Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1931
(1931)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
[1931/2]Enkele Kantteekeningen bij de Geschiedschrijving der Belgische Omwenteling van 1830
| |
[pagina 82]
| |
wees op het gevaar voor den geschiedschrijver, waar hij in zijn ‘Mémoires’ aanteekende: ‘Des écrivains de mérite se sont déjà mis à l'oeuvre pour retracer l'histoire de cette révolution, leurs écrits, tous empreints de l'opinion politique de leurs auteurs n'ont point le cachet de l'histoire fidèle...’Ga naar voetnoot(1) En tot nogtoe schijnt hieraan weinig veranderd te zijn. Elk onderzoek lijkt daarbij in de psychologische peiling erg beperkt: het oordeel van een tegenstrever wordt a priori als onjuist of althans tendencieus bestempeld: zoo worden de gegevens, welke ons vader Bergmann verstrekt gedoodverfd, door de uitspraak dat de man een ‘Pruis’ is: vergeten wordt daarbij, dat hij reeds vijf en dertig jaar te Lier verbleef, en als intellektueel de zaken van een bizonder standpunt uit, heeft gevolgd. Andere historici gedreven door moderne politieke bewegingen zien in de Vlamingen per se vrienden van Nederland, die aan den opstand geen deel hebben genomen! Het feit dat in een tijdperk van ekonomische moeilijkheden een volksmenigte aktief als opstandig optreedt, zet weer historici aan het geheele bewegen te stellen in het teeken van de moderne sociale beschouwingen. De kwestie stelt zich onder verscheidene aspekten. Ekonomische godsdienstige, historische, zedelijke faktoren hebben hier hunne invloeden doen gelden, en daarom juist is het zoo gevaarlijk de omwenteling te beschouwen aan de hand van al te sterk uitgesproken meeningen van een enkel persoon, en is het even verkeerd al te groote waarde te hechten aan het klein-lokale gebeurenGa naar voetnoot(2). Uit het oog wordt verloren dat ten slotte een sterke geestelijke strooming door West-Europa gaat, en dat elke stem, elk lokaal-gebeuren slechts waarde heeft in zooverre het eenig verband met die strooming, of met den reëelen neerslag hiervan houdt. En bij de beschouwing van het lokale gebeuren hoeft toch met de psyche van den kleinen mensch, en met de psyche van het platteland afgerekend. Zoo is het naar mijn bescheiden oordeel verkeerd de opstandigheid van de Vlamingen af te leiden, uit het feit | |
[pagina 83]
| |
dat de plattelandsbevolking uit de Antwerpsche omgeving aan de benauwde stad rijkelijk mondvoorraad toezond. Wij willen de hoeveelheid van het geschenk buiten kwestie laten, doch stellen ons de vraag, hoe kwam zulk ‘don patriotique’ tot stand? Wie beheerscht de plattelandsbevolking? Had de geestelijkheid, die in de dorpen over groote macht bezat, en in het Antwerpsche sterk ageerde, had die geestelijkheid niet alle belang aan de bevestiging van den opstand? En was de mogelijkheid van den opstand tegen Holland, dus de zege van de geestelijkheid, niet gekonditionneerd door de gevestigde en bestendige voorziening van levensmiddelen en geld?Ga naar voetnoot(1) De Vlaming haatte den HollanderGa naar voetnoot(2). Wij willen eerder voor dan tegen argumenteeren, doch meenen dat het aangehaalde historische argument - de misnoegdheid in de 17e eeuw - hier wel zijn kracht mist: de geweldige verbittering in de 17e eeuw heeft toch vooral aan de bazis de invloed van het aktieve Katholiek renouveau na de Protestantsche werking, de misnoegdheid wegens de ekonomische achteruitstelling, de haat ontstaan uit het militaire gebeuren! En het is toch vanzelfsprekend, dat een of twee eeuwen op de geestelijke en zedelijke struktuur van een volk niet zonder invloed blijven: alleen de godsdienstige tegenstellingen waren sterk gebleven, en door propagandistische aktie voortdurend gevoed. Gelden dan voor de periode der omwenteling niet meer de stelregels van het historisch onderzoek? En het vergelijkend onderzoek? Passen wij dit onderzoek toe op de reeds gewraakte bronnen - in casu de mededeelingen van Bergmann - dan valt zulks ten zijnen gunste uit en dan vervallen wel de al te geprononceerde reserves ten zijnen opzichte gemaakt. Wij willen in deze volgende bladzijden even enkele kanten van het vraagstuk bekijken, vooral diegene welke langs een of andere zijde aan voorbarige of onvolledige kritiek zijn onderworpen geweest. Van een doorgedreven onderzoek of een volledig relaas is hier natuurlijk geen kwestie. Laat het waar zijn dat, zooals Prof. Gerretson in een voortreffe- | |
[pagina 84]
| |
lijk opstel neerschreef, bij den aanvang, niemand een parallel tusschen de Brusselsche en de Parijsche gebeurtenissen heeft getrokken, dan is het niet weg te cijferen dat elkeen tusschen de eerste en de tweede gebeurtenis een sterk verband heeft gevoeld, in zooverre, dat een losbreken van het Belgische nationaal gevoel wel niet zou geschied zijn indien ook te Parijs de revolutie niet met succes ware geslaagd.Ga naar voetnoot(1) Het is daarbij stellig dat de Zuidelijke gewesten van Zuid-Nederland de Fransche invloeden veel sterker hebben kunnen ondergaan: wat ons de hevigheid en de onmiddellijke continuiteit van het gebeuren in Luik, Brussel en elders in Wallonië verklaren kan: alhoewel het Waalsche platteland door deze invloeden niet is beroerd geworden, en langen tijd de rust bewaart. Voor het liberalisme bleef het evolutieproces in Frankrijk een bron van groote emotie, en de zege van het liberalisme aldaar moest een hevigen weerklank in de Belgische liberale rangen vinden. Terwijl anderzijds voor het Katholieke leven de agitatie door de Jesuieten gevoerd en rond deze congregatie geleid met meer dan gespannen aandacht werd gevolgdGa naar voetnoot(2). De invloed van beider bewegingen was in de groote centra des te sterker, waar een belangrijk deel emigranten de uitslag van dit tornooi met ongeduld verbeidden, en waar tenslotte meerdere dier uitwijkelingen in het openbaar en bestuurlijk leven der Nederlandsche provinciën sterk waren ingedrongen.Ga naar voetnoot(3) Wanneer later de gebeurtenissen in Frankrijk een ernstiger karakter aannamen, dan bleek in de Zuidelijke Nederlanden de aandacht niet minder geboeid. Algemeen getuigen de gezanten van de mogendheden dat men werkelijk beducht was voor de ontwikkeling der Fransche invloeden in deze gewesten. Trouwens reeds in 1828 (November) had de Fransche gezant er op gewezen, dat de konjunktuur in de Nederlanden uiterst gevaarlijk was vooral ‘s'il entrait dans les | |
[pagina 85]
| |
projets de la France d'en tirer avantage’: en daarom, aldus de gezant, was het noodig dat de minister over alle feiten en schakeeringen ingelicht bleef. Wanneer wij nu bij de Fransche onderdanen die voorkennis van hunne invloeden waarnemen, dan heeft het voor het vastleggen der Fransche intrigues belang aan te stippen hoe elk detail door de agenten en gezanten aan den Franschen minister wordt medegedeeld: dan hoeven wij met zekere wantrouwen te onderlijnen, dat een agent de aandacht van den minister op alle lokale verschijnselen trekt en belooft ‘de diriger mes observations vers ce point important’. De deelneming van Frankrijk aan de omwenteling blijkt door dergelijke uitlatingen, meer officieel dan officieus te zijnGa naar voetnoot(1). De vreemde mogendheden zagen niet zonder onrust die immer vaster wordende greep van den Franschen geest op de Zuidelijke toestanden: de Oostenrijksche gezant voorspelde einde Juli het losbarsten van woelingen als gevolg van de Fransche revolutie. De Deensche gezant betichtte verontwaardigd de Fransche afvaardiging van onderhandelingen met de leden der oppositieGa naar voetnoot(2). Hoe dichter wij het einde van Augustus naderen hoe gemakkelijker zich die Fransche invloeden laten waarnemen: men zie hieromtrent de reeks van aanduidingen welke ons Josson in zijn boek vermeldtGa naar voetnoot(3). Men denke evenwel niet dat de ware geest, de ware essentie van de Fransche revolutie aan ons volksgemoed vertrouwd was: het parlementaire-constitutioneele karakter van het Fransche konflikt heeft geen belang: waarde heeft alleen het naar buiten geprojeteerde, en dit geprojeteerde - de opstand met de episodes van opoffering en heldengeest - was rijkelijk door bizonder propagandamateriaal ook in Vlaanderen verspreid gewordenGa naar voetnoot(4). Duidelijk zegt hier Descamps: ‘La révolution de juillet en France avait électrisé Bruxelles, mais confusément.’Ga naar voetnoot(5). Nauwkeurig volgde nu de Fransche gezant de ontwikkeling van | |
[pagina 86]
| |
de rebellie: reeds vroeger was het hem duidelijk geworden, dat de Belgische oppositie met vreugde de Julirevolutie had begroet, om aan hunne beweging voedsel en durf te schenkenGa naar voetnoot(1). De geschokte internationale toestand zou Frankrijk gelegenheid bieden uit de verwikkelingen in België voordeel te halen. De Fransche invloeden bleken weldra duidelijker dan ooit: niet Wellington alleen vermoedde, dat Fransch geld en Fransche manschappen waren gezonden geworden: de Fransche gezant bekende dat Fransche militairen in de gelederen der muiters waren opgemerkt: de leiders der revolutie, een Chazal, een Stassart, een Gendebien, een de Celles waarborgden aan Frankrijk, wanneer de houding van zekere landsdeelen ook het tegengestelde scheen te bewijzen, dat spijts alles, de omwenteling een bevestiging zijn moest van de Fransche invloeden in West-Europa. Terecht merkt Gerretson aan, dat Louis-Philippe, de nieuwe Fransche liberale koning, de bedwinger der Juli-omwenteling, wegens zijn groote verdiensten jegens Europa, de diplomatieke hulp bieden kon, welke de Belgische omwentelaars behoefden, en boven water hieldGa naar voetnoot(2). Wanneer wij nu evenwel deze Fransche invloeden duidelijk afgeteekend voor oogen houden, wanneer deze onomstootbaar bewezen zijn, dan komt de thesis van den heer Bologne in het gedrang. Bologne's stelling uitgedrukt in het schrift ‘L'Insurrection prolétarienne de 1830 en Belgique’ verdient werkelijk alle aandacht. Bologne bekent in zijn inleiding dat zijn monographie mag beschouwd als ‘le résultat d'une étude objective basée sur la conception marxiste de l'histoire, appelée communément matérialisme historique’Ga naar voetnoot(3). Hierdoor krijgt dit werk de allure van een strijdbrochure, vooral wanneer deze formule wordt toegelicht door de uitspraak van Prokowsky, dat de waarheden ontdekt door de marxistische methode nadeelig zijn voor de burgerij! De vraag, door schrijver gesteld quelle classe a fait la révolution et laquelle en a profité - heeft met een historisch onderzoek geen verband: kon alleen gelden als een historische konklusie, in den geest van de sociologische scholing, welke uit de geschiedenis moet voortspruitenGa naar voetnoot(4). Wij willen dit onderzoek, dat wel als aprioristisch mag aange- | |
[pagina 87]
| |
klaagd, even in zijn groote lijnen volgen, doch stellen als vertrekpunt een toelichting van Engels over den geest der Marxistische wet: ‘Marx découvrit le premier la grande loi du mouvement historique, loi suivant laquelle toutes les luttes historiques menées sur le terrain politique, religieux, philosophique ou sur tout autre terrain idéologique, ne sont en fait que l'expression plus ou moins exacte des combats que se livrent entre elles les classes sociales, loi en vertu de laquelle l'existence de ces classes, ainsi que leurs conflits, sont conditionnées par le degré de développement de leur état économique par leur mode de production et enfin par le mode d'échange qui dérive de ce dernier’Ga naar voetnoot(1). Hoe bitter weinig momenten vinden wij in de Brusselsche muiterij welke met de conditionneering van bovengemelde uitspraak overeenstemming vinden. Het was de fout van Bologne het klein-lokale gebeuren, aan deze grootsche gedachte te toetsen. Van classes sociales, mode de production was bij dit oproer zelden kwestie. Met de voorstelling van Bologne treedt evenwel een interessante beschouwing op het terrein: zij is het toch, welke ons vele kleine, langs politieken weg onbegrijpelijke gebeurtenissen zal verklaren. Waar men echter deze interpretatie als een historisch-materialistische wil bestempelen, loopt men bepaald te ver. Wel worden de ekonomische struktuur en de gevolgen hiervan op de sociale verhoudingen aansprakelijk gesteld, maar van eenig kausaal verband (oorzaak-gevolg) met het gebeuren is geen kwestie. De nationale beteekenis van den opstand verdwijnt: het verband van de omwenteling met een ideëele revolutionnaire strooming wordt losser.Ga naar voetnoot(2) De Belgische opstand is niet meer zooals een tijdgenoot Mercy-Argentau het uitdrukte ‘een zege voor de liberale principes’, maar een uiting van klassenbewustzijn en klassenstrijdGa naar voetnoot(3). De opstand is zuiver okkasioneel: een kleine wijziging in de werkregeling zou de beweging hebben voorkomen: het nu jubileerende Belgie ware wellicht later - stellig niet in 1830 - ontstaan, indien de ekonomische faktoren zich anders | |
[pagina 88]
| |
hadden doen gelden? Alles wat ons als oorzaak der omwenteling heeft verontwaardigd, wordt van een grijzere tonaliteit: grieven, politieke ontevredenheid, schoolkwestie, wellicht de godsdienstkwestie worden van minder beteekenis in het licht van deze opvatting, welke alle gewicht op ekonomisch-sociale faktoren laat drukken. Reeds dadelijk valt ons op hoe vele feiten deze opvatting zelve tegenspreken: waar toch blijft de petitiebeweging, de ontevredenheid welke door buitenstaanders reeds in 1825 wordt gesignaleerd? Is de oppositie in de Staten, de oppositie, welke zich zoo scherp doet gevoelen, welke de Hollanders werkelijk verontrust, geen aanloop tot de omwenteling geweestGa naar voetnoot(1)? Verdwijnt in deze opvatting de beteekenis van de Union nationale? Daarbij stelt zich toch de vraag: in hoeverre kan het gevoel van klassebewustzijn ageeren: is het aanwezig? Klassebewustzijn, zegt prof. Sée, ontstaat eerst als gevolg van industrieel centralisme en kapitalistische samenwerking: en van deze concentratie zijn wij toch maar aan den inzet, bij den aanvangGa naar voetnoot(2). En toch schijnen enkele gebeurtenissen op ekonomische invloedsmomenten te wijzen: maar juist deze momenten verwerpen elke parallel met klassenstrijd. Er is daar vooreerst een schijnbaar verband van het volgens Bologne ontstane sociale renouveau met een gelijkaardige en sterke beweging in Engeland, waar het doorgedreven industrialisme aan de arbeidersklasse groote materieele en vooral zedelijke schade heeft aangebracht. Dit verband is toevallig: niets wijst bij de opstandelingen op eenige programmatische overeenstemming: elk programma op sociaal terrein ontbreekt. En in Engeland was de industrialisatie van ouderen datum en veel sterker. Het sociaal-ekonomisch karakter van zekere relletjes blijkt o.a. wel uit het gebeuren te Kortrijk: hier was de sluiting der fabrieken | |
[pagina 89]
| |
in vooruitzicht gesteld: men duchtte uit dien hoofde, dat zekere elementen hiervan zouden gebruik maken om de revolutionnaire beweging uit te lokken: op verzoek van hoogerhand blijven de fabrieken in werking: de revolutionnaire aktie loopt dood, blijft beperkt bij een kleine burgerbeweging. Van eenig klassebewustzijn is hier evenwel geen kwestie: nog minder van klassenstrijdGa naar voetnoot(1). Te Gent zullen arbeiders tegen de revolutie optreden, omdat momentaan door de revolutie werkeloosheid intreedt: uit vrees voor armoede treden de arbeiders hier op tegen de revolutieGa naar voetnoot(2). Te Antwerpen dreigt de menigte, wanneer de opstand reeds tot een resultaat heeft geleid, - tijdens de maanden Februari en Maart - met relletjes, hijscht de roode vlag, wanneer er kwestie is de quasiondersteuningsgelden te verminderenGa naar voetnoot(3). Te Brussel zal het gerucht dat de loonen bij een stedelijke onderneming worden verminderd opnieuw opstandigheid uitlokken. Het werk van de opstandelingen wordt in gevaar gebracht, wanneer ekonomische faktoren optredenGa naar voetnoot(4). E.H. Prims heeft voor Antwerpen het vraagstuk toegelicht: het blijkt duidelijk, zegt de geleerde archivaris, dat het behoud der revolutie een arbeidersvraagstuk werd. Kon men aan de menigte arbeid bezorgen dan was de revolutie gered! Dit alweer getuigt niet van een klassebewustzijn: immers het vraagstuk van arbeid en kapitaal werd op die wijze niet opgelost. Het is een verdachte maar sluwe politiek van het katholieke dagblad ‘De Antwerpenaar’ het arbeidersvraagstuk, de arbeidersnood te verbinden aan de politiek van de orangisten: verdacht is het eveneens te beweren dat de momentane arbeidersrelletjes steunden op verontwaardiging tegen zoogezegde orangisten: duidelijk verklaart het de politiekommissaris de Duve: ‘Il faut un nom à l'enfant, mais le vrai but est le pillage!Ga naar voetnoot(5) Dergelijke feiten zijn zoowat overal op te sporen: hieruit kan afgeleid dat zekere elementen door armoede en werkloosheid ontevreden, tot opstandigheid zijn overgegaan, of althans meer vatbaar blijken te zijn voor opstandigheid: eens die bedreiging van honger en | |
[pagina 90]
| |
armoede verdwenen, vervalt ook de zucht naar herrie: besluitend halen wij hier een paar gedeelten aan uit het verslag van de Commission de sureté: men duchtte ‘l'impatience des malheureux ouvriers qui ne cessoient de demander du pain et du travail’. De kommissie overwoog nieuwe schikkingen ‘aussitôt que des symptômes d'un mécontentement prononcé et d'une agitation alarmante commençaient à se manifester parmi la classe ouvrière et que des rassemblements sur toutes les places publiques pouvaient faire craindre des troubles sérieux...’Ga naar voetnoot(1) Door op kunstmatige wijze nu dien toestand van ellende te verwekken of althans te bestendigen, werd die rumoerigheid, die opstandigheid van het beste allooi in de hand gewerkt: dit is dan later ook geschied. Maar deze lokale en toevallige, deze toch algemeen-menschelijke verschijnselen houden geen verband met bewuste klasse-aktie. De regeering had trouwens op dit terrein de psyche van de bevolking terecht gepeild: reeds in 1829 werd aan minister van Gobbelschroy gemeld, dat te Brussel... ‘la basse classe est tranquille: si on parvient à la secourir l'hiver et à l'occuper l'été, elle ne se mêle de rien. L'argent pourrait la faire mouvoir.’Ga naar voetnoot(2) La basse classe! Andere termen vinden wij zelden aangehaald. Wie deed den opstand ontketenen: la basse classe of het proletariaat. Want beide termen hebben geen gelijke waarde! De arbeidersstand wordt met deze basse classe niet bedoeld: wel diegenen, welke bijna bestendig als werkloozen ondersteund hoefden te worden, welke ook vroeger reeds op zeer onregelmatige wijze arbeidden, en wier getal in 1830 in sommige plaatsen merkelijk was toegenomen: met een term van Klasse in de beteekenis van bewuste, geordende stand, heeft deze menigte niets gemeens.Ga naar voetnoot(3) Wanneer wij, dank het grondig onderzoek van den heer Prims, over dit beteekenisverschil zijn ingelicht, dan eerst worden ons de | |
[pagina 91]
| |
oordeelvellingen over de deelhebbers aan den opstand duidelijk: want malsch is het oordeel over deze - sociale minderwaardigen - niet geweest. De Fransche gezant uitte zich over de opstandelingen als over werklieden en een ‘hoop dronken kerels, begeleid door snaken en vrouwen’; de Pruisische gezant heeft het over ‘le bas peuple’, terwijl de Oostenrijksche over ‘la dernière classe du peuple’ schrijft. Van Hollandsche zijde blijken ons dergelijke beoordeelingen verdacht: doch wanneer de Fransche gezant aan zijn overste mededeelt dat ‘la population de Bruxelles... (qui) surpasse en abjection et en férocité la lie de toutes les villes de l'Europe’ dan verzwindt die ongunstige Hollandsche meeningGa naar voetnoot(1). Willems, die herhaaldelijk met kritisch oog de verkeerdheden van de regeering opmerkt en signaleert, gewaagt eveneens over de ‘heffe des volks’ en over ‘gesignaleerde boosdoeners’Ga naar voetnoot(2). Descamps, die te Bergen aan de omwenteling deelneemt, gewaagt van ‘des hommes ivres, des femmes échevelées, véritables furies...’Ga naar voetnoot(3) Ook White spreekt van het gepeupel... Ten slotte leze men de uitlatingen van den revolutionnair Chazal over de Brusselsche bevolking, welke hij moest kalmeeren, wanneer hij generaal Howen, van Mons, als gevangene binnen Brussel brachtGa naar voetnoot(4). Voor Antwerpen mag het nog onderlijnd, dat de opgekomen elementen vooral uit de omgeving van St. Andries en Zwanegang waren gerekruteerd: beide buurten waren wegens de bizondere bevolking berucht! Geld was trouwens aldaar uitgedeeld! De oversten waren daarbij bevreesd om tegen die rumoerige elementen op te treden: een solde vermindering onder het Belgisch gezag, van 1 gld. tot 50 cents, werd uitgesteld! De kapitein gaf als verontschuldiging aan: ‘Il vous est assez connu quelle classe d'hommes c'est’. Tot 26 Oktober 1830 waren deze elementen rustig gebleven. Deze massa dus, deze menigte, vertegenwoordigde geen globale stand: hoe ver zijn wij verwijderd van de voorstelling, die men ons over deze helden maakte, en hoe gewaagd lijkt het bij deze oordeelvellingen te spreken van werklieden, van het proletariaat, dat de op- | |
[pagina 92]
| |
stand zou hebben ontketend, als bekrachtiging van de wet van het historisch materialisme. Terloops mag ook aan de hand van de medegedeelde aanteekeningen onderlijnd worden hoe getrouw zich bij deze gebeurtenissen het verslag der Hollandsche ambtenaars aanpast, hoe mild zich tenslotte de ‘Pruis’ Bergmann, wiens goede trouw door E.H. Prims wordt verdacht, betoont, waar hij deze opstandigen geen misdadige, doch een misleide menigte noemt. De Augustusgebeurtenissen zijn niet ten gunste van Bologne's thesis: verre van hier een bewuste menigte, geplaagd door materieele zorg te zien optreden, met het doel een sociale hervorming te verwerven, bevinden wij ons hier voor een relletje, door anderen dan het proletariaat opgezet - de bourgeoisie was immers van dit opzet verwittigd - door het slechtste deel van dit proletariaat uitgevoerd onder invloed van andere dan programmatische motieven! Welke?Ga naar voetnoot(1) Het geld? Er werd inderdaad geld uitgedeeld! Door tijdgenooten was ons deze aanduiding reeds aangegeven. Het officieel getuigenis wordt ons bij E.H. Prims voorgebracht, en elders door andere aanduidingen versterkt.Ga naar voetnoot(2) De reeds genoemde revolutionnair Descamps herhaalt deze beschuldiging: te Brussel werd door priesters geld uitgereikt ‘aux braves déguenillés’. Dezelfde auteur vermeldt, dat de eerste relletjes te Mons georganiseerd werden ‘à prix d'argent’. Aan den leider van den opstand te Mons werd later door het Voorloopig bewind de som van 10000 frs. uitgekeerd, ‘pour l'indemniser de ses avances aux pillards, espionnages et missions secrètes...’Ga naar voetnoot(3). En wij zouden kunnen voortgaan met deze aanhalingen, welke er op wijzen dat geld op breede schaal uitgereikt, de opstandigheid der mindere bevolking moest voeden.Ga naar voetnoot(4). En in het licht van deze onthullingen krijgen de Augustusgebeurtenissen een minder roemrijk karakter - en de identifikatie, | |
[pagina 93]
| |
met wat men noemen zou een bewust proletariaat, zou voor dit proletariaat onteerend zijn, temeer waar blijkt dat door deze muiters geducht werd geroofd; meer, waar Chazal, de opstandeling, hen als ‘pillards’ betitelt. Het oordeel van den ooggetuige Staedler mag hier ingeroepen: deze beweging, zegde hij, had niets van een bewust optredenGa naar voetnoot(1). Niet overal heeft het geld zijn invloed doen gelden. Ook andere machten moesten ingeroepen. Vooreerst, de opstandige beweging ook in de voorbereiding bereikte de ware volksmenigte nietGa naar voetnoot(2). Daarbij is het een feit dat de volksmenigte geen rem. noch toezicht bezit over hare gemoedsuitingen: ten overstaan van hetzelfde gebeuren slaat de stemming van de menigte om van woede tot geestdrift en bewonderingGa naar voetnoot(3). Wanneer Chazal te Luik den opstand predikt, blijkt gansch Luik bereid tot revolutie. Chazal voorspelt dat 15000 à 20000 vrijwilligers zich zullen aanbieden. In waarheid boden zich een honderdtal vrijwilligers aan, wier hoofdman - in casu Charles Rogier - maar liefst ware thuisgeblevenGa naar voetnoot(4). Er werden machines verwoest! In hoeverre geschiedde dit programmatisch. Of staan wij hier weer voor een opzet, door enkele verdachte leiders naar voor gebracht, teneinde de menigte, steeds tot vernielen en verwoesten klaar, in beweging te stellen: moest niet steeds een schuldige gezochtGa naar voetnoot(5). Besluiten wij: wij staan niet voor een proletarische opstand, die uit het bewustzijn van een sociale minderwaardigheid volgens een vooropgesteld programma geschiedde: wel voor relletjes, bedreven door het minste deel van de bevolking, welke door armoede geplaagd, meer bevattelijk bleek te zijn voor aanhitsing door priesters, journalisten, advokaten, omgekochte elementen, weldra tot onregelmatigheden overgaat, hierin wordt aangemoedigd door uitzicht op buit en vernieling, verder door uitreiking van geldelijke belooning, en hiertoe | |
[pagina 94]
| |
ook steeds bereid is, wanneer nieuwe tekortkomingen blijken voelbaar te wordenGa naar voetnoot(1). Dat na deze gebeurtenissen, de gemoederen aangehitst zijnde, het verder verloop ook weldra de arbeiders in de opstandige gelederen zal groepeeren, houdt wel geen verder verband met een algemeengeldend ekonomisch probleem. In heel dit beroerde gebeuren blijft één zijde onbelicht, of althans zeer vaag beschenen: het aandeel van het Vlaamsche land aan dezen opstand. Waar de heer Geyl meent,... dat de Vlaamsche gewesten in den Belgischen opstand een heel lijdelijke rol gespeeld hebben’..., schrijft daarentegen de E.H. Prims dat ‘... de beslistheid tegen Holland grooter (was) in de twee Vlaanderen en in de provincie Antwerpen dan in Namen, Luxemburg en Henegouw...’Ga naar voetnoot(2) Naar onze meening, spreekt de heer archivaris toch wat snel, en al te beslist. Er is ten slotte revolutie en revolutie! Men kan ze uitlokken, bedrijven, en ook ondergaan. Wij durven wel beweren, dat althans in den beginne, het Vlaamsche volk, die opstandige beweging heeft ondergaan. Dat later, wanneer oorlogsfeiten, inval van gewapende benden en dergelijke het gemoed hebben verbitterd, ook Vlaanderen aan de militaire handelingen heeft deelgenomen lijkt ons verklaarbaar: het staat evenwel vast, dat, wanneer Brussel en het Zuiden de fakkel der opstandigheid in de lucht zwaaiden, Vlaanderen nog in volle rust was: en dit pleit toch niet ten gunste van de thesis van den geleerden archivarisGa naar voetnoot(3). Het bronnenmateriaal waarop zich de archivaris beroept, heeft een zeer betrekkelijke waarde (dagbladartikelen uit Den Antwerpenaar) o.a.), politierapporten, proklamaties aan het volk zijn getuigenissen, waarvan wij het soms verdachte karakter eerst in de moderne tijden zijn gaan begrijpen: en dan verkeeren wij nu niet in een periode van opstandigheid. Daarbij waar de heer archivaris zelf de getuigenissen opdiepte, dat met geld was gehandeld, worden ons verklaringen over | |
[pagina 95]
| |
het natuurlijk-Vlaamsche karakter van zekere opstandige of vaderlandsche gebeurtenissen zeer ‘onnatuurlijk’.Ga naar voetnoot(1) Wie later aan de hand van officieele gegevens de geschiedenis van het hedendaagsche gebeuren, onthulling van vaderlandsche monumenten enz. zal opbouwen, zal zich voor besluiten bevinden, welke met de ware mentaliteit der bevolking weinig overeenstemming zullen hebben. Een vergelijkende studie van het bronnenmateriaal zou stellig andere waarde hebben aangegevenGa naar voetnoot(2). Waar de archivaris de getuigenissen van een Bergmann poogt te vernietigen door de kwalifikatie van ‘agent van Oranje’ willen wij er op wijzen, dat de vergelijkende studie van deze brieven integendeel de waarde ervan verhoogt. Dat hij den kant houdt van de Nederlandsche eenheid is waar, maar de fout (?) een meening te hebben kan iedereen worden aangewreven, en schaadt niet a priori aan de objektiviteit van een getuigenis. En het zal een intellektueel ten slotte heel wat gemakkelijker vallen - ook al draagt een wensch hem naar andere richtingen - zich boven de subjektieve invloeden te stellen. In hoeverre vader Bergmann zich een zelfstandig oordeel permitteerde leert ons zijn verklaring aan minister Van Maanen: wanneer hij vermoedde, dat onder drang van zekere groep, de regeering dacht het taalstatuut opnieuw ten gunste der Franschsprekenden te wijzigen schreef hij den minister: ‘Uwer Exc. gevoelens nopens de geprojecteerde veranderingen in deze onze wetgeving zijn mij onbekend, doch welke ook dezelve moge zijn, als een man die niets van 't goevernement vraagt, en dus ook niets vreest, schroom ik niet openhartig te verklaren, dat hij of zij die in dit vak tot toegevendheid raden, roekeloos het dierbaarste patrimonium eener goede natie prijsgeven, hoogverraad tegen het Huis van Oranje plegen, en een eeuwigen scheidsmuur tusschen het noorden en het Zuiden opbouwen...’Ga naar voetnoot(3) Deze berichtgever heeft als de motor van de opstandige beweging in Vlaanderen en de Kempen de geestelijkheid aangewezen: | |
[pagina 96]
| |
onbarmhartig teekent hij de kuiperijen van deze aan, en beticht ze van aanhitserij. Bergmann was protestant, dus...? Wanneer wij evenwel andere bronnen raadplegen, dan blijken ons de aanduidingen van Bergmann niet overdreven, alleen meer en duidelijker gespecifieerd!Ga naar voetnoot(1) Nemen wij Bartels ter hand, een der leiders van de Katholieke oppositie, dan wordt ons over de geheele lijn de aktie der geestelijkheid aangeklaagd: zij was het die o.a. de machtige petitiebeweging op touw stelde, en uitvoerde.Ga naar voetnoot(2) Descamps, de revolutionnair uit Wallonie wijst aan hoe de priesters te Brussel geld aan het gepeupel uitdeelden: getuigt verder, dat de priesters hulp verleenden, ‘pour démoraliser l'ordre public’, en besluit: ‘Dans les campagnes la chaire évangélique était transformée en tribune démagogique; la religion devait être vengée...’Ga naar voetnoot(3) De Gerlache, die de beweging medemaakte, getuigt dat journalisten en geestelijken het volk hebben aangehitst. Pirenne stelt de synthese van deze aktie waar hij getuigt, dat bij den aanvang der Nederlandsche regeering,... ‘dans les campagnes, les curés se déchaînent et endoctrinent fougueusement les paysans.’ Voorwaar, Bergmann is in zijn getuigenissen niets te ver gegaan, en de agent van Oranje verschijnt hier als een stipt observer.Ga naar voetnoot(4) Overal wordt dus gewezen op den invloed van de geestelijkheid, welke o.a. voor de beide Vlaanderen totaal onder Franschen invloed staat; als dan deze geestelijkheid op het platteland heeft geageerd, minder als opwekkers van een platonisch patriotisme, doch als verdedigers, ja wrekers van het geloof, dan kan het ons niet verbazen, dat de bevolking tot opstand is aangezet, en ten slotte, onder druk van bijkomende omstandigheden, aan den opstand heeft deelgenomen.Ga naar voetnoot(5) | |
[pagina 97]
| |
De E.H. Prims schuift beslist een antithese Wallonie-Vlaanderen van de hand: tusschen Vlaanderen en Nederland lag geen band van sympathie, Vlaanderen stond bewust aan de zijde van de revolutie! Er zijn inderdaad enkele aanduidingen, welke juist niet op de hartelijkste verhoudingen tusschen Noord en Zuid wijzen: de zaak is, welke beteekenis hecht men aan de uitdrukking van ‘les provinces méridionales’Ga naar voetnoot(1) Werd door de beoordeelaars de mogelijkheid in overweging genomen, dat in België tweeërlei oordeel kon gevormd: beoordeelde men niet van Brussel of van Luik uit? Wanneer de Fransche gezant meent dat ‘le Beige haït le Hollandais et celui-ci méprise le Belge’ dan wilde ik de uitgebreidheid van deze termen juister omlijnd: dat voor deze splitsing in begrip stellig iets te zeggen valt, blijkt uit onderscheidene verklaringen, welke wij verder zullen belichten. Alhoewel het toch ook mag onderlijnd dat weinigen in Nederland langs hunne zijde met de tweevoudigheid van het begrip Belgie hebben rekening gehoudenGa naar voetnoot(2). Wij willen zelf niet ontkennen dat tusschen Nederlander en Vlaming menig punt van geschil was - wie hier het godsdienstonderscheid uitschakelt begaat een grove fout - maar toch ligt het voor de hand, dat uit hoofde van taal en ras de afstand Holland-Wallonie heel wat scherper moet gedachtGa naar voetnoot(3). Zijn er nu enkele aanduidingen betreffende de toestanden in het Vlaamsche land bij het uitbreken van de omwenteling? Besluiten, als die welke de E.H. Prims ons voorbrengt in zijn ‘Staatsgevaarlijken voor het Hof van Antwerpen in 1830, (Antverpiensia 1929, p. 270) kunnen wij niet zonder achterdocht in de redeneering opnemen: het is duidelijk, dat bewuste personnages spreken na ophitsing van anderen: de veldwachter van Oostmalle handelt na ‘bewerking’ door den graaf en den advokaat, naar wien hij trouwens voor alle verdere argumentatie verwijst. De graaf - denken wij de | |
[pagina 98]
| |
graaf te Oostmalle in 1830! - zou trouwens de militairen aangezet hebben hun plicht niet te doen; Hier staan wij dus niet voor een bewuste, zelfstandige houding! Colenbrander brengt ons iets aan, maar wij duchten dat ook deze rapporten, evenals deze van Bergmann ongunstig zullen worden onthaald. Wij bedoelen de berichten van Audoor, ambtenaar, welke minister van Maanen regelmatig op de hoogte hield van het gebeurde: het moet gezegd dat ook deze ambtenaar een bepaalde aanhanger van het Nederlandsche regime mag heeten. Reeds in 1829 had deze gesignaleerd dat de Vlaamsche gewesten, meer dan de andere Zuid-Nederlandsche, de Nederlandsche regeering leerden waardeeren: als besluit formuleerde hij dat ‘de goede burgerstand en het gemeene volk hebben zich hier te Brussel en in Vlaanderen wel gedragen, en blijven zich wel gedragen...’Ga naar voetnoot(1) Wanneer de omwenteling is losgebarsten, en Audoor na een reis door Vlaanderen zich in Oudenaerde vestigt, dan volgt hij het gebeuren; met blijkbaar welgevallen klinkt uit zijn berichten die boventoon: ‘Vlaanderen is in rust, Vlaanderen bovenal!’Ga naar voetnoot(2) Hij blijft met zijn beweringen niet alleen: het is niet Bergmann alleen, die als hij, voor de Kempen en Vlaanderen de rust afteekent: ook White, de Engelsche observer getuigt van de rust, die in Vlaanderen blijft heerschenGa naar voetnoot(3). Wanneer het Hollandsch garnizoen uit Leuven wegvlucht, wordt hen de weg door de Kempen, langs Diest en Turnhout als de stilste en de veiligste voor het Hollandsche leger aangewezen: dit garnizoen was ongewapendGa naar voetnoot(4). Dat op een bepaald oogenblik de antithese Vlaanderen-België wel degelijk is gevoeld geworden, zij het ook om bizondere redenen, blijkt uit een Fransche affiche, uitgaande van Vlaamsche industrieelen, (geen flamingantische), waarin het belang van Vlaanderen gesteld | |
[pagina 99]
| |
wordt tegen het belang der overige gewesten: dit met het oog op de scheiding, en de ekonomische nadeelen hieraan voor de Vlaamsche gewesten verbondenGa naar voetnoot(1). Scherper duikt de antithese op in het schrijven van Gendebien aan het voorloopig bewind, einde 1830: vermits men vermoedde dat in Gent geconspireerd werd, zette hij het voorloopig bewind aan bizondere maatregelen te treffen met het oog op den toestand aldaar: de betrekkingen met Zeeuwsch Vlaanderen moesten sterk worden gekontroleerd, het garnizoen mocht over niets te klagen hebben, en moest bij voorkeur uit WAALSCHE soldaten bestaan. Dit dokument zet de punten op de i'sGa naar voetnoot(2). Gendebien was een leider van den opstand: hij moest de toestanden kennen; dat hij het noodig achtte zulks aan te bevelen kan op politieke noodzakelijkheid gegrond zijn, maar dat het MOGELIJK was, deze voorkeur te formuleeren, te schrijven spreekt boekdeelen: dat kan niemand, ook niet de E.H. Prims van de baan praten. Voor een deel mag de angstvalligheid van den geleerden archivaris geweken zijn: de antithese Vlaamsch-Waalsch bestond. Vlaamsche elementen werden als gevaarlijk voor het jonge België beschouwd; dus al was het om negatieve redenen werd de tegenstelling erkendGa naar voetnoot(3). Wij hoeven deze antithese zoo geografisch als logisch te bepalen: hoe ver reikt ze: valt ze samen met de taalgemeenschap? Bereikt ze de lagere klassen? Hier ontbreken ons de positieve aanduidingen. Stellig is het dat bij de lagere klassen die taalgemeenschap niet zeer sterk werd gevoeld: dit wordt ons daarbij reeds aangewezen door het feit dat, alhoewel de bevolking te Brussel en te Leuven Vlaamsch spreekt, blijkbaar Franschonkundig is, de geest der verfransching met de opstandige kiemen er reeds sterk was doorgedrongenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 100]
| |
Wij zijn er evenwel van overtuigd dat in zekere kringen het taalbewustzijn wel niet was verflauwd: de eerste verschijnselen hiervan na de Fransche bezettingsperiode, wijzen er op dat na de drakonische maatregelen van Napoleon, de behoefte naar eigen taal levendig naar voor dringt, en bij de dragers ervan, door de nieuwe pogingen tot verfransching, nog versterkt was. De pennetwisten van Jan Frans Willems, de houding van Vervier, de heruitgave van Verloy's protestschrift zijn van deze gehechtheid aan de moedertaal een bewijsGa naar voetnoot(1). De Vlaamsche kwestie - laat ons de zaak aldus noemen - kende een ontwikkeling, waarvan zekere deel der bevolking niet onkundig bleef. Niet zonder ontroering lezen wij hier de brieven van den ‘Pruis’ Bergmann: welke gehechtheid straalt uit deze briefwisseling, gehechtheid, welke wij zouden noemen een Dietsch gevoel! Hoe paralleel heeft zich de latere beweging ontwikkeld?Ga naar voetnoot(2) De hoogere klasse keert zich af van volk en taal: de verfransching woekert bij de ambtenaren, welke trouwens bij het eerste sein van opstandigheid, in hun trouw aan de regeering aan 't wankelen gaanGa naar voetnoot(3). De Fransche taal is in Vlaanderen een vreemde taal, op het platteland niet beoefend. De hoogere burgerij, vertegenwoordigd in alle bestuurslichamen, heeft als doel de verfransching te bevorderen: door de besturen worden trouwens Fransche en aldus gezinde elementen bevorderd boven Vlaamsche. Nationaal besef is ook bij de Hollandsche ambtenaren een niet gekend gevoel. Het volk had eens om praktische redenen het herstel van de nationale taal begroet: de Fransche clique gesteund door het ‘geestelijke’ stelde alles in de weer om de taalwetten te saboteeren en wijzigingen af te dwingenGa naar voetnoot(4). Hoe scherp getuigt hier Bergmann: ‘dat iets te wijzigen in het taalregiem gelijk stond met het optrekken van Pyrenneën tusschen het Zuiden en het NoordenGa naar voetnoot(5). Men overdrijve niet de invloeden van diegenen welke als Audoor, als Willems, als Bergmann voelden. Zeer terecht schrijft Prof. Ger- | |
[pagina 101]
| |
retson: ‘Er bestond slechts in Midden-Nederland een zeer zwakke Dietschgezinde kleinburgerij waarmede, staatkundig, althans' in een onverwachte crisis niet te werken viel...’Ga naar voetnoot(1) Laat ten slotte de werking van vereenigingen als Tot Nut van 't Algemeen minder tot het volk zijn doorgedrongen, stellig is het toch dat de verbetering van het onderwijs niet zonder invloed is gebleven op de Vlaamsche bevolking: de geestelijkheid heeft zich steeds tegen het wassen van dien invloed gesteld, zoo door het weren van de Nederlandsche lektuur, als door het tekeergaan van de aktie der Nutters. De verklaring ligt voor de hand: met die Nederlandsche invloeden duchtte men ook de kettersche werking.Ga naar voetnoot(2) Alleen wanneer de geest van verzet en muiterij in breederen kring moest verspreid zal de geestelijkheid zich in de moedertaal tot het platteland richten: maar de lektuur welke dan door hun zorgen werd verspreid was niet van aard om taalgemeenschap, of Nederlandsch gevoel op te wekken: en welke middelen stonden de geestelijken niet ter beschikking om dergelijke lektuur aan de menigte op te dringen. Dit alles kan ons verklaren, hoe het kwam dat de antithese Vlaming-Waal door het volk niet naar voor is gebracht, maar dat zij wel degelijk bestond, kunnen wij uit Gendebien's verklaring gerust afleiden. Wanneer de bewuste taalverordeningen, dank zij de aktie der Franskiljonsche hoogere burgerij, werden ingetrokken, bleken in Vlaanderen althans, meerdere rechters en advokaten deze politiek te veroordeelen: Vlaanderen stond weer open voor de Franschgezinde elementen - aldus Bergmann - die de bevolking in een nieuwe afhankelijkheid zouden brengen: weldra zouden de onderdanen weer ‘in Fransch (worden) gebeuld en afgestroopt’.Ga naar voetnoot(3) Het feit nu, dat deze mistoestanden bestonden, door de bevolking werden gemerkt kan niet worden weggepraat: en het is wel niet gewaagd te veronderstellen, dat in de afwering der Hollandsche meesterschap, door de bevolking onbewust wellicht gereageerd werd op een verdrukking, waarvan de misachting der taal een teeken was: en een | |
[pagina 102]
| |
interressant moment is het wel vast te stellen dat de orangistische industrieelen en handelaars, dat de Hollandsche hoogere ambtenaars ook tot de Franschgezinde fraktie behoorden, en dus door de mindere bevolking in één odium werden vereenigd. Wij zegden het reeds: Nederland heeft zich voor de Vlamingen, als stamgenooten, weinig hartelijk betoond: met het dualisme van de verworven Belgische gewesten heeft het wel nooit rekening gehouden: of beter, het heeft de historische wording van dit dualisme wel nooit onbevangen gevolgd. Historische naweeën bleven nawerken: voor het Protestantische Holland bleven de Zuidelijke Nederlanden de verraders van den 16e eeuwschen opstand!Ga naar voetnoot(1) Door zekere weekbladen werd het Nederlandsch belang verdedigd op een klein-Nederlandsch terrein: wat buiten Holland lag bleek terrein van heidenen. Het België zooals het zich vertoonde was het land der Jesuietische petitiën, het land der opstandige liberale oppositie. Het kon een politieke noodzakelijkheid zijn deze Zuid-Nederlandsche provincien bij het vaderland te houden: terwille van het Hollandsche belang was men gaarne bereid deze af te staan!Ga naar voetnoot(2) Niemand bekommerde zich om de edele taak, de Zuid-Nederlandsche stamverwanten uit den gevaarlijken greep van de Fransch gezinde fraktie te verlossen. Wij wezen er reeds op hoe Bergmann op deze nefaste politiek reageerde: met klem beweerde hij dat door de ongezonde taalpolitiek van concessies aan de Fransche ‘clique’, het werkelijke volk van den vorst verwijderd werd gehouden: de politiek van het gouvernement was gericht naar de zijde der Fransche elementen: en hierdoor trad met den Franschen geest ook de revolutionnaire strekking in de gelederen.Ga naar voetnoot(3) Over den aard der verfransching worden wij gesticht, wanneer wij de (door Bergmann bewaarde) uitspraak aanteekenen: ‘Ce jargon sera refoulé dans les marais’. Wij moeten toegeven dat zulke formule | |
[pagina 103]
| |
niets heeft van een franschgezindheid, welke door gewoonten, ja standsvooroordeelen kon verontschuldigd: integendeel, zij verraad een kombattiviteit, welke onze meening over de antithese Vlaanderen-Wallonie versterkt. En zulke partij, zulke elementen werden door de Nederlandsche regeering gesteundGa naar voetnoot(1) De Noord-Nederlandsche afgevaardigden in de Staten - over wien Groen van Prinsterer ons stichtende kwaliteiten mededeeltGa naar voetnoot(2) - versterkten deze strekking: meerdere leden van dit hooge korps waagden het niet hunne taal bij de beraadslagingen te gebruiken uit vrees voor de bespotting, welke in de Nederlandsche Kamer bij het gebruik der Nederlandsche taal aan de sprekenden te beurt viel. Je maintiendrai!!! In de Vlaamsche gewesten zal deze houding bij de Nederlandschgezinde elementen wel geene tevredenheid hebben verwekt.Ga naar voetnoot(3) En voor de Belgische afvaardiging is ze teekenend! Ik herhaal, Nederland betoonde zich niet hartelijk! Wanneer Willems ons in zijn brieven gewaagt van de sterker wordende band tusschen Hollanders en Vlamingen, dan ontkomt hij niet aan de noodzakelijkheid de onverdraagzaamheid van de Noorderbroeders te laken, en betreurt de verdeeldheden, welke zich betuigen: de taalwetwijziging in 1830 schept volgens hem twee Nederlanden; de regeering boeleert met de Franschen. Spijts de volledige broederlijke gevoelens welke Willems voor zijn vrienden van ‘Over-Maas’ koestert, heeft hij voor een deel het gevoel van opstandigheid gemotiveerd, waar hij in een zijner brieven aan Jeroom de Vries de kwestie zoo samenvat: ‘De vraag, wilt gij door Hollanders of door Brabanders geregeerd worden - heeft belang voor de bevolking...’ Waar bij hem noch de taalkwestie, noch de rassenkwestie in overweging moeten genomen, kunnen wij slechts de godsdienstige onverdraagzaamheid en de hooghartigheid van zekere elementen, voor deze ontboezeming aansprakelijk stellen.Ga naar voetnoot(4) Nederland heeft het dualisme niet gezien: het heeft Je maintiendrai bij ontijde toegepast, en gedraald waar het van noode was. Niet van Vlaanderen uit ging het gevoel van afstooting waarover de E.H. | |
[pagina 104]
| |
Prims schreef, doch vanuit Nederland faalde het gevoel van samenhoorigheid. Nergens vonden wij dit te kort sterker, scherper uitgedrukt dan wel in de houding van wekere Nederlanders ten overstaan van de projekten der scheiding. Reeds op het einde van 1829, na de beruchte Koninklijke Boodschap, meende men het saamhouden van Hollanders en Protestanten noodzakelijk, terwijl vooraf reeds een hooggeleerd professor het sluiten der Kamers, de oproeping der armee had voorgesteld.Ga naar voetnoot(1) Rond 20 December 1829 verklaart dezelfde hoogleeraar ‘dat de banden verbroken zijn, de oorlog der gemoederen is verklaard... Het bewogen bloed stroomt tot in de toppen der vingeren, onwillig grijpt de bevende hand naar het zwaard en... O mijn Vaderland, waar zullen wij heil vinden’Ga naar voetnoot(2) Wij stellen de romantiek op zij: hier is geen kwestie van offensief, doch wel van defensief. Defensief tegen de ontreddering, welke de revolutionnaire taktiek der Belgische oppositie in de Nederlandsche gemoederen verwekt, taktiek ‘die de eerste beginselen van ons staatsrecht miskent en waarvan men treurige gevolgen mag tegemoet zienGa naar voetnoot(3) Hier spreekt de engheid van een beperkt, van een zeer eng Hollandsch egoisme, een tekort aan zedelijke kracht en stambewustzijn - een gemis aan inzicht om over die moeilijkheden heen, de eenheid van den Nederlandschen stam tot realiteit te maken.Ga naar voetnoot(4) Ten overstaan van deze uitingen verbaast het ons niet, dat de scheidingsgedachte in het Noorden slechts door enkele hoogstaanden werd bestreden: gezaghebbende lieden - wij noemen Groen van Prinsterer, Hoogleeraar van Assen, de van Hogendorps e.a. hebben de scheiding, niet alleen de administratieve, doch de volledige politieke met vreugde begroet, omdat deze ‘onze Noord-Nederlandsche zelfstandigheid (zou) weder geven.’Ga naar voetnoot(5) Deze fraktie heeft er niet weinig toe mede geholpen, dat aan de wenschen van de opstandelingen werd toegegeven.
*** | |
[pagina 105]
| |
..... Wij willen niets besluiten: zoovele feiten, zoovele onderhandelingen blijven nog in het duister: zoo onvolledig en soms tendencieus is het bronnenmateriaal, waarover wij beschikken, dat het naar onze meening voorbarig is het waarom en het hoe met stelligheid te willen aanduiden. Wij wezen op de waarde van Bologne's aanduidingen, doch keerden ons af, waar hij deze relletjes als konflikten uitsluitend van programmatisch-ekonomisch-socialen aard heeft gekatalogiseerd. Wij verwijderen ons van de archivaris E.H. Prims waar hij op grond van tendencieuse berichten konklusiën trekt, welke voorhands niet bewezen zijn; hij konflikten verloochent, alhoewel zij duidelijk voor het voetlicht treden. Doch wij steunen zijn meening, als zou de godsdienst als een der machtigste faktoren zijn opgetreden. Wij gaan verder: in Vlaanderen heeft de godsdienst alleen den opstand mogelijk gemaakt. Vooral is het duidelijk, dat het gevoel van Nederlandsche eenheid in de beweging dezer omwenteling slechts baat heeft gevonden. Uit de komende konflikten duikt dit gevoel, vroeger slechts door enkelen gedragen, omhoog: enkele jaren later wordt door Willems de gedachte van het Vlaamsche bewustzijn gesteld en worden de krachten aangeworven, welke deze gedachte voor de eerste krisisjaren der nieuwe Belgische monarchie heen, zouden dragen en verspreiden.Ga naar voetnoot(1)
Wij hebben hier de kwestie der omwenteling even nader onderzocht, en buiten alle internationale verwikkelingen, waarmede de omwenteling is gepaard gegaan, om gepoogd zekere zwakke punten in de huidige interpretatie aan te wijzen, indachtig het wijze woord van Sée ‘Il faut se garder de transporter dans le passé les idées que suscite en nous le spectacle de la société contemporaine’Ga naar voetnoot(2) |
|