl de zieners, de dichters in de eerste plaats de kracht van 't woord beoogen. Zoo droomt Aurora in de drukke Parijsstraten, toen plots een gelaat haar tegenflitst, even spoedig verdwenen als verschenen. En toch, zij kan niet twijfelen. Dat was Marian Erle. Zij keert terug, zij zoekt. Vergeefs! Niemand te vinden. Wat zal zij doen? Aan Romney schrijven? Maar Romney is immers met Lady Waldemar verloofd, heeft Marian vergeten. En dan, die vrouw die zij ontmoette, zij droeg onder haar sjal, een kind... Toch wil zij Marian terugzien, kost wat kost, al moest zij weken, maanden in Parijs blijven. Zij richt zich tot de politie. Vruchteloos. Tot eens, op een vroegen morgen, dat zij op de bloemenmarkt stond, zij eene zachte stem naar den prijs van eene plant hoort vragen, en zich omkeerende, staat zij voor Marian Erle. De ontmoeting der twee vrouwen, de rein-geblevene, de inschijn-laag-gevallene, is met zuiver penseel geteekend. Aurora begeleidt Marian naar 't zolderkamerken in een buitenbuurt, waar zij haar kind heeft gelaten, en verneemt uit haren mond de heele droeve geschiedenis. Hoe Lady Waldemar haar wijs maakte dat zij Romney's ongeluk zou bewerken met met hem te trouwen; hoe zij zich liet overreden om naar Australië te vertrekken, onder de geleide van een zoo-gezegde vertrouwbare persoon. Deze perverse vrouw bracht Marian in 't Zuiden van Frankrijk in een ontuchthuis. Onder den invloed van een slaapdrank werd het ongelukkig meisje aan een ellendeling overleverd... Uit deze hel ontsnapt dwaalde Marian heel Frankrijk door, half-zinneloos van schrik en angst. Hier en daar werd zij door liefdadige boeren geherbergd, en twee keeren bonden zij ten afscheid een medalieke rond haren hals. and twice they tied,
At parting, Mary's image round my neck.
Een molenaarsvrouw, te Clichy, neemt haar op, in medelijden, en bezorgt haar een post te Parijs. Bij eene nogal lichte juffrouw. Maar wanneer deze bemerkt dat Marian moeder gaat worden werpt zij ze onmeedoogend op straat. ‘Stand still there, in the holy Virgin's name,
Thou Marian...
Confess thou'lt be a mother in a month...’
| |
[pagina 129]
| |
‘Sta stil daar, in den naam der Heilige Maagd, gij Marian... Beken dat gij binnen een maand moeder wordt.’ Die woorden maken Marian haren toestand bekend. 't Was dat dan dat haar zoo vreemd maakte in den laatsten tijd. Did God make mothers out of victims, then,
And set such pure amens to such hideous deeds?
‘Schept God dan uit slachtoffers moeders, en schrijft hij zulk zuivere amens na zoo gruwelijke daden?’ Want het kind is een pracht van een wicht. Aurora ziet het in slaap op het bed liggen, wanneer zij met Marian binnentreedt, en denkt, vóor zij 't droevig verhaal hoorde: For oh, that it should take such innocence
To prove such guilt.
‘Is zulk een onschuld dan 't bewijs van zulke euveldaad?’ Zij had valsch geoordeeld, zooals men altijd doet wanneer men streng veroordeelt. - Dan zelfs kan zij niet ongevoelig blijven bij 't tooneel van Marian met haar kind. Het wicht wordt wakker en lacht zijn moeder tegen. He saw his mother's face, accepting it
In change for heaven itself with such a smile
As might as well be learnt there.
‘Hij zag 't gelaat zijner moeder en nam het in ruil aan voor den hemel, met een glimlach die daar wel kon geleerd worden. Nog weet Aurora op dit oogenblik niet dat Marian een slachtoffer is en zij verwijt haar haar moederweelde. Maar Marian beroept er zich op. ‘By him,’ she said, ‘my child's head and its curls,
By these blue eyes no woman born could dare
A perjury on, I make my mother's oath...
No cleaner maid than I was took a step
To a sadder end...
Would God sit quiet, let us think, in heaven,
Nor strike me dumb with thunder?
‘Bij hem,’ sprak zij, ‘bij 't hoofdje van mijn kind en zijn krullen, bij 't blauw dier oogen, waar niet een echte vrouw een meineed zou op wagen, zweer ik mijn moedereed.... Geen reiner maagd dan | |
[pagina 130]
| |
ik deed ooit een stap met treuriger gevolg (dan toen zij Romney verliet). Zou God in zijnen hemel, stil blijven, denkt gij, en mij niet stom slaan met zijn donder?’ Zoo zij valschheid sprak. Want Aurora had haar voorgehouden dat zij geen recht had op die moederweelde; dat de priester die een lam steelt, om het ten offer te brengen, niettemin een dief is. Dat eene vrouw, die (door de heg waarmede God zelf de onschuld weert, de liefde) een kindje steelt, ook dat kind heeft gestolen. Maar Marian weet beter. Zij is sterk in haar moederliefde. (God) overblows an ugly grave
With violets that blossom in the spring.
‘God begroeit het afzichtelijk graf met viooltjes in 't voorjaar,’ had zij vroeger gedacht, toen de lichtekooi haar verwijten deed. Aurora zal gemakkelijker reden verstaan. En inderdaad, nu zullen de twee vrouwen elkander niet meer verlaten, als twee zusters samen leven en 't kind opbrengen, de eenige schat der arme Marian Erle. Had zij Romney vroeger bemind? Of zag zij niet eerder tot hem op, als tot een hooger wezen? In elk geval, zijn haar liefdekrachten nu geheel opgeslorpt door het kind dat, in de oogen der wereld, geschandvlekt is. Zijde aan zijde nevens Romney staan zou zij niet willen. Daarbij, is hij niet met Lady Waldemar verloofd? Op haar legt Marian niet de groote schuld, maar Aurora, meer ervaren in de verdorvenheid der hoogere kringen, bestempelt zonder mededoogen de doortrapte boosheid der adelijke dame. Droevige bedenkingen doorkruisen haar brein, terwijl Marian haar verhaal eindigt. Was zij, Aurora, een gewone vrouw geweest, zooals die God ze heeft gemaakt, vrouwen wier liefde den man redt, dan had zij dezen man, Romney, door hare liefde, uit de strikken gered van Lady Waldemar. Heel haar leven zou dan een poëem zijn, edeler en schooner dan die maar half-geslaagde die zij schrijft. Want vrouwen zijn geschapen voor offers en liefde. The world's male chivalry has perished out,
But women are knight-errands to the last.
‘De ridderlijkheid van de mannen is uit de wereld verdwenen, maar vrouwen blijven dolende ridders tot het eind.’ De dwaasheid van het kruis is hun leus. Wat zal Aurora nu doen? Romney bekend maken met Lady | |
[pagina 131]
| |
Waldemar's verraad? Maar indien hij reeds getrouwd zou zijn? Neen, liever schrijft zij aan Lord Howe, die voor 't beste zal handelen. En nu kan zij hare reis voortzetten, ditmaal door Marian en haar kind vergezeld. Al die gebeurtenissen hebben Aurora erg geschokt. Terwijl de trein bliksemsnel, in den nacht, door Frankrijk spoedt, tunnels in en uit schiet, is de dichteres er soms dicht nabij in bezwijming te vallen, maar terwille van de zwakke aan hare zij, moet zij zich sterk houden. it is very good for strength
To know that some one needs you to be strong.
‘Het is heel goed om sterk te blijven, te weten dat iemand uwe sterkte noodig heeft.’ Te Marseille gaan zij scheep tot aan Genua, en bereiken vandaar uit eindelijk Florence, waar Aurora den schat dien zij gevonden heeft - de moeder met haar kind - gaat verbergen tusschen de olijfboomen van eenen heuvel. Zoo deed haar vader vroeger, toen hij met haar alleen bleef. Een brief van Vincent Carrington, den schilder, een vriend van Romney en van haar, bereikt haar op hare villa. Carrington is verloofd, weidt uit over zijn aanstaande bruid, die eene bewonderaarster is van Aurora's verzen; vermeldt den ‘armen’ Romney, maar zonder te verklaren waarom hij hem beklaagt. Die brief geeft meer dan ooit de vlucht aan Aurora's fantazie. Zij kwelt zich met de vraag hoe het Romney is gegaan. Dat men haar jongstverschenen werk bewondert, goed! maar met Mme de Staël zou zij wel graag uitroepen: ‘La gloire n'est que le deuil éclatant du bonheur.’ - In vollen Zomer leest Aurora die tijdingen uit Londen. 't Vertrek is stikkend heet. Beter nog de zon buiten uit te dagen, 't onuitstaanbaar gekris der cicalen, die als dwaze dichters hun hart uitjubelen in de zomerzaligheid, tot brekens toe. Een bitteren nasmaak laat Carrington's brief. Haar boek was een succes, maar wat heeft zij er van als haar leven mislukte? Haar kunst? - ja, die is de aloude vriend. Weer begint zij de verhouding van stof en geest, van vorm en gedachte, van waarheid en schoonheid te overwegen, in de kunst, in de moraal, in de samenleving. Natural things
And spiritual - who separates those two
In art, in morals, in the social drift,
Tears up the bond of nature and brings death
| |
[pagina 132]
| |
Paints futile pictures, writes unreal verse,
Leads vulgar days, deals ignorantly with men...
We divide
This apple of life...
Without the spiritual observe,
The natural's impossible, - no form,
No motion; without sensuous, spiritual
Is unappreciable, - no beauty or power:
And in this twofold sphere the twofold man
(For still the artist is intensely a man)
Hold firmly by the natural, to reach
The spiritual beyond it, - fixes still
The type...
to the antetype
Some call the ideal, - better call the real.
‘Natuur en ideaal - wie deze twee uiteenrukt in kunst, in de moraal, in het maatschappelijke, verbreekt den band der natuur en teelt dood, schildert futile schilderingen, schrijft verzen zonder werkelijkheid, slijt gemeene dagen, handelt onwetend met de menschen. Wij snijden dwars door den levensappel... Zonder het geestelijke, zou 't natuurlijke kunnen bestaan? - geen vorm, geen beweging: zonder 't zinlijke zou 't geestelijke ons ontsnappen, - geen schoonheid, geen macht. In deze tweevoudige wereld, klemt de tweevoudige mensch (want intens is de kunstenaar een mensch) aan 't zinlijke zich vast om 't geestelijke daarboven te bereiken - houdt star in 't oog het type met sterfelijk zicht, om met onsterfelijke oogen door te breken tot het antetype dat sommigen het ideaal noemen - en dat veeleerder is: het werkelijke.’ Bij al zijn zout van levenswijsheid, zijn schitterende beelden van gevoel en fantazie, is Aurora Leigh toch in den grond een wijsgeerig poëem. De sterk-mannelijke geest van Mrs Browning ging gepaard met het vurigst vrouwengemoed. Haar man stelde haar kunst veel hooger dan de zijne. In mijne oogen had hij gelijk. Naar den geest was zij de man. Voldoende zou 't zijn om het te bewijzen haar diepreligieus gevoel. Verzen zooals de volgende: Alas, long-suffering and most patient God,
Thou needst be surelier God to bear with us
Than even to have made us!
‘Helaas! gij lankmoedige en veelgeduldige God, gij dient nog | |
[pagina 133]
| |
zekerder God te zijn om ons te verdragen dan om ons geschapen te hebben!’ Hoevele van die verzen zijn levenslange medegezellen en baken! In haar hartenood gaat Aurora soms naar de kerk, legt haar hoofd op het koel plaveisel en bidt met ongesproken woorden. I lay, and spoke not: but He heard in heaven.
Zekeren avond zit Aurora boven op de terras van haar villa, een boek op den schoot; maar zij leest niet. De nacht is gevallen, voor zij het weet; het onbewolkt azuur is met duizenden sterren bezaaid. Daar beneden, aan haar voet, ligt het schoone Florence in haar kom van heuvelen. Marian die met haar kind in den tuin speelde, is het in bed gaan leggen en blijft in beschouwing voor het slapend engeltje. Alleen is Aurora in de stilte van den nacht. En plots ziet zij Romney voor haar staan. Hoe hij daar gekomen is, weet zij niet; in de duisternis kan zij de trekken van zijn gelaat niet ontwaren. Steeds is zij in de meening dat hij met Lady Waldemar getrouwd is en hij denkt dat Vincent Carrington's brief haar op de hoogte heeft gebracht van de laatste gebeurtenissen. Op een dubbel misverstand wordt hun onderhoud aangeknoopt. Hoe verschillend deze ontmoeting van de vroegere, op een Juni-morgen, in al de pracht der jeugdbegoocheling! Toen was zij bedwelmd door den levenswijn, den dichtersroes die uit haar hart tot haar brein steeg. En hij brandde om leven en liefde te brengen aan de misdeelden, aan de uitgeslotenen uit 's levens festijn. Al wat hem kon afleiden van die edele onderneming was hij gereed met de voeten te treden, zelfs deze kunstvervoering die in Aurora's oogen zoo heilig was. Nu komt hij tot haar, een wijzer man, geleerd door 't leven, gelouterd door de smart. Bitter klaagt hij zich zelf aan, en hemelt op, nu, die kunst, dit geestelijke, waaraan Aurora zich wijdde. Zij, heeft het beste deel gekozen. Zij triomfeert, terwijl hij dwaalde. In de wereld zag hij enkel den stoffelijken nood: een enormen mond, open om voedsel te verslinden, en er geen vindend - en zijn hart brak bij dit zicht: ... one great famishing carnivorous mouth...
A piteous open beak that hurt my heart,
Till down upon the filthy ground I dropped,
And tore the violets up to get the worms.
Worms, worms, was all my cry...
| |
[pagina 134]
| |
‘een wijde verhongerde carnivorische muil -... een deerlijke open bek die mij door 't hart sneed, zoodat ik neerzonk op den vuilen grond en de violetten uitroeide om aan de wormen te geraken. Wormen, wormen, was al mijn geroep.’ De violetten zijn het schoon, 't verhevene van Aurora's kunst; de wormen het lage waarmee hij te kampen had. Maar ook zijn strijd was hoog en edel, zijn streven een levend gedicht, Aurora zal 't hem wel herinneren, en op hare beurt haar bekentenis doen. Was zij milder geweest, zij had zich zelve geen schade aangebracht. Nu oordeelt zij juister, omdat zij deemoediger is: I but only think, you see,
More justly, that is more humbly, of myself.
Toen droeg zij een groenen krans; 't was in de verwaandheid der jeugd. ‘'t Was immers mijn geboortedag. Hoe vele geboortedagen heb ik sinds gekend! Wie noemde mij een onveranderlijke Aurora? Was het U?’ - Eilaas! het leven heeft van haar eene andere Aurora gemaakt; het leven heeft haar geleerd: De kracht die uit den mensch nooit komt gerezen
dan uit de bittere spijs van groot verdriet.Ga naar voetnoot(1)
Een omgekeerde twist ontstaat tusschen de twee die nu beiden den andere willen verheffen. Aurora's boek heeft Romney's oogen doen open gaan. Het leven groeit van binnen; de uiterlijke kracht moet deze wet erkennen; dat heeft hij niet gedaan, en daarom faalde hij. Tis impossible
To get at men excepting through their souls.
Geen andere weg om tot den mensch te geraken dan door de ziel. Romney zag in de eerste plaats het lichaam. Maar zoo handelde de Zaligmaker niet. The soul's the way. Not even Christ Himself
Can save man else than as He holds man's soul
And therefore did He come into our flesh.
‘De ziel is de weg. Christus zelf kan den mensch niet anders | |
[pagina 135]
| |
redden dan met de ziel te bezitten. En tot dat einde heeft Hij ons vleesch aangenomen.’ ‘Dat is zoo,’ antwoordt Aurora. Maar hij moet zijn eigen werk zoo niet kleineeren. Al ernstig, eerlijk werk heeft waarde in Gods oogen. En Romney beaamt hare woorden. Na Adam was de arbeid een vloek, maar Christus heeft er een voorrecht van gemaakt. En Romney denkt dat de Hemel zelf een onophoudend werken zal zijn, met een vast doel. God immers is het eeuwig doel. Innermost
Of the inmost, most interior of the intern,
God claims his own, Divine humanity
Renewing nature.
‘Het innerlijkste van 't innerlijke, het binnenste van 't binnenin, dat is God, eischend wat hem toekomt, de goddelijke Menschheid overwinnend de natuur -’ Beiden Aurora en Romney hebben gefaald. Op dien prachtigen Juni-morgen waren de rozen te rood, de boomen te groen en hun eigen jeugd was een licht dat ze verblindde, maar nu is het nacht, nu zijn zij wijzer en nederiger geworden, en zij kunnen inzien dat zelfs hun mislukking door God tot nut kan keeren. ‘Though we fail indeed,
You... I... a score of such weak workers... He
Fails never.
‘Al faalden wij, ik... gij... een twintigtal zulker zwakke arbeiders, wat geeft dat? Hij faalt nooit.’ Die woorden van Aurora wekken in Romney's boezem een machtige ontroering. Feitelijk is hij gekomen om zijn onrecht tegenover Marian te herstellen, haar tot vrouw te nemen, indien zij het vraagt. Al is hij blind geworden, hij kan haar toch aldus voor de oogen van de wereld in eere brengen. Maar zijn lichamelijke blindheid belet hem niet klaar te lezen in 't eigen hart. Hij weet dat hij nooit eene andere vrouw beminde dan Aurora. Deze weet niets af van 't ongeval dat hem van 't zicht beroofde, en waant hem steeds met Lady Waldemar verloofd. Zij weert zich tegen de zoetheid zijner woorden, als hij spreekt: You have written poems sweet,
Which moved me in secret, as the sap is moved,
In still March-branches.
| |
[pagina 136]
| |
‘Gij schreeft gedichten, zoete, die mij in 't geheim ontroerden, zooals het sap geroerd wordt in de stille Maart-knospen...’ You have shown me truths,
O June-day friend, that help me hold at night
When June is over...
‘Gij toondet mij waarheden, o vriendin van dien Juni-dag, die mij nu dat Juni voorbij is, helpen in mijn nacht.’ Aurora weet niet dat hij van zijn nacht in letterlijken zin spreekt en steeds vermeldt zij de sterren die boven hun hoofden schitteren. Toch eindelijk breekt een licht door hare duisternis en van Romney verneemt zij 't volledig verhaal van zijn ongeluk. Hoe al de armen, verstootelingen, verdrukten die hij in Leigh-Hall verzamelde, tot loon het huis in brand staken. ‘Zij verbrandden Leigh-Hall?’ ‘Gij zijt erover bedroefd, lieve Aurora? Ja, wezenlijk, zij deden het voortreffelijk.’ En hij beschrijft het tragische tooneel. ‘Sometimes when I dream...
I hear the silence after, 'twas so still.’
‘Soms in mijn droom... hoor ik die stilte daarna, die diepe stilte...’ Dat was dan de dank die hij oogstte! Meer en meer wordt Aurora door ontroering overmeesterd. Maar Lady Waldemar? De naam ontsnapt haar. Wat? Heeft zij hem daartoe bekwaam geacht? Dat is te veel. Ellendelingen konden Leigh-Hall wel verbranden, maar dat Aurora haar neef kon verdenken zich zoo verlaagd te hebben, dat kwetst hem in zijne liefde. Vrij is hij dus, ten minste vrij van die schandelijke banden; want tegenover Marian houdt hij zich verbonden. ‘I'm married. Is not Marian Erle my wife?
As God sees things, I have a wife and child.’
‘Ik ben getrouwd. Is Marian Erle niet mijne vrouw? In Gods oogen heb ik vrouw en kind.’ Maar Marian zelf staat nu nevens de beiden. ‘Romney,’ she began,
‘My great good angel, Romney’
Then at first,
I knew that Marian Erle was beautiful.
| |
[pagina 137]
| |
‘Romney,’ begon zij, ‘mijn groote, goede engel, Romney.’ - Dan voor den eersten keer wist ik dat Marian Erle schoon was.’ Uit Romney's mond verneemt Marian hoe hij al het gebeurde beoordeelt; verneemt dat hij haar zal aannemen tot wettige, kuische vrouw en haar kind als zijn kind. May God so father me, as I do him.
‘Moge God mij een vader zijn in de mate dat ik hem vader zal zijn!’ ‘En gij?’ vraagt ze aan Aurora, ‘zult gij me niet verachten indien ik die liefde aanvaard, die tot mij komt, deze bescherming voor mijn onschuldig kind?’ Geen vrees dat Aurora zich minder edelmoedig toone dan Romney. Haar hart mag bloeden, maar zij blijft haar edele inborst getrouw. Tot dan was Marian in plechtige houding voor beiden blijven staan, maar nu werpt zij zich vooruit voor Romney's voeten en kust ze, al snikkend: ‘O Romney! O my angel! O unchanged.’
‘O Romney! O mijn engel! O onveranderde...’ Neen, zij zal zijn offer niet aanvaarden. Enkel heeft zij uit zijnen mond de verklaring willen vernemen dat hij haar onschuldig houdt. Heeft zij hem vroeger bemind, in die verre dagen? Of was het niet eerder vereering, een soort aanbidding? Hij toonde zich immers zoo groot en genadig. Nu is in haar hart enkel plaats voor ééne liefde: de liefde voor haar kind. Zou zij het kunnen verdragen, dat andere kinderen van haar, in wettig huwelijk geboren, zouden neerzien op dat eerste, uit haar vleesch en bloed, haar uit den hemel geschonken om al haar lijden goed te maken? I've room for no more children in my arms,
My kisses are all melted on one mouth.
‘Voor andere kinderen is er geen plaats in mijne armen, al mijne kussen smolten op éénen mond.’ En dan, met oogen klaarziende uit veel-gestorte tranen, (eyes that have wept so much, see clear).
wijst zij Romney en Aurora op hun wederzijdsche liefde. En verdwijnt. | |
[pagina 138]
| |
‘Vergeef haar,’ spreekt Aurora; ‘zij heeft voor zich zelf klaar gezien.’ ‘Haar vergeven?’ roept Romney uit. ‘Ja, zij ziet klaarder dan vele anderen.’ En diep zucht hij, want zou hij met die blindheid waarvan Aurora steeds onwetend is, haar liefde zoeken te winnen? Daarom wil hij haar verlaten. Maar eens ten minste zal hij de diepte van zijne liefde blootleggen: ‘O love, I have loved you! O my soul
I have lost you - but...
I attest
Those stars above us which I cannot see...’
O liefde, ik heb u bemind! O mijne ziel, ik heb u verloren - maar... ik neem tot getuigen die sterren die ik niet kan zien...’ ‘Niet kan zien!’ Die woorden treffen Aurora als een dolksteek. Zij vat Romney's handen. ‘Heavenly Christ.
...Tis not true
I hold your hands, I look into your face
You see me?’
‘No more than the blessed stars.’
‘Christus in den Hemel! - 't Is niet waar. Ik houd uw handen vast, ik blik in uwe oogen - gij ziet mij?’ - ‘Niet meer dan de gezegende sterren.’ Onder de sterren, in de lichtklare nacht zal Romney de bekentenis nu moeten hooren van de liefde die Aurora hem verweigerde onder de schitterende Juni-zon. Toen dwaalde zij, met haar kunst boven leven en liefde te stellen. Art is much, but Love is more.
O Art, my Art, thou'rt much, but Love is more!
Art symbolizes heaven, but Love is God
And makes heaven.
‘Kunst is veel, maar liefde is meer. O Kunst, mijn Kunst, gij zijt veel, maar Liefde is meer! Kunst is het zinnebeeld van den Hemel, maar Liefde is God. En maakt den Hemel uit.’ Zoo eindigt die roman in vers, dit poëma van Leven en Liefde, schitterend in den straal der Schoonheid, den Drie-eenigen God ter eere. Heb ik heel den reuk geperst uit de fragrante ranken waarmede | |
[pagina 139]
| |
Mrs Browning die beelden van leven en liefde heeft omkranst? Zij zelve spreekt van die ‘zoete verbena's wier geur nog drie uur later duren, als men ze even aanraakte.’ Maar een geur om volledig te zijn moet, zoo goed als wijn, uit iets verpletterds komen. - Zoo kwam Christus' bloed, als genereuzen wijn, uit zijn wonden gevloeid. Torcular calcavi solus, kloeg Hij, zoo langen tijd te voren, door Isaias' mond. Steeds is men alleen in groote smart. En welke smart kan bij de Zijne vergeleken worden? Ook Mrs Browning erkende de wet van alle leven en liefde - alle aardsche leven en liefde - die in de smart alleen hun hoogste uiting vinden. Daarom laat zij Aurora en Romney's geluk, de schoonheid hunner liefde opbloeien, uit Marian's verdrukking en lijden, uit het uitpurende lijden dat zij beiden in verwachting verduurden. Gelouterd en vereenigd staan zij op uit de beproeving. Aurora, de ziel, de geest, het dichterlijke, geeft de hand aan Romney, de kracht, het practische en dadelijke, de toegewijde liefde; en te samen verbeelden zij de harmonie des levens, die is geest en stof - de schoonheid der kunst, ziel en vorm - de volheid der liefde, weerglans en afstraling der hoogste liefde - God.
October-December 1930. |
|