Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1930
(1930)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 657]
| |
[1930/8]Therese Neumann
| |
[pagina 658]
| |
ting, werd den schrijver ruimschoots gelegenheid geboden en gereedelijk hulp verleend door allen te Konnersreuth. Evenmin ontbrak hem de wetenschappelijke ‘training’. Dr. Gerlich is historicus, en hij had zich op de universiteit bijzonder beziggehouden met de critiek der vroeg-middeleeuwsche heiligenlegenden. Bij den aanvang van zijn onderzoek stond hij eerder sceptisch tegenover het wonderbaarlijk verhaal. Dit zou hem echter niet beletten eerlijk en onpartijdig, naar al de eischen der streng-wetenschappelijke historische kritiek, de onderhavige feiten te onderzoeken, en de waarheid te huldigen. ‘Amicus Plato, sed magis amica veritas’, zoo luidt het inleidend motto van het boek; in vertaling: ‘laat een theorie om nog zoo lief zijn, liever moet ons zijn de waarheid’. Zich zelven en alle andere wetenschappelijke vorschers stelt de schrijver de wet: ‘ge zult geen valsche getuigenis geven’. (Inl. bl. XIII). Tijd noch moeite heeft Dr. Gerlich zich gespaard; geen enkel middel noch bron van inlichting liet hij onbenuttigd; zijn arbeid getuigt, schier op elke bladzijde, van angstvallige nauwgezetheid in het naspeuren, waarnemen en noteeren der feiten. En, te Konnersreuth waar hij, in 1927 en 1928, verscheidene malen dagen achtereen, eens zes weken, vertoefde, alles te samen vijf maanden, trof hij bij allen: Therese Neumann, hare ouders en bloedverwanten, E.H. Pastoor Naber, de inwoners der parochie, de welwillendste tegemoetkoming aan. Daar ook koesterde men éénzelfde begeerte: de waarheid, de volle waarheid en niets dan de waarheid aan het licht te laten komen. Van dien waarheidszin en van de volstrekte oprechtheid bij Therese Neumann en hare omgeving leggen allen die met hen in aanraking kwamen onbewimpeld getuigenis af. Om der waarheid wille heeft Dr. Gerlich nog meer gedaan. De geneeskundige behandeling die Therese Neumann van wege zoovele artsen te beurt viel, en hunne uitspraken over de ziekteverschijnselen in haar, heeft hij aan de eischen der medische wetenschap willen toetsen. Hij is er niet voor teruggeschrikt de meest moderne wetenschappelijke werken over hysterie en ziekten die met het geval van Therese Neumann verband houden door te studeeren. Het behoort echter aan vakmannen toe het laatste woord te zeggen in discussies over ziektebeschrijvingen, diagnosen, behandeling, verloop en genezing der menigvuldige kwalen die Therese Neumann teisterden. Een feit blijkt het toch dat zelfs katholieke artsen een zekeren | |
[pagina 659]
| |
argwaan tegenover alles dat aan het wonder grenst niet vermogen te ontveinzen, en dat het woord ‘hysterie’ sommigen gemakkelijk over de lippen komt, als men met een andere uitlegging in verlegenheid zit. Dr. Seidl, de geneesheer die de voornaamste rol heeft gespeeld in de ziekten-periode van Therese Neumann, had ook - 'n beetje te haastig waarschijnlijk - met datzelfde woord uitgepakt; doch later trof hij een juisteren toon, wanneer hij erkende dat, om een degelijk oordeel te vellen over de gebeurtenissen van Konnersreuth, deze als een samenhangend geheel moeten beschouwd worden. Het boek van Dr. Gerlich, hoofdzakelijk het eerste deel, is onze bijzonderste bron van inlichting geweest, niet echter de eenige, zooals genoeg zal blijken uit het vervolg van het verhaal. | |
De Houding der Kerkelijke Overheid.Het behoort aan de Kerkelijke Overheid, in eerste instantie aan den Bisschop van Regensburg, in laatste instantie aan den Paus, een oordeel uit te spreken over het al dan niet bovennatuurlijke karakter der Konnersreutsche gebeurtenissen. Van zulk een leerstellig oordeel onthoudt zich met zorg Dr. Gerlich. Hem was 't alleenlijk te doen om de echtheid der feiten. Daarom luidt zijn zeer besliste uitspraak: 1) De feiten zijn echt; 2) ze zijn op natuurlijke wijze onuitlegbaar. De conclusie die logisch volgt op dergelijke praemissen blijft aan zijn eigen geweten voorbehouden. Ook wij hebben aan zulkdanige methode en uitkomst, èn voor onze rede èn voor ons geweten, genoeg. Men weet nu dat de Katholieke Kerk niet gewend is aan stemmingmakerij voor het mirakel. Lourdes is er een bewijs van. Voortvarendheid behoort niet tot den aard van hare handelwijze. Veeleer zal zij het geloof der menigte teleurstellen door haar argwaan tegenover het uitzonderlijke en wonderbaarlijke, hare terughouding en haar trage voorzichtigheid, vooraleer te beslissen. Dit blijkt eens te meer uit de geschiedenis van Konnersreuth. Ongemoeid is de Kerkelijke Overheid niet gebleven met gebeurtenissen die zulk nauw verband houden met den godsdienst, en die geheel Duitschland, ja, geheel de wereld, mag men zeggen, in beroering brengen. Het persoonlijk gevoelen van den plaatselijken Bisschop, Mgr. von Henle, was eerst ongunstig, en week slechts terug onder | |
[pagina 660]
| |
den druk der gebeurtenissen, om op het einde van zijn leven, (hij overleed den 12 Oktober 1927) plaats te maken voor de overtuiging van de bovennatuurlijkheid der feiten. De Pastoor van Konnersreuth, E.H. Jos. Naber, wien van hoogerhand de wenken tot voorzichtigheid en de raadgevingen niet gespaard bleven, kreeg opdracht, in Mei 1926, een verslag over hetgeen in zijn parochie gebeurde op te maken en naar het Bisdom op te sturen. 't Volgend jaar, stelde het Bisdom de commissie aan der vier beëedigde ziekenverpleegsters die, onder leiding van Gezondheidsraad Dr. Seidl, Therese Neumann veertien dagen achtereen zonder één minuut onderbreking zouden gadeslaan, met het doel volstrekte zekerheid te bekomen nopens de echtheid van haar algeheele vasten. Een ander verzoek der Geestelijke Overheid om Therese Neumann, tot nauwkeurige observatie, in het hospitaal van het naburige Waldsassen te laten overbrengen, stuitte en bleef stuiten op den onverzettelijken tegenstand der oudersGa naar voetnoot(1).. Die handelwijze der ouders laat zich door méér dan één reden verklaren en rechtvaardigen, o.a. door sommige verdachte en weinig geruststellende uitlatingen van artsen als deze: ‘Mit der werden wir schon fertig’, ‘met deze spelen wij het gauw klaar’; ‘da machen wir Einspritsungen’, ‘we zullen het wel met inspuitingen doen overgaan’, ‘die machen wir in einer Klinik schon katholisch’. (ontleend aan het getuigenis afgelegd voor de rechtbank van Munich door Dr. Seidl, en aangehaald door E.P. Morard, O.P. Revue Cathol. des Idées et des Faits 1929. p. 5 in voetnotaGa naar voetnoot(2). Waarom trouwens moesten die arme menschen daarmede gediend zijn, dat ze zouden scheiden van hun kind, om het als proefsubject aan een cliniek af te staan? Ze moesten het zooveel te minder, | |
[pagina 661]
| |
dat hun huis alle gelegenheid en waarborg bood tot geneeskundige en wetenschappelijke observatie van hunne dochter. Die gelegenheden en waarborgen van wetenschappelijke observatie blijft het Neumannshuis, nu al jaren achtereen, dagelijks aanbieden. Dr. med. Stephan van Frankfurt betuigt dat Konnersreuth voortdurend al de voorwaarden vervult, die voor een kritische en grondig-wetenschappelijke waarneming noodzakelijk zijn. Grooter tegemoetkoming kan men niet wenschen en gemakkelijker gelegenheid tot herhaald onderzoek, van uit de onmiddellijkste nabijheid, van alle verschijnselen en symptomen. Geheimraad Specht van Erlangen bekent volmondig dat de waarnemingen te Konnersreuth met onovertrefbare zorgvuldigheid en wetenschappelijkheid werden gedaan. (E.F. Odo Staudinger O.S.B. Die Leidensblume von Konnersreuth. bl. 51.) Op hunne vergadering te Freising, Sept. 1927, namen de Beiersche Bisschoppen een dubbel besluit: afzien van elk oordeel over de gebeurtenissen van Konnersreuth, en, in 't belang van den godsdienst tevens en van de gezondheid van Therese Neumann stopzetten der massabezoeken uit nieuwsgierigheid. Om thans bij Therese Neumann toegang te hebben worden vereischt: een aanbeveling van z'n pastoor en eene machtiging van het Bisdom Regensburg. In Maart 1938 kwam de nieuwe Bisschop van Regensburg, Mgr. Dr. Buchberger, naar Konnersreuth, en bleef er twee dagen, met het oog op een verslag aan den Heiligen Stoel; en die eerste rechtstreeksche kennisneming liet bij hem den besten indruk achter. Later, bij zijn derde bezoek, beklom de kerkvoogd den predikstoel in het parochiekerkje, prees den zielsbestuurder van Therese, E.H. Pastoor Naber, en de ouders nopens hun gedrag en hunne gehoorzaamheid aan de kerkelijke voorschriften, en wenschte de parochie geluk, omdat een menschenkind uit haar midden het voorwerp van Gods bijzondere begenadiging was geworden. Beteekenisvol is ook de handelwijze van Kardinaal von Faulhaber, Aartsbisschop van Munich. Den 6den November 1927, had hij, in zijne kathedraal, een strenge en opzienbarende kanselrede gehouden, waarin hij waarschuwend opkwam tegen de bezoeken te Konnersreuth 't Jaar nadien kwam hij zelf naar Konnersreuth en verbleef er van 23 tot 25 Augustus. Ook voor dezen doorluchtigen kerkvorst is een rechtstreeksere kennismaking van zulken aard geweest, dat hij er geen bezwaar in vond in Therese's kamertje de H. Mis te lezen en haar zelf de communie uit te reiken. Het huis der Neumanns ontving | |
[pagina 662]
| |
nog 't bezoek van vele bisschoppen uit Duitschland en uit andere landen, onder meer, van Kardinaal Piffl, Aartsbisschop van Weenen. In 't begin van Juni 1928 ontving Pastoor Naber, door bemiddeling der Nuntiatuur van Munich, een autographisch schrijven van den Paus, die, ongevraagd, aan hem en aan Therese Neumann zijn zegen zond. Het pauselijk schrijven droeg den datum van den 3 Mei. Welnu dien dag had Therese onverwachts aan den Pastoor gezegd: ‘op dit oogenblik schenkt de Heilige Vader aan ons, aan U en aan mij, zijn zegen’. Deze pauselijke geste was het onmiddellijk resultaat van een onderzoek dat, in April van hetzelfde jaar, op last van Zijne Heiligheid, Pius XI, de E.P. Dr. med. Gemelli, Rector der katholieke Universiteit van Milaan, een gezaghebbend specialist in de pastoraalgeneeskunde en in de proefondervindelijke zielkunde, te Konnersreuth was komen doen, en dat op hem een zeer gunstigen indruk had gemaakt. Wat zullen wij uit dit alles besluiten? Een formeel oordeel van de Kerkelijke Overheid over het geval van Therese Neumann ligt niet voor, en zal het niet zoo gauw. Hare houding echter laat zich duidelijk kenmerken met het woord: welwillendheid. Negatief gesproken, beteekent die welwillendheid dat de Kerk in de feiten van Konnersreuth niets ontdekt dat van verdacht allooi is en den godsdienst schaden kan; positief, heeft zij de beteekenis van een wenken een vingerwijzing. Nieuwe wonderen zijn voor het behoud en de verspreiding van het geloof, strikt genomen, niet noodig; de historische en officieele bewijzen volstaan voor de apologetiek van alle tijden. Is God echter zoo goed, van tijd tot tijd door een bijzonder ‘ingrijpen’ (‘ein höheres Eingreifen’, dit woord en die les zullen wij meermalen vernemen uit den mond van Therese Neumann) in het wereldgebeuren, de sluimerende aandacht der menschen te willen wekken, het is dan onze plicht de aandacht der menschen op Hem te trekken. | |
Levensschets.Therese Neumann is de oudste van 11 kinderen, van dewelke 10 nog in leven zijn. Ze werd geboren op goeden Vrijdag den 8 April 1898. Haar vader is van beroep een kleermaker; terzelfdertijd bedrichten die menschen eenige dagwanden land en zijn alzoo, wat men in | |
[pagina 663]
| |
Vlaanderen noemt, koeiboerkens. Het verloop van Therese's kinderjaren vertoont geene meldenswaardige bijzonderheden. Een strenge en deugdzame opvoeding onder 't waakzaam oog der naarstige en brave ouders. Opvallend is reeds bij het kleine meisje dat het zeer verstandig is en een onoverwinnelijken hekel heeft aan leugen en aan alles wat onecht en valsch is; dat het zeer vroeg 'n sterken werklust paart aan geest van tucht en orde en veel houdt van dieren en bloemen. Op veertienjarigen leeftijd werd ‘Reschl’ (Zoo wordt Therese Neumann in de omgangstaal steeds aangesproken), in dienst gedaan bij een boer op het dorp, ook Neumann geheeten en nog een verren bloedverwant van haar. Later traden in hetzelfde huis nog twee harer zusters in dienst. In die herberg-boerderij viel hard te werken, vooral wanneer in 1914, bij 't uitbreken van den oorlog, baas en knecht tot den krijgsdienst werden opgeroepen. Reschl, die trouwens meer van mannen- dan van vrouwenarbeid hield en lichamelijk tegen grof en zwaar ‘labeur’ was bestand, werd op de hoeve de ossenknecht. Ze was in die dagen 'n ferme meid, met 85 kilos gewicht aan haar; 'n zak graan van 75 Kgr. droeg ze gemakkelijk op den hoogen zolder; en, dat het haar bovendien aan kranigheid niet ontbrak, bewijst het volgend incidentje: een jonge gast draaide, een beetje te veel naar haar goesting, rond haar. Ze heette hem haar met rust te laten. Andere huwelijks aanzoeken had ze vroeger reeds afgewezen, want ze had zich voorgenomen missiezuster te worden van zoo gauw de familieaangelegenheden het toelieten. Daar echter de melkmuil haar bleef plagen, stond ze hem op zekeren pikdonkeren avond een ‘rendez-vous’ toe, en ze trok er op af met een zweepsteel. Veel tijd voor liefdeontboezemingen liet zij haar minnaar niet, ze kletste hem een paar malen den djakkesteel op den kop, de liefde en den trouwlust eruit. Een kentering in het leven van Therese Neumann treedt in op 10 Maart 1918. Op het dorp was een brand uitgebroken in de schuur van den smid. Een van de eersten en van de felsten om te helpen blusschen en zich te pande te stellen was Therese; zij haalde een zwijn en een kalf uit de brandende stallen. Maar de vlammen sloegen vervaarlijk over naar het huis waar zij inwoonde, en lekten reeds de muren. De boer die juist met congé van het oorlogsfront thuis was, klauterde op het dak om vandaar beter den bedreigden gevel met water te begieten en tegen het vuur te beschutten. | |
[pagina 664]
| |
Reschl moest hem de volle emmers hoog boven het hoofd overreiken. Gedurende meer dan twee uren, hare krachten overspannend, hield ze het uit, staande op een hoogen stoel zonder rugleuning, en zoppenat. Plots bij het omhoog steken van een zwaren emmer voelt ze 'n pijnlijken knak in de stuit; de emmer valt uit haar handen, een been glijdt uit, ze tuimelt naar beneden maar kan zich nog tegen den wand recht houden. Haar kracht is gebroken; de arbeid heeft uit voor haar. Dit gebeurde rond den middag; van 5 uur des morgens was Reschl te been geweest en zonder een oogenblik verpoozing, had ze zich heel dien voormiddag afgebeuld, zonder een brijzel gegeten te hebben. Toen ze nu spijs wilde gebruiken overkwam haar een braaklust... Ondertusschen nam de pijn in de lenden toe en zette zich uit in gansch het lichaam. Den trap naar haar kamertje kon ze niet meer op, en met beenen zwaar als lood, zich krommend en bukkend' onder de pijn, sukkelde zij naar hare moeder. ‘'t Doet mij zoo zeer aan 't kruis,’ kwam 't er uit, ‘en het is mij alsof mijn lijf met koorden werd omsnoerd’. Zich bukken om van den grond iets op te rapen kan ze niet meer, ook de maagstoringen blijven aanhouden zoodat ze in het vervolg nog slechts vloeispijs kan gebruiken; zienderoogen vermagert zij. Onbekwaam tot werken kan Therese toch niet leeg zitten. Enkele weken na dit ongeval, in het begin van April, hielp zij haar zuster Ottilie die hare plaats van dienstmeisje had ingenomen, in den aardappelkelder in het uitzoeken van het plantsoen. Ze probeerde alleen met een zakje aardappelen den keldertrap op te klefferen, toen ze plots, van 5 treden hoog achterover viel tegen de harde steenen, en een gapende wonde bekwam aan het achterhoofd. ‘Mijn hoofd doet mij zoo wee’ kermde zij, wanneer zij uit hare bezwijming kwam, ‘het is alsof mijne oogen gingen uitvallen’. Dat waren nog niet de eenige kwalen. Blaas en darmen weigerden hunne gehoorzaamheid aan den wil, en daarvan schaamde Therese zich, zelfs aan hare moeder, iets te zeggen. Toen werd besloten dat de zieke, om haar genezing te bespoedigen, zich zou laten verzorgen in het hospitaal van het naburige Waldsassen. | |
[pagina 665]
| |
Ze verbleef er van 23 April tot den 10 Juni 1918, en verliet het ongenezen. Den 1e Augustus een nieuwe ramp. Voor den tweeden keer valt ze achterover van een kleine ladder op den dorschvloer in de schuur, thuis. Gevolg: hevige pijn in het hoofd en oogen gepaard met stoornissen in het gezicht. Daarenboven waren haar van op den dag der brandramp, daar ze lang met haar doornatte kleederen geloopen had, een hoest en pijn in de rechterzijde bijgebleven. Daarvan echter genas zij, onder behandeling van Dr. Buckhardt, die haar grondig onderzocht en het eerst een verwrikking van den ruggraat vaststelde. Hoop op volkomene genezing echter stelde hij niet in het verschiet; ja verre van te genezen, kwamen allerhande nieuwe kwalen over haar, alsof ze bestemd was om in zich al de ziekten en het lijden van een geheel hospitaal te vereenigen. Voor goed bedlegerig bleef Therese Neumann van af 22 Oktober 1918. Drie dagen te voren had ze wederom een val gedaan; daarop waren gevolgd: bezwijming, krampen, geweldige hoofdpijn en een gevoelige vermindering van het gezicht. Herkennen doet ze niemand meer, ook niet haar vader, toen deze, een paar dagen later, met verlof van het oorlogsfront terugkeerde. Haar toestand verslechtte dermate dat ze zonder uitstel van de laatste HH. Sacramenten der Stervenden werd voorzien. Nochtans werd door de ouders geen enkele gelegenheid verwaarloosd om geneeskundige hulp in te roepen. Dr. Buckhardt schreef veengrondbaden voor; doch, na twee nuttelooze pogingen, die de zieke een nieuwe marteling berokkenden, zag hij van die behandeling af. ‘Waarom’, sprak hij, ‘het arme kind daarmede nog langer folteren?’. Hij stak haar dan een naald tot bloedens toe op verscheidene plaatsen in de beenen. Ze voelde niets. Ze kon niet meer rechtzitten in haar bed, ze kon zich niet van de eene zijde op de andere omdraaien, ze bijt zich de tanden stuk bij onuitstaanbare krampaanvallen, oorzaak van tandetteren en vlijmende tandpijn. Half Maart 1919 werd ze totaal blind. En zoo lichamelijk gemarteld zonder ophouden, stekeblind, lam, lijdend aan maagzweren en maagstoringen, met als eenig voedsel | |
[pagina 666]
| |
een weinig meelpap en een slokje thee, sleept Therese Neumann haar folterleven voort. Sedert Kerstdag 1922 heeft zij geen vaste spijs meer ingenomen. Kan zij nog meer lijden en.... leven? Therese verneemt van een collegie-student dat hij, ten gevolge eener hartkwaal, zijne priesterroeping zou moeten opzeggen. Ze vraagt aan God dat op haar die kwaal moge overgebracht worden. ‘Tot wat deug ik nog?’ denkt ze. O wonderbare wet der wederkeerbaarheid, - ‘réversibilité’ (P. Bourget) - die hare verklaring vindt in de éénheid van den mystieken Christus, d.i. in de leer van de ‘Gemeenschap der Heiligen!’ De student geneest en kan zijn studiën voortzetten, Therese voelt het lijden haren hals beklemmen, krijgt halszweren en kan gedurende 12 dagen geen druppel water doorzwelgen. Van dan af hoest zij bloed uit tot op den dag van heden. Op 't einde van het jaar 1922 zag haar eigen vader zich verplicht tengevolge van een zwaar rheumatisme zijn kleermakerswerk stil te leggen, en het gezin met de zeer geringe bestaansmiddelen ondervond zeer pijnlijk het achterblijven van het loon. Therese, met oorlof van haar biechtvader, vroeg aan God en bekwam ook nog die kwaal voor zich, wijl de vader genas. In dien hopeloozen lijdenstoestand van Therese Neumann kwam geen noemenswaardige verandering tot 29 April 1923. Lichamelijk was zij een ellendig wrak; groot en sterk echter was haar ziel. De lijderes immers was met het lijden verzoend en berustte volkomen in den wil Gods, zoodat ze naar genezing, voor zich zelf, niet verlangde. ‘God weet toch best wat voor ons goed is’, sprak zij met vroom gemoed. Een troost was haar ook de hartelijke en fijngevoelige bezorgdheid der ouders, om, in de eentonigheid van dit lijden zonder verpoozing en zonder uitkomst, een afleiding en een verkwikking te brengen. Dagelijks, zooveel hunne drukke bezigheden het toelieten, en de lange uren van den vrijen Zondagnamiddag, kwamen vader en moeder haar gezelschap houden en vertrouwelijk met haar keuvelen. Geen beslissing werd getroffen, geen stuk vee verkocht of gekocht, geen besluit genomen in verband met het huishouden of het landbouwbedrijf, of eerst werd met de verstandige oudste dochter daarover beraadslaagd en haar advies gevraagd. Ze mocht anders wel eens denken dat ze nog slechts tot last was; zij deden haar voelen dat ze nog wel voor iets deugde. | |
[pagina 667]
| |
Genezing van de Bundheid, van de Ruggegraatziekte en andere genezingen.Zondag, den 29 Apr. 1923. De dagen onmiddellijk te voren waren uiterst slecht geweest. In hare omgeving dacht men, ‘nu gaat ze sterven’. Den Woensdag, 25 April, had zij overvloedig bloed en etter gebraakt, en de volgende dagen nog bloed. Dr. Seidl bezocht haar den 28. Hij schreef haar voor de oogen een nieuwe artsenij voor van welker toepassing hij een goeden uitslag verwachtte. Op den Zondag morgen, den 39, was 't Therese, in haar slaap, alsof aan haar hoofdkussen ietwat krieuwelde. Ze schoot er van wakker en... zag. Ze roept hare moeder naar boven, ze herkent de witte en roode bloemen die deze haar beurtelings voor de oogen brengt; de zusters komen toegesneld (vader was niet thuis), 't jongste broerke dat in Therese's kamer slaapt wordt gewekt en komt in zijn hemdeken toegeschoten: ‘Hé’ schertst Reschl, want zij heeft wel zin voor humor, Hansel komt zeker uit de kerk, hij is nu misdienaar geworden. Ze kan in een boek lezen! Des anderendaags kwam Dr. Seidl voor zijn gewoon bezoek. ‘Hoe gaat het’ sprak hij zijne patiënte aan? ‘Ik zie’, antwoordde zij. De dokter dacht eerst: ‘het is een uitwerksel van de voorgeschreven remedie’. Toen hij echter vernam dat de remedie nog niet gebruikt was geweest’, vroeg hij aan Therese hoe zij dacht dat het gezicht haar was teruggegeven. De moeder gaf bescheid in haar plaats: ‘Gisteren, is de zaligverklaring van de kleine Theresia van Lisieux uitgesproken; zij heeft haar geholpen’Ga naar voetnoot(1). | |
[pagina 668]
| |
Therese Neumann hield, sedert ettelijke jaren, bijzonder veel van de kleine Theresia van Lisieux. Ze had haar leeren kennen in 1914 door eenige beeldekens die haar vader had medegebracht. Haar vader, had haar nu, eenige dagen te voren, toen haar toestand van langs om meer verslechtte, een relikwie, die hij in een zakje had genaaid, om den hals gehangen. Zij zelf had, om de zaligverklaring van Threseken te bekomen, een noveen begonnen, en ze had God gebeden, niet om van hare blindheid te genezen, maar om, als de kleine Theresia, den geest van kinderlijkheid voor zich te bekomen. Met de blindheid waren ook verzwonden de drukking in het hoofd en de pijn in het achterhoofd, die haar geen oogenblik gedurende de vier jaren dat de blindheid duurde, hadden verlaten. Doch in ruil voor die beternis, kwamen, nevens al haar andere en blijvende kwalen, nieuwe beproevingen haar bezoeken. Een verschrikkelijk lijden in de ooren, en in den herfst van 1924, na een val uit haar bed, geweldige pijnlijke spiervertrekkingen. Haar linkerbeen kan ze niet meer recht uitstrekken, het zit als verdraaid in de heup en aan den knie omgewrongen op zulke manier dat de voet onder de rechterdij schuift. Voeg daarbij zware hartbeklemmingen die haar in het bed geen andere ligging toelaten dan op den rug. Daarop moest volgen dat zij na eenigen tijd was doorgelegen; maar bovendien vertoonde zich aan haar een nieuw ziekteverschijnsel: haar linkervoet begon te etteren, de huid teerde af van aan den hiel tot aan de teenen, en omdat ze zag dat het wegkrimpen van haar voet de moeder zoo smartte, bad ze God om genezing als het zijn mocht, althans van dees laatste kwaal. Op een avond van Mei had haar zuster Crescentia een versch verband aangelegd, en des anderdaags stak ze tusschen verband en voet eenige rozebladeren van rozen die op het graf van Theresia van | |
[pagina 669]
| |
Lisieux hadden gebloeid. Pas was het geschied of Therese voelde een jeuken aan den voet en bij het wegnemen van het verband, dat geheel doortrokken was van etter, bloed en rozebladeren, stelde men vast dat een nieuwe, blauwachtige dundoorzichtige huid den voet bedekte. Nog treffender het gebeuren met Therese Neumann op 17 Mei 1925, den dag der heiligverklaring van Theresia van Lisieux. Het was ongeveer half drie ure des namiddags; Therese Neumann lag te bed en bad haar Rozenkrans; tegen hun gewoonte in bevonden zich hare ouders, tijdens den kerkdienst, in de werk- en woonkamer beneden onder haar. Ze was aan het tweede tientje gekomen: de Hemelvaart van Christus, en dacht na hoe de Apostelen moesten te moede zijn, wanneer de Heiland afscheid nam van hen. Plots verscheen haar boven het ledikant een wonderbaar wit licht, ‘veel schooner en weldoender dan elektrisch- of zonnelicht’, verklaarde zij aan E.H. Naber; van onsteltenis slaakte zij een luiden schreeuw: ‘O! O!’ De ouders spoedden zich naar boven. Therese zag onbeweeglijk strak voor zich uit; haar ziek-bleeke gelaatstint week voor een frisch-roode kleur. Juist op hetzelfde oogenblik trad een ziekenzuster die haar van tijd tot tijd bezoek bracht, de kamer binnen. Ze groette Therese, doch bekwam geen antwoord. ‘Ze zag er zoo lief en zoo vriendelijk uit’, getuigt de Zuster, ‘zooals nog nooit voorhenen’, eene uitdrukking van stralende vreugde zegt te weinig’. De zuster voelde haar den pols, deze sloeg heel normaal, ook hare adem haling was rustig en regelmatig. De aanwezigen hadden den indruk alsof Therese zich met iemand onderhield. Hare lippen bewogen licht; ze knikte of schudde met het hoofd; op haar gelaat wisselden de uitdrukkingen van groote vreugde en van diepen ernst. Het was geen inwendig bidden of schouwen, bemerkt de kloosterlinge. ‘Therese deed als iemand die in gesprek was met een persoon die tegenover haar stond en voor haar meer gold dan wij en de geheele wereld’. Te midden dezer extase riep ze plots: ‘Herr Pfarrer’! ‘Moet ge hem hebben?’ vroeg de moeder. Geen antwoord. Men stuurde onmiddellijk iemand om den pastoor. Toen hij aankwam bevond Therese zich nog in denzelfden toestand: de oogen onafwendbaar op een bepaald punt gericht, de handen uitgestrekt er naar, het aangezicht vreugdestralend. | |
[pagina 670]
| |
In ééns, - wat zij sedert 6 1/2 jaar niet meer gekunnen heeft - zet zij zich rechtop in het bed. Wat was er gebeurd?.. Therese vertelt het volgender wijze: Uit het wonderbare helle licht was tot haar een stem gekomen, vriendelijk vragend: ‘Reschl, zoudt ge willen gezond worden?’. Ze had geantwoord: ‘Mij is alles goed: leven of sterven, gezond zijn of krank zijn, al wat de goede God wil, Hij weet het best.’ De stem vroeg terug: ‘Zou het u genoegen doen indien gij heden kont opstaan en gaan en indien gij wederom u zelve kont helpen?’ Zij antwoordde: ‘Ik heb aan alles vreugde dat van den goeden God komt; mij verheugen de bloemekens en de vogelen.... en ook een nieuw lijden; het grootste genoegen heb ik aan den lieven Heiland’ Daarop sprak de stem: ‘Vandaag moogt ge een plezier beleven; ge kunt opstaan; probeer maar, ik help u.’ Het was haar alsof iemand haar aan de rechter hand ophielp. Ze moest op. Ze voelde meteen aan de zeere plaats van haar ruggegraat een buitengewoon pijnlijken ruk en een verschuiving van iets naar links dat uit zijn voegen gesprongen terug in zijn verband wordt gedreven; en onwillekeurig tastten hare handen naar de gevoelige plek op den rug. Toen kort daarna het licht verzwond, en Therese, als uit een droom ontwakend, nu eerst bemerkte dat ze op haar bed lag in hare kamer en dat zooveel menschen haar omringden, wilde zij en kon zij opstaan en enkele malen, - want ook haar verkreupelde voet was heel en al genezen - geholpen wel is waar door twee der aanwezigen die haar onder de oksels ondersteunden, in de kamer over en weer wandelen. Pijn in haar rug voelde zij niet meer, de wonden waren verdwenen, daags te voren had de moeder haar een versch hemd aangedaan dat nu geheel van bloed en etter was doortrokken. Uit het privaat onderhoud dat ze, na deze gebeurtenissen, met pastoor Naber wenschte te hebben, lichten wij nog deze woorden uit, die de geheimzinnige stem tot haar had gesproken: ‘Lijden zult ge nog veel en lang, en geen geneesheer die u helpen kan. Slechts door lijden kunt gij uw offerwil en uw offerberoep vervullen en de priesters helpen. Door lijden worden veel meer zielen gered dan door de schitterendste predicaties. Ik heb het vroeger al geschreven’. (Inderdaad de H. Theresia van Lisieux heeft dit woordelijk geschreven in haar 6e brief aan een missionaris: ‘C'est bien plus par la souffrance et la persécution que par de brillantes prédications que Jésus veut | |
[pagina 671]
| |
affermir son règne dans les âmes’. Histoire d'une âme. p. 369.) E.H. Naber voegt er aan toe: ‘De stem zei nog meer dingen die grootelijks tot eer van Therese Neumann strekken, doch die zij slechts aan mij, haar zielverzorger en biechtvader, op mijn uitdrukkelijk verzoek, toevertrouwde, mij dringend vragend dat ik het niet voort zou zeggen. Niets valt haar pijnlijker dan geprezen te worden, en haar benauwt de vrees dat, bij het gebeuren met haar, iets, tot haar eigen lof, zou kunnen afgewend worden, en daardoor afbreuk doen aan de eer van den Heiland of van de H. Theresia. Den 30e Sept. 1925, stervensdag van de H. Theresia van Lisieux, om 11 1/2 uur s' avonds, verscheen haar opnieuw het wonderbaar licht, en wederom sprak tot haar de vriendelijke stem: ‘het betaamt dat gij dankbaar zijt. De heer wil slechts hebben dat het meer uitwendige van uw lijden verdwijne. Thans zult gij zonder vreemde hulp kunnen gaan. Doch in ruil daarvoor zal nog zwaarder beproeving over u komen. Offer dit lijden op aan God voor de lauwe zielen. Ge moet de menschen tot vertrouwen op God opbeuren.’ Op een klacht van haar: ‘wist ik slechts of ik op den goeden weg ben!’ bekwam zij dit antwoord: ‘ge moet blindelings aan uwen biechtvader gehoorzamen en hem alles toevertrouwen’. Ook werd ze aangemaand om altijd kinderlijk te blijven. Dan hield de stem op te spreken, en Therese wandelde, alleen en zonder stok, een kwartier lang, over en weer in de kamer. Leed deed het haar dat het licht was verzwonden: ‘'t is veel schitterender dan de zon, verklaarde zij,’ ‘'t is mild, en 't maakt blij, om er een kwartier van te genieten, ware 't te koopen, gaf ik gaarne mijne twee oogen.’ | |
Blindedarmontsteking en plotselinge genezing.Den 7 Nov. 1925 liep Therese Neumann eene verkoudheid op. In den loop van denzelfden dag nog verslechtte haar toestand dermate en bracht zulk lijden mede dat de zieke zich te bed moest leggen. De Seidl werd onmiddellijk bijgeroepen. De diagnose was: blindedarmontsteking (Appendiciet) in den hoogsten graad en dadelijk operatie in zijn kliniek te Waldsassen. De ouders zagen daartegen op; pastoor Naber om raad gevraagd oordeelde dat men in de beslissing van den arts den wil Gods moest erkennen en er bij gevolg aan gehoorzamen. Een rijtuig werd in der haast besteld. Therese was het onverschillig wat met haar geschiedde, ‘mij is 't al gelijk, als de goede God | |
[pagina 672]
| |
het wil, mag men mij ook nog mijn hoofd afsnijden’, maar het pijnigde haar danig dat haar moeder zoo troosteloos was en zoo smartelijk leed. Ze bad daarom de kleine Heilige Theresia die beloofd had haar nog in de toekomst te zullen helpen, na eerst aan den pastoor gevraagd te hebben of ze, zonder God te verzoeken, dat wel mocht doen. ‘Weet’, zoo bad ze, kleine Therese, gij kunt mij helpen, Ge hebt me reeds zoo dikwijls geholpen. Mij is 't om 't even; maar hoor toch eens hoe moeder doet’. ‘Daarbij kronkelde zij zich van pijn in 't bed als een worm’, voegt de pastoor die ooggetuige was toe, en hij vervolgt alzoo zijn verhaal: ‘Al met eens richt ze zich half op, doet de oogen open, haar aangezicht klaart op. Ze strekt de handen naar iemand uit vóór haar, men hoort haar verscheidene malen ‘ja’ zeggen en dan zet ze zich recht op. ‘Wirklich’, met die uitroeping in den zin van ‘is 't mogelijk’ keert Therese tot haren normalen toestand terug. Ze wordt geen pijn meer gewaar en voelt zich 'n ander mensch. Weer eens heeft de stem uit het geheimzinnige licht tot haar gesproken: ‘Uwe volkomen overgave en lijdensvreugde verheugen ons. ‘Und damit die Welt erkenne, dass es ein höheres Eingreifen gibt’, ‘En opdat de wereld erkenne dat er een hooger ingrijpen bestaat d.i. dat een Hooger Wezen bestaat en zich met het Wereldbestuur inlaat, zal het snijmes thans niet aan u behoeven te komen. Sta op, ga aanstonds naar de kerk en dank God. Toch zult ge nog veel te lijden hebben, en daardoor kunnen medewerken aan het heil der zielen.’ | |
De StigmatisatieDe vasten van 1926 was voor Therese Neumann een tijd van standvastige bedlegerigheid en lijden, en dit laatste het hevigst, dat is regelmatig zoo, gedurende de goede week. In den Donderdag nacht, 4 Maart 1926, lag ze slapeloos en gedachteloos te bed, want om te denken was ze te suf en te uitgeput van krachten. Ze wist niet eenmaal dat het Donderdagnacht was. Eensklaps heeft zij een visioen: ze ziet Christus in den olijfhof knielen; ze ziet ook de 3 slapende leerlingen. Op 't zelfde oogenblik voelt ze aan de linkerzij, onder 't hart een snijdende pijn; en uit die wonde plek begint er bloed te vloeien, hetgeen slechts rond den Vrijdag middag geheel ophield. Den daaropvolgenden Vrijdag morgen wederom een lijdens- | |
[pagina 673]
| |
visioen van Christus in den olijfhof en aan de geeselkolom, vergezeld van bloeden uit dezefde hartwond tot aan den middag. Herhaling van dezelfde gebeurtenissen, de week nadien, met daarenboven de aanschouwing der doornenkroning en, in de week van Passiezondag, van de Kruisdraging en van den eersten Kruisval. Op dien Vrijdag, 26 Maart 1926 vertoonde zich eene wonde op den rug der linker hand. In den nacht tusschen Witten Donderdag en Goeden Vrijdag, 1-2 April, begonnen voor Therese Neumann de visioenen van het lijdensdrama Christi van den Olijfberg tot aan den Kruisdood: hare visioenen, ja, haar medebeleven, mede-lijden en mede-sterven van het lijden en het sterven van Christus. Om 3 uren 's namiddags verwrong zij zich in kwellingen en de angsten des doods. Na den middag was Pastoor Naber met nog andere geestelijken hare kamer binnen getreden. Hare oogen waren dicht geplakt van het bloed en twee roode strepen op hare wangen wezen den weg aan van hare bloedtranen. Wanneer zij tot haren normalen toestand terug keerde, voelde ze hevige pijn in handen en voeten; het waren de wondeteekenen, de stigmata, op den rug van beide handen en voetenGa naar voetnoot(1) Lang geheim houden, wat gebeurd was, en de met bloed door- | |
[pagina 674]
| |
drenkte doeken verbergen, hoe ze het ook probeerde, kon Therese niet. De ouders verwittigden aanstonds den pastoor, die ten zeerste bij den aanblik der wonden ontstelde. Veertien dagen bleven de wonden open, en altijd voort, doch ongelijk bloeden. Den 17 April was er een dun-doorzichtig huidvlies over gegroeid, zoodat Theresia wederom handen en voeten kon wasschen. Ontsteking en ettering der voeten bleven steeds achterwege, tenzij beproefd werd ze met geneesmiddelen te heelen. Het weze hier opgemerkt dat Therese Neumann voordezen niet alleenlijk nooit den wensch had gekoesterd de wondeteekenen te ontvangen - dergelijke wensch komt haar thans nog als een zondige verzoeking voor - maar zelfs van stigmatisatie geen benul had. ‘Denkt toch ne keer, heer dokter’, sprak later tijd Therese Dr. Gerlich aan, ‘ge staat des morgens op en hebt gaten in de hand, hoe het dan ne mensch te moede is; - hab von stigmen nix g'wust, - ik heb van stigmata niets geweten en heb gehoopt dat het zou voorbijgaan gelijk de ligwonden op den rug’. Ze schrikte op toen ze zag dat de remedies, die moeder op hare handen probeerde, zonder uitwerksel bleven. Dr. Seidl schreef op zijne beurt een zalf voor, en hij hield er aan, dat niettegenstaande de folterpijnen die er uit voort kwamen, niettegenstaande het zwellen van zijde, voeten en handen, niettegenstaande het bloeden der wonden, de verbanden niet werden afgenomen. ‘So eine Schinderei’ - ‘zulk een vilderij’ -, met deze uitroeping luchtten drie mannen van Konnersreuth, die het beulen met de martelares zagen, hun wrevel en hun medelijden. Omdat de pijnen voor Therese onuitstaanbaar waren geworden en Dr. Seidl niet meer kon in den laten avond bijgeroepen worden, namen de ouders op hun eigen initiatief de verbanden weg en vervingen ze door eenvoudige linnen stroken, en oogenblikkelijk bedaarde de pijn en hielden de andere kwalen op. 's Nachts kort na één, bad Therese de H. Theresia van Lisieux om hulp: ‘Weet, kleine Therese, ge hebt mij zoo dikwijls reeds geholpen. Zie nu! Het is niet om uit te houden. Bid den Heiland dat Hij ons Zijn wil late kennen. Indien het met de zalf moet genezen worden, mij goed. Zoo niet, dat hij ons late weten wat we te doen hebben.. Het duurde niet lang of de linnen stroken vielen af. De helroode wonden waren gesloten en als met een gelatinevelletje overtrokken. | |
[pagina 675]
| |
Geneeskundige behandeling van de stigmata werd van toen af achtergelaten. Therese Neumann draagt sindsdien wanten om de handstigmata te verbergen. Deze hebben de grootte van een zilver frankstuk aan de bovenzijde van de handen; ze zijn iets kleiner aan de binnenzijde; ze zien er uit als zegellak; ze veroorzaken zulk een pijn dat Therese niet met de hand doch met den elleboog de deur open doet; en, om te gaan, steunt ze niet op den platten voet, maar op de hielen. Op Vrijdag 5 November 1926, ondervond Therese een tot nog toe ongekend gevoel in het hoofd. Dit was de voorbode der wondeteekenen van de doornenkroning. Veertien dagen later tijdens het gewoon passievisioen, vertoonden zich de stigmata op drie plaatsen in het hoofd. Ze was dien dag stervenskrank: zware bronchiet en longontsteking. De dood naderde. De pastoor verzocht een der aanwezigen de zieltogende de gewijde keers te helpen vasthouden, terwijl hij luid op de laatste gebeden der stervenden las. Toen hij aan deze woorden was gekomen: ‘hodie sit in pace locus tuus et habitatio tua in sancta Sion’ ‘Heden nog moge uwe plaats wezen in het vredesoord en uw verblijf in het heilige Sion’, scheen het de aanwezigen dat de stervende den laatsten adem uitblies. Maar neen; op hetzelfde oogenblik bemerkten zij dat ze in den toestand van schouwing was getreden. Ze ademde weer, en levendig wisselden de uitdrukkingen op haar gelaat. Uit het licht had wederom diezelfde stem tot haar gesproken van Jezus' tevredenheid met hare overgave, ‘um der Welt zu zeigen, dass es ein höheres Eingreifen gibt, sollst du wieder aufstehen können’ ‘om aan de wereld te toonen dat er een hoogere Macht en Goddelijke Voorzienigheid bestaat, zult gij wederom kunnen opstaan’, en dat ze nog niet sterven zou, om nog verder te lijden, voor het heil der zielen. Een slijmhoest volgde en 's anderendaags kon de zieke opstaan. Op den Vrijdag der volgende week waren de hoofdwondeteekenen tot 8 gestegen. Op goeden Vrijdag, den 15 April 1927, vertoonen zich de wondeteekenen aan de handpalmen en aan de voetzolen. Tijdens den vasten van 1928 zwelt Therese 's rechter schouder, de schouder waarop Jezus zijn kruis droeg; sedert den 8 Maart, binst de vasten van 1929 verschijnt op diezelfde plaats een breede, bloedende wonde en, op Goeden Vrijdag van 't zelfde jaar, ontvangt zij de stigmata der geeseling. De wonden van zijde en hals bloeden iederen Vrijdag; de wonden | |
[pagina 676]
| |
van handen en voeten bloeden slechts op de Vrijdagen van de vasten; sedert Goeden Vrijdag van 1926 weent Therese Neumann elken Vrijdag bloedtranen. De Stigmatisatie, (bedoeld wordt de uitwendige; want er bestaat ook een inwendige, die wel al de lichaamssmarten van den Zaligmaker lijden doet, maar de wondeteekenen niet vertoont naar buiten), hoe zonderling ook een verschijnsel, is sedert de 13e eeuw - de eerste, zeker gekende gestigmatiseerde is de H. Franciscus van Assisi - geen zoo buitengewone zeldzaamheid in de annalen der kerkelijke geschiedenis. Gevallen van volledige stigmatisatie worden vermeld een zestigtal, en, van onvolledige, ongeveer drie honderd. Het feit, in 't algemeen gesproken, wordt zelfs door de meest ongeloovigen niet meer geloochend. Iets anders is hun vruchteloos pogen om de wondeteekenen op 'n voldoende natuurlijke wijze te verklaren. Een bestanddeel onafscheidbaar van de Stigmatisatie is het lijden. Men zou toch kwalijk kunnen begrijpen waarom iemand de teekenen van het lijden zou vertoonen en onbekend blijven met de werkelijkheid van het lijden. ‘Het leven der gestigmatiseerden, schrijft Dr. Imbert is een lange keten van smarten die de goddelijke ziekte der Stigmata voorafgaan en vergezellen tot aan den dood’. Op dien regel maakt de gestigmatiseerde van Konnersreuth geene uitzondering. Ze maakt het ook niet wat betreft dit ander verschijnsel dat met Stigmatisatie gewoonlijk samenhangt: onthouding geheel of gedeeltelijk van spijs en drank. Lijden was in het leven van Therese Neumann de inleiding tot de Stigmatisatie, het voorspel; lijden zal wel de begelijding en, als 't ware, de orkestratie ervan blijven. Lijden is voor haar roeping en beroep. ‘Is het van noode dat wij nog lijden aangezien Christus voor óns voldeed? Vraagt onze Catechismus in de 8e les; en hij antwoordt; “Ja”. En 't is ja uit den mond van alle heiligen, van den H. Paulus, die vraagt dat wij door mede-lijden zouden aanvullen hetgeen aan Christus'lijden nog ontbreekt; van Christus die ons uitnoodigt tot het dragen van zijn kruis en het drinken van zijn kelk. Het boetend, zonde-delgend, louterend, zoenend lijden is een onafwendbare zedelijke noodwendigheid. Hoe dieper bij iemand is de zedelijkheidszin en het zondebesef - want wie zegt zedelijkheid noemt God - hoe meer hij, - zoo is 't geval met de heiligen en met de Christenen die het best Christus gelijkend zijn - voor zichzelven | |
[pagina 677]
| |
en voor anderen, met wien wij solidair zijn in Christus, die lijdensbehoefte, dien lijdensdrang en die lijdensvreugde voelt, en.... de lijdenswerkelijkheid ondervindt. In een brief door Therese Neumann aan een kloosterling geschreven, 3 Febr. 1925, komen deze woorden voor: “ik ben, met de genade Gods, gelukkig en tevreden. 't Verheugt mij dat de lieve Heiland mij, onnuttig ding dat ik ben, laat deel hebben in zijn lijden. Ik heb mij toch den Heer als offerziel toegewijd. Daarom, geloof ik, zal hij wel mijn armzalig gebed en lijden aanvaarden voor de redding der zielen. 't Is immers mijn hartstochtelijkste wensch dat de lieve Heiland zooveel mogelijk verheerlijkt worde”. Bekend zijn enkele uitroepingen van goddelijken lijdensappetijt bij sommige mystieken, b.v. de H. Magdalena van Pazzi, de groote H. Theresia, de H. Johannes van 't Kruis, de H. Theresia van Lisieux Welken zin heeft het echter tegenstrijdige woorden te koppelen als: vreugde en smart, verlangen en huivering? Therese Neumann lost met zeer simpele woorden dit raadsel op. Eens dat de protestant Dr. Gerlich zich bij Therese Neumann bevond wijl deze verkeerde in den toestand van extatische rust, vond hij goed haar enkele vragen die verband houden met haar lijden te doen beantwoorden. Het lijden voor en in de plaats van anderen, het zoenlijden, kon hij maar niet met zijn gevoel en zijn verstand overeen brengen. “Zie eens! gaf hem Therese bescheid, de Heiland is rechtvaardig; daarom moet hij straffen. Maar Hij is ook goed en wil helpen. De zonde die gedaan is moet bare straf krijgen. Indien nu echter een ander het lijden overneemt, zoo bekomt de gerechtigheid voldoening, en de Heiland krijgt de handen vrij voor zijne goedheid”. Hij verlangde te weten hoe zij innerlijk tegenover het lijden stond. “Zie eens! sprak ze, het lijden kan niemand gaarne hebben, ook ik heb het niet gaarne. Geen mensch die de smart gaarne heeft en ik ook ben een mensch. Ik heb den wil des Heilands gaarn. Zendt hij mij een lijden over, zoo neem ik het aan, omdat Hij het wil, maar het lijden heb ik niet gaarne”. “Les peines, considérées en elles-mêmes, ne peuvent être aimées; mais regardées en leur origine, c.à.d., en la providence et volonté divine qui les ordonne, elles sont infiniment aimables.... on dit qu'en Béotie il y un fleuve dans lequel les poissons paraissent tout d'or: mais otez les de ces eaux qui sont le lieu de leur origine, ils ont la couleur naturelle des autres poissons. Les afflictions sont comme cela. Si nous les regardons hors de la volonté de Dieu, elles ont leur amertume | |
[pagina 678]
| |
naturelle; mais qui les considère en ce bon plaisir éternel, elles sont toutes d'or, aimables et précieuses plus qu'il ne se peut dire.... Notre Seigneur ayant donné le choix à Se Catherine de Sienne d'une couronne d'or et d'une couronne d'épines, elle choisit celle-ci, comme plus conforme à l'amour. C'est une marque assurée de l'amour, dit la bienheureuse Angële de Foligno, que de vouloir souffrir, et le grand Apôtre s'écrie qu'il ne se glorifie qu'en la croix, en l'infirmité, en la persécution”. (St. Franc. de Sales; Traité de l'amour de Dieu, L. IX. Ch. II). “Ik kan, ik kan niet meer”, riep ze, overweldigd door onuitstaanbare pijn. “Reschl”, hielp haar de pastoor, “maar als de Heiland het zoo wil!” “Als Hij het Wil”, kwam het antwoord, “dan wil ik het ook, dan zal het wel best zijn, want Hij is goed”. Het boete- en zoenijden van Therese Neumann heeft volgens haar eigen verklaring het uitwerksel, dat door dat middel het verlossingsuur van eene ziel in het vagevuur verhaast wordt: dat de levenden minder hunne lasten en hunne zonden voelen drukken en geholpen worden in het stervensuur. Opvallend is 't hoe Therese Neumann, vooral sedert November 1927 voor de zielen des vagevuurs boeten moet. Die zielen ziet ze en beschrijft ze als treurende ijlgestalten, “Lichtgestalten”, de Heiligen zijn de “lichtgestalten” zonder meer. Vele zielen heeft ze reeds uit het vagevuur geholpen, o.a. den vader eens priesters die, zonder haar nog twee jaren langer in 't vagevuur, waar hij reeds 48 jaren leed, had moeten blijven. Ook een priester in 1895 gestorven hielp zij verlossen. Pastoor Naber vroeg haar eens, in den toestand van vervoering, hoe het toch denkbaar was dat 'n mensch’ die op aarde vroom had geleefd, zoovele jaren nog had te boeten in het vagevuur. ‘Aber heut' red'st dumm’, ‘vandaag praat je nu eigenlijk eens dom’ (in extase dudijnt Therese met eenieder), ‘in de eeuwigheid heeft de tijd opgehouden te bestaan, en de Heiland nimm'st genau!’ Een andere pastoor, wiens moeder Therese beweerde in 't vagevuur te hebben gezien, gaf uiting aan zijn in verzet komend ongeloof: ‘mijne moeder, zei hij, is langen tijd ziek geweest, vooraleer te sterven; en zoo zal ze wel hier op aarde de grootste boete voor hare zonden afbetaald hebben’. Therese antwoordde: ‘Zij heeft haar ziekte te weinig benuttigd, om in liefde en in geduld te boeten.’ Aan den bezoeker zei ze ook nog dit: ‘De Heiligen kunnen wel bidden voor de arme zielen des vagevuurs, maar zij kunnen niet meer voor hen boe- | |
[pagina 679]
| |
ten en verdienen. Wij zijn gelukkiglijk in de gelegenheid, hun lijden, althans voor een deel op ons te kunnen nemen. Vele arme zielen moeten lijden op de plaats waar ze gestorven zijn of waar zij gezondigd hebben. De felste smart, volgens haar, veroorzaakt hun onmachtig smachten naar God, “sehnsuchtsleiden”, “Wanneer Therese, vertelt pastoor Naber, voor eene ziel moet lijden, vertoont zich aan haar op aangrijpende wijze dit pijnlijk verlangen. Ze wringt de handen naar omhoog en roept immer aan: help mij, help mij! Ik kan niet meer! Na uren zulk lijden schijnt ze plots naar boven te zweven, haar smartdoorwoeld gelaat neemt een uitdrukking van vreugde aan; ze ziet de ziel voor dewelke zij boette den hemel ingaan en thans kan ze zelf ook rusten”. “Er wordt te weinig voor de arme zielkens gebeden”, vermaant Therese nog, “bijzonder voor de priesters en de kloosterlingen. De menschen meenen dat deze gauw in den hemel komen. Het is echter niet zoo; hoe meer genaden iemand ontving, hoe meer van hem wordt gevorderd. Ook ik heb vroeger te weinig voor de zielen gebeden en geleden. O, hoe mij dat nu berouwt!” Sprekend is voor het kenmerk der “wederkeerbaarheid” de gelijkenis van haar plaatsvervangend zoenlijden met den toestand van den geholpene. Zoo b.v. het zoenlijden van een stervende die veel afzag van adembeldemming, asthma en waterzucht bracht in haar al deze krankheden over, alsof zij de stervende was. Na den dood van den betrokken persoon hielden al die kwellingen op en verdwenen spoedig al deze symptomen. Bij een ander zoenlijden voor drankmisbruik op een vastenavond bacchanaal kwam uit haar mond zulk een sterke jenever- en bierlucht, dat het raam harer kamer moest opengezet worden; “de menschen zouden wel kunnen peinzen, sprak vader Neumann”, dat er in ons huis een “Schnapspartij” werd gehouden’. | |
Synthese van Therese Neumann's toestanden.Het leven van Therese Neumann blijft nu al jaren een aaneenschakeling van ongewone gebeurtenissen en toestanden afwisselend met het normaal verloop der dagen, en, het werd reeds gezegd, van allerhande lijden en kwalen die haar onverwachts komen bestormen, om dan weer plotseling en spoorloos te verdwijnen en plaats te maken van nieuwe beproevingen. Tot klaarder inzicht in dit gansche uitzonderlijk menschenbe- | |
[pagina 680]
| |
staan, moge hier, zooals Dr Gerlich ze samenvat, worden gewezen op het volgend onderscheid in de toestanden der gestigmatiseerde. Eerst: de gewone, normale, wakende toestand. Dr. Gerlich deelt ons zijne verrassing mede wanneer hij, na haar 's avonds laat, wijl zij nog in extase lag na de Passievisioenen op dien Vrijdag 18 Sept. 1927, verlaten te hebben, s' anderendaags 's morgens vroeg, de keukendeur der pastorij (waar Therese tijdens den heropbouw van het ouderlijk huis inwoonde) hoort opensteken, en hij de lijderes met lachend gezicht daar ziet staan die de pastoorsmeid aanspreekt: ‘Geef mij een kam en mijn kleed, ik wil mij wasschen en aankleeden om naar de kerk te gaan. (Ze heeft liefst zelf het van bloed plakkend haar op het wonde hoofd te wasschen en te kammen; van een ander, zelfe van haar moeder doet het haar te veel zeer). - ‘Reschl’, had moeder tot haar gezegd den Vrijdag namiddag, terwijl de extase nog voortduurde, ‘toe, laat u thans eens wasschen’. ‘Waarom dan?’ had ze gevraagd, ‘ik ben toch niet vuil?’ ‘Toch wel, Reschl, gij hebt u 't aangezicht met bloed besmeurd’. ‘Ik, neen; ik stond ver af van 't kruis, maar zij, 't ander meisje (Magdalena), die was heel met bloed bespat, die stond dicht bij 't kruis’. - Een minzame morgengroet wanneer zij den bezoeker in 't oog krijgt, en dan is ze weg. Straks, wanneer ze van de mis thuiskomt, zal ze zijn het gewoon, eenvoudig boerenmeisje, vriendelijk en ongedwongen in haar omgang, dat opgewekt kan keuvelen en jokken. Verstandig is zij en rap van geest en tong. Op een vraag, niet zonder listige bijbedoeling gesteld, of ze zich niet soms de Stigmata zeer levendig ingebeeld had - kwestie van uit te vorschen of er hier geene autosuggestie in 't spel was - die dan naderhand in werkelijkheid zouden voorgekomen zijn, gaf ze dit raak en leuk antwoord, ‘Beeld gij u eenmaal dit in, ge zijt 'n os, groeien u daarom hoornen op den kop?’ Een verdrietige trunte is zij allerminst. Zij versmaadt zelf, bij gelegenheid een autotochtje niet. Willen zulks al te gestrenge bedillers 't haar kwalijk nemen, ze brengt in dat onze lieve Heer wel op de bruiloft van Cana geweest is en dat haar leven niet rijk is aan ontspanningen. De arbeidslust die van kindsbeen af in haar stak is haar bijgebleven. De uren van gebed en van lijden niet meegerekend, - en wie kan denken de afmatting van uren lang intens nachtelijk gebed en van de herhaalde lijdensextasen? - zit ze nooit met de handen in den schoot. | |
[pagina 681]
| |
Ze neemt zelf niet genoeg de voorzichtigheid in acht die haar door de wonde handen en door den physieken toestand is geboden. Ten tweede: de extatische toestand. Deze komt voor onder meer dan één vorm: a) de schouwingen of visioenen; b) de ‘verhevene rusttoestand’ (Dr. Gerlich) of extase van geesteshelderheid; c) de toestand van ‘Benommenheit’ (Dr. Gerlich) d.i. van in beslag genomen zijn met het gebeurde, eene obsessie van de verzwondene schouwing. | |
a) De Visioenen.Het zijn in hoofdzaak - melding ervan werd terloops reeds gemaakt en in 't vervolg zullen wij enkele nadere bijzonderheden daarover mededeelen - aanschouwingen van de Passie des Heeren. Doch ook nog andere gebeurtenissen uit het Leven van Jezus van O.L. Vrouw, van de Apostelen, en uit de geschiedenis van de H. Kerk leeft zij als ooggetuige in hare visioenen mede. (Men zal opmerken dat die visioenen samenvallen met de dagen waarop de katholieke liturgie die gebeurtenissen herdenkt). B. v. De reis van Jozef en Maria van Nazareth naar Bethleem, 22 en 23 Dec. De aankomst te Bethleem, 24 Dec.; de geboorte van Jezus en de aankondiging aan de herders, 25 Dec.; de veroordeeling door den Hoogen Raad te Jeruzalem van Stephanus en zijne steeniging; de H. Joannes op het laatste Avondmaal en visioenen uit zijn leven, 27 Dec.; de Besnijdenis, 1 Jan.; de dood van den H. Franciscus van Sales, 29 Jan.; bezoek van Jozef en Maria aan Elisabeth, 2 Juli; sterven van den H. Aloysius, 21 Juni; kruisiging van den H. Petrus, 29 Juni; zalving van Christus door Magdalena, 22 Juli; Maria's dood en ten hemel opvoering, 15 Aug,; de Stigmatisatie van den H. Franciscus. 17 Sept.; de verschijning van O.L. Vrouw aan Bernadette, en ze hoort O.L. Vrouw zich noemen: ‘Je suis la Conceptioun Immaculade’ 25 Maart, enz. enz. Van alles dat Therese in deze visioenen zag en hoorde bewaart zij een levendige herinnering. | |
b) De extase van geesteshelderheid.‘De toestand van verhevene, extatische rust treedt gewoonlijk in na geweldig lijden, en helpt haar van de zware uitputting bekomen | |
[pagina 682]
| |
en nieuwe krachten winnen’ (Naber) ‘Wie haar in dien toestand bezoekt, nadat hij, kort te voren van de bloedbesmeurde en daar als doodliggende martelares had afscheid genomen, kan haast zijne oogen niet gelooven dat het dezelfde persoon is die er nu zoo frisch uitziet en als licht omstraald’. (Staudinger). Dr. Gerlich beschrijft dien toestand volgenderwijze: ‘Therese heeft een gevoel van vereeniging met Christus en van deelneming, in zoover Christus het toelaat, in zijn gelukzaligheid en alwetendheid. Onderwijl rust zij lichamelijk uit en wint krachten bij. Levendig is gedurende dien tijd haar gesprek. Doch eenmaal tot den normalen toestand teruggekeerd, herinnert zij zich niets meer daarvan en hoort met groote verbazing van den inhoud van het gewisseld gesprek gewagen. De overgang van den eenen toestand naar den anderen is als van iemand die wakker wordt.’ | |
c) De Toestand van ingenomenheid met het aanschouwde.Daarmede worden bedoeld de tusschenpoozen bij het brokswijze afrollen van den goddelijken passiefilm. De visionnaire is inwendig fel bewogen door het lijdenstafereel dat ze aanschouwde. Gaarne onderhoudt ze zich daarover met de aanwezigen; en op die oogenblikken kan men best de arameesche woorden, die zij gehoord heeft verklanken. Het kost nochtans eenige moeite om bijzondere inlichtingen van historischen en archeologischen aard uit te lokken, want ze laat slechts met tegenzin hare aandacht afleiden van Hem die haar geboeid houdt, den Heiland, op bijkomende détails en uitwendigheden. Ook geraakt ze gauw uitgeput van krachten en moet men derhalve de ondervraging stop zetten. Eigenaardig is 't dat, in dezen toestand, bij Therese Neumann de kennis verzwindt van hetgeen ze voorheen leerde of beleefde; dat haar denk- en spraakvermogen deze van een vijfjarig kind niet overtreffen. Zoo b.v. vraagt men haar hoevele apostelen er met Jezus in den Olijfhof waren, ze zal niet zeggen: drie; maar ze telt: één, één, één; ze heeft geen gedacht van het verloop van het lijdensdrama en van zijn samenhang met de aanschouwde scene. 't Is zoo dat ze op die oogenblikken in den waan verkeert - en zij is er niet uit te redeneeren, - dat Judas een vriend is van Jezus, omdat ze Hem den Heiland ziet kussen. De personen die in de lijdens- of in andere evangelische tafereelen optreden identificieert zij niet, t.t.z. noemt ze niet | |
[pagina 683]
| |
bij hun naam - de Heiland en de H. Maagd alleen uitgezonderd -, zij duidt ze aan, zooals zij hen ziet, naar hun uiterlijk voorkomen of naar een kenschetsend gebaar. Zoo b.v. de H. Petrus noemt zij: ‘den oorafkapper;’ de H. Joannes: de baardlooze ‘jonge man;’ Caïphas is de man met den langen baard; de H. Maria Magdalena: ‘het jonge meisje’ met het helblonde haar; enz. Wij herhalen het: ‘in dezen toestand; want in haar normalen toestand, dat spreekt van zelf, en ook in den extatischen toestand van ‘geesteshelderheid’ weet ze zeer goed dat Judas de verrader is, noemt ze al de optredende personen bij hun naam, kortom, bewijst zij een zeer volledige kennis te bezitten van Jezus'lijdensgeschiedenis. | |
Nadere Bijzonderheden over de Passie- en andere Visioenen.Regelmatig, alle Vrijdagen van 't jaar, uitgenomen gedurende den Paasch- en Kersttijd, de Vrijdagen ook uitgezonderd die met een groot feest samenvallen, herhalen zich voor Therese Neumann de passievisioenen. Het goddelijk lijdensdrama dat vóór 19 eeuwen, in werkelijkheid, te Jeruzalem gebeurde, en van hetwelk de Evangeliën ons het aangrijpend verhaal bewaarden, Therese Neumann ziet het gebeuren, nu, vanaf het oogenblik dat Jezus zich, met de apostelen, begeeft naar het Cenakel om er het laatste avondmaal te vieren tot aan den doodssnik op het kruis, ja, tot na de opstanding uit het graf. Den Vrijdag, 5 Maart 1926, aanschouwde zij voor de eerste maal den doodsstrijd van Jezus in den Olijfhof, op de latere Vrijdagen van diezelfde vasten aanschouwde zij achtereenvolgens: de geeseling, de doornenkroning, de kruisdraging. Sindsdien woont zij, als getuige, geheel de passie van Chritus bij, van 't begin tot het einde. Ze ziet de gebeurtenissen, ze hoort, zonder ze te verstaan, de arameesche woorden ze voelt in lichaam en ziel al de tormenten van den goddelijken Zaligmaker, zij leeft en lijdt met Hem mede, zij sterft zijn dood mede. Op haar past dan volkomen het woord van de H. Angela van Foligno: ‘Omgevormd in de smart van den gekruisigde’. Elk ander leven en werkzaamheid van geest en zinnen, ligt, binst dien tijd, in haar volkomen stil. Het behoort niet aan ons uit te maken of, in de werkelijkheid der geschiedenis, de dingen hun verloop hebben gehad precies zooals ze zich aan de visionnaire voordoen. De Kerk zelf zal wel nooit daarover | |
[pagina 684]
| |
beslissen. Want zelfs een officieele kerkelijke erkenning en goedkeuring van de eminente deugden, ja, van de heiligheid en van de bovennatuurlijke echtheid der verschijnselen: privaat-openbaringen en visioenen (b.v. de passievisioenen, die meestal voorkomen bij de gestigmatiseerden) van dewelke het leven van sommige bevoorrechte dienaren Gods het wonderlijk schouwspel biedt, - en voor het geval van Therese Neumann is die kerkelijke goedkeuring vooralsnog niets meer dan een hypothese - heeft niet de beteekenis van een brevet van historische echtheid dat daarmede aan die visioenen zou worden verleend. Niet op die wijze dienen moeilijkheden van leerstelligen, wetenschappelijken, historischen of archaeologischen aard opgehelderd en twijfels opgelost te worden. De bedoeling van God is niet een les in geschiedenis en oudheidkunde te geven en 's menschen nieuwsgierigheid eene voldoening te geven, maar de ziel te stichten, te ontroeren, te bewegen tot medelijdende liefde met den lijdenden Jezus, te doen overvloeien in God, te heiligen. Moet, van dit standpunt, niet kenschetsend geheeten worden dat Therese Neumann slechts met tegenzin de vele vragen over bijkomstigheden beantwoordt die slechts voor doel hebben den weetlust van geleerden te voldoen, omdat ze hare aandacht en haar hart afleiden van Hem, die alles is voor haar, den Heiland? Men heeft er zich bijgevolg voor te hoeden de privaat-openbaringen en visioenen te willen gelijkstellen met de officieele openbaringsbronnen: de H. Schrift en de Overlevering. Van geloof in hen, in den godsdienstigen zin des woords, is dan ook geen spraak, doch slechts van menschelijkerwijze gesproken, vertrouwen in de waarheid en instemming der rede met dingen die ‘waarschijnlijk zijn en die met vroomheid mogen geloofd worden’ ‘probabiles et pie credibiles’, (Bened. XIV). Des te meer is voorzichtigheid geboden, dat de visioenen der extatieken niet zelden, onderling, op bepaalde punten, van elkander veschillen, (b.v. wat betreft den Kruisvorm; het getal der kruisnagels, drie, of vier; de datums van Maria's dood en ten-hemelopneming, enz.) Dat die tegenstrijdigheden echter geen afbreuk doen aan de echtheid der visioenen en der stigmatisities schreef reeds in 1690 de beroemde Bollandist Papenbroek: ‘men hoeft, om die schijnbare tegenstrijdigheid, deze visioenen - en we voegen er aan toe: deze stigmatisaties - niet te verwerpen. Doch, wegens deze niet - overeenstemming is men genoodzaakt te erkennen dat die openbaringen en | |
[pagina 685]
| |
stigmatisaties geschiedden volgens de vooruit-opgevatte meening der gunstelingen en dat de bovennatuurlijke visie en stigmatisatie op hen inwerkte naar gelang van hunne natuurlijke gesteldheid en gemoedsstemming. Gods tusschenkomst immens heeft niet voor doel strijdvragen te beslechten maar wel zielen te heiligen’. (Aangehaald in ‘Ons Geloof’ Nov. 1927, bl. 457). Den indruk echter wil ik niet verbergen dat het visionnair gebeuren met Therese Neumann een objectief en waarschijnlijk beeld vertoont van hetgeen in de werkelijkheid der geschiedenis moet plaats gevonden hebben. De lezer moge zelf over de gegrondheid van deze bemerkingen oordeelen naar enkele brokjes die ontleend zijn aan de aanteekeningen van Dr. Gerlich en die zoo stipt en nauwkeurig mogelijk weergeven hetgeen hij als ooggetuige waarneemt en onmiddellijk uit den mond van Therese Neumann boekstaaft. De nacht tusschen Witten Donderdag en Goeden Vrijdag 1928: Therese Neumann geraakt in extase om 10.27 u. Ze ziet Christus met 10 leerlingen op straat gaan. Twee (de apostelen Petrus en Johannes) waren door den meester vooruit gezonden geworden. Dit eerste visioen (Christus op weg naar het Cenakel om er met zijne apostelen het laatste Avondmaal te vieren duurde vier minuten en half. Het is gescheiden van het tweede visioen door een tusschenpoos van 8 minuten gekenmerkt met den naam van toestand der ‘obsessie’ of van in beslag genomen zijn met het zoo even aanschouwde. Men zal zich herinneren dat de extatieke zich op die oogenblikken door de aanwezigen laat ondervragen over hetgeen zij komt te beleven, maar dat ze denkt en zich uitdrukt als een kind van 5 jaren. Zoo wisselen de toestanden af, gedurende een extase van 17 uren, 't t.z. van half elf 's nachts tot half vier 's namiddags. De schouwing der lijdenstooneelen duren van 3 tot 6 minuten; uitgenomen het slotvisioen van den gekruisigden en stervenden Christus dat ditmaal 5 kwartiers en soms 2 volle uren voortduurt. De derde schouwing was van 10.44 u. tot 10.47 u. In het Cenakel: Therese ziet den Heiland de deurposten besmeren met bloed, ze ziet Hem ook in de zaal het vuur oppoken. ‘Daarna hebben ze gebeden’ ‘daarna werd een klein stuk vee’ ‘ein Viecherln’ (lam) opgebracht’. Ze beschrijft het soort vorken en messen die de dischgenooten gebruikten; ‘vóór den Heiland lag een grooter mes’. ‘De man met de spitskap’ (een huisbediende dien zij reeds had gezien in het tweede visioen) ‘heeft een schotel met allerhande groenkruid aangebracht’ | |
[pagina 686]
| |
(de bittere kruiden: kers, peterselie, enz. die met het lam moeten gegeten worden); ‘het lam heeft hij vóór den Heiland geplaatst;’ ‘de Heiland heeft gebeden en met de oogen naar omhoog geschouwd;’ dan ziet ze nog Jezus en de apostelen opstaan, en, zingende in de kamer over en weer gaan; den Heiland hoort zij met heldere stem voorzingen. Haar wordt gevraagd wat zij zoo al hoorde zingen. Ze antwoordt: ‘Halleluja, Eloïm, Adonaï’. De 15de schouwing van 12.11, tot 12.13 u. In den olijfhof: het tegen elkander botsen van Judas en de apostelen. Nog vooraleer haar iets werd gevraagd, herhaalt zij de arameesche woorden die zij, als een alarmroep, luid heeft hooren uitschreeuwen: ‘-Machada, Machada’. ‘Wat gebeurt er, wat gebeurt er!’ Den rosten man (Judas) hoort zij toebijten: ‘Ganappa’, zooveel als ‘Schobbejak’; ‘Dief’ ze verneemt nog: ‘Jeshua Nazarea’, waarop de Heiland zegt: ‘Ana’, ‘ik ben het’. Dr. Gerlich aan wien ik deze détails ontleen verliet Therese's kamer kwart vóór twee. Om 8.25 u. was hij terug. ‘Op dat oogenblik’ verklaart de ooggetuige, ‘vloeide uit de oogen en uit de stigmata der handen’ ‘Stark frisches Blut’. Heel dien voormiddag was er gestadig bezoek van vreemdelingen hetgeen de ademhaling der visionnaire zeer beklemde, waarom dan ook van verdere ondervraging dien dag werd afgezien. Den goevrijdag namiddag, op Christus'stervensuur, sterft, schijnbaar Therese mede; en gedurende al den tijd dat het goddelijk lijk in het graf ligt, slaapt zij z'n doodslaap mede; om dan op Paaschmorgen, met den Verrezene, ook tot nieuw leven te ontwaken. Het verhaal der lijdensextase dat Dr. Gerlich hier afbreekt kunnen wij aanvullen met de bijzonderheden die wij aan de pen van andere ooggetuigen ontleenen. ‘Tegen 9 uur 's voormiddags’ (3e Maart 1928), vertelt P. Staudinger bl. 35 en vgd., ‘werd ik in gezelschap van den universiteitsprofessor in de psychologie, P. Al. Mager O.S.B., en van nog twee Franciscanen bij Therese Neumann, tijdens hare lijdensextase, binnengelaten. Bij ons voegden zich nog de ouders, eenige zusters en geburen. Welk zielroerend, onvergetelijk beeld zich daar onze oogen aanbood! Een mensch vol bloed en wonden! Zoo hadden wij 't ons niet voorgesteld. Ze ligt daar in een sneeuwwit bed, met 'n wit hemd aan en witten hoofddoek. Maar hemd en hoofddoek zijn reeds doortrokken van 't bloed, en dit ondanks de omslagdoeken op het | |
[pagina 687]
| |
hart. Rond het hoofd een bloedkrans, want de 8 hoofdwonden waren beginnen te bloeden van zoo gauw Therese de doornenkroning had aanschouwd. Uit de wondeteekenen der handen, en ook, zooals wij ons daarvan konden vergewissen, uit die der voeten, welde overvloedig bloed. Maat 't geweldigst ontroerde het met bloed oververfde aangezicht. De oogen waren zwart van bloed, en 't sijpelden geen schaarsche druppelen, twee bloedbeken waren 't die langs de wangen stroomden en, in een bloedplas, samenvloeiden op de borst. De zooveel bloedverliezende Therese ligt, gedurende de extase, niet rustig te bed. Ze strekt de armen uit naar voren. Haar bovenlijf richt zich op; en uit de bewegingen der armen en het gebarenspel kan men opmaken wat zij aanschouwt. Dat duurde enkele minuten, en dan zonk ze neer in haar kussens. Op dit oogenblik kan men haar ondervragen over hetgeen zij gezien heeft. In dezen toestand bezit zij de genade van onderscheid tusschen echte en onechte relikwieën. (Hiërognosie; meer bijzonderheden daarover, later.) De schrijver maakt dan bemerkingen over het denk- en spraakvermogen der visionnaire in dien toestand, die de lezer reeds kent, en gaat dan alzoo voort: “Ze weet niet wat daarna komt, ja, ze gelooft dat het lijden van Jezus nu ten einde is”. Hij kan niet meer; de vele “Geraden” (soldaten worden bedoeld) zullen hem thans wel met vrede laten; zij kan dan maar naar huis gaan. Doch, wijl ze nog spreekt, midden in de woorden, richt ze zich wederom plotseling op, ze aanschouwt thans een nieuw lijdenstafereel. Wederom vloeit het bloed; ze hoort de woorden en de geluiden die vóór twee duizend jaar in Jerusalem schalden. Men ziet hoe zij met hare handen Simon van Cyrenen wenkt, hij zou toch toegrijpen; - eerst stribbelde hij tegen, en toen hij ten lange leste toegaf, nam hij het kruis van onder op, om zoo weinig mogelijk van den zwaren last te torsen te hebben. Een jongetje vergezelde hem, een kleintje, en nog een ander die ietwat grooter was. - Haar gelaat heldert op wanneer zij ontwaart dat den Heiland een troost of een verlichting te beurt valt.’ Hoe ze met den Zaligmaker mede-lijdt! ‘In de pauze die intreedt na het visioen der doornenkroning, heeft zij 't gevoel van doornen die steken in haar hoofd en geweldige pijn veroorzaken. Dan tast ze op haar hoofd rond om de doornen er uit te trekken. Hetgeen haar echter de grievendste smart berokkent is hare onmacht, om, niettegen | |
[pagina 688]
| |
staande haar hevig verlangen dat zich laat gadeslaan in het uitstrekken der armen, den Heiland bij te staan en te helpen. Aan Pastoor Witt zegde zij: (Witt: Die Leiden einer Glücklichen, Verlag A. Augerer, Waldsassen). ‘Telkens als de visioenen aanvangen, zie ik plotseling den Heiland, evenals eensslags een bliksemflits straalt. Elk tafereel op zijn eigen neemt mij zoo geheel en gansch in beslag, dat ik op dat oogenblik niet denken kan, er komt nog meer; of ik heb het reeds in een vroeger visioen aanschouwd; of ik heb dat alles, in hoofdzaak, reeds lang in de heilige geschiedenis geleerd. Alles komt mij iedere maal splinternieuw voor, zooals den eersten keer. Van al hetgeen mij uiterlijk omringt zie, hoor of voel ik, op die oogenblikken, niemendal. Het einde van het visioen komt even onverwachts als het begin. Ik houd mij alsdan in gedachten bezig met herinneringen aan hetgeen ik kom te aanschouwen; en thans worden mijne lichamelijke pijnen voelbaarder.... Mij ware 't liefst dat alle bezoeken 's vrijdags achterbleven en ik alleen was.... 't Zijn geen beelden die ik zie; het zijn de dingen zelve. Ik zie den Heiland en de andere personen zoo goed en zonder moeite, als men iets zien kan dat op de straat gebeurt. Denken is mij op dien tijd niet mogelijk. Ik zou wel wenschen dit of dat bizonder goed gade te slaan, maar niet ik zoek het voorwerp van mijn schouwingen, naar eigen believen, zooals wij dat doen in onze overwegingen. Mijn toeschouwen is niet zooals dat van de menschen in den schouwburg naar hetgeen op het tooneel gebeurt; ook niet alsof hetgeen ik zag slechts in de verte zou plaats hebben’. (Ze wil daarmede beteekenen dat, in tegenstelling met de voorstelling van een fictieve handeling op het tooneel of met iets dat, in werkelijkheid, maar op verwijderden afstand voorvalt, alles toegaat, alsof het werkelijk gebeurde, onder hare oogen, en zij zelf in dit gebeuren persoonlijk was betrokken) ‘Ik weet, wat meer is, niet dat ik te bed lig... De Heiland draagt een rood-bruinen lijfrok die tot aan de enkels reikt. Het kruis dat hij draagt heeft niet den vorm dien het bij ons heeft. Overigens 't is eigenlijk geen kruis, maar slechts het hout er voor. Het bestaat uit twee balken, van dewelken de eene, een kortere, op den anderen, een langeren gebonden is. Wanneer de nagelen met felle hamerslagen door de levende handen worden gedreven, snijdt de rauwe klank der slagen dwars door merg en been, en klieft mij 't hart. Wanneer ik zoo machteloos moet aanzien hoe de nagelen door handen en voeten boren, die smart kan ik niet beschrijven en met niets kan ik haar vergelijken. | |
[pagina 689]
| |
Wanneer de handen werden aangenageld, trok, kermend, de Verlosser beide zijne voeten naar omhoog, want hij kromp ineen van de pijn. Om nu ook de voeten aan het kruis te kunnen spijkeren, worden zij met touwen samengebonden, en een beul trok ze met een forschen ruk naar oplaag. Eerst worden zij aan 't kruis vastgeriemd en dan met één nagel er aan vastgeklonken.... Het aangezicht der Moeder Gods is vaal-bleek, alsof zij ging bezwijmen... Ik kan slechts uitspreken hetgeen is en hetgeen ik aanschouw, al mochten vaak anderen liever vernemen hetgeen zij gaarne hebben....’ Aanwezigen viel het op dat, op zekere oogenblikken, terwijl het lijden van den Heer op 't hoogst was, een lach van blijheid het gelaat der visionnaire kwam ophelderen. Daarover ondervraagd gaf ze dit bescheid: ‘Ja, dan heeft Jezus mij aangestaard, en wijl hij mij zoo vriendelijk aankeek, baarde zulks mij vreugde’. Bisschop Waisz noodigt de geestelijken uit, Therese Neumann, gedurende hare lijdensextasen, hun priesterlijken zegen te geven. Een priester die dezen wenk had gevolgd, schrijft dit: ‘ik was ten uiter ste verbaasd over de onmiddellijk intredende werking. Reschl spert hare oogen wijd open, is blij en opgewekt en roept uit: ‘Ach, dös is guat. Wer is denn dös gwen? Aber Heiland, du bist brav, Heiland, du bist brav!’ ‘O, dat is goed. Wie is dan dit geweest? O, Heiland ge zijt braaf, Heiland, ge zijt braaf!’ Wanneer, na 'n tijdje, de uitgeputheid terugkeerde, herhaalde ik den zegen, en wederom straalde het smartdoorploegde gelaat van onbeschrijflijke vreugde: ‘Ah, dös is guat, heber Heiland, dös muaszt öfter machen. O, Heiland, du bist brav!’ ‘Ah, dat is goed, lieve Heiland, dat moest ge meer doen. O, Heiland, ge zijt braaf!’ P. Staudinger beschrijft dan verder, als volgt, de laatste oogenblikken der lijdensextase. ‘Iets zonderlings, naar gelang het lijdensdrama vordert, is de anders zoo lustig-kwetterende kanarievogel in Therese's kamer stiller geworden. Hij laat, op 't einde zijn vleugelen en zijn kopken neer hangen, alsof hij met haar medevoelde en mede-treurde. In de kamer, wijdingsvol als een heiligdom, heerscht geruischlooze stilte. 't Is ademloos toekijken, want de dood van Jesus is nabij. Reschl, opgeheven en om zoo te zeggen zwevend, ziet er uit als iemand die sterven gaat. Men merkt aan haar dat ze naar de woorden van den berouwhebbenden moordenaar luistert, en, met ontzetting zich afkeert van den slechten moordenaar. Ze lijdt den dorst des Heilands mede; | |
[pagina 690]
| |
men ziet haar de tong over de lippen bewegen en een krampachtige poging maken om te zwelgen. De armen blijven uitgestrekt; en met eens vangt aan de worsteling met den dood. Nog een opwaartsche stoot van de borst, hooger op willen de bloedige handen, en plots, als een steen, zakt zij in de kussens neer. Het is volbracht. Dezen indruk hebben al de aanwezigen. Ja, ik begon werkelijk te twijfelen of ze nog leefde. Haar gelaat heeft de doodskleur; ze ligt op hare zijde; geen lid dat nog roert; men speurt geen ademhaling meer. Dat duurt zoo een vijftal minuten. Dan nadert vader het bed en beschouwt zijn kind. De anderen weenen. Achter nog een wijl komt de beweging terug in hare ledematen; ze richt zich op, en - de extase duurt nog gedurig voort - ze ziet de gekruisigde boeven met knodsslagen afmaken en het hart des Zaligmakers met een lans doorsteken. (Dit ziet ze niet op de gewone Vrijdagen, doch slechts op de eerste vrijdagen van de maand.) Van pijn grijpt ze naar haar eigen mysterieus gewonde hart. Toen kwam de moeder haar het van bloed-doornatte hoofddoek afnemen, en waschte de met bloed besmeurde handen en voeten, borst en aangezicht van hare dochter. En wij verlieten de kamer; onder welken indruk kan men denken! Ik aanzie het als een groote genade het lijden van Jezus, zooals Therese Neumann het beleeft, gezien te hebben. Hoe zieldoorhuiverend deze lijdensextasen ook mogen wezen, iets afstootends, afgrijzenwekkends hebben ze niet. Iedere beweging is edel en voornaam; de handen voor zoover ze niet met bloed zijn bevlekt zijn haast doorzichtig; men speurt omzeggens aan hen hun verkeer met een hoogere, zuivere wereld. Hare lichamelijke, van bloed dichtgeplakte oogen zijn, gedurende de extase, voor deze wereld blind, doch hare kinderlijke ziel aanschouwt thans reeds dingen die wij slechts hiernamaals zullen te zien krijgen’. Paaschmorgen, 8 April 1928. In Therese's kamer bevinden zich: Pastoor Naber, professor Wutz van de universiteit Eickstatt en Dr. Gerlich, 't is kwart voor vijf. Therese slaapt. Pogingen worden gedaan om haar te wekken. Vergeefs. Op klokslag vijf wordt zij plots uit den slaap in extase overgevoerd. Therese heeft het voorkomen van iemand die rustig en aandachtig iets waarneemt; dan geeft zij teekenen van schrik, maar die wijken snel voor een uitdrukking van hoogste blijdschap gepaard met levendige bewegingen. Eenmaal dit eerste verrijzenisvisioen verzwonden en ondervraagd antwoordt Therese: ‘Ik heb den Heiland gezien; 't heeft al geschommeld van schrik; weet, | |
[pagina 691]
| |
waar ze den Heiland als doode in 't graf hebben gelegd. Opeens is hij levend geweest, en is eruit. (uit het graf). Een lichte man (een engel) heeft den steen weg. (In hetzelfde verrijzenisvisioen op een anderen datum verklaart Therese dat ze den steen ziet afwentelen zoo gemakkelijk als ware hij een papieren ding). Een is er van boven in-gewipt en is er in geweest (in 't graf). Op de vraag of zij den Heiland gekend heeft, antwoordt zij: ‘zeker heb ik den Heiland dadelijk herkend; hij had geen bloed meer aan Hem; hij droeg een schoon, lang wit kleed; hij ging niet, hij zweefde’. ‘De Heiland was genezen aan handen en voeten; uit de vroegere bloedplekken straalde er licht. De Heiland is niet licht geweest (zooals daar straks de engelen); hij is vleesch geweest’. Wachters telt zij er zes. Tweede visioen van 5.12 u. tot 5.15. u. Daarover vernemen wij dit uit Therese's mond: ‘Daar hebben er eenigen den Heiland mogen vinden. Het jonge meisje (Magdalena) dat onder 't kruis was. En nog eene en nog eene die den Heiland hadden ingewikkeld in de lijkwade. Deze zijn in den hof gegaan. De zon heeft een weinig geschenen. Dan zijn ze bang geweest wanneer zij de mannen daar zoo overhoop zagen liggen. Ik had 't hun willen zeggen. Het jonge meisje is binnen gegaan en nog eene, zoo'n lange. Eene en eene (de twee andere) zijn buiten gebleven. Allen droegen lange kleederen; van korte houdt de Heiland niet. Ze hebben wat medegebracht. Het jonge meisje heeft de deur opengedaan en heeft een lichten man (een engel) gezien. Dan is het meisje vandaar weggeloopen; tot de andere vrouwen heeft ze iets gezegd. Dan zijn ze binnen, tusschen de mannen door, die daar lagen als dood. Nu hebben ze nog een lichten man gezien....’ op dit oogenblik geraakt Therese in haar derde visioen van 5.22 u tot 5.26 u. Magdalena loopt het nieuws van het ledig gevonden graf aan de apostelen die zich in het Cenakel bijeen bevinden aankondigen. Ze moet hard kloppen eer men de deur open doet. ‘Degene die geschreid heeft wanneer de Heiland hem aangekeken heeft, ge weet wel, die den man de oorschelp afgehouwen heeft, (Petrus) is buitengekomen. Ze ziet nu verder Petrus met Johannes naar het graf loopen, Johannes eerst aankomen in den tuin, maar Petrus de eerste in het graf gaan, enz. Ziehier hoe Therese volgens een visioen dat ze dienzelfden avond had de verschijning van den verrezen Zaligmaker aan zijne apostelen beschrijft. ‘De mannen (bedoeld worden de 10 apostelen; | |
[pagina 692]
| |
Thomas was afwezig, in het Cenakel vergaderd), waren aan 't praten. Dan hebben ze visch gegeten en brood; opeens is de Heiland daar geweest. Op de vraag wat de Heiland gezegd heeft, antwoordt zij: ‘Schelam lachon! Ana lateru’. (De vrede zij met u, ik ben het). ‘De mannen hebben hem erkend; de Heiland heeft eerst gesproken. Daarna hebben ze den Heiland te eten gegeven en heeft hij geëten. Daarna hebben zij een groote vreugde gehad’. Hoeveel mannen waren er aanwezig, vraagt men haar. Ze telt, zooals ze gewoon is te doen, tot den. Men dringt aan of het getal wel juist is. Ze telt opnieuw: een, een enz. tot tien, ‘Ik vind geen meer, ik zie hen toch’, dan beschrijft zij verder: ‘de Heiland heeft de mannen aangeademd en iets gezegd. Dan is hij weg geweest. Elk van hen heeft hij in 't aangezicht aangeademd. Wij kunnen er niet aan denken bijzonderheden mede te deelen over de visioenen die elkander, dagen achtereen, opvolgen; een boek zou daarvoor noodig zijn. Slechts nog één staal: 14 April 1928. Rond den middag ziet Therese den verrezen Zaligmaker verschijnen aan Maria en Johannes op den weg naar den Calvarieberg. s' Avonds aanschouwt zij den meer dan tachtig jaren ouden Petrus die te Rome het doopsel toedient, de H. Communie uitreikt en de gedoopten, na 't afleggen van hunne witte kleederen, vormt. Daar wordt grieksch gesproken. Iederen dag van die paaschweek, tijdens de mis vanaf de Consecratie tot de Nutting, had Therese den verrezen verlosser aanschouwd: hij droeg een golvend sneeuw-wit kleed, zijne wonden schitterden en zijn aanschijn straalde van vreugde en vriendelijkheid. Op dienzelfden avond van 14 April kwam zij in de ‘extase van geesteshelderheid’, en gaf, zich in dien toestand bevindend, raadgevingen over de behandeling van een blindedarmontsteking waaraan een boer uit de gebuurte lijdend was. Die raad werd gevolgd en de zieke genas.
(Slot volgt.) |
|