| |
| |
| |
[1930/10]
De Vlaamsche Beweging: 1930
door Leo Picard.
Het grootste gevaar: Bestendiging van het Provincialisme.
De Vlaamsche beweging staat thans onmiddellijk vóór haar doel; als zij trouw blijft aan hare traditie zal ze binnen kort de vreugden der overwinning smaken. Helaas valt er in de laatste jaren een steeds sterkeren lust op te merken om van den traditioneelen weg af te wijken en naar nieuwe, nog zeer vage doeleinden te streven. Zoo dreigt de kans op een gelukkig einde verloren te gaan.
Wat is steeds het doel van de Vlaamsche beweging geweest?
Geen ander dan de volledige vernederlandsching van het openbaar leven in de Vlaamsche gewesten.
Dus niets dan een taalbeweging? Niets anders! is het niet genoeg?
Het is in ieder geval zeer veel. De taal is een wondere gave; door haar en door haar alleen krijgt het leven van ziel en geest eerst dien vasten vorm, die al onze ervaringen en bevindingen tot een geestelijk bouwwerk maakt. Voor de Vlamingen blijft dit bouwwerk onvolledig, mist het allen stijl.
Wij hebben een eigen taal maar op een groot en zeer belangrijk gebied van de menschelijke bedrijvigheid - namelijk op het gebied van den staat en van de maatschappelijke organisatie - werd het gebruik ervan verhinderd. Dit heeft aan de ontplooiing van het Vlaamsche cultureele leven in den weg gestaan. Het beletsel dient te worden weggenomen.
In den aanvang is de strijd zeer moeilijk geweest en meer dan eens leek hij zelfs wanhopig. België was een jonge, krachtige staat en, zooals alle jonge en energieke wezens, bezat het een sterke aantrekkingskracht. Walen en geheel verfranschten vervulden steeds de leidende rollen; menige jonge Vlaming heeft dan in het eigen leven de eenheid van taal trachten te herstellen door het Vlaamsch te vergeten. Het was de tegennatuurlijke weg. De ware cultuur groeit uit de aarde op naar boven; wie met geleend goed van boven af
| |
| |
beginnen wil, zal zich zeer spoedig van de natuurlijke bronnen van alle cultuur afgesloten voelen; hij vervreemdt van de gemeenschap of vervalt tot Kaekebroeksche vulgariteit.
Zoolang de Vlaming zich gesteld zag tegenover het dilemma: provincialistisch Vlaamsch of Belgisch verfranscht, bleef de positie der Vlaamsche beweging zeer zwak. Want, wij herhalen het, de aantrekkingskracht van België was niet gering. De financieele voordeelen, die het aan sommigen kon aanbieden, speelden daarbij niet eens de belangrijkste rol. Er was meer, er was veel beters... en gevaarlijkers; er was nl. de gelegenheid voor het geestelijk experiment door medewerking aan allerhande belangrijk werk en er was ook de wensch om de plaatsen te veroveren, tot welke men zich geroepen achtte en waar men hopen kon de eigen krachten ten volle te kunnen ontplooien.
Het zag er dus vrij somber uit met onzen Vlaamschen taalstrijd en met de toekomst der Nederlandsche cultuur in België.
De democratie heeft de redding gebracht; men moet daarbij in de eerste plaats niet denken aan den indirecten invloed, welke zij heeft uitgeoefend door de regeering te dwingen zekere concessies op het gebied van het taalgebruik te doen. Er was veel meer: doordat zij haar eigen organisatie plaatste in en tegenover den staat, die jaren lang niet veel anders was dan het overheerschingsinstrument van de Waalsche en verfranschte bourgeoisie, heeft de democratische beweging aan Vlaanderen die politiek-maatschappelijke ervaringen gegeven, welke het onmisbaarste element zijn van alle cultuur.
Natuurlijk valt er hoogers en diepers te beleven dan dit meedoen in de maatschappelijke organisatie; veel van het allerhoogste en allermooiste ligt zelfs geheel buiten de grenzen van alle cultuur (in religie, wijsbegeerte en hoogste poëzie) maar dat deze cultuur op zich zelf ook iets groots en moois is zal wel geen enkel flamingant ontkennen, Wij Nederlandsch sprekende Vlamingen, zijn honderd jaar lang, geenszins een minder begaafd volk geweest dan de Walen of het Fransch-sprekende deel van ons volk; rijke gaven zijn er geopenbaard, maar toch zijn wij in zekeren zin een volk zonder beschaving juist omdat dit beslissende element ons ontbroken heeft.
De democratie heeft het ons geschonken. Dank zij haar is de tegenstelling niet langer die van het Vlaamsche provincialisme tegenover de Belgische staatsgedachte Er staat een nieuwe staatsgedachte tegenover de oude; een die rekening houdt met den nieuwen toestand en die ten slotte zal moeten triomfeeren zoo de Belgische staat wil
| |
| |
blijven bestaan en... zoo de Vlaamsche beweging niet afwijkt van - liever zoo ze terugkeert naar - den ouden traditioneelen weg.
***
De phrase is zeer machtig in deze wereld. Een ideologie is slechts een wat langgerekte phrase. Van de ware cultuur is het kenmerk dat ze steeds wortelt in de realiteit en zelfs realistischer wordt naarmate ze hooger stijgt. Er is een zekere aanvaarding van de realiteit, die het eenige middel is, ter verovering van vrijheid niet alleen, maar ook van macht. De aristocratische geest kan vorm geven aan het leven omdat hij het eerst aanvaardt en het dan met zijn geest als het ware doordrenkt.
De pedant aanvaardt het leven niet; hij sluit zijn geest voor de werkelijkheid en meent deze door middel van eenige tooverformules te kunnen omwentelen. Wanneer men zegt dat een volk geen cultuur bezit, dan wil men daarmede geenszins te kennen geven, dat de boeren boersch en de proletariërs proletarisch leven. ‘Gebrek aan cultuur’ beteekent dat er onder de niet-boeren en de niet-arbeiders te veel pedanten zijn. Het Vlaamsche volk is nog steeds een volk zonder hoogere beschaving, maar er bestaat en bestond gegronde hoop op verbetering.
Maar helaas: de pedanten dreigen zich van de beweging meester te maken.
Op het oogenblik zelf dat wij ons Vlaamsche leven zouden kunnen verrijken met al de ondervindingen en al de mogelijkheden van het Belgische staatsleven, op dat oogenblik houden onze duizende pedanten zich afzijdig en staan met een machtig lawaai de tooverformules van het negentiendeeuwsche nationalisme te schreeuwen.
***
Wij zullen de laatste zijn om te ontkennen dat het wantrouwen tegenover de Belgische machthebbers zeer begrijpelijk en de sentimenteele afkeer zeer natuurlijk is.
Het wordt echter hoog tijd dat wij den moed hebben te gelooven, dat wij, niet langer zij, de machthebbers zijn in België.
Zij, dat is de verfranschte bourgeoisie van den negentiendeeuwschen staat.
| |
| |
Wij dat zijn de Vlaamschgezinden in bondgenootschap met de leiders van de Waalsche en Vlaamsche democratie; allen die den staat in de twintigste eeuw tot een waren volksstaat - een staat in dienst van het heele volk - willen uitbouwen.
Het romantisch-organische verband tusschen staat en volk, die soort staatstheologie, waarvan de professoren en historici als de hoogepriesters fungeerden en waarbij de bourgeoisie de eenige vertegenwoordigers waren van de mystieke natie, heeft uitgediend.
Een nieuw staatsbegrip begint te heerschen: een van zaakkundig beheer en doelmatige regeling.
De Vlaamsche beweging heeft de doelmatigheid voor zich op sociaal-economisch zoowel als op paedagogisch gebied. Naast de democratie is juist die ‘nieuwe zakelijkheid’ haar beste bondgenoot.
***
Wij kennen het groote argument; de Walen willen niet en door hun steun blijven de franskiljons machtig.
In de eerte plaats komt het er echter op aan wat wij zelf willen:
Wenscht men het uiteenvallen van België met verplaatsing van Frankrijks grenzen tot bij de poorten van Brussel? In het bezit van Maas en Ardennenland zou Frankrijk dan stellig een krachtigen invloed blijven uitoefenen vooral waar er toch nog heel wat Franschgezinden zouden wonen in onzen Vlaamschen staat. Hoe groot zou onze bewegingsvrijheid zijn tegenover zulk een Frankrijk? Veel meer dan een buiten provincie zouden wij wel niet zijn en Nederland al evenmin. Die Groot-Nederlanders in het Noorden, die zoo graag over de ‘barrière’ praten moeten maar eens nagaan wat er in zulk een geval van de barrière zou overblijven.
Of wil men een klein Vlaamsch onderstaatje naar de maat van ons provincialisme. Als wij ons daarmede tevreden stelden zouden wij eerst recht burgers van tweede klasse worden. Zoolang België, dit geographisch en verkeerspolitisch zoo bizonder sterk geconcentreerd land, bestaat, zullen alle groote beslissingen wel het heele land betreffen. Wil men dan al het belangrijkste werk aan de anderen overlaten om zich zelf tot het kleine te bepalen? Van zulk een provincialisme hebben wij toch jaren lang een afschrikwekkend voorbeeld gehad in de K. Vl. Academie? Is het zoo iets dat men wenscht op politiek gebied?
| |
| |
Of - ten slotte - wil men de verwezenlijking van het oude in Vlaanderen Vlaamsch, wil men België behouden, maar er door een goede oplossing van de taalquaestie toe komen, dat het heele veld van de Belgische mogelijkheden voor het Nederlandsche cultuurleven gewonnen wordt? De evolutie in de wetgeving, zoogenaamd grondwettelijk zelfbestuur, inrichting van twee afdeelingen enz. in het departement van Kunsten en Wetenschappen kunnen het gevolg zijn van zulk een gelukkige oplossing der taalquaestie. Spant men echter den wagen vóór de paarden dan zullen deze hervormingen ons niet veel meer geven dan een betere behartiging van de cultureele belangen in engeren zin (theater, litteratuur enz. enz.) Een cultuur echter welke uitsluitend op die laatste belangen let is wel zeer arm. In Vlaanderen overdrijft men al te dikwijls naar die zijde. Ware cultuur omvat het heele leven. Op politiek gebied zullen wij dan ook centraal-Belgisch moeten leeren denken willen wij, in België, tot echte Nederlandsche cultuurmenschen groeien.
Voor den waren flamingant is alleen de derde oplossing aanneembaar, meenen wij.
Of dan het heele Vlaamsche wezen in het oplossen van de taalquaestie moet opgaan? Het heele Vlaamsche wezen waarlijk niet. Er is nog meer dan de Vlaamschgezindheid. Maar de vervlaamsching is toch wel het eenige doel van de Vlaamsche beweging. Wat het Vlaamsche wezen is kan slechts uit zijn werken blijken. Wij kennen het nu reeds uit een Gezelle en uit een Laermans; is het staatsleven eenmaal vervlaamscht dan zal het zich ook meer op politiek gebied laten gelden; de Vlaamsche beweging heeft juist tot doel de beletselen, die daaraan in den weg staan op te ruimen.
***
Vele en zeer ernstige fouten zijn er gemaakt in den laatsten tijd.
Er is in de eerste plaats de enorme fout van den kabinetsformateur, die meende dat hij de taalcrisis - want de quaestie heeft zich tot een crisis ontwikkeld - zou kunnen oplossen zonder samenwerking van alle welwillenden uit alle partijen. Zijn anti-socialistische actie vóór en onmiddellijk na de verkiezingen kan nog zeer ernstige gevolgen hebben voor den staat.
Ten tweede, is er de fout van denzelfden minister, die een volledige oplossing beloofde zonder blijkbaar te weten, wat die alles omvat.
| |
| |
Ten derde - en dit vooral is van groot belang - is er de fout van de Vlaamsche beweging zelf, die zich op politiek gebied bijna uitsluitend tot agitatorischen arbeid bepaalt; men doet zelfs geen poging meer om leiding te geven, men wil alleen maar andere leiders tot actie prikkelen. Hierbij denken wij geenszins alleen aan de zoogenaamde Vlaamsch-nationale partij, ook in andere Vlaamsche groepen speelt de rhetorische agitatie een veel te groote rol. Het dreigen met daden, dien men toch niet doen zal is aan de orde en slechts een zeer enkele flamingant waagt het nog eraan te herinneren, dat de politicus verantwoordelijkheid heeft buiten de meetingzaal, waar hij zich met zijn vrienden vereenigd vindt. Door deze agitatorische furie dreigen wij weer alle contact met de werkelijkheid te verliezen. Bolsjevisme en fascisme, het felste anti-militarisme samen met den geheimen wensch naar ‘een nieuwen oorlog, die ons nog eens een kans geeft’ vrijhandelsidealen voor de heele wereld en het engste Vlaamsch protectionisme vormen met nog heel wat meer het mengsel dat men Vlaamsch nationalisme noemt.
Door deze holle phraseologie wordt niet alleen de kiem zelf van de ontluikende cultuur in de kringen der Vlaamschgezindheid gedood maar tevens onze machtspositie ondermijnd, waar toch de georganiseerde democratie op den duur geen bondgenoot zal blijven van een groep weltfremde intellectueelen.
***
Men zegge niet: dit alles heeft niets te beteekenen, eenige agitatie is nu eenmaal nog noodig om den Heeren in Brussel wat angst aan te jagen en wat er daarin irreëel is zal vanzelf wel komen te vervallen. De valsche ideologie echter is een machtig werktuig van destructie. Opbouwen kan ze niet maar omgooien en vernietigen wel. Afbreken zonder opbouwende gedachte is de zeer karakteristieke bezigheid van alle barbaren.
Wat er dan op 't oogenblik op te bouwen valt voor de Vlamingen? Onze Vlaamsche volksgemeenschap en den door deze vernieuwden Belgischen staat.
Er is wel een en ander gedaan, maar hoeveel blijft er nog te doen.
Niettegenstaande het negatieve votum van de zoogenaamde Vlaamsche nationalisten in zake de hoogeschool (tegen te stemmen in de hoop dat anderen de zaak wel redden zullen is een niet fraaie
| |
| |
electorale truc zonder moed en zonder grootheid) schijnt er nu toch ernstig gedacht te worden aan de schepping, de organisatie van een Nederlandsch hooger cultureel milieu te Gent in verband met de universiteit; er is het werk van het Vlaamsch Economisch verbond enz. enz. Maar daarnaast is er stellig ook een groot tekort; hoevele van onze enthousiaste Vlaamsche jongelingen hebben reeds besloten hun plicht te doen in de te vormen Vlaamsche leger-eenheden? Er is een moedig en zeer lofwaardig Vlaamsch voorbeeld gegeven maar onder het regiem van de nieuwe wet zal men ook op andere wijze de zaak van Vlaanderen kunnen dienen. Wanneer de tegenwoordige Vlaamsche jeugd wil, dan zal er binnen enkele jaren een volkomen Vlaamsch-Nederlandsche afdeeling bestaan van het Belgische leger naast een Waalsch-Fransche, wat ook de militaire en politieke zelfstandigheid van onzen staat tegenover zijn Zuiderbuur ten zeerste zal versterken. Het is echter te vreezen, dat de Vlaamsche jeugd zich liever aan de romantiek der zwakheid zal blijven overgeven; het mogelijke niet te doen om des te luider om het onmogelijke te blijven schreeuwen.
Op een enkel punt willen wij hier in 't bizonder de aandacht vestigen: tegenover het Fransch staat het Vlaamsch nog steeds te veel als gewesttaal; het is onze taak daaraan een einde te maken; vooral nu er in ieder geval heel wat vervlaamscht wordt in het openbare leven, is het van het allergrootste belang, dat de taal die men daarbij gebruikt goed Nederlandsch zij. Wanneer wij echter onze half-verfranschte ambtenaren en ook zeker soort flaminganten maar laten modderen, dan dreigt er een ernstige taalverwarring te ontstaan; het is nu reeds zeer moeilijk voor een Nederlander een zoogenaamd Vlaamsch juridisch stuk of economisch of financieel betoog te lezen, om van technische geschriften niet eens te spreken. Er is daar een eminent belang en zeer veel kan er op dat gebied gedaan worden buiten de regeering om. Dat de autoriteit haar medewerking zou weigeren en moedwillig slecht Nederlandsch schrijven is in België weliswaar niet heelemaal ondenkbaar, maar zou, tegenover een serieuse actie toch wel niet lang duren.
Ten slotte willen wij nog wijzen op het vele goede dat er door samenwerking van Vlaamsche provincies en gemeenten op allerlei gebied zou kunnen tot stand komen. Mr. Fr. Van Cauwelaert heeft indertijd op dit ‘grondwettelijk zelfbestuur’ gewezen. Weinig is er tot nog toe gerealiseerd. Zouden vele goede krachten uit de agitato- | |
| |
rische frontpartij te Antwerpen niet met oneindig veel meer nuttig effect werken als ze medehielpen aan den opbouw van een waarlijk modern Groot-Antwerpen in plaats van zich geheel te wijden aan de reclame-campagne voor hun partij?
***
Zoo blijft een groot deel van den akker die wij zouden kunnen bebouwen, braak liggen.
Te veel kracht wordt verspild in niets dan agitatie.
Te verlammend werkt de laster, die ieder, die de realiteit erkent, direct voor verrader scheldt (laster is een van de machtigste wapenen waarover de politieke ideologie beschikt.)
En te groot is het wantrouwen, dat men door de holle, groote phrasen opwekt bij allen die, zonder Franschgezinden of Belgische nationalisten te zijn, toch gelooven in de noodzakelijkheid van België's voortbestaan.
En de destructieve actie, zal die haar doel bereiken? Haar zuiver destructieve doel misschien wel, want diegenen onder de Hollandsche nationalisten die meenen dat België wel zoo sterk is, dat men alle oppositie partijen kan aanmoedigen zonder ernstig gevaar en alleen met voordeel voor de eigen machtspolitiek, vergissen zich. De historie zou geen historie zijn als zij niet telkens verrassingen bracht en de internationale noodzakelijkheid van België in 1930 is niet grooter dan die van het rijk van Koning Willem I in 1830. Door eigen kracht zal het zoogenaamde Vlaamsche nationalisme België weliswaar niet kunnen uit elkaar rukken, maar er kan een bepaalde conjonctuur ontstaan waarin deze agitatie door een of andere partij in Europa als een instrument ter bereiking van eigen doeleinden gebruikt worde.
Over dien mogelijken dood van België kunnen wij gansch nuchter spreken. Ons binden geen gevoelens van kinderlijke piëteit. Maar wie zou durven beweren dat de Vlamingen - duidelijker de flaminganten; nog duidelijker: de radicale flaminganten - na een eventueel uiteenvallen van België zelf beslissen zullen over het lot van hun land?
Het einde van België zou voor Vlaanderen het begin zijn van een groot avontuur waarbij het waarschijnlijk veel meer slechte dan goede kansen zou hebben. Een internationale oplossing, door sommigen gewenscht, kan ook beteekenen, dat men terwille van uiterlijke eentaligheid, die er ten slotte toch wel komt, alle werkelijke zelfstandigheid
| |
| |
opgeeft om een generaliteitsland te worden van de groote mogendheden of van den volkenbond. De Vlaamsche nationalisten zeggen graag dat het flamingantisme voor hen iets meer is dan een taalstrijd maar ze zijn steeds de eersten om al het overige te negeeren of aan de taalquaestie ondergeschikt te maken.
Wij daarentegen, die graag erkennen, dat wij de taalquaestie op zichzelf voor hoogst belangrijk houden, weten ook dat er nog tal van andere factoren van ons volksleven bestaan, waarmede wij eveneens rekening dienen te houden.
***
Het echte activisme voor dezen tijd in de geestelijke beteekenis van dit woord is:
aanvaarding van de Belgische werkelijkheid met al haar mogelijkheden voor Vlaanderen
blijmoedig werken aan de verwezenlijking daarvan,
versterking van de cultureele bond met Nederland (en volkomen linguistische eenheid)
Ook voor Nederland is dat het beste wat de Vlaamsche beweging doen kan. Want waar wij Vlamingen, bij een uiteenvallen van België en bij een Europeeschen chaos die daarmede waarschijnlijk gepaard zou gaan, veel kans loopen niet te winnen, daar loopt Nederland nog meer kans er veel bij te verliezen.
***
Maar als de Walen dan toch niet willen en als de franskiljons terwille van de kostbare subsides aan hun minderheidsschooltjes, aan hun provinciale Fransche theatertjes enz. op hun beurt landverraders worden? (landverraad is juridisch een misdrijf, waarvan de moreele waarde of onwaarde uitsluitend naar de waarde der motieven dient beoordeeld te worden). Zoodra wij ons thuis voelen in den Belgischen staat, zullen wij hem tegen alle aanvallen en tegen alle verraad, krachtig verdedigen. Moeten wij tenslotte den strijd opgeven en valt het nieuwe België toch uit elkaar, dan zal het nieuwe Vlaamsche activisme in ieder geval onze positie zeer versterkt hebben tegen het uur der crisis. Misschien zullen wij dan zelfs iets meer kunnen zijn dan een passief instrument voor anderen.
Wij hebben echter de overtuiging (die natuurlijk niet op zekerheid kan berusten) dat de Walen ten slotte wel eieren zullen kiezen
| |
| |
voor hun geld; het dreigen met scheuring is van hun kant ook niet zoo heel ernstig bedoeld; ook zij hebben belang bij het voortbestaan van België en zullen dan ook wel bereid zijn ons in de taalquaestie meester te laten in de eigen streek als wij in deze quaestie ook hun rechten blijven eerbiedigen. En de franskiljons, ze zullen uitsterven - de groote bourgeoisie der steden is immers niet zoo erg procreatief - of wat nog beter is, - want er zijn onder hen bekwame mannen op allerlei gebied en zeer achtenswaardige dames - zich bekeeren, zooals bv. Minister Lippens reeds heeft gedaan.
Dat er in dezen crisistijd geen schoolwet kome, welke als een machiene ter vermenigvuldiging van de franskiljons zou werken, daarvoor hebben de katholieke Vlamingen te zorgen, die mede de regeering Jaspar steunen en mocht zulk een wet er toch komen door den steun van enkele Franschgezinde socialisten, dan dient men alweer niet te jammeren en te klagen, maar onmiddellijk over te gaan tot de organisatie der sabotage door de Vlaamsche gemeenten. Als goede Belgen, die wij willen worden, zouden wij daarmede alvast het voorbeeld van de franskiljonsche heeren kunnen volgen. Het minderheidscomplex bestaat niet meer. Wat voor die heeren goed was is voor ons even goed. Wij willen geen franskiljonsche wet en als die er toch komt, dan dient zij in de praktijk zonder effect te blijven.
Want thans is de tijd gekomen, dat de gematigden met kracht en groote felheid moeten handelen. Gematigdheid is geen slapheid, realisme geen kalme berusting.
Wij willen niets meer dan de vernederlandsching van alle overheidsorganen in de Vlaamsche gewesten en de bescherming van het Vlaamsche volksdeel in het, helaas tweetalig geworden Groot-Brussel. Niets meer. Maar zoo deze desiderata niet spoedig worden vervuld, dan krijgt men in België een crisis der anarchie, die zeer gevaarlijk kan worden voor de democratische instellingen en wordt in de Vlaamschsprekende gemeenschap de oncultuur bestendigd.
Naar twee fronten dient er krachtig te worden opgetreden: rechts tegen de voorstanders van den franskiljonschen bourgeoisstaat en links tegen de nationalistische demagogie.
Want aan beide zijden wil men ons verhinderen de politieke en sociale realiteit in België tot een stuk Nederlandsch cultuurleven te maken, voor ons zelf, voor onze kinderen, voor den Nederlandschen stam, die zelf daardoor des te grooter beteekenis zal krijgen voor de heele menschheid.
|
|