Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1930
(1930)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 774]
| |
Therese Neumann
| |
[pagina 775]
| |
sproken, met dezelfde wetenschappelijke gewisheid te kennen als b.v. het gelijktijdig grieksch en latijn, moet vooralsnog eene onmogelijkheid worden genoemd; omdat die kennis berust op slechts zeldzame schriftelijke oorkonden en dan nog van veel lateren datum, en een levende taal in een spanne tijds van drie tot vier eeuwen tamelijk van gedaante verandert; en ook, omdat in dit schrift slechts de medeklinkers worden geboekstaafd, zoodat onzekerheid over de uitspraak der woorden gewoonlijk niet is uitgesloten. Op te merken valt verder, en dit om te voorkomen dat, om dit raadsel op natuurlijke wijze op te lossen, worde uitgepakt met ‘suggestie’ en ‘gedachtenlezing’, dat 1. Therese Neumann arameesch heeft gehoord - zonder te verstaan en zonder zelfs den naam van die taal te kennen; ‘ze spreken’ so olber ‘zoo drollig’ zegt ze van de personen die zij in hare passievisioenen ten tooneele ziet verschijnen - eer ze ooit met iemand die arameesch kende - dit geldt voor professor Wutz - in aanraking was gekomen; 2. dat Therese arameesche woorden en zegswijzen heeft gehoord die de vakmannen niet kenden, en bijgevolg zelf niet konden denken en haar niet konden op dringen of ‘suggereeren’. Andersom heeft prof. Wutz, om dit taalgeheim van alle zijden te beproeven, een poging van ‘suggestie’ gedaan met onechte en verdraaide woorden, maar telkens wees de ‘hoorderes’ ze af met de bemerking: ‘'t is niet alzoo geweest’. Men zal nog gelieven in aanmerking te nemen, indien men belang stelt in geheel dit probleem; 1. dat het niet volstaat een vreemde taal te hooren spreken, - veronderstelt b.v. voor een van ons, het russisch of het araabsch, om bekwaam te zijn tot het herhalen en verklanken van gansche zinnen. Enkele woorden, het eerste en het laatste en wellicht een paar krachtig beklemtoonde zal het oor duidelijker vernomen hebben en het geheugen trouwer bewaren; 2. dat de klankweergave van een vreemde en volstrekt ongekende taal onvermijdelijk beïnvloed wordt door zijn eigen spraakvermogen en - gewoonten, - men denke slechts aan fransch gesproken door een engelschman en engelsch door een franschman -; in onderhavig geval zal de uitspraak van het arameesch wel de sporen dragen van Therese's beierschen tongval. Daarom werd van wetenschappelijken kant de billijke eisch geopperd dat de woorden door Therese Neumann gehoord in die ‘olbere’ taal en door haar, gevraagd of ongevraagd, herhaald, phonetisch, d.i., zoo juist mogelijk naar den klank mochten opgeschreven worden. Blijft dan verder de taak der vakmannen die klankbeelden te proeven | |
[pagina 776]
| |
en thuis te wijzen in de taal waar ze thuis hooren. Verscheidene ‘bevoegdheden’ hebben zich voor dien arbeid geïntereseerd: o.a. Prof. Wutz der universiteit van Eickstätt, een priester, Prof. Hans Bauer van Halle, een protestant, Prof. Wessely van Weenen, een Israëliet, en anderen nog. Uit het onderzoek blijkt dat de taal die Therese Neumann hoort spreken in de Passievisioenen het arameesch is. ‘Die Tatsache des Aramäischen steht also fest.’ (H. Bauer). Men weet ook dat de personen uit deze en andere visioenen hun vreemde taal spreken op die plaats en op die oogenblikken dat hunne woorden moeten gezegd zijn. Om nu nog één ander voorbeeld te kiezen: op 't oogenblik dat Therese den apostel Johannes niet ver van de stad Ephese twee dooden ziet opwekken, hoort zij de samengestroomde menigte in 't grieksch uitroepen: ‘zôsin, zôsin,’ ‘zij leven, zij leven.’ De volgende aanteekeningen zullen onze lezers toelaten zich persoonlijk eene meening te vormen. Vrijdag, 4 Nov. 1927, rond 6 ure 's avonds. Zijn aanwezig: Pastoor Naber, Professor Wutz, Dr. Gerlich. Gelegenheid tot ondervraging bestaat tijdens de extatische tusschenpoos na een lijdensvisioen. De vragen worden gesteld door Prof. Wutz, Dr. Gerlich teekent phonetisch de antwoorden op. Tusschen haakjes de verbeterde schrijfwijze der arameesche woorden. V. ‘Zeg, Reschl, weet ge wat de lieve Heiland gebeden heeft vóór hij stierf?’ A. ‘Abba beata (bejadach) afketruchi, (afked ruchi)’ ‘Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest. V. ‘En wat had hij kort te voren gezegd?’ A. Schalem kolochi. (kulochi. ‘Het is volbracht.’ V. ‘Wat zegde hij, toen hij dorst had?’ A. ‘Es-sche.’ ‘Ik heb dorst.’ V. ‘Wat heeft de Heiland gebeden, toen het hem zoo beklemd om het hart was?’ A. Eloï, Eloï lama... hier bleef zij steken, ze smeekte Wutz het zelf voort te zeggen; de Professor wedervoer: ‘Toe Reschl, ge zult het nog wel weten,’ waarop zij aanvulde: ‘Sabachtani (schabaktani). ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt ge mij verlaten!’ V. ‘Hebt gij gehoord wat de lieve Heiland aan den moordenaar gezegd heeft?’ A. O, zeker weet ik dat. ‘Amen, amen, amarna lach,’ dan aarzelde zij en stotterde: ‘bam, bam, bampat,’ ik kan niet. Wutz vulde aan uit vroegere gesprekken: ‘teje emmi barpardeta’. ‘Waarlijk, waarlijk, ik zeg u, heden nog zult ge met mij zijn in 't Paradijs.’ Professor Wessely heeft over zijne bevindingen te Konnersreuth | |
[pagina 777]
| |
geschreven in de ‘Reichspost’ van Weenen, 27 Jan. 1929. Wij ontkenen hem het volgende: ‘In een der poozen tusschen de lijdensvisioenen hoort hij Therese Neumann verklaren dat men op trompetten had geblazen en geschreeuwd. Op de vraag wat men had geschreeuwd antwoordde zij: ‘Salàbu, Jehudaje’. ‘Kruisigt!... Joden!’ Volgens haar zeggen groet Judas den Heer met de woorden: ‘Schalma, Rabbuni!’ ‘Gegroet, meester! Wanneer de verrader de apostelen onder de oogen komt, schelden zij hem woedend toe: ‘Magera, Baïsebuba, Gannaba; Gannaba, magera, Baïsebuba!’ Tot hiertoe hebben de geleerden al deze woorden nog niet ontcijferd. ‘Magera’ is waarschijnlijk eene verbastering van het aan 't grieksch ontleende ‘Machaira’, dat wil zeggen, zwaard. Baïsebuba zal wel zijn voor Beelzebub. Dus in vertaling: ‘Een zwaard! Duivel! Dief! Het knechtengespuis in den olijfhof zoekt naar ‘Jeshua Nasareya!’ Jezus antwoordt: ‘Ana’. Ik ben het. Dan zegt Jezus nog tot zijne leerlingen: ‘Komu’. ‘Op.’ Jezus wordt geboeid weggevoerd; de menschen op straat komen toegeschoten ‘Machaba!’ ‘Wat gebeurt er.’ In het kruisdoodvisioen hoort Therese uit den mond van Jezus: ‘Elahi Elahi (de “A” dof uitgesproken) lema Sschelbaktani.’ Dan nog dit Christus' woord: ‘es-sche.’ ‘Ik heb dorst.’ De geleerden kenden die uitdrukking niet, die evenwel goed arameesch is; om het woord, ‘ik heb dorst’ te vertalen, gebruikten zij een ander arameeschen term die ook juist is: Sachena. Waar nu heeft Therese Neumann het woord ‘es-sche’ vandaan gehaald? Dit is een raadsel door geen suggestiehypothese op te lossen. Ook nog deze woorden van den stervenden Heiland verneemt de Professor uit den mond van Therese. ‘Abba, schabok, lähon.’ ‘Vader, vergeef hun.’ ‘Amen, Amen, amarna lach b (J.) am'atte emmi barpardeta Voorwaar voorwaar enz. (cfr hierboven, bl. 776.) Schalem Kolohi.’ ‘Het is volbracht.’ ‘Abba be Jadach afkid ruchi.’ ‘Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest.’ Al de hier aangehaalde woorden zijn goed arameesch, zooals het ten tijde van Christus geproken werd. ‘Die Tatsache des Aramäischen steht fest.’ Roept men ter verklaring, de hypothese der gedachtenlezing in, dan blijft toch onverklaarbaar dat Therese, in goed arameesch, een tot nog toe aan taalvorschers onverstaanbaar gebleven zin uitbrengt; onver- | |
[pagina 778]
| |
klaarbaar, wat meer is, dat ze arameesche, en juiste, woorden gebruikt wier bestaan de vakmannen zelfs niet vermoedden; zoodat ten slotte wel zou moeten aangenomen worden dat ze gedachten leest in Prof. Wutz en anderen, die Prof. Wutz en die anderen nooit hadden ‘Und das ist Unsinn.’ Dus, ook wat betreft de vreemde talen die Therese Neumann hoort spreken in hare visioenen, komen wij te staan voor de conclusie: 1. De feiten zijn echt; 2. die feiten zijn natuurlijker wijze onuitlegbaar. | |
Kennis van het Verborgene.‘De extatische toestand van “verhevene rust” en “volkomene euphorie” brengt aan Therese Neumann een gevoel van deelgenootschap in de gelukzaligheid en in de alwetendheid van Jesus.’ (Dr. Gerlich.) Zulk een verbluffende bewering kan niet anders dan het verlangen prikkelen daarover, althans over hare men weet niet van waar komende geheimwetenschap wat meer te vernemen. Een greep slechts in de massa feiten die hier voorliggen; men gelieve echter in aanmerking te nemen dat de bescheidenheid verbiedt de meest interessante gevallen aan de openbaarheid prijs te geven, om dat nog levende personen erin betrokken zijn. Ziehier dan enkele détails, meest uit de ervaringen van Dr. Gerlich. In de kamer van Therese. Druk wordt de visionnaire uitgevraagd en omzeggens gekweld met vragen over historische en archaeologische bijzonderheden van een passievisioen en over de taal die zij hoorde spreken. Ondertusschen blijft Gerlich zwijgend in gedachten verslonden, want hij zint op eene godsdienstkwestie waarop hij gaarne het antwoord aan Therese Neumann zou willen vragen. Nog eer echter dat hij met de vraag die hem op de lippen brandde voor de pin was gekomen, was Therese er reeds bij met het antwoord: ‘het is niet zooals gij meent’... en ze ontwikkelde dan verder hare opvatting. Op een Decemberavond, 1927, komen Professor Wutz en Dr. Gerlich te Konnersreuth per auto aangebold. Men maakt halt vóór de pastorij. Gerlich stapt uit, belt aan. De pastoor doet zelf open en noodigt den bezoeker uit onmiddellijk in de kamer van Therese te gaan die zich op dat oogenblik in den toestand van ‘verhevene rust’ bevindt. ‘Ze heeft zelf gezegd, gaat de pastoor voort, dat gij, professor | |
[pagina 779]
| |
Wutz en haar broeder Hans nog dezen avond zoudt aankomen, en uw bezoek zal haar uiterst welkom zijn.’ ‘O zoo, daar zijt ge terug;’ met die woorden beantwoordt zij den groet van den bezoeker; ‘ga nu dadelijk buiten en zeg aan uw kameraad dat hij een slecht licht aan zijnen auto heeft. Hij moet rechtsomkeert maken en zonder dralen naar huis rijden, wil hij geen ongelukken tegen komen.’ Gerlich: ‘buiten is professor Wutz met zijnen Chrysler, ge kent den auto, die heeft uitstekende lantaarnen.’ Zij glimlachte: buiten is nog een kameraad van u; hij heeft een slecht licht aan zijnen auto en gij moet hem zeggen dat hij terug naar huis zou rijden om, in den nacht, een ongeluk te vermijden.’ Gerlich: ‘Reschl, buiten staat geen andere auto dan die van Wutz, en wat moet dat een kameraad van mij zijn!’ Therese: ‘men zal zien; ge kent hem; hij is uit Eb...’ Gerlich: ‘Reschl, nu heb ik u eenmaal beet! Ik ken geen levende ziel in Eb...’ Zij dan meesmuilend: ‘ja, ja, gij gelooft slechts hetgeen ge met de handen kunt tasten. Ga toch eindelijk buiten. Er bevindt zich daar een kameraad van u; hij is van Eb... Hij is daar met zijnen auto; maar hij heeft 'n slecht licht. Hij moet terug rijden; ga, zeg het hem. Hoofdschuddend ging Dr. Gerlich toen weg. Hoe groot was zijn verbazing toen hij werkelijk nevens den auto van Wutz een kleinen auto zag staan met inderdaad heel flauwe lantaarnen, en zich, op 't oogenblik dat hij de huisdeur uittrad, hoorde aanspreken bij zijn naam. Vóór hem stond een ingenieur uit Eb..., geen onbekende en een bijzonder vriend van Wutz. ‘Een kameraad van u,’ had Therese van hem gezegd, waarschijnlijk omdat hij, evenals Gerlich, protestant was. In gezelschap van haar moeder en E.H. Pastoor Naber keerde Therese met den auto van professor Wutz terug van een bezoek dat ze hadden afgelegd te Bamberg. De nacht was reeds ingevallen en het regende dat het goot. Onderweg geraakte Therese in den toestand van extatische geesteshelderheid. Bij het voorbijrijden der laatste huisjes van een afgelegen gehucht, wees de geestvervoerde op een arme stulp. ‘Ocharme, zuchtte zij, op dit oogenblik zitten in dat huizeken daar vier kleine kindertjes op hunne knieën te bidden; en bij hen zit de moeder te weenen; 't zijn dood arme menschen en vóór enkele weken is de vader gestorven.’ Ze voegde er nog aan toe dat de begrafenis nog al opzien had gebaard, omdat de lijkkist van den overledene die een spoorwegarbeider was, door kameraden was gedragen geworden. Wutz kon op dat oogenblik met den auto niet stilhouden, maar hij | |
[pagina 780]
| |
nam nauwkeurig notitie van het aangewezen huisje, en na vijf weken bood zich de gelegenheid aan ter plaats de mededeelingen van Therese te gaan controleeren. Hij vernam er, dat in die stulp de vrouw woonde van een spoorwegarbeider die vóór acht weken was gestorven en in den grootsten nood een weduwe achterliet met vijf kleine kinderen van dewelke het jongste nog in de wieg lag. Een vreemden heer die haar bezoek bracht waarschuwde Therese tegen al te langen arbeid 's avonds: met zijn hart was het niet best; hij mocht den arts niet gelooven die hem, bij zijn laatste onderzoek, had verzekerd dat het in orde was. De heer in kwestie viel, bij 't hooren van die woorden, uit de lucht, want hij had er zelfs niet aan gedacht Therese over zijn gezondsheidstoestand te ondervragen. Toch moest hij erkennen dat hare verklaringen over nachtarbeid en geneeskundig onderzoek volkomen klopten met de werkelijkheid. Op 17 September 1927, Stigmatisatiefeest van den H. Franciscus. Kort na tien uur 's avonds begint het extatisch visioen van Therese, die recht op zit in haar bed. Ze ziet den H. Franciscus op den berg Alverno de wondeteekenen van den Zaligmaker ontvangen. ‘Haar aangezicht is verheerlijkt, het glanst van geluk; want ze vermag den gloriestralenden Heiland te aanschouwen. Ik zag nog nooit een vrouwengelaat van zulke bijna bovenaardsche schoonheid.’ (Dr. Gerlich.) Middelerwijl waren twee personen binnengetreden aan dewelke, enkele dagen te voren, Therese, in extatischen toestand, verboden had haar Fransiscusvisioen, dat ze voorspeld had, bij te wonen. Van zoo gauw deze den drempel der kamer hadden overschreden was het visoen verdwenen, en Therese sprak: ‘er zijn er hier twee aanwezig die er niet mogen zijn.’ Daarop verwijderden zich bedoelde personen en het visioen hernam. Het ging gepaard met den toestand van geesteshelderheid. Op de vraag van den Pastoor wie de eerste gestigmatiseerde was geweest, antwoordde, zonder talmen, de visionnaire: ‘de Heilige Paulus.’ Professor Wutz fluisterde den Pastoor in 't oor: ‘vraag haar, of de stigmata van Paulus zichtbaar waren.’ Zij antwoordde: ‘neen; men heeft ze niet gezien; ze waren niet uitwendig; hij droeg ze in zijn lichaam.’ De H. Paulus schrijft immers: ‘ik draag de stigmata van den Heer Jezus in mijn lichaam.’ (Gal. VI. 17.) Een tijd later, wanneer Therese in haar normalen, wakenden toestand was, werd haar gevraagd: ‘Zeg ne keer, Reschl, weet ge eigenlijk wie de eerste gestigmatiseerde is geweest?’ Zij: ‘ja, natuurlijk, de H. Franciscus.’ - ‘Maar, Reschl, bedenk u toch eens goed; de H. | |
[pagina 781]
| |
Franciscus is niet de eerste gestigmatiseerde.’ Zij: ‘Toch wel.’ - ‘Maar, Reschl, ge weet toch heel goed dat het zoo niet is.’ Zij: ‘ik weet stellig dat de H. Franciscus de eerste is.’ - ‘Reschl, vóór vier weken hebt gij in extase gezegd dat de H. Paulus de eerste gestigmatiseerde is geweest.’ Zij: ‘daarvan weet ik niets.’ Een bijzonder zintuig schijnt Therese Neumann te bezitten, dat haar toelaat de relieken aan te voelen en de echte van de onechte te onderscheiden. (Hiërognosie.) Telkens iemand met een kruisreliek die hij in de gesloten hand verborgen hield de stigmata der handen aanraakte, voelde zij in de wondeteekenen de pijnen geweldig toenemen. Pastoor Naber legde haar eenige in een relikwiehouder gevatte relieken voor; en zij, zonder de oogen op te slaan, besliste dadelijk: ‘deze is van den lieven Heiland zijn kruis’, en ze duidde verder nauwkeurig het deel des kruises aan van hetwelk de reliek afkomstig was; ‘deze is van... maar ze heeft hem slechts aangeraakt’. Een aanwezig pater Carmeliet haalde een twaalf-centimeter hoog zilveren kruis te voorschijn, en de Pastoor bracht het dicht bij hare lippen. Aanstonds gaf ze te kennen: ‘daarin is wat van het meisje dat in den hals werd gestoken; haar naam is Cecilia; en dan is er nog iets in van de H. Theresia.’ ‘Van de H. Theresia van 't Kindje Jesus’ vroeg de Pastoor? ‘neen, van de groote Therese,’ ‘en’ ging ze voort, ‘dan zijn er nog drie in, maar die zijn slechts ‘ang'rührt,’ 't.t.z. 't zijn zaken die het lichaam van den Heilige slechts hebben aangeraakt. De pastoor stond verwonderd, want hij wist niet dat het kruis relikwieën bevatte. Daarop deed de Pater het kruis open, en alles werd bevonden zooals Therese had verklaard. Dezelfde bevindingen van P. Staudinger. ‘Wij geven haar verscheidene relieken in de hand. Van de eene zegde zij: ‘deze is echt’, van een andere: ‘deze is geen gebeente, dat heeft zij slechts aangehad. (ze wil zeggen een stukje van het kleed dat ze droeg), van een derde: ‘deze heeft maar een echte (reliek) aangeraakt.’ Van een haar toegezonden kruispartikel getuigde zij: ‘'t is echt; 't was een weinig boven de hielen van den Heiland’; en dan gaat ze voort te vertellen over de geschiedenis en de lotgevallen van dit kruisdeeltje. Navorschingen in de archieven bewezen later de juistheid van hare mededeelingen. Vele partikelen, zegt ze, worden ten onrechte vereerd als echte; ze zijn slechts met echte in aanraking geweest. Mgr. Schrembs, bisschop van Cleveland, bezocht Konnersreuth, Dec. 1927. ‘Hij bevond zich te zamen met verschillende bezoekers in | |
[pagina 782]
| |
Therese's kamer, tijdens eene extase van ‘verhevene rust’. Achter hem stond zijn secretaris, Mgr. Mac Fladden. Middelerwijl was ook Therese's moeder binnengetreden, zonder dat de visionnaire het had kunnen opmerken. ‘Moeder, sprak ze onverwachts, die heer nevens u stamt uit dit land. (Mgr. Schrembs immers is een geboren Beier.) Hij werd niet ver van hier geboren. Maar nu woont hij aan den overkant van 't groot water, en werkt ontzettend hard voor God; hij heeft nog veel te presteeren. Ik heb hem iets te zeggen, aan hem alleen. Daarop vingen de aanwezigen aan de kamer te verlaten, ook de sekretaris, Mgr. Fladden. Doch Therese zei: de heer achter u mag blijven. En zoo was de secretaris de eenige oorgetuige van het vertrouwelijk gesprek tusschen Therese en mij. Ze onthulde de diepste geheimen mijner ziel, die God en ik alleen wisten. Deze openbaring overweldigde mij zoodanig, dat ik mijne tranen niet kon bedwingen. Ze sprak nog verder over verleden en toekomst, en ook de priesters van mijn Bisdom bewees ze te kennen tot in de eigenschappen en bijzonderheden van karakter en levenswandel. Ik verzocht dan de moeder om een bloeddoorweekten hoofddoek van haar dochter. De moeder echter aarzelde op mijn verzoek in te gaan, omdat de Bisschop van Regensburg zulks niet graag wil hebben Ik gaf haar te verstaan dat dit wel in orde zou komen, en daarop beraadde zich de moeder met hare dochter. Deze wendde een oogenblik het hoofd af als om naar eene stem te luisteren. En dan zegde zij: ‘ja, ja, ge moogt het hebben; de Heiland zegt 't, ge moogt, moeder geef hem dat met de kroon, van den laatsten vrijdag.’ Zonder onderscheid van personen openbaart Therese Neumann aan bischoppen, priesters en leeken wat zij in hunne harten ontwaart en zeggen moet. Voor velen is zulks een vermaning tot verbetering van hun levenswandel en tot bekeering geweest. Ook aan haar wordt het, in dien toestand, duidelijk gemaakt, indien aan hare handelwijze iets hapert; hetgeen haar onmiddellijk den Pastoor op het hart doet druk ken: ‘dat moet ge mij dan later zeggen.’ Therese Neumann bezit dus, op die oogenblikken van extatische klaarziendheid, eene mysterieuse wetenschap. Zij schouwt in het binnenste der menschen en leest er de heimelijkste hartgedachten. (Cardiognosie.) Het verleden van onbekenden is voor haar een open liggend boek; personen die honderd mijlen van haar verwijderd zijn en van de welken, zij nooit iets hoorde of zag, bewijst zij te kennen tot in den grond van hun wezen. Ook de toekomst wordt voor haar ontslui- | |
[pagina 783]
| |
erd, zoodat zij, in vele gevallen waar de menschen geen uitweg weten, met doelmatigen raad kan hulp bieden. Een vraagbaak wil zij derhalve wel zijn, doch niet om als proefneming te dienen, of, zooals zij dat zegt: ‘de Heiland laat met zich niet “experimentiren”. “Overleg het zelf,” geeft ze een onbescheiden ondervrager tot antwoord, dat kunt ge met uw eigen verstand wel te weten komen.’ Pastoor Naber verzekert dat, in zoover kon worden nagegaan, al de verklaringen door Therese Neumann in den extatischen toestand der ‘verhevene rust’ gedaan, juist werden bevonden. Hetzelfde, wat hem persoonlijk betreft, bekent Dr. Gerlich: ‘tegen mijn verwachting in,’ schrijft hij, ‘vielen Therese's voorzeggingen uit, de eene verrassend snel, de andere achter 'n langeren tijd, zelfs deze wier verwezenlijking ik voor onmogelijk hield. 't Ware mij goed bekomen en 'k ware van vele nadeelen gespaard gebleven, had ik, zonder verzet, mij altijd volgens hare uitspraken gedragen.’ Voor de opheldering en verificatie van andere onthullingen en voorspellingen zijn wij op de toekomst aangewezen. Zoo b.v. heeft Therese Neumann gezegd dat haar moeder vroeger en haar vader later dan zij zullen sterven. Wanneer zal zij sterven? In 1928 heeft ze aan een dorpsgenoot gezegd: ‘ik kan fijn nog lang leven; vóór tien jaar sterf ik niet.’ Ze zal de eerste communie bijwonen van haar neefje, nu drie jaar oud, haar petekind en lieveling. Ze heeft nog in den toestand van verhevene rust verklaard dat zij kort na haren dood Pastoor Naber zal komen halen. Haar lijk zal op het kerkhof van Konnersreuth gedragen worden; ondervraagd of het daar zou blijven, wedervoer zij: ‘dat weet ik niet, dat zegt mij de Heiland niet.’ Ze weet nog dat haar einde zal nakend zijn, wanneer de wondeteekenen der doornenkroning, die ze nu reeds op het hoofd draagt, zich ook op het voorhoofd zullen vertoonen. Pastoor Naber is van gevoelen dat we thans nog maar halverwegen der wonderbaarlijke gebeurtenissen zijn gekomen. Op een vraag die hij haar in extase zijnde stelde, of alles wat ze in hare visioenen aanschouwde diende opgeteekend te worden, bekwam hij dit antwoord: ‘Niet alles, slechts het belangrijkste; er zullen nog gansch andere dingen komen, die tot hiertoe niet voorhanden waren.’ (Staudinger bl. 81) Mysterieus hebben wij Therese's kennis van het verborgene genoemd, omdat wij op natuurlijke wijze niet vermogen te verklaren waar vandaan die wetenschap komt. Therese Neumann zelf is met den oorsprong er van niet in verlegenheid. Die oorsprong is haar lieve | |
[pagina 784]
| |
Heiland. Zoo spreekt ze immers: ‘dat laat de Heiland mij niet weten;’ en, ‘weet goed, ik ben het niet, de Heiland is 't die 't mij laat kennen.’ Het mag hier ook de plaats zijn om, na gesproken te hebben van Therese Neumanns charismatische kennis van het verborgene, een woord toe te voegen over haar charismatisch kunnen ‘in Christo et per Christum’, door de krachtige voorspraak en bemiddeling van hare gebeden en van haar lijden. Ze is immers gewoon te zeggen, wanneer iemand haar wordt aanbevolen: ‘ja, ik zal hem in mijn gebeden en in mijn lijden insluiten.’ De hier aangehaalde feiten zijn overgenomen uit P. Staudinger (op cit. bl. 54 en vgde.) Karolina Bindl is een vrouw van Konnersreuth, moeder van twaalf kinderen. In 1925, na de geboorte van haar jongste kind, - ze was toen 41 jaar oud - kreeeg zij de waterzucht. Als het water in haar lichaam reeds tot aan de borst gestegen was, sleepte zij zich moeizaam bij den geneesheer Dr. Satz te Oztsberg. Ze keerde van daar huiswaarts met kalen troost. De dokter had, na haar onderzocht te hebben, gezegd dat ze reddeloos verloren was en dat geene geneeskundige hulp baatte; ze zou te bed blijven liggen en niet meer opstaan. Sindsdien verslechte haar toestand van dag tot dag. Therese Neumann die zeer medelijdend van aard is, hoorde van het geval vertellen door haar moeder. ‘Vrouw Bindl mag niet sterven;’ sprak ze, ‘ik wil voor haar bidden dag en nacht.’ Dat heeft ze dan gedaan en ook haar lijden voor haar aan God opgeofferd. Van stonden aan nam de ziekte af; dagelijks verminderde het water met anderhalven liter; thans is de vrouw zoo goed genezen dat ze wederom al haren arbeid in huis en op het veld kan verrichten. Een vrouw P. uit Weenen was met 'n defect aan 't rechter oog (Enophthalmus congenitis) geboren. Toen ze 16 jaar oud was, liet zij het tot een heelkundige operatie komen, maar deze liep spaak. Een tweede operatie met paraffine-inspuitingen mislukte evenzeer. Het oog ging verloren en moest worden verwijderd. Het geval werd in de medische pers uitvoerig besproken. Later ontstond boven het oog een chronische beendermergontsteking, (osteomyelitis chronica) die, van tijd tot tijd, om den opgehoopten etter weg te doen, een heelkundige tusschenkomst noodzakelijk maakte. Alles te samen werd de patiënte van haar 16e tot haar 46e jaar 68 maal geopereerd. In 't begin van 1928 werd haar toestand uiterst kritisch. De geneesheeren gaven haar te verstaan dat, tot het wegnemen van het etterend voorhoofdsbeen, een | |
[pagina 785]
| |
nieuwe, levensgevaarlijke operatie onvermijdelijk was geworden; zoo niet kon haar leven niet langer dan hoogstens drie jaar gerekt worden. Op dit tijdstip kwam die vrouw in betrekking met E.H. Wegmann, die haar voor raad gaf Therese Neumann om hulp en voorspraak te verzoeken. De geestelijke nam het op zich persoonlijk den verzoeksbrief aan het Konnersreutsche wondermeisje te overhandigen. Dadelijk stemde deze laatste met het tot haar gericht verzoek in; en, wanneer E.H. Wegmann te Weenen terugkwam, vernam hij van de bloedverwanten der vrouw dat deze volkomen was hersteld. Werkelijk, eenige dagen later, ontving hij het bezoek van de genezene zelve die hem mededeelde dat de ettering plotseling had opgehouden. De artsen hadden het feit vastgesteld, maar over de oorzaak der verkalking van het etterend been hadden zij zich niet kunnen uitspreken. Die genezing vond plaats in April 1928 en blijft tot op den dag van heden voortduren. Op Pinksteren 1929 is diezelfde vrouw naar Konnersreuth gekomen om Therese te bedanken. Deze echter leidde aanstonds de aandacht af van haar zelf met de uitroeping tot haar moeder gericht. ‘Daar, kijk eens, moeder, hoe goed de Heiland is!’ Een boer uit Tsjecho-Slowakië zag zijn leven in gevaar gebracht door een ettergezwel aan den neus dat reeds in het stadium der verrotting was gekomen, en waar tegen te vergeefs de hulp der artsen werd ingeroepen. Toen wendde hij zich tot de gestigmatiseerde van Konnersreuth met de bede dat zij, op den eerstkomenden Vrijdag, den 23 Sept. 1927, voor zijne genezing, bij den lijdenden Heiland ten beste zou spreken. En hij zelf begon eene noveen ter eere van de H. Theresia van Lisieux. Welnu op dien Vrijdag, 23 Sept., werd die man overvallen door zulk een geweldige pijn en een steken dat hij niet anders meende of zijn einde was nabij. Doch plots, om 4 uur, verdwijnen als bij tooverslag, die pijnen, en vol blijdschap roept hij zijne vrouw toe: ‘ik ben genezen, ik ben genezen.’ Hij was het inderdaad. De huisarts van den genezene, Dr. R.W. Hynek, een man die zelf door de gebeurtenissen van Konnersreuth tot het katholiek geloof is gekomen, twijfelt niet aan het bovennatuurlijk karakter dezer genezing en vordert alle ongeloovige ambtgenooten op tot onderzoek van het geval en diens natuurlijke verklaring, als 't kan. | |
[pagina 786]
| |
Therese's Algeheele Vasten en Extatische Communies.‘Daar is geen enkel der buitengewone feiten die zich voordoen in het leven van Therese Neumann, dat, in zijn geheel beschouwd, op eene voor de menschelijke rede volstrekt bevredigende wijze, alleen door de krachten der natuur, kan verklaard worden. Deze bedenking echter geldt hoofdzakelijk voor deze twee feiten: de algeheele vasten van Therese Neumann en hare extatische communies.’ (M. St-Morard, O.P. professor in de philosophie te Freiburg). Sedert 1922 heeft Therese Neumann geen vast voedsel meer ingenomen; slechts eens in de week 'n kopje vloeispijs; Sedert Kerstmis 1926 nam ze niets anders meer in dan, aan de communie, 'n lepel water; Sedert half September 1927 is haar vasten algeheel, t.t.z. heeft ze geen brijzel voedsel en geen slokje water meer ingenomen, niets, volstrekt niets. Op den 30 Sept. 1927, stervensdag van de H. Theresia van Lisieux, was haar deze heilige, als Carmeliters gekleed, verschenen en heeft haar gezegd dat zij voortaan geen aardsche spijs meer zou behoeven. Lichamelijk is zij niet uitgemergeld. Haar gewicht bedraagt 55 kgr. 'S Vrijdags, na den ganschen lijdensdag met Christus, is dit gewicht verminderd met 2 à 4 kgr. In den loop der volgende dagen heeft ze dan regelmatig weer alles teruggewonnen. De wetenschap staat hier voor een raadsel. Zulks is zelfs het oordeel in deze zaak van niemand minder dan den beruchten Dr. Aigner van Munich die bekend is om zijn veldtocht tegen Lourdes. ‘Uit niets wordt niets,’ met dit slagwoord van Prof. Ewald, die evengoed positie heeft genomen tegen de bovennatuurlijke mogelijkheid der feiten van Konnersreuth, nagesproken door zijn geestverwant, Dr. von Weisl, wordt de volstrekte onmogelijkheid verklaard van de zoo even vermelde gewichtsvermeerdering in Therese Neumann. Werd immers, voor eene academie van geleerden, de zuivertheoretische vraag ingediend: ‘kan een mensch leven en blijven leven, jaren achtereen, zonder niemendal te eten; en, ja, na aan krachten en lichaamsgewicht 'n gevoelig verlies geleden te hebben, die krachten en dit lichaamsgewicht terug winnen, wederom zonder iets te eten?’ Ik meen dat, rond die vraag geen strijd zou ontstaan, maar dat, zonder meeningsverschil, zonder discussie en met eenparigheid van stemmen, | |
[pagina 787]
| |
door alle artsen en geleerden van de wereld, zou worden geantwoord: ‘Neen’. ‘Neen;’ niet alleenlijk in den huidigen stand der wetenschap alsof wij hier te doen hadden met eene voorloopige en hypothetische uitspraak die de vooruitgang der wetenschap en een beter kennis der natuurmogelijkheden voor herziening en wijziging zouden voorbehouden; doch neen, ten definitieven titel, omdat, buiten alle contingente wetenschap om, de rede, die voor al wat is en zich voordoet een geëvenredigde oorzaak van zijn opeischt, overhoop zou liggen met haar zelve, indien zij, in onderhavig geval, aan die fundamenteele denkwet verzaakte, en bijgevolg, moet besluiten tot de volstrekte onmogelijkheid, in de natuurlijke orde, van de jarenlange voortzetting van een leven, dat, verre van lethargisch te zijn, gestadig krachten verslindend en krachten vernieuwend is, zonder één of het ééne tot levensbehoud en krachtenherneming noodzakelijk middel te gebruiken: de voeding. En de geneesheeren die kort af met het gezond menschenverstand redeneeren: ‘uit niets wordt niets’, zijn niet berechtigd om achteraf, alleen maar opdat zij zouden kunnen een besluit ontwijken dat tegen hun wijsgeerige en onberedeneerde vooringenomenheid indruischt, zich zelven en anderen te bedotten met het vage uitvluchtsel van een ‘mogelijken?’ wetenschappelijken vooruitgang, die aan 't menschdom de verrassende ontdekking brengt: ‘uit niets wordt iets’. Zoo mogen dan Dr. Aigner, Prof. Ewald en anderen, wederzijds, hartversterkende geloofsbelijdenissen uitlokken in de almacht der toekomstwetenschap, bevredigend thans is dit uitstel van eene oplossing allerminst, ja, de verschuiving van eene oplossing naar eene denkbeeldige toekomst mag sommigen, zooniet als een weigering, dan toch als een wanhopige oplossingspoging voorkomen, en tevens als een latente bekentenis van de verlegenheid waarin menschen van hun slag door raadsels als dat van Konnersreuth gebracht worden. Daarom, in 't algemeen, al wat, in de geleerde of in de niet geleerde wereld, een onoverwinnelijken hekel voelt aan een ‘höheres Eingreifen’, heeft voor het raadsel van Therese Neumann en haar vasten, eene oplossing gereed, die elke verdere uitlegging overbodig maakt en de kwestie zelfs van de bovennatuurlijke mogelijkheid uitsluit. Met de hinderlijke feiten kunnen die menschen best overweg; ze loochenen de feiten. Op grond van wat? van niets. ‘Schwindel,’ ‘zwendelarij,’ zeggen de brutaalsten; anderen, met of zonder omhaal van vergoelijkende woorden, spreken van bedrog, bewust of onbewust. De conclusie is in elk geval: de feiten zijn niet waar. | |
[pagina 788]
| |
Dr. von Weisl vertelt grappig dat een boer, in eene herberg, onder 't drinken van een glaasje beiersch, knipoogend tot hem zou gezegd hebben: ‘een eitje zuipen is rap gedaan.’ En, met dien kwinkslag heeft die boer voor zijn geweten het raadsel van Konnersreuth opgelost. Dien luchtigen herbergpraat neemt Dr. von Weisl niet voor zijne rekening; alleenlijk zegt hij het slechts voort. Geen herberggeklets, maar ernstiggeleerde uitspraak van een... magiër, pardon van den ‘parapsycholoog’, Dr. Krönert, dat Therese Neumann, langs een magnetischen weg voedsel ontleent aan de personen harer omgeving, of wellicht zich met astrale spijs zou in het leven houden. (De Duitschers als ‘Ersatz’ voeding voor den eerstkomenden ‘Krieg’ aanbevolen). En Dr. von Weisl die ook deze oplossing voor zijne rekening niet aanvaardt, ontlaadt zijn wrevel over zooveel doctorale dwaasheid op den rug der... katholieken, met de bemerking dat deze laatsten op geen steviger gronden van redelijkheid de ongelooflijke opinie aannemen van heiligen die door God jarenlang in leven zouden bewaard zijn geweest, zonder ander voedsel dan de H. Hostie. Een andere dooddoener om zich van dien hinderlijken vasten van Therese Neumann af te maken is de ‘hysterie’, die gewillige hysterie. Hysterische slaapwandelaars vinden 's nachts den weg naar de schapra, en meteen de gelegenheid om den mystieken schijn van bovenaardschen vasten te verzoenen met de eischen van hun maag. Ongelukkiglijk voor de uitvinders van deze hypothese is Therese Neumann alles behalve een hysterische slaapwandelaarster. ‘Hysterie, het nieuw modisch woord,’ zegt Dr. Aigner, ‘heeft hier bepaald geen zin.’ En, wat het slaapwandelen betreft, Therese slaapt omzeggens niet. Ze slaapt slechts van Goevrijdag avond tot Paaschmorgen, al den tijd dat Christus'lijk in het graf ligt. Dr. von Weisl veronderstelt nog dat Therese Neumann, van wie hij weet dat zij in normalen toestand niet slikken kan, het wel kan, wanneer de slaapwandeling (zeggen we liever de extatische toestand) begint. De werkelijkheid is anders: Noch in gewonen toestand noch in den toestand der extase kan Therese iets inslikken. Gebeurt het dat een bloedtraan, niet bij tijds afgedroogd door haar moeder of een der aanwezigen, gedurende de passieextase, over hare wangen rolt en in den mond vloeit, dan stikt ze letterlijk in haar bloed zoolang de druppel niet is uitgespuwd. Zij heeft noch honger noch dorst en voelt dus ook geen verlangen naar spijs of drank. | |
[pagina 789]
| |
Eens, echter, in een extatisch zoenlijden voor eene ziel in het vagevuur dat haar onverwachts, zooals altijd, overviel, werd Therese door een geweldigen honger en dorst gekweld; ze riep luid: ‘ik heb honger, “ik heb dorst”. De pastoor deed brood en water halen’, en, verklaart hij, ‘ik zou het haar zeker gegeven hebben,’ maar toen men het glas water dicht bij hare lippen bracht, stiet zij het met afschuw van zich weg. Zij wilde wel, maar ze kon niet. Haar maag verdraagt geen aardsche spijs. Dr. Aigner, van wien het reeds werd gezegd hoe vijandig hij staat tegenover alles wat maar eenigszins zweemt naar het bovennatuurlijke, is eerlijk genoeg te erkennen dat, ‘ten overstaan der menigvuldige en opvolgentlijke waarnemingen, het gansch eenig feit van Therese Neumanns algeheele onthouding van spijs en drank ontegensprekelijk vast staat. Ieder nieuw onderzoek heeft slechts positieve (d.i. pleitend voor de echtheid) resultaten opgeleverd, en alle negatieve (d.i. tegen die echtheid) besluitselen blijken onhoudbaar te wezen.’ Men gelieve slechts in overweging te nemen hoe ruimschoots aan alle getuigen, ook aan anderen dan geloofsgenooten, gelegenheid wordt aangeboden tot allernauwkeurigste en allerveiligste observatie. Een ‘Loch’ - 't t.z. een gat, iets dat niet in den haak is - in het weefsel van het onnatuurlijk gebeuren, met name, van Therese's vasten, hoezeer sommigen er op uit zijn om er een te ontdekken (es muss ein solches Loch doch voorhanden sein. Prof. Fuld) heeft men niet kunnen vinden. Het is nochtans onvermijdelijk dat, moest er iets haperen, vroeg of laat - want de vasten van Therese Neumann duurt nu reeds verscheidene jaren en gaat maar altijd voort in een midden waar, voor zoovelen, dag en nacht, de mogelijkheden bestaan van scherp luisteren en spieden - de een of de ander uit den kring der Neumans zou betrapt worden op een woord of gebaar dat van aard is om een kwade verdenking te doen oprijzen en op het spoor te brengen van het bedrog. Algemeen erkend en gewaardeerd worden: de waarheidsliefde, de bereidwilligheid om, volkomen belangloos en zonder zich last of moeite te sparen, de menschen die naar de waarheid zoeken de waarheid te helpen vinden, de goede trouw, de oprechtheid, kortom de volstrekte geloofswaardigheid van Therese Neumann, van hare ouders, hare bloedverwanten, den E.H. Pastoor Naber enz. En dat men dus ophoude met uitvindingen die op niets berusten, doch indruischen | |
[pagina 790]
| |
tegen alle psychologische waarschijnlijkheid en werkelijkheid, namelijk dat de ouders, buiten weten hunner dochter, heimelijk in dezer voeding zouden voorzien, uit medelijdende liefde. Bevestiging van hunne verklaringen, behoefden de stemmen uit het Neumanns huis er eene, brengt het eensluidend getuigenis van de velen die naar Konnersreuth, wellicht als ‘ongeloovigen’ zooals de protestant Dr. Gerlich kwamen, en, die, zooals deze, na een onpartijdig, onbevooroordeeld, met wetenschappelijke en angstvallige nauwgezetheid doorgezet onderzoek, overtuigd zijn weggegaan. En eindelijk het feit van Therese's volkomene vasten is officieel door de bevoegde kerkelijke overheid, den Bisschop van Regensburg, onderzocht en vastgesteld op zulk een wijze dat het de moeilijksten en de meest eischenden op het punt der historische waarborgen moet bevredigen. Vier beëedigde - tweemaal; vóór en na het onderzoek - uitgezochte, bekwame ziekenzusters zijn door het Bisdom aangesteld geworden om twee en twee, veertien dagen achtereenvolgens, van 14 tot 28 Juli 1927, dag en nacht, zonder één minuut onderbreking de vastende ‘planmässig’ gade te slaan. Hoe methodisch, hoe wetenschappelijk streng die bewaking is geweest blijkt uit de voorgeschrevene 13 punten die de verpleegsters allerstipst hadden na te leven. De bewaking geschiedde onder leiding en toezicht van Dr. Seidl, die bovendien de zusters gedurende twee dagen tot hunne taak had ‘gestyleerd’. De dokter is verscheidene malen, onverwachts, zelfs des nachts, o.a. éénmaal in gezelschap van Prof. Ewald, ter plaats gekomen om de bewaking na te zien. ‘Ware 't te herdoen, verklaart thans nog Dr. Seidl, het onderzoek zou niet degelijker kunnen geschieden dan het gedaan is geweest.’ Om te beginnen hebben de zusters de lijderes afgetast en alles wat in haar kamer stond, bed inbegrepen, zorgvuldig onderzocht. Therese mag geen oogenblik alleen gelaten worden, zelfs niet voor 't gebruik van het ‘Abort’ of om haar biecht te spreken aan den E.H. Pastoor. De zusters moeten haar wasschen en verschoonen; haar bed opmaken, den slok water noodig voor mondspoeling meten vóór en na het gebruik enz. Resultaat: de vaststelling, die elken twijfel uitsluit, van Therese's volkomen vasten. Vóór de rechtbank van Nürnberg heeft Kanunnik Gschwendtner de verklaring afgelegd ‘dat het Bisdom Regensburg den vasten van Therese Neumann, gedurende de 14 dagen der exper- | |
[pagina 791]
| |
tise, mitsgaders hare merkwaardige afneming en toeneming van gewicht, als bewezen zijnde beschouwde.’Ga naar voetnoot(1). | |
De Extatische Communie van Therese Neumann.Laten wij hier alleen de ooggetuigen spreken. In het ‘Konnersreuther Sonntagblatt’ van 9 Sept. 1928 verscheen daarover een kort relaas, van de hand van Pastoor Naber. ‘De extatische communie is geene gebeurtenis die alle dagen voorkomt. De gewone communie van Therese Neumann is een klein stukje, ongeveer een 1/8 van de H. Hostie, dat ze dan nog slechts met groote last en moeite naar binnen krijgt.’ Vóór half Sept. 1927 gaf men haar een halven lepel water om de inzwejging te vergemakkelijken; sindsdien niets meer. Van tijd tot tijd gebeurt het nu dat Therese, op 't oogenblik dat de priester de H. Hostie uit de ciborie neemt en omhoog houdt, eensklaps in extase geraakt: haar aangezicht straalt van geluk, ze wil den Heiland te gemoet gaan, uitnoodigend strekt ze naar Hem de handen uit; want niet een kleine blanke hostie ziet ze noch den | |
[pagina 792]
| |
priester, maar Christus zelf, den verrezen, glorierijken Zaligmaker, die daar, in eigen persoon, vóór haar verschijnt. Alsdan ontvangt zij op de tong een geheele Hostie, die ook geheel zooals ze is, plotseling in haar verdwijnt. Die hostie blijft, geheel, in haar, en zij voelt in zich de sacramenteele tegenwoordigheid van Jezus. Slechts 's anderdaags, kort vóór de gewone communie smelt de Hostie weg, en verdwijnt Christus uit haar. Dan weeklaagt zij bitter, en nog smartelijker voelt zij een heimwee naar Jezus, wanneer vroeger dan placht te gebeuren, de lieve Heiland haar alleen laat. Dr. Gerlich. ‘In den toestand der extase had Therese aan Dr. Gerlich gezegd dat ze met hem den Zaterdag, 15 Okt. 1927, naar de kerk zou gaan, waar hij, ditmaal, getuige zou wezen van hare communie. (Ze bedoelde een extatische communie). Dien morgen nu, bevond zich Dr. Gerlich in de keuken der pastorij in 't gezelschap van Therese, die, gedurende zijn ontbijt, gezapig met hem keuvelde. Met eens zag ze op naar het uurwerk. ‘Heer Doctor, sprak ze, nu moet ik me naar de kerk begeven.’ - ‘Zoo, Reschl, gaat ge nu te communie?’ ‘Ja,’ was 't antwoord, en reeds verwijderde zij zich. ‘Wacht 'n pink, Reschl, riep Gerlich haar toe, ‘ik ga met u mede;’ en, omdat ze eenigszins ontstemd en verbaasd opkeek, voegde hij er aan toe dat ‘ze gisteren in extase had verklaard dat hij moest getuige zijn van hare communie - (men zal zich herinneren dat Therese in normalen toestand vergeten heeft wat met haar in de extase van geesteshelderheid voorviel). In de kerk gekomen, wenschte zij eerst met den Pastoor afzonderlijk te spreken; dit, om hem te vragen of zij werkelijk Dr. Gerlich tot bijwoning harer communie had uitgenoodigd. Op het bevestigend antwoord van E.H. Naber, liet zij dan den doctor aanwezig zijn. Zoo was deze ooggetuige van het volgende: van zoohaast de Pastoor met de ciborie den hoek van het altaar omdraaide (Therese heeft hare bijzondere plaats in de kerk achter 't altaar om aan de nieuwsgierigheid van de menschen te ontsnappen), geraakte zij in extase: 't was alsof zij den Heiland wilde te gemoet gaan - daarom heeft men, om 't vallen te beletten, voor haar een specialen stoel gemaakt die haar in zijne omgebogen armen insluit -, haar aangezicht is stralend, hare oogen schitteren, de handen zijn naar voren uitgestrekt, ook de voeten zijn in beweging, geheel het lichaam veert op. De Pastoor gaf Dr. Gerlich teeken vlak vóór haar neer te knielen, opdat hij haar goed in den mond zou kunnen gade slaan. De | |
[pagina 793]
| |
Pastoor legde de H. Hostie op de, in den wijd-openen mond, vooruitgestoken tong neer; aanstonds trok zij de tong een weinig in, zoodat deze nog op de onderlip bleef rusten. De toeschouwer kon nog best de achtertong en het gehemelte gadeslaan. Plotseling was de Hostie verdwenen. In de mondholte of aan het gehemelte was deze geenszins te ontwaren. Van slikken of zwelgen was niets te bespeuren geweest. De plaats waar Dr. Gerlich en Therese zich bevonden was goed verlicht, zoodat hij alles zeer nauwkeurig heeft kunnen waarnemen, zooveel te meer dat hij door den Pastoor was voorbereid geweest en wist op welke punten hij vooral zijne aandacht had te vestigen. E.P. Graaf von Galen, secretaris des ‘Unio catholica’ voor de bekeering der Schismatieken. Deze kloosterling bezocht Therese Neumann twee malen, den 6 tot 8 Dec. 1928, den 12 tot 13 Jan. 1929. ‘Den Vrijdag, 7 Dec., was Pater von Galen, van af half tien 's morgens, getuige van de gewone Passieextase. Daags te voren had Therese hem doen zeggen dat hij 's anderendaags gelegenheid zou hebben zich met haar te onderhouden, te 11 uur. 't Is immers op dit uur dat, in 't afrollen van den goddelijken Passiefilm, de verlosser op den Calvarieberg gekomen is, waar hij drie kwartiers moet wachten, binst dat de toebereidselen tot de kruisiging worden gemaakt en Hij in een soort van kuil wordt weggevoerd en daar onder goede bewaking wordt gehouden, tot men Hem komt halen voor de kruisiging. Dan treedt voor Therese, tusschen de Passievisioenen, een lange poos in die wij reeds vroeger genoemd hebben: ‘de extase van verhevene rust’ of van ‘geesteshelderheid’. In dien toestand spreekt Therese bijkans zuiver hoogduitsch, en ontsluiert, naar gelang God het toelaat, geheimen, van dewelke zij evenwel, nadien, geen de minste herinnering bewaart. ‘Morgen, sprak Therese, tot den aanwezigen Pater, ‘zult gij mij de communie uitreiken.’ Daags te voren, ook in extase zijnde, had ze 't aan den Pastoor gezegd er bijvoegende dat ze dien 8 December den Heiland zou zien en ook zijne Moeder. Dienzelfden Vrijdag namiddag liet de extatische nog door iemand anders aan P. von Galen boodschappen dat hij 's anderendaags het officie moest zingen en den preek houden. P. von Galen brengt haar dan de communie dien Zaterdag morgen te halfzes. Therese ligt te bed, kalm en rustig; hare lippen prevelen: ‘Heiland... Heiland... Lieve Heiland.’ Op 't oogenblik dat de priester | |
[pagina 794]
| |
de H. Hostie uit de ciborie neemt en omhoog houdt, onder 't bidden van de woorden: ‘Ecce Agnus Dei,’ is, zoo rap als een weerlicht, Therese opgerezen. Ze is ‘getransfigureerd,’ ze heeft de armen uitgestrekt; haar aangezicht straalt van vreugde, eene uitdrukking van eene met woorden niet te noemen zaligheid ligt over hare gelaatstrekken uitgebreid. 't Is alsof ze wil opstaan en den Zaligmaker te gemoet gaan. De Pater bleef een halven minuut met de Hostie vóór haar staan om de visionnaire wat langer van het visioen te laten genieten. Dan legt hij de geheele Hostie neer op haar tong. Nog is de mond open en de tong raakt met den punt de onderlip, wanneer eensklaps, de Hostie is verdwenen. Volgen daarop tien minuten van dankzegging en plots heeft de visionnaire zich wederom, zooals vóór de Communie met een bruske beweging rechtop gezet in het bed. ‘Jetzt ist die Mutter da.’ ‘Thans is de Moeder daar;’ de H. Maagd Maria. De oogen dronken van zaligheid zijn gevestigd op de onzichtbare verschijning; hooger, hooger strekt zij uit de trillende handen; ‘mit... mit!’ ‘mede, neem me mede,’ smeekt ze smachtend, en dan zakt ze neer in hare kussens 'S Middags was Therese aan tafel met de dischgenooten van den E.H. Pastoor. Ze was dan weer, zooals gewoonlijk het gezellig, opgewekt en gemoedelijk meisje, zonder iets aan haar van eene lammenadige neute. Toen 't Angelus klepte en allen om dit gebed te zeggen opstonden, schoof zij haastig buiten. Het Angelus herinnerde aan het morgenvisioen, het visioen der Moeder Gods, en ze had moeten buiten gaan om niet vóór allen in tranen uit te breken. | |
Discretio Spirituum.(I. Cor. XII. 10) Het opzienbarende dat met Therese Neumann gebeurt dringt een vraag op die, gewis, de nieuwsgierigheid van velen minder prikkelt, en die, wellicht onuitgesproken, nochtans als een noodzakelijkheid wordt aangevoeld, om onze indrukken en ons oordeel te verklaren en te leiden, namelijk deze vraag: Wié is zij, langs binnen beschouwd, in haar innigste en diepste wezen, die Therese Neumann, welkdanig is het zedelijk-godsdienstig gehalte van haar leven en de ware hoedanigheid van hare ziel? Ziedaar, in elk leven dat het schouwspel biedt van uitzonderlijke en verbijsterende mystieke gunsten, een toetsteen - niet de eenige, | |
[pagina 795]
| |
maar de voornaamsteGa naar voetnoot(1) - van het goddelijke; en een sleutel om ook het raadsel van Konnersreuth te helpen oplossen. De nuchtere en objectieve uiteenzetting der feiten, zonder andere bedoeling dan, zoo volledig als 't kon, in den huidigen stand der kennis er van die wij vermochten te verwerven en binnen het bestek van een bondige uiteenzetting, den vlaamschen lezerskring in te lichten, bracht genoeg aan den dag van haar gewone en ongedwongen levenswijze, van hare spontane woorden en gestes, van haar open en onbevangen gemoed, om Therese Neumann in haar waar wezen te leeren kennen. Niettemin zal de ontwikkeling van een paar grondtrekken, die het wezen der visionnaire het zuiverst uitbeelden en die het welsprekendst beslissen voor de beteekenis van haar leven, verre van overbodig zijn om de aanvoelingen van hen die met Konnersreuth in aanraking komen om te keeren in een meer blijvende en gewettigde overtuiging. Iemand die bijzonder goed op de hoogte is van Therese's inwendig leven, en sedert jaren in regelmatige briefwisseling met haar staat, heeft haar moeten beloven, niets over haar te zullen uitbrengen, zoolang ze leeft. Verborgen bleef ze liefst geheel en gansch; dien trek heeft ze gemeen met alle heiligen en echte mystieken. Maar verborgen blijven kan ze niet. Ze heeft, in 't begin geprobeerd, met de medeplichtigheid van hare zwijgzame zuster, hare wondeteekenen | |
[pagina 796]
| |
te verduiken. Ze heeft echter niet kunnen verhinderen dat het geheim uitkwam, en evenmin heeft zij 't kunnen verhelpen dat geheel de wereld met haar geval werd bekend en door massabezoeken de stemmige wijding van haar bestaan kwam bederven. De ouders van Therese Neumann brachten die legers van nieuwsgierigen die hunne woning overstroomden niets anders mede dan ongerief, last en nadeel; voor het geduld van Therese zelf moeten zij waarlijk een afbeulende beproeving zijn geweest.Ga naar voetnoot(1) Dr. Gerlich, - de lezer zal 't zich herinneren - hoezeer ook weerhouden door zijn rechtmatig verlangen om geen enkele bijzonderheid der lijdensextase te verliezen, verlaat, uit medelijden voor de arme martelares, wier ademhaling door de aanwezigheid van talrijke bezoekers zeer pijnlijk wordt beklemd, hare kamer. Maar wie denkt zich, op die langgerekte uren, de stervensbenauwdheid der visionnaire in den stiklucht der enge kamer die gestadig door nieuwe drommen bezoekers werd ingenomen; en wat moet het voor een stil, wereldvreemd boerenmeisje, wier ziel behoefte heeft aan God in eenzaamheid en innigheid, eene voortdurende plagerij zijn geweest het voorwerp te zijn geworden van een luidruchtige belangstelling en van eene niet altijd bescheidene nieuwsgierigheid, ja, meer dan dat, als een phenomeen te zijn tentoongesteld en aangegaapt! Ons zal het, daarom, niet verwonderen dat Therese, in volle op- | |
[pagina 797]
| |
rechtheid, de jaren dat ze blind en lam was de gelukkigste noemt van haar leven. ‘Lieve God,’ smeekt ze, ‘neem dat alles’ (al het opzienbarende aan haar), ‘weg van mij, en laat me weder blind worden.’ Toen kon zij, schier van geene menschen gezien of gekend, alleen zijn met God, en, naar het woord van Paulus dat het verlangen uitspreekt van alle oprecht-inwendige zielen, haar leven verbergen in Christus. Haar inwendig leven is evenwel sindsdien niet verflauwd, noch wordt het verlamd door het uiterlijk verkeer met de wereld; want het heeft zich gevestigd, ja, het heeft zich verloren in Christus. ‘U moet weten, heer Dr.,’ sprak ze tot Gerlich, ‘ook wanneer ik met U spreek, denk ik toch gestadig aan den lieven Heiland. Trouwens ik denk altijd aan den lieven Heiland.’ ‘Vivo ego, jam non ego, vivit vero in me Christus,’ ‘Ik leef, neen, niet ik, 't is Christus die in mij leeft,’ ook voor Reschl is dit Pauluswoord letterlijk waar. ‘Ik heb nog nooit een mensch aangetroffen, schrijft P. Staudinger bl. 27, voor wien, als voor Therese Neumann, de Verlosser zoo in 't middenpunt staat van z'n denken, beminnen en streven. Ze wordt niet moe te spreken van den lieven Heiland en van zijne goedheid. Hem kennen, zegt ze, is hem beminnen moeten. Heeft men een verzoek te doen, wel, men moet 't Hem zeggen; Hij is toch zoo heel goed. Hoe meer wij op Hem vertrouwen hoe meer wij van Hem verkrijgen. Gebrek aan betrouwen beleedigt Hem. Een ander maal na een visioen, zei ze: Ach, wanneer men den Heiland ziet, wat is dan nog de vreugde op deze wereld! men zou er wel van gruwen! In een andere omstandigheid, ze was dan in extase, noodigt zij Pastoor Naber uit den kansel te beklimmen en niets anders te prediken - dit is Franciscus' stijl - dan de woorden: ‘de Heiland is goed, de Heiland is goed; al moest men hem ook voor gek houden.’ Zij is niets; Christus is alles. De ‘lieve Heiland,’ - en welke innigheid van liefde legt hare stem in die benaming! - als Hij slechts genoegen heeft aan iets, als zijne belangen slechts goed gediend zijn, t.t.z. als de zielen er door geholpen en gered worden; dan is 't voor Reschl ook goed; dan verdraagt zij den onuitstaanbaren last der eindelooze bezoeken en herbezoeken, dan wil ze haar hoofd laten afsnijden, ‘Weiszt, tot Dr. Seidl, den Kopf darfst mir auch abschneiden, wenn es der liebe Gott haben will.’, dan boet ze voor de zondaars, boet ze voor de zielen des vagevuurs, dan is ze bereid tot nog altijd feller lijden, ja, tot lijden gedurende gansch de eeuwigheid. ‘Met welke vreugde, lezen wij in het boekje van P. Staudinger bl. 29,’ vertelde ze mij van een zieke, voor wien zij een werktuig van be- | |
[pagina 798]
| |
keering was geweest!... Hij was bij haar gekomen en had haar zoo toegesproken: Therese, als gij maakt dat ik genees, dan zal ik wederom aan iets Hoogers gelooven. En dan, vertelt ze gezapig aan den eerwaarden kloosterling, heb ik zeer innig den Heiland gebeden: ‘denk, lieve Heiland, ge hebt uw bloed voor zijne ziel vergoten; het is U toch eigenlijk veel gemakkelijker hem terug gezond te maken, en dan gelooft hij weder en doet u vreugde aan. Wees toch verstandig en maak hem gezond!’ Hij genas, bracht Therese bezoek en deelde haar zijne bekeering mede, en dat hij nu wekelijks tot de heilige sacramenten naderde. Welk een blijdschap die tijding aan Therese bracht! Men heeft haar millioenen aangeboden, indien zij, en hare ouders, er toe wilden besluiten haar te laten filmeeren gedurende de passieextase. Te vergeefs. ‘Il lijd niet om geld, heeft ze geantwoord,’ ‘um Geld leide ich nicht.’ Neen; niet om geld lijdt ze, maar om de zielen, en uit liefde voor Christus. Ziehier een ander en roerend getuigenis: ‘Als de moeder, onder woorden van troost en teederheid, hare dochter het ingedroogde bloed had afgewasschen, en deze dan, alleen, nog lang met God in innig gesprek bleef en Hem alle mogelijke aangelegenheden en verzoeken aanbeval, dan bracht zij voor zich zelve geen enkel verlangen uit, tenzij dit, dat ze mocht sterven; maar zelfs op dien wensch volgde de aandoenlijke nazin: ‘doch Gij zijt wijzer dan ik en Gij zult het wel goed maken.’ En, dat eindigde na een dag van onzeggelijke folterpijnen, met deze heroïsche liefde- en lijdensverklaring: ‘doch weet, indien door mijn armzalig lijden een paar menschen meer er toe komen U te beminnen, zoo laat mij dan, gedurende gansch de eeuwigheid, iederen dag tienmaal meer lijden, ik verdraag het gaarne.’ P. Völlmecke. De geheimzinnige ontmoeting der zielen daar waar de twee werelden, de natuurlijke en bovennatuurlijke ineenvloeien, en waar tusschen de ledematen van éénzelfde lichaam, den mystieken Christus, zulk een nauwe saamhoorigheid bestaat; de vertrouwelijke omgang tusschen de H. Theresia van Lisieux en haar naamgenoot van Konnersreuth, wijzen op eene zielsverwantschap tusschen beide, die ons reeds opgevallen is in hun gemeenschappelijken lijdensdrang, lijdensbekwaamheid, lijdensliefde en -vreugde. Want ook het leven van de lieve, onschuldige bloem van Lisieux heeft gestaan in het strenge teeken van het onverbiddelijke lijden; en liefde alleen voor Jezus vermocht den zoeten glimlach te tooveren op het gelaat der aanminnige heilige doorfolterd in lichaam en ziel en doorvlijmd van lijden. Hare | |
[pagina 799]
| |
‘Novissima Verba’ verbazen en verwekken in het medelijdend hart van den lezer een verzet tegen den wreeden lust waarmede dit onschuldig kind, zijn troetelkind, door den Goddelijken Vriend wordt geliefkoosd! Zielsverwantschap ook in hun kinderlijk gemoed. Voor de H. Theresia van Lisieux is die kinderlijkheid hare eigenschap, haar kenmerk en een onafscheidbaar bestanddeel geworden van haar naam. Zij is en heet de kleine Theresia, Treesje. Onnoodig te zeggen dat men niets zou vermoeden van hare buitengewone begaafdheden: van het verstandelijk overwicht in haar, wars van wufte grilligheid en van weeke gevoelerigheid, van haar karaktersterkte en onverzettelijke wilskracht, van haar wijs beleid en kloekheid van oordeel, om in de koozende verkleinwoorden eenige geringschatting te vernemen, en te denken aan kindschheid, of kinderachtigheid en snullige onnoozelheid. Haar levensdagboek, ‘Histoire d'une Ame,’ bewijst veel beter dan gelijk welke verhandeling of commentaar van geleerde exegeten, hoe Christus aan zijne volgelingen een ideaal van levenskunst en levensschoonheid voorhield, wanneer hij hun in één adem het dubbel richtsnoer - 'n schijnbare tegenstrijdigheid - aanprees van eenvoud en van voorzichtigheid. ‘Estote prudentes sicut serpentes, et simplices sicut columbae.’ ‘Weest vroed als slangen en simpel als duiven.’ Het is in het midden van den apostelkring dat Jezus, om dezen door de intuïtieve methode te onderwijzen, een bijgewenkten kleuter hield staan: ‘Indien gij lieden niet wordt zooals de kleine kindertjes, dan - geen kwestie van meerdere of mindere - zult gij zelfs geen toegang hebben tot het Hemelrijk.’ Matth. XVIII. 2. 3. ‘Talium est enim regnum coelorum,’ ‘aan zulkdanigen immers behoort het Hemelrijk toe.’ Luc. XVIII. 16. Die les van eenvoud en oprechtheid, d.i. van 't leven, heel en gansch onverdeeld, recht op één doel gericht, hét doel, God; les van het ‘simpel oog’ dat klaar ziet en geheel het lichaam helder maakt, d.i. van het zuiver inzicht dat enkel God betracht; les van argeloosheid en kinderlijkheid; les van levens-éénheid; God wil ze intuïtief herhalen in eene eeuw dat de menschen zoo ‘ingewikkeld’, zoo ‘verkeerd’ en ‘dubbelziende’ zijn geworden, zoo ‘verscheiden’ in betrachtingen, in woorden en werken, zoo eigendunkelijk en verwaand doen, en, naar Augustinus' woord (conf. I. 9.) hunne ‘nugae’, d.z. hunne kinderachtige wissewasjes, voor ‘negotia’ d.z. gewichtige plichtzaken houden, omdat ze meenen groot te zijn en meederjarig. Het kinderlijk-frisch gemoed van Therese Neumann kon de lezer | |
[pagina 800]
| |
reeds waarnemen en aanvoelen in hare boven alle verdenking staande oprechtheid, oprechtheid in zijn en zeggen, in denken en doen; in de gaafheid en de gulheid van haar gezonde menschen natuur; in hare liefde voor de natuur, de onvervalschte en onbedorvene: in de reine vreugde die ze heeft aan de bloemen, - toen ze nog blind was liet ze zich bloemen aanbrengen alleen om ze te betasten en hunne liefelijkheid te aaien en te streelen; men weet ook dat ze geene geschenken van bloemen afwijst - aan 't geschuifel der vogelkens en aan 't duikelen en 't tuimelen der vischjes in haar aquarium; aan alles wat rondom haar de uiting is van gezonde levenskracht en levenslust. 't Verwonderde een geestelijke die haar onlangs bezocht, dat hij ze op 'n morgen per auto zag uitrijden om te gaan kijken naar een vischvangst ergens op 'n vijver in de naburige streek. Goed zoo, dat ze niet ‘poseert’ als eene die zich inbeeldt reeds op aarde door God gecanoniseerd te zijn, - ‘Ze zal al heel blij zijn, zegt ze zelf, wanneer ze, staande vóór den rechterstoel Gods, eens zal gehouden worden voor een oprechte christene vrouw;’ - dat ze geen rol speelt van superieur wezen dat buiten en boven de alledaagsche menschen zou staan; dat ze, integendeel, niet opgehouden heeft eerst en vooral een ‘mensch’ te zijn, een natuurlijke mensch. Want slechts een natuurlijken mensch kan de goddelijke genade bovennatuurlijk in een heilige omvormen, of, nog juister, overvormen, vermits de menschelijke natuur noodzakelijk moet blijven de substantieele grond en ondervorm. Kind voelt zich Therese Neumann vooral tegenover God. Ze wil niets meer zijn, en daarin is zij een navolgster van de H. Theresia van Lisieux. Kenschetsend is in dit opzicht hetgeen wij, o, heel karig, van haar gebed vernemen. Want in tegenstelling met de geveinsde vromen die op straat vertoon maken met hun gebed om er munt uit te slaan bij de menschen, zonderen, naar Jezus' raad, (Matth. VI. 5.) de ware en innige vromen zich af van de buitenwereld, en sluiten zich op, om te bidden, in de stilste en eenzaamste kamer van het heiligdom hunner ziel, dat hun kiesche en teere schroom bewaren wil van ontwijding en schending door inmenging van vreemde en onbescheidene blikken. ‘Haar kinderlijke eenvoud en innige Godsovergave,’ lezen wij in het boekje van P. Staudinger bl. 71, ‘komen bizonder scherp uit in haar gebed. Ze maakt om te bidden niet veel woorden, doch onderhoudt zich met God als een kind met zijn vader. Bij 't bidden van het vader ons blijft ze reeds in de eerste woorden steken, omdat, zegt ze, | |
[pagina 801]
| |
van den lieven God, van den goeden Vader aller menschen, niet liefdevol en dankbaar genoeg kan worden gedacht. Niets is zoo kostelijk, zei ons pastoor Naber, als ze af te luisteren bij hare halfluide gesprekken met God, wanneer ze meent moederziel alleen te zijn. Dan spreekt ze zoo naïef en zoo kinderlijk als slechts een kind het kan. Of wij met onze omstandige techniek van het geestelijk leven niets daaruit konden leeren, en niet goed deden wat minder op de langdurigheid en wat meer op de innigheid en de hartelijkheid onzer gebeden te letten!’ We vernamen reeds hoe zij door den Hemel, tot dien wedijver met de H. Theresia van Lisieux in kinderlijken eenvoud, werd uitgenoodigd en aangemoedigd: ‘... en blijf altoos zoo kinderlijk eenvoudig.’ Die hemelweg der geestelijke kinderlijkheid bestaat hoofdzakelijk in de volkomene, onvoorwaardelijke en vertrouwvolle overgave aan Gods wil en leiding, omdat Hij is de wijze Voorzienigheid en algoede Vader. Die overgave aan God wordt bedongen door wereldverzaking en zelfverzaking. Therese Neumann heeft opgehouden een middelpunt van belangstelling te zijn voor haar zelf; eigenbaat, eigenlust, eigenwil bestaan niet meer voor haar; het ‘ik’ is afgeschaft. Haar leven is niet ‘egocentrisch’ maar ‘Theocentrisch’. Het eenige voor haar is God, naar het woord der Navolging: ‘cui omnia Unum sunt.’ Men kent de dankzegging van Christus aan zijn hemelschen Vader, omdat Deze de verhevene geheimen verborgen hield voor het oog van wijzen en verstandigen en aan kleine kinderen openbaarde. Luc. X. 21. Mogen wij niet, over het geval van Therese Neumann redeneerend, ook hare kinderlijkheid en meteen de zuivere gaafheid van haar natuur beschouwen als een menschelijke aanleg en, - want er bestaat een nauwe wisselwerking tusschen natuur en genade - eene uitnoodiging tot buitengewone begenadiging? Het is bijkans overbodig nu nog bij haar naam te noemen een deugd die wij onder verschillende vormen, voornamelijk van de gehoorzaamheid, overal, als een bizonder kenmerk in haar, aantroffen in het gezelschap van Therese Neumann. Het is hare diepe ootmoedigheid. Eene bizondere vermelding echter, en bij name, verdient die gronddeugd, omdat juist die zielseigenschap, naar het algemeen getuigenis der leermeesters en gidsen op het gebied der mystiek, het exacte punt aanduidt waarop men drukken moet om aanstonds het antwoord te ontvangen op de vraag naar ‘het onderscheid der geesten.’ | |
[pagina 802]
| |
Ziehier het oordeel van een zeer bevoegden gids: ‘onder alle deugden, welke de buitengewone genaden aan de mystieken bewezen, met zich hoeven mede te brengen, moet schitteren op den eersten rang de ootmoedigheid. Daarop te letten en zich daarover in te lichten is een hoofdplicht. Die deugd is het meest in strijd met onze natuur en is voor Satan de grootste gruwel. Echte ootmoedigheid kan slechts van God komen, en is een allergunstigst teeken. Gerson schrijft: “om over de waarde van de geestelijke munt te beslissen, ziehier het eerste en voornaamste teeken: welkdanig werk ook diene beoordeeld te worden: extatische liefde, visioenen, geestverrukkingen enz., bij aldien het wordt voorafgegaan, vergezeld en gevolgd door de ootmoedigheid, zonder bijmenging van iets dat met ootmoedigheid strijdt, wees zeker dat het van goddelijken oorsprong is.” (De Dist. ver. vis. S. 4.) Hoogmoed, integendeel, wijst naar den duivel en naar bedriegerij. Die hoogmoed vertoont zich in de verachting van zijn evenmensch, in den geest van onafhanklijkheid tegenover oversten en zielsbestuurdersGa naar voetnoot(1), in eigendunkelijkheid die zich verzet tegen billijk onderzoek en koppig vasthoudt aan eigen zienswijze, in gramschap en opvliegendheid. Een teeken van hoogmoed en bijgevolg van zelfbegoocheling is het, dat men een krieuweling voelt om zijn vermeende genadegiften ruchtbaar te maken. Ootmoed houdt ze verborgen; tenzij als 't anders moet voor een hooger doel.’ (Poulain; Les Grâces d'Oraison. bl. 373) De H. Theresia van Avila had reeds geschreven, ‘dat eene ziel die meent van God gunsten en liefkoozingen te ontvangen, zeer nauwkeurig moet onderzoeken of er voor haar geen gevoel van zelfingenomenheid uit voortspruit; ja, dat, hoe grooter de goddelijke liefdebewijzen zijn, hoe meer zij zich moet vernederen en doordringen van het besef harer onbenulligheid. Zoo niet, was de geest Gods er niet mede gemoeid.’ (Ch. CVI.III.) De meeste menschen, het mag hier herhaald worden, hebben aan | |
[pagina 803]
| |
de sensatiewekkende feiten van Konnersreuth genoeg. De Therese Neumann, wie men millioenen aanbood voor eene filmopname, is de uit al hare wondeteekenen bloedende visionnaire gedurende de lijdensextasen. En velen wier nieuwsgierigheid belust is op de opschuddingwekkende verschijnselen die een wereld van geheimzinnigheid openscheuren en een electrischen schok door het lichaam jagen, zullen 't hunne belangstelling onwaardig achten, dat men gewag make van vromelijke braafheid en stille deugden die tot de geheimen van het inwendig leven behooren. Alsof die mededeeling alleenlijk tot stichting van geloovigen strekte en niet noodzakelijk bij die pakkende gebeurtenissen thuis hoorde, om deze hun ware beteekenis en bewijskracht te geven en van het ‘teras’, het ‘prodigium’, een ‘teeken’ Gods, zooals Therese Neumann meent dat het van hierboven herhaaldelijk en uitdrukkelijk werd bedoeld, te maken. Met welken ernst de Kerkelijke Overheid het geval van Konnersreuth bejegent, van welk standpunt en in welken zin zij, tegen elken spektakellust in, de geloovigen leert die verschijnselen te beschouwen en uit te buiten, moge blijken uit deze aanhaling die wij aan een kanselrede van Mgr. Dr. Buchberger, den bisschop van Regensburg, ontleenen: ‘Vele menschen zoeken de heiligheid in buitengewone en ongewone dingen, b.v. in mirakelen en uitzonderlijke genadegaven. Mirakelen echter zijn niet de heiligheid, doch hoogstens verschijnselen die de heiligheid vergezellen. Er zijn vele en groote heiligen geweest die geene mirakelen hebben gedaan. Nergens heeft de Heiland gezegd dat we mirakelen moesten doen om heilig te worden. Naar dien maatstaf zijn ook de uitzonderlijke verschijnselen van Konnersreuth te beoordeelen. De voornaamste en beslissende vraag is niet die der voedingsloosheid, niet die van 't extatisch lijden, maar wel die van een waarlijk heilig leven. Kwam dit te ontbreken, al 't overige was van geenerlei waarde, en de Kerk gaf er niets om. Deze verklaring uit den mond van Therese Neumann zelve opgenomen, “dat ze zich bovenal laat leiden door de begeerte die ze heeft, in alles aan de schikkingen der Goddelijke Voorzienigheid die toch best weet wat goed is voor ons, te gehoorzamen,”Ga naar voetnoot(1) is kostbaar- | |
[pagina 804]
| |
der dan alle berichten over wonderbare verschijnselen. Op de vermaning die men haar gaf een heilig leven te leiden, daar dit laatste veel gewichtiger is dan alle wonderen, heeft Therese eens geantwoord: “ja, zoo is 't; want wij zijn het die dit heilig leven moeten leiden, maar 't is Gód die de wonderen tot stand brengt, en wij hebben er geene verdiensten aan. Dit heilig leven nu bestaat in de nederigheid en in de liefde Gods; ja, 't voornaamste is de nederigheid want de nederige bemint God van zelf omdat hij weet wat hij aan Hem verschuldigd is.” Ziedaar paarlen eener echt-christelijke levensopvatting en levenswijsheid. Ik zou wel wenschen dat deze boodschap van Konnersreuth meer de aandacht trokke dan wonderlijke of schijn-wonderlijke gebeurtenissen, voor welker verklaring de grootste voorzichtigheid is opgelegd. 't Is immers mogelijk dat ze van God komen. 't Is ook mogelijk dat ze, in him geheel genomen of ten deele, op natuurlijke grondslagen berusten. Ze kunnen hier even goed ophouden als ze elders, in meer dan een geval, hebben opgehouden. Hoe men ook oordeele, voor of tegen, men weze geloovige of ongeloovige, het betaamt dat men te werk ga met terughouding en mate.’ Trouwens deze woorden van het tot oordeelen en waarschuwen bevoegd en verantwoordelijk gezag zijn een echo op deze uitlatingen van Therese Neumann zelf: ‘Wat willen eigenlijk de vele menschen bij mij? Ja, ze spreken maar altijd door van 'n mirakel. Dat heeft nu juist onze Heer God zoo geschikt. Ik meen, men moet in een godsdienstige levensopvatting zoo scherp geen onderscheid maken tusschen natuurlijke en bovennatuurlijke voorvallen. Het moet den indruk niet verwekken dat God slechts in bovennatuurlijke gebeurtenissen en in wonderen werkzaam is. God toont zich niet minder machtig en wonderbaar in zijne natuurlijke Voorzienigheid.’ Beide aanhalingen behouden geene onderschatting van het sensationeele te Konnersreuth, noch doen ze afbreuk aan dit woord van 'n anderen bisschop, Mgr. Dr. Ehrenfried van Würzburg: ‘Therese Neumann is een groot werktuig der Goddelijke Voorzienigheid.’ Ze zijn integendeel eene bevestiging er van, indien wij het geval van Therese Neumann in zijn geheel beschouwen, zooals wij daartoe worden uitgenoodigd door den blik dien wij wierpen op hun verborgen inwendig leven en door den toegang dien wij verschaften tot de hoogere atmosfeer waar in het zieleleven der gestigmatiseerde zich beweegt. P. Staubinger treft het juist, wanneer hij met de volgende woorden zijn persoonlijk gevoel, na zijne ontmoeting met Therese Neumann, | |
[pagina 805]
| |
weergeeft: ‘de geweldigst ontroerende indrukken lieten op mij de bloedige lijdensextasen, maar de meest overtuigende, de diepste en blijvende indrukken neem ik van andere dingen mede naar huis.’ (bl. 68) En elders (bl. 69) herhaalt hij: ‘hoe schokkend ook de passieextasen van Therese Neumann zijn, toch zijn zij het niet die de diepstgaande indrukken achterlaten, maar veeleer de zielseigenschappen van de begenadigde. Om over Therese Neumann juist te oordeelen, moet men haar, niet alleenlijk in den toestand van geestvervoering, maar ook in den normalen, wakenden toestand gezien en gesproken hebben. Dat mij die gelegenheid werd aangeboden, daarvoor dank ik God. Zoo werd het mij gegeven een blik in hare ziel te werpen, en wat ik daar zag reken ik tot het schoonste dat door een aardschen pelgrim kan aanschouwd worden.’ ‘Indien Therese Neumann, zoo liet zich reeds, Nov. 1927, Kardinaal von Faulhaber uit in zijn gestrenge kanselrede van dewelke wij reeds gewaagden, “den drukkenden last van ontelbare bezoeken alleen verdraagt om de liefde tot den Gekruiste in de harten aan te vuren; indien ze alle gedachte van eigenwaan, behaagzucht of roem van heiligheid verre van zich af stoot; indien ze, niettegenstaande al die drukte rondom haar, zich afkeert van alle uitwendig vertoon, dan heeft hare deugd de vuurproef doorstaan en is haar hart oprecht.” Enkelen tijd geleden werd er veel verteld van Pater Pio, Capucijn te Foggia in Italië, die ook de stigmaten draagt, en een geneesheer van Chicago kwam den Oceaan over om ze te zien: dertig uren sneltrein, tien dagen overvaart en nogmaals veertig uren trein en hij was er. Maar helaas! de Pater had bevel gekregen van 't H. Officie zijne wonde teekenen aan niemand te vertoonen, en hij zei doodeenvoudig aan den Amerikaanschen dokter: “het spijt mij om uw verre reis, maar ge begrijpt dat een kloosterling dient te gehoorzamen.” Dit trof den bezoeker meer dan de uitwendige stigmaten. Innerlijke onderworpenheid aan God is beter dan bloedende ledematen. Maria ontving de wondeteekenen niet, en nooit heeft Christus' lijden dieper door een ziel gesneden dan door die zijner moeder.’ Het kan zweemen naar herhaling van hetzelfde, indien ik den lezer nog een bladzijde uit het dossier van Dr. Gerlich onder de oogen breng. Maar juist die aanhalingen zijn van aard, dunkt mij, veel beter dan beschouwingen, om den zuiveren zieleklank van Therese Neumanns wezen te doen hooren, en de mystieke echtheid van haar geval te doen aanvoelen. Des te overtuigender is zoo een bladzijde dat ze | |
[pagina 806]
| |
niet door een katholiek met een apologetisch doel, om iets te bewijzen, werd geschreven, doch slechts beoogt te zijn koele waarneming en objectieve weergave eener werkelijkheid. ‘Het mistrouwen dat Therese Neumann toonde, wanneer ik haar zei dat ik bij hare communie zou aanwezig zijn, begrijpt zich, wanneer men bedenkt, dat ze zich slechts met uitersten tegenzin in de intimiteit van hare devotie laat gadeslaan. Niet min onprettig vindt ze 't tot voorwerp van curiositeit te dienen voor het publiek en van overal bezoeken te ontvangen; ze verdraagt het evenwel omdat een stem in haar dien plicht oplegt. Uit hetgeen ik persoonlijk waargenomen heb is in mij de overtuiging gekomen, dat niets door Therese alsmede door den Pastoor meer gewenscht zou zijn dan dat de talrijke vreemde bezoekers, voornamelijk 's Vrijdags, mochten achterblijven. Edoch de gehoorzaamheid (ik onderlijn) speelt de hoofdrol in het leven van Therese Neumann; in alle omstandigheden treedt naar voren hare bereidwilligheid om te gehoorzamen aan de bevelen der kerkelijke overheid. Zij is er zich wel van bewust, dat hetgeen met haar gebeurt een werk der goddelijke genade is; en die genade kan God terugnemen indien zij hare nederigheid verloor. Zij is slechts een werktuig; dit gevoel, verlaat haar nooit. Zegswijzen van haar zijn: “Niet ik spreek; de Heiland spreekt door mij;” of, “de Heiland schouwt door mij, ik ben slechts een schaduw van Hem”.’ Zoo vermag thans de lezer zelf te bevroeden de diepe harmonie van zijn en schijn in het wondermeisje van Konnersreuth, en, door den H. Johannes (I.C.IV. 1.) uitgenoodigd ‘de geesten te onderzoeken of ze wel van God komen,’ over die wonderbaarlijke gebeurtenissen en verschijnselen alsdaar, naar een veiligen maatstaf te oordeelen en zich uit te spreken. | |
Besluit.Maar hebben wij eigenlijk te besluiten? Hebben wij het ons niet eerder, van 't begin af ontzegd, te besluiten? Feiten, ja, vooral feiten hebben wij den lezer onder de oogen willen brengen. Maar juist die feiten spreken een taal, en dwingen tot een besluit. Eén soort van lieden, en ze zijn zeer talrijk, vermag niet te luisteren naar de klare taal der feiten, en, uit de feiten, het juist besluit, naar eisch der rede, te trekken. Het zijn die lieden wier oogen verduisterd | |
[pagina 807]
| |
zijn door den nevel der vooroordeelen, wier rede met bepaalde denkvormen vergroeid en verdraaid is, op wier ziel een dwangjuk drukt. Zij wanen zich vrij(e)-denkers, maar die grootsprakerige naam is eene ironie; want, door hunne vooringenomenheid tegen een ‘höheres Eingreifen’, en, om het met z'n naam te noemen, tegen het mirakel, en, bijgevolg, tegen den levenden God, zijn zij niet vrij, maar gedwongen te denken, in eenen op voorhand bepaalden zin. ‘Het wonder is eene wetenschappelijke onmogelijkheid’ orakelt ‘ex cathedra’ Dr. von Weisl, en een heir van averechtsch-geloofs-genooten bauwt dit axioma na. In dit geval hoeven wij hen zelfs niet naar hunne meening te vragen. Wij kennen ze immers van buiten; ze staat reeds onherroepelijk vast, nog voor dat ze met de ‘feiten’ in aanraking kwamen. Vraagt men echter welke wetenschap heeft op afdoende en ontegensprekelijke wijze de onmogelijkheid van het mirakel bewezen? Waarom is het mirakel onmogelijk? Waarom? Vermetele vraag die de grondvesten van hun levensphilosophie dreigt te ondermijnen; en... vergeefsche vraag. En juist omdat zij geene reden hebben in te brengen, omdat hunne vooringenomenheid tegen het mirakel, geen oordeel, maar een ongewettigd en onberedeneerd vooroordeel is, valt met hen over hét wonder, en over zoogezegd-wonderbare feiten niet te redeneeren. Het gaat met de ‘mirakelphobie’ waarmede vele menschen en niet het minst ‘would be’ ontwikkelden behept zijn, - en onder dezen maken de geneesheeren en zelfs sommige katholieke geneesheeren geene uitzondering - zoover, dat het volstaat in hunne tegenwoordigheid een naam uit te spreken dien ze verdenken in verband te staan met vermeende bovennatuurlijke verschijnselen: b.v. Franciscus van Assisi, J.B. Vianey, de Pastoor van Ars, Bernadette, Louise Latteau en nu Therese Neumann, om onmiddellijk, als door een reflex beweging van de hersens, aan de dragers van die namen een certificaat te doen uitreiken van ‘hysterie’. En heel gewichtig, met een geleerd spotlachje, zullen anderen, voornaam en zelfstandig denkende menschen 't woord beamen en herhalen ‘hysterie’, mochten ze ook van de hysterie niets anders en meer kennen dan den naam. Hebben die menschen het geval waarover zij zoo kordaat uitspraak doen onderzocht? Kennen, tenminste, die geneesheeren hunne ‘patiënten’? Neen. De artsen met dewelken Dr. Gerlich het aan den stok heeft de 400 bladzijden lang van zijn ‘Therese Neumann, Bd. II, redden ten minste den schijn van wetenschappelijkheid; want hun besluit, is 't niet | |
[pagina 808]
| |
gesteund, het volgt althans op de “praemissen” van het voorafgaande onderhoek. En op die basis kan men eerlijk van gedachten wisselen en redeneeren. Men mag en men moet de vraag onder de oogen zien: in hoever de wonderbaarlijke verschijnselen die zich aan Therese Neumann voordoen kunnen teweeggebracht of beïnvloed zijn door natuurlijke, inwendige oorzaken; m.a.w. in hoever ze kunnen de uit-slag zijn van innerlijke zielsgesteltenissen en van de, in normalen toestand, niet vermoede doch niettemin reëele indrukken en ervaringen die het onderbewustzijn bewaarde en op oogenblikken van koorts, crisis of gegalvaniseerd zielsleven naar buiten openbaarde, b.v. of de arameesche woorden, en andere vreemde talen die de visionnaire hoort spreken haar soms niet, onvrijwillig en onbewust, door professor Wutz en andere bezoekers werden aangeleerd en “gesuggereerd”; in hoever de intensiteit van haar godsdienstig leven sluimerende natuurkrachten in haar heeft wakker gemaakt, die wellicht mogen in aanmerking komen voor de uitlegging van Therese's helderziendheid’ en ‘gedachtenlezing’; vermits beroemde artsen (o.a. de Parijsche hoogleeraar Charles Richet) zich vleien met de meening dat ‘cryptesthésie’ en ‘xénoglossie’ geen hersenschimmen, doch feitelijk bestaande en proefondervindelijk gekende, alhoewel uiteraard zeldzame en geheimzinnige verschijnselen zijn, voor welker bestudeering zij zelfs den naam van een nieuwe wetenschap hebben uitgevonden: het ‘metapsychisme’ of de ‘parapsychologie’; in hoever de verbeelding, de zenuwoverspanning, de auto-suggestie op het lichaam kunnen inwerken en, inzonderheid, in verband met stigmatisatie mogen genoemd worden; kortom in hoever al wat te Konnersreuth gebeurt tot het rijk der natuurlijke mogelijkheden kan behooren, en, in plaats van aan eene van boven op Therese Neumann inwerkende oorzaak moeten toegeschreven te worden, van de begenadigde en uit de begenadigde zelf voortkomt. Maar, op het gebied der feiten, een feit bevestigen of loochenen zonder het te kennen, zonder te willen kennen, en concludeeren zonder praemissen, dat is in strijd met de wetenschappelijke methode en zelfs met de meest elementaire redelijkheid. Het moet dan ook geen verwondering baren, dat reeds tweemaal, door niet-katholieke schrijvers die zich met Therese Neumann bezig hielden - en ze hoeven zich daarom nog niet uitgesproken te hebben over het al dan niet bovennatuurlijke der feiten - dergelijke onkritische en onwetenschappelijke houding, ze weze van artsen of van lee- | |
[pagina 809]
| |
ken, tegenover de gebeurtenissen van Konnersreuth werd gebrandmerkt als een ‘pathologisch’ geval. De tijd is toch uit zeker dat men het mirakel op één lijn stelde (Renan deed het) met de on-wezens der fabelleer: griffoenen, eenhoornen, paardmenschen, cyclopen; en dat de weigering om dit ‘dogma’ te onderteekenen een meewarige vergelijking opriep met kinderen en kinderachtige menschjes die naar bakersprookjes luisteren en er aan gelooven. Voor hen echter die waarlijk vrij mogen en kunnen denken, geloovigen of niet-geloovigen - we zeggen niet on-denkenden en licht-geloovigen, want het redelijk geloof eischt, op het gebied van het wonderbaarlijke de toepassing van den bekenden stelregel: ‘frustra fit per majora quod fieri protest per minora,’ de maxima-oplossing, door het mirakel, mag slechts dàn aangewend worden, wanneer zeker is de volstrekte ontoereikendheid van elk andere minima-oplossing, door de natuurkrachten. - Voor hen dus die onafhankelijk en vrij staan tegenover de feiten,Ga naar voetnoot(1) van gelijk welken aard ze mogen wezen; voor hen die niet erfelijk belast zijn met die geesteskrankheid die Tacitus noemt ‘impatientia veritatis’ ‘de onbestandheid tegen de waarheid’; voor menschen die niet a priori ‘neen’ móeten zeggen, maar, a posteriori, d.i. na gewetensvol en onpartijdig onderzoek, ‘ja’ of ‘neen’ zullen zeggen, naar gelang de feiten, objectief beschouwd, echt of onecht zijn; en, voor hen die vrij denken, in dezen zin dat ze evengoed bereid zijn ‘ja’ of ‘neen’ te zeggen ten overstaan van wonderbaarlijke verschijnselen, en ‘ja’ of ‘neen’ te besluiten tot een ‘höheres Eingreifen’ d.i. tot een bovennatuurlijke tusschenkomst van God, naar gelang de rede de feiten als, natuurlijker wijze, volstrekt onuitlegbaar verklaart, of meent door de geschapene natuurkrachten te kunnen verklaren; | |
[pagina 810]
| |
Voor dezen is 't dat wij, om te besluiten, de aandacht trekken op de volgende vragen en punten: Zijn de feiten van Konnersreuth echt? Hoe oordeelen over die echtheid de vele getuigen en onderzoeksrechters wier goede trouw, onpartijdigheid, bevoegdheid en bekendheid met de feiten niet kunnen worden betwist. Therese Neumann is toch geen mythus, en Konnersreuth ligt niet op de planeet Mercurius. Zijn die feiten, vooral in hun geheel en in hu wonderen samenhang genomen, op natuurlijke wijze uitlegbaar? Hoe antwoordt daarop de rede, 't.t.z. het gezond verstand en de ware wetenschap? Komt in dit ontzaglijk, nog dagelijks aangroeiend feitenmateriaal iets voor, wordt iets gehoord, wordt iets gezien of vermoed dat pleit tegen de echtheid der feiten of wijst naar een verdachten oorsprong? Integendeel, pleit alles niet voor? Het karakter van Therese Neumann: de diepe kinderlijke eenvoud van haar gemoed en de oprechtheid die de grondtrek is van haar natuur en de zuivere wortel van haar christelijk wezen; - en dezelfde bemerkingen gelden voor hare ouders en voor de personen harer naaste omgeving die in de gebeurtenissen van Konnersreuth mede betrokken zijn, zoodat, in ernst, door niemand aan huichelarij of opzettelijk bedrog kan worden gedacht; hunne vaste overtuiging dat een Hooger Wezen, buiten de ge wone werking der geschapene oorzaken om, gemoeid is met die uitzonderlijke verschijnselen, en een schamel schepsel heeft uitverkoren om als werktuig te dienen voor een verheven godsdienstig doel; de belangloosheid met dewelke die geringe en stille menschen, in dienst van dit hooger doel, geld en giften met walging afwijzen en, dag en nacht, hunne rust, hunne kostelijke arbeidsuren, en de innigheid van het familieleven prijsgeven; - het deugdzaam leven van Therese Neumann, waar zoovele oogen op gevestigd zijn die zoeken naar stof om een schijn van wettiging te vinden voor hunne vijandelijke houding, en dat, we weten het zeker, zijn schittering van bovennatuurlijke schoonheid met angstvalligen schroom verborgen houdt in de geheimkamer van het hart; de stichtende en zielschokkende feiten waarop de duidelijke stempel staat van het zuiverst godsdienstig gevoel en van de meest onverdachte katholieke orthodoxie, en die dan ook hunne lessen prediken met woorden en met wenken, die allen volkomen in een klank zijn met het onderwijs der H. Kerk: de les eerst en vooral van het geloof in de levende werkelijkheid van God, den Schepper, Heer en Regeerder van hemel en aarde, in een tijd dat rationalismus en wetenschaps | |
[pagina 811]
| |
waan de zelfgenoegzaamheid van den mensch huldigen en menschvergoding of natuurvergoding het ‘athéisme caché, dans tous les coeurs’ (Bossuet) brutaal hebben uitgehangen; en, in een tijd dat voor de massa, van hoog tot laag, de diepere levenszin - dum nil perenne cogitant - schijnt te loor te gaan, en de fata morgana van genot en wellust de oogen en harten in haar tooverkring geboeid houdt; de les van den gekruisigden en uit al zijne wonden bloedenden Christus, die tot mede-lijden, tot boete- en zoenlijden uitnoodigt en praamt. ‘Menschen van den modernen tijd en van den modernen nood keert terug tot de godsvrucht van Jezus' bitter lijden; zoekt uw toevlucht in de wonden van Christus; de dorpelinge uit het Fichtelgebergte heeft zich aan Christus' passie toegewijd. Uit medelijden met Hem weent ze tranen van bloed, is ze een levend evenbeeld geworden van den Gekruiste. Zonder spreken, door haar lijden alleen, dringt ze Europa terug naar den voet van het kruis. Laat deze devotie een uitgedorde eeuw opnieuw bezielen.’ (Kardinaal von Faulhaber); essentieelchristelijke lessen waarop Therese's kinderlijk-eenvoudige gehoorzaamheid aan de geestelijke overheid en haar intens medeleven van het liturgisch leven der H. Kerk den stemplel heeft gedrukt van het katholieke Rome; de weldoende invloed die van Konnersreuth uitgaat; de godsdienstig atmosfeer die de bezoekers ademen, tijdens de lijdensextasen, in een huis vol wijding als een heiligdom, en de ontroering die zich van hen meester maakt en waarvoor zij God als voor een buitengewone genade die zij ontvingen bedanken, wanneer zij de zieldoorsidderende gewaarwording hebben, in 't gezelschap der visionnaire, met het bovennatuurlijke, voelbaar, in aanraking te zijn gekomen; ja, tot de vijandelijke herrie toe en de verwoedheid der goddeloozen, verwoedheid die telkens uitbarst, wanneer 't hun dunkt, dat men ergens het spoor van de Godheid gewaar wordt. Mochten dezulken zich eens terdege herinneren den gemoedelijk-bedaarden raad van den schriftgeleerde, Gamaliël, met denwelken deze vroede man, in een woelige zitting van het hooge gerechtshof te Jerusalem, zijne heetgebakerde ambtgenooten de wapenen uit de handen deed vallen, uit de handen die jeukten naar uiterste en drastische geweldmiddelen tegen de terechtstaande apostelen: ‘Blijft af van deze menschen, zoo sprak hij, en laat ze heengaan. Want ofwel is die beweging en dit werk er een van menschen, en, in dit geval, zooals wij het meer hebben gezien (met Theudas en Judas de Galileër), zal het van zelf dood gaan; ofwel | |
[pagina 812]
| |
komt het van God, en, in dit geval, kunt gij lieden het onmogelijk tegenhouden, en 't ware hachelijk dat gij u als God-bevechters (Theomàchoi) gingt aanstellen!’ (Hand. V. 34-40) ‘Gelooft de mirakelen die bewezen zijn, de andere niet;’ met dàt geloof tot hetwelk Kardinaal von Faulhaber zoo rondweg uitnoodigt kan ieder weldenkend mensch instemmen. Maar nu de toepassing? Behoort Konnersreuth tot ‘de mirakelen die bewezen zijn’ of tot die ‘andere’? De eindbeslissing daarover komt alleen aan de Kerk toe; tot nog toe heeft deze geene uitspraak gedaan, en legt bijgevolg niemand een geloof op. De Kardinaal Faulhaber wees enkel in zijn kanselrede van 1927 den weg aan die moest en kon gevolgd worden om, voor het persoonlijk geweten, gebeurlijk het ‘mirakel’ van Konnersreuth met zekerheid te bewijzen: Wat men dient te onderzoeken: ‘leeft Therese werkelijk zonder voedsel? Worden de stigmaten niet door een menschenhand (wij zouden er kunnen aan toevoegen: door de verbeelding en het overprikkelde gevoel) voortgebracht? Spreekt ze waarlijk Arameesche woorden die ze nooit heeft gehoord? Worden haar voorspellingen over den dood van sommige personen bewaarheid? Wanneer dat alles is uitgemaakt kan de theologie en de mystiek, die een wetenschap is zoo zeker als de geneeskunde, een beslissing treffen, en kan de kerk het laatste woord spreken.’ Hoe men dient te onderzoeken: ‘met oprechte waarheidsliefde; zonder vrees voor het mirakel, maar ook zonder begeerte naar het mirakel; met eerbied voor het heilige.’ Of die bewijsmiddelen - en ook die andere op wier noodzakelijkheid voor den toets van het mirakel reeds werd gewezen - terdege werden aangewend op het geval van Therese Neumann, dàt ten minste zal eenparig bevestigd worden. Tot die bevestiging dwingt de stem van het geweten. Doch met de waarneming en de vaststelling alleen der zekere feiten kan de menschelijke ziel geen vrede hebben. De geest denkt na over oorzaak en reden, over oorsprong en doel. Een ‘Höheres Eingreifen’ van God; om de menschen tot God, tot Godsdienst terug te brengen en tot waren, christelijken Gods-dienst te vermanen, door de bemiddeling en naar het voorbeeld van den Goddelijken Heiland, onzen Heer Jezus Christus, in de heilige roomsch katholieke kerk. Die uitlegging van den oorsprong en van de beteekenis der gebeurtenissen te Konnersreuth hebben wij in den loop van het verhaal genoeg kunnen vernemen; de lezer is voldoend ingelicht om, in geweten, eerlijk en vrij, zich zelf, over de waarde dezer uitlegging uit | |
[pagina 813]
| |
te spreken. Onze taak echter van verslag gever laat niet toe dat wij het klaar uitgesproken oordeel van enkele der meest bevoegde en onverdachte getuigen van Konnersreuth achterhouden. Dr. Seidl, onder wiens geneeskundige behandeling Therese Neumann jaren lang stond, getuigt vóór de rechtbank dat hij ‘hare stigmatisatie als echt aanschouwt en als een “charisma supernaturale” (een boven natuurlijke genadegunst); dat hij geloof hecht aan de voedingsloozigheid en meent dat deze op natuurlijke wijze onuitlegbaar is; dat de medische wetenschap de phenomenen van Konnersreuth niet kan verklaren.’ De protestantsche geleerde Dr. Gerlich, die geen oogenblik toelaat dat het gevoel de koele en nuchtere waarneming der feiten zou komen beïnvloeden, getuigt, hij ook, vóór de rechtbank: ‘Ik houd gansch het geval voor geneeskundig onuitlegbaar; ik aarzel niet hierop nadruk te leggen dat ik de meening ben toegedaan dat hier een bovennatuurlijke inwerking voorligt, en, wel te verstaan, geen diabolische maar een goddelijke.’ ‘De feiten van Konnersreuth,’ met deze kordate verklaring besluit P. Morard O.P. de merkwaardige voordracht die hij over die feiten hield te Brussel in 1929, stellen ongetwijfeld een mirakel daar. Wij vinden er hoegenaamd geen bezwaar in hier dat woord zwaar van beteekenis te gebruiken. Waarom, riep uit op een vergadering van duizenden toehoorders te Augsburg 25 Maart 1929 de professor in psychologie aan de universiteit te Salzburg, Dr. Mager, waarom zou het verboden zijn boudweg een mirakel te noemen hetgeen ontegensprekelijk de grenzen der natuur overschrijdt en klaarblijkelijk het begrip dat wij met dat woord verbinden bewaarheidt. Wetenschappelijke beroemdheden hebben niet geaarzeld dit mirakel te noemen op het congres van katholieke artsen in Amsterdam gehouden den 4 Nov. 1928. Wij ook wij aarzelen niet. Zij die nog meer eischend zijn moeten 't weten indien ze zich niet laten overtuigen. Dat is hun zaak en hun recht. Wij weigeren duister te noemen hetgeen klaar is, en twijfelachtig hetgeen zeker is. Hic est digitus Dei. Hier is de vinger Gods, om aan de wereld te toonen dat er een Hoogere Macht bestaat.’
***
Onlangs hield de H. Vader eene toespraak waaraan wij de volgende woorden ontleenen: ‘Wij staan tegenover nieuwe mirakelen; 't is dus beslist valsch dat de tijd der wonderen voorbij is, zooals sommigen gaarne zouden doen gelooven, en 't is evenzeer valsch dat het tijdperk | |
[pagina 814]
| |
der mirakelen de plaats geruimd heeft voor het tijdvak der wetenschap. Ook de menschelijke wetenschap staat heerlijk in den dienst der mirakelen. Nooit inderdaad als nu - en in de toekomst zal het nog beter zijn; de weg van God schijnt er op te wijzen - nooit als heden kon er met zooveel beslistheid over mirakelen gesproken worden, vermits de wetenschap met verrassenden vooruitgang optreedt... Daarom en ook om wat de toekomst voorbereidt, hoeft de Goddelijke Goedheid bedankt te worden.’ Wij meenen deze woorden van den Paus niet te misbruiken, indien wij ze toepassen op het Raadsel van Konnersreuth, en uit dien hoofde denken een reden te hebben om de Goddelijke Goedheid te danken. |
|