Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1930
(1930)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 577]
| |
[1930/7]Sint Olav, Noorwegens Held en Heilige
| |
[pagina 578]
| |
geest die inwendig in de geschiedenis werkt; die het uiterlijke herschept, en den spot drijft met onze rationalistische pogingen om oorzaak met uitwerking te verbinden. Kan een nederlaag tot zegepraal worden? En gaan al de Austerlitzoverwinningen die we behalen te niet, eindigen ze in de eenzaamheid van St. Helena? Het rad der geschiedenis maalt verder, maalt het kleine tot het groote, het groote tot het kleine. Wij zijn de slaven van het stof, maar in grootsche oogenblikken gebeurt het soms dat we uit den kerker verlost worden; dan geschiedt het mirakel: de stof knielt neer voor den geest. Dat is de inhoud der sage van Olav den heilige. | |
II.Vooreerst de uiterlijke geschiedenis. Wat zag men gebeuren, in den eigenlijken zin van 't woord? Wat zeggen de bronnen aangaande Olav's uiterlijke lotgevallen? De laatste die ze bestudeerd en samengevat heeft is de jonge historicus Johan Schreiner. Olav is de zoon van Harald Grenske en stamt uit het geslacht van Harald de Harige. Nog zeer jong trok hij west- en zuidwaarts op Vikingstocht uit. Hij toog naar Engeland en Spanje, maar bleef ook langen tijd in Normandië, waar hij - volgens een der bronnen meldt - gedoopt werd te Rouen door Bischop Robert, broeder van Hertog Richard. - Hier leerde Olav een regeering kennen, op kristelijken grondslag gevestigd. Misschien kiemde toen reeds in zijne ziel de gedachte waaraan hij later, in Noorwegen, zijn leven zou wijden, en met zijn dood zou bezegelen. Toen de Deensche Koning Knud de Groote in 1015 Engeland ging veroveren, en Eirik Haakonsson, zijn vertegenwoordiger in Noorwegen meênam, besloot Olav naar zijn land terug te keeren. Hij was 25 jaar. Hij had een rijk te winnen en eene taak te vervullen. Om aardrijkskundige en politieke oorzaken was het Noorsche rijk zeer los samengevoegd. Er heerschte onderling strijd tusschen kleine koningen en groote leenheeren: Olav trachtte dit voor zijn groot doel te benuttigen: hij wilde heel het rijk onder eéne kroon vereenigen, op kristelijken grondslag, en aldus Olav Trygvasson's werk voortzetten. - Zijn voornaamste bestrijders waren de hoofdmannen der oude regeering, Jarl Sven en Einar Tambarskjelver. Hij versloeg ze in het jaar 1016. - Nu begon hij zijn plan te verwezenlijken. Doch zoowel binnen als buiten het land had hij vijanden. Binnen het land, waren het de groote leenheeren die weigerden zich te | |
[pagina 579]
| |
onderwerpen; buiten waren het de koningen van Denemarken en Zweden. Hij was verplicht dubbele politiek te voeren. Binnen het rijk trachtte hij bij de lagere aristocratie steun te vinden tegen de groote leenheeren. Buiten het land, gold het den koning van Zweden te overhalen met hem den strijd tegen den machtigen Knud van Denemarken aan te gaan. Van beide kanten leed hij schipbreuk. En zooals het dikwijls gebeurt, het mislukken der buitenlandsche politiek werd gevolgd door het mislukken der binnenlandsche. Voorzeker leed Knud een nederlaag te Helgeaaen (1026) tegen de koningen van Zweden en Noorwegen, maar hij sloot daarna vrede met Zweden. Op die wijze bleef Olav alleen. Zijne vloot door Knud te Oeresund ingesloten, moest hij vaarwel zeggen, en over het land wegtrekken. Terzelfdertijd valt het binnenlandsche leger af. Het rijk is in volle ontbinding. De machtige hoofdman op Jalderen, Erling Skjalgsön van Sole, wordt door een van Olav's mannen vermoord, de boeren staan tegen hem op. Knud ontscheept in Zuid Noorwegen met een machtig heir, het volk sluit zich bij hem aan, en Olav moet vluchten. Eerst trok hij naar Zweden, daarna naar Rusland. Te OEreting werd Knud tot koning uitgeroepen en Jarl Haakon aangesteld om het rijk te regeeren, terwijl Knud naar Engeland zeilde. Alles was verloren. In het verre Rusland kon Olav dit alles overwegen. Had hij een te hoog spel gewaagd? En waar lag de oorzaak van zijn mislukken? Eerst en vooral in de buitenlandsche politiek: omstandigheden, de verhouding met Denemarken. Deze had hij wellicht kunnen beredderen, hadde zijn eigen volk hem niet verraden, hadden zijn eigen volgelingen hem niet in den rug aangevallen; al degenen, voor wie hij het rijk wilde winnen, waren ontrouw geworden omdat het hun niet meer gewenscht scheen hem langer te volgen. Maar een andere oorzaak lag achter deze: hij wilde het christendom in Noorwegen - vooral in het Oosten en de dalen - uitbreiden en versterken. Langs de kust was het reeds ingeworteld. Het scheen zoo geschikt niet meer dat hij voor zijn politiek vasten voet kreeg in de provincies Oplanden en Hedemarken. De groote leenheeren volgden hem, omdat hij ze bevrijdde van de koningen die ze uitzoog. Maar toen dit bereikt was en Olav's macht aan 't wankelen ging, vielen ze af, voornamelijk omdat hij het christendom wilde invoeren. Dacht hij eraan, ginder in Rusland, dat hij verloren had, voornamelijk omdat hij, meer dan voor macht en rijk, voor een idee gestreden had? | |
[pagina 580]
| |
We weten het niet. We zijn moderne gevoelsmenschen, en kunnen ons niet inleven in een middeneeuwsche mentaliteit. Maar het is zeker dat politiek en idee eén waren voor Olav. Toen dacht men er niet aan die twee van elkaar te scheiden. Het individualisme was nog niet uitgevonden, het ‘ikbewustzijn’ kende men niet, de Renaissance, die dat alles zou meebrengen, was nog vele jaren verwijderd... Doch toen Olav in Rusland hoorde dat Jarl Haakon gestorven was, begon hij aanstonds zijn toebereidselen tot de terugreis. Waar er leven is, is er hoop. Hij begon dus opnieuw, onderhandelde met den Zweedschen koning, die een verbond aanging om Knud den Groote van Denemarken te verzwakken. Olav gaat naar Oplanden waar hij vroeger steun gevonden heeft. Ditmaal mislukt hij. Hij keert terug naar Zweden en bereidt zich voor den laatsten strijd. Hij wil Tröndelagen innemen. Vele noormannen waren er niet te vinden in het leger, dat, midden in den zomer van 1030 door het Vaerdal trok. De Zweden waren er talrijker in. Zoo kwam het tot den slag van Stiklestad. Aan den kant der boeren en der groote leenheeren was de weerstand geweldig. Laat in den namiddag op 29 Juli, werd Olav gedood. | |
III.Maar van nu af komt de inwendige geschiedenis aan de beurt. Olav treedt uit het historisch verband en komt in een ander. Olav Haraldsson wordt Olav de Heilige. Mirakelen gebeuren op zijn graf. Door het uiterlijke historisch weefsel van politiek en strategie, ziet men dat hij voor de zaak van het christendom gevallen is. Zijn levensdrama wordt een Golgothadrama. Een innerlijke werkelijkheid breekt door de uiterlijke. Legenden groeien rond hem en verklaren zijne geschiedenis in het licht der heiligheid; hij wordt opgehemeld als perpetuus rex Norvegiae, Noorwegens eeuwige koning. Van hem namen de volgende koningen het land in leengoed. Ze waren zijne stadhouders op aarde. De weinige werkelijke trekken welke Olav Haraldsson had gehad, worden bijna heelemaal uitgewischt; onder Olav's gedaante wordt nu het nationaal religieus idee van het rijk gesymboliseerd, Zijn lijk gedurende een donkeren herfstnacht op den oever der Nidelven begraven, wordt opgegraven, in een reliekwiekast geborgen en op het hoogaltaar der St. Clemenskerk geplaatst. En toen later eene kerk gebouwd werd op de plaats van zijn eerste | |
[pagina 581]
| |
verblijf, wordt zijn lijk er overgebracht, en de kerk wordt de domkerk van Nidaros, en heel het Noorden ging er heen op bedevaart. De skalde Toravin Lövtunge zegt: ‘Daar ligt de reine, rechtvaardige koning met ongeschonden lichaam; zijn haar en nagelen groeien zooals tijdens zijn leven. Klokken luiden van zelf over zijn reliekwieschrijn, en kaarsen gaan op het altaar aan 't branden. Scharen komen aan, knielen neer en bidden om geholpen te worden: blinden en stommen zoeken ginder, en vinden er, genezing’. Van nu af wordt hij, die vroeger verdeeling zaaide, het symbool der eendracht voor degenen die aan Noorwegens verlossing arbeiden. Wat vatbaar voor bederf was toen het gezaaid werd, stond krachtig op. Zoo heeft hij insgelijks na zijn dood, zijne geschiedenis in de ziel van het volk, in zijn droomen, zijn verlangen, zijn hoop, zijn geloof; hij is er nu om het land herin te richten, om uit het land, rijk aan tegenstrijdigheden, eén rijk op te bouwen; want Olav Haraldsson, die door den engen doorgang der dood heen te Stiklestad, de heilige koning werd, is geen esthetisch, maar wel een actief zinnebeeld, dat zich in de politieke en economische werkelijkheid van elken dag ontvouwt. Voortdurend gebeuren er mirakelen op zijn graf. Wij moderne menschen verklaren ze anders dan de directe en naïeve middeneeuwsche geest. Tusschen oorzaak en uitwerking voegen wij een reeks uitleggingen. De Renaissance heeft de wereld, en onszelven zoo schrander en ingewikkeld gemaakt. De middeneeuwen hadden enkele klare lijnen, hunne mentaliteit had eene eenvoudige structuur; de onze is dubbel, wanneer de werkelijkehied er binnen dringt, schittert ze als in de splinters van een gebroken spiegel... We hebben een nijging om symbool en werkelijkheid te scheiden; gaarne willen we de rups zien die al de fijne zijde gesponnen heeft; zoo snijden we haar tonnetje open, staan verbaasd over de nietige, blinde oorzaak, en vallen terug op biologische en zoologische betrachtingen. Maar het mirakel blijft niet minder bestaan. Hoe kon er uit Olav Haraldsson een heilige koning opstaan? That is the question. In het voorafgaande heb ik een schets van den werkelijken Olav gegeven; in zooverre de bronnen iets over hem melden. We zagen het beeld van een man die, zooals andere pretendenten, streed om zijn rijk te veroveren. Hij gebruikte alle middelen, rond hem woedden moord en brand. Er is iets diep dramatisch in zijn lot, een ontembaarheid en onstuimigheid die een heldhaftig licht over zijn weg werpen Hij heeft iets van een opportunist zoowel als van een Don Quichotte, van een krijgskundige die zich tevreden stelt met de wisselvalligheden | |
[pagina 582]
| |
der buitenlandsche politiek af te wachten, en van een held van het geloof, die zeker is van zijne zending en van zijne zaak. En toch door al die gegevens heen, kunnen wij ons geen vast beeld van zijn karakter vormen, van den kern, den geest in hem, zoo men wil. In zijn levenswijze was hij niet veel vroomer dan de menschen van zijn tijd, en toch is er in hem een tooverkracht die sedertdien het leven werd in zijn lot. Het gaf hem een nieuw leven dat de Tijd niet overwinnen kon, toen hij Olav Haraldsson deed sterven en punctum schreef achter zijn lotgevallen op 29 Juli 1030. Men mag zeggen dat het een kristen Olav was die tusschen heidenen en Vikings geboren werd. Over zijne verhouding tot het kristendom weten we niet veel. Hij leerde het voor goed in Normandië kennen. De oudste bronnen zeggen dat hij te Rouen gedoopt werd. En in het gedicht van zijn vriend Sigvat kunnen wij in elk geval, den weerschijn van het nieuw geloof ontwaren. Het politiek grondvesten van het christendom in Noorwegen, was immer een zijner einddoelen, en wel hetgeen dat hem op de heimelijkste wijze tot zijn val bracht. En ook in de Saga's - zoowel die van Snorre als de legendarische - kunnen wij door het verdichtsel heen een straal van het nieuwe leven vangen, dat in hem geboren werd, terzelfdertijd van zijn eigen verhouding tot het geloof. En we hebben wetsbesluiten over de staatsinrichting van het christendom bewaard. Maar rechtstreeks weten we niet veel over zijn verhouding tot God. Waar is het dat heidendom en christendom in hem hun laatsten strijd hebben gestreden. En door zijn nederlaag zegepraalde het christendom. Van daar die Goeden Vrijdagstemming over den slag van Stiklestad. Inderdaad, volgens de oude legenden, werd de zon verduisterd. Olav Haraldsson wordt nu bijna heelemaal achter den heiligen koning verborgen. Het gaat evenzoo met het koren in de aarde. Naarmate het naar nieuwe leven tracht, vergaat het in zijn ouden vorm. Graaft men het op, dan ziet men tusschen de haarfijne worteltjes eenige oude, verslenste schubbetjes. Dat komt van het koren, het is de oorzaak. Zoo ook met Olav. Graven we in de geschiedenis, dan vinden we als oorzaak van dit groeien met den rijken opbrengst, een mensch vatbaar voor bederf, eenige, verslenste bladeren, overblijfsels van een vernielden vorm, die aan de nieuwe plant vast gehaakt blijven Hier spreken we Snorre na, die, in zijn saga, iets begrijpt van deze verhouding, en juist den groei van den graankorrel tot plant beschrijft. Vele van zijn geschiedkundige steunpunten zijn onjuist, maar het beeld heeft eene inwendige waarheid en warmte, een groeikracht, om- | |
[pagina 583]
| |
dat Snorre altijd het psychologisch verband bewaart tusschen Olav Haraldsson en den heiligen koning. - We moeten eenige oogenblikken bij Snorre blijven stilstaan: het is immers zijn werk, dat Olav's beeld, ook op letterkundig gebied, geschapen heeft; zijne sagaGa naar voetnoot(1) is een der meesterwerken der literatuur uit de middeneeuwen. Het is een gedicht dat, als alle echte poësie, dichter bij het leven en de werkelijkheid komt dan de uiterlijk nauwkeurigste verslagen van gebeurtenissen en datums. - Misschien komen ook persoonlijke redenen voor iets tusschen, in zijn begrijpen van Olav den heilige. In zijn saga legde hij iets van zijn hartebloed; er is een geheime warmte in, die hem verraadt, een zelf overgave en intensiteit, die er eene wonderbare grootschheid aan geven, een verborgen pathos, dat in de laatste hoofdstukken plots uitbreekt en zijn onderwerp opvoert tot een glans van visioen, waarin de heilige koning ook voor hem een verlosser wordt, een verzoener van oneenigheden - inwendige en uiterlijke - waaronder hij insgelijks leed. - Het leven was dezen man niet goed genadig geweest. Vroeg verloor hij zijn vader, en zijn moeder was hem een slechte voogdes, die zijn fortuin verkwistte. Als pleegzoon van Jon Laptson werd hij te Odde opgebracht. Voorzeker heeft hij een moeilijk karakter gehad. Dat maakte hem eenzaam en waarschijnlijk afkeerig van de menschen.. Een kunstenaarsziel gevoelig teêr; de wanhoop heeft hij voorzeker gekend. Hij was door wanhoop en moedeloosheid verteerd. Dat maakte hem ongestadig en wankelmoedig. De sagen van Sturlunga zinspelen op zijne lafhartigheid; hij was niet moedig tijdens den Vikingsopstand. Een-en-twintig jaar oud trouwde hij, maar zijn huwelijk werd niet gelukkig, en gedurende een paar jaren werpt hij zich in allerlei uitspattingen. De sagen zinspelen ook op zijn wispelturigheid in de minne. Hij is skalde, schrijft lofdichten, verdedigt zich tegen zijne omgeving met schotschriften. Maar terzelfdertijd ontwikkelt hij zich insgelijks tot een groote handelaar in landerijen. Weldra wordt hij IJslands machtigste man. Hij wordt ‘lovsigemand’,Ga naar voetnoot(2); en niet lang duurt het of hij neemt een leidende plaats in... Doch buiten dit, is het moeilijk zich een min of meer duidelijke gedachte van Snorre's karakter te vormen. Tracht men het te ontcijferen uit de louter geschiedkundige bronnen, | |
[pagina 584]
| |
dan maakt het geen aangenamen indruk. Hij zou geniepig, eerzuchtig, lafhartig geweest zijn, en de redenen van zijn daden niet altijd zuiver. Maar op dat punt spreken de historische bronnen malkander tegen, of brengen verwarring Men heeft hem niet begrepen. We moeten dieper doordringen dan de enkele feiten der bronnen. Snorre's karakter lag juist niet aan de oppervlakte en fungeerde niet naar een formuul; het was kronkelend, en daarom konden door de gebeurtenissen heen, sommige trekken elkaar tegenspreken; maar uit een hooger standpunt dan een historische omlijsting gezien vormt het toch een geheel uit. Het vulde zijn formaat. De tijdsverhouding komt er ook voor iets tusschen. In vele opzichten sluit Snorre, in den grond, de rijke IJslandsche letterkundige periode af. De sagen zijn, op het punt literatuur te worden, ze staan niet meer dicht bij het geschiedkundig onderwerp, dat door de mondelinge overlevering bleef leven; vrije dichterlijke motieven worden er overvloedig in gevlochten. Een halve eeuw gaat voorbij vooraleer de sagenbeschaving heelemaal in verval is; dan beginnen de zoogezegde ‘Fornaldersagar’ (sagen van een vroeger tijdperk) te heerschen. In Snorre's figuur vereenigen zich de eerste teekenen van deze oplossing, en ze dragen het hunne bij tot dat verwarrende en bevreemdende in zijn karakter. In zijn spoor ontdekt men ook iets van de ontbinding der Noorsche idealen. Hij is zacht van aard, ontloopt graag den strijd. Zijn wapen is het schotschrift. Hij is de man der verzoeningen - hij stelt zich niet gaarne bloot aan gevaar. Bij Jon Laptson te Odde, leefde Snorre in 't centrum van het IJslandsche letterkundig en geschiedkundig leven. Hij had een groote bibliotheek tot zijne beschikking. Daar heeft hij zeker de sagen van Olav den Heilige leeren kennen. Ze waren talrijk. Eenige spraken slechts over den heiligen koning en waren vol mirakelen; andere behandelen meer het geschiedkundig en politiek onderwerp. - Misschien vormde Snorre toen reeds het plan een werk over Olav te schrijven, al de gegevens der bronnen te verzamelen, en daaruit Olav's beeld te laten groeien. Later zou het leven hem helpen het inwendige van Olav's lot te begrijpen, en aldus kunst en ziel te leenen aan zijn werk. - Natuurlijk kunnen we slechts gissingen maken. Doch in Olav's karakter kwamen zekere trekken overeen met dat van Snorre. In heel het werk heerscht er een onbewuste geest van zelfonderzoek en examineeren; en dat schijnt me de intieme reden te zijn van den smartelijken klank der Olav's sagen in ‘Heimskringla’. Niet alleen het geschiedkundig belang geeft verhevendheid aan deze sage. Snorre geeft meer van zichzelf hierin dan | |
[pagina 585]
| |
in de andere koningen sagen. Toen hij de sage van Olav schreef, was er iets dat hem uit zijne jeugd, zeer nabij bleef, de tragedie der ontembaarheid. Meesterlijk weet hij partij uit zijn onderwerp te trekken, brengt het noodig verband tot stand, verlicht Olav's figuur door bijgevoegde monologen en dialogen, laat hem voorkomen in eene reeks toestanden, die de verschillige trekken van zijn karakter in 't licht stellen; hier onderstreept en doet hij een of andere eigenschap beter uitkomen, terwijl hij andere op den achtergrond schuift; en terzelfdertijd tracht hij op aardrijkskundig en historisch gebied vasten grond onder de voeten te hebben. Hij was in Noorwegen geweest en had zorgvuldig rondgekeken en geluisterd. Dat gebeurde 200 jaren na Olav's dood, maar zoowel mondelings als schriftelijk bloeide de overlevering. En het land zelf was onveranderd, gelijk onvervoerbare schermen voor het groote drama, dat in zijn geest aan 't kiemen was. Zijn Olav's sage is gedragen door eene reeks landsschapsbeschrijvingen, vast en precies als etsen. Vooral bezocht hij Jarl Skule, die denzelfden geest bezat en in den ouden tijd thuis hoorde; samen praatten ze over letterkunde en zongen voor malkaar. Hier russte hij uit, na al zijn teleurstellingen thuis. Toen hij in IJsland teruggekeerd was, begon hij zijn werk. Ongetwijfeld behelsde zijn bibiotheek al wat er reeds over Olav den Heilige geschreven was. Hij maakte vooral gebruik van het boek van zijn naasten collega Styrmer, het laatst verschenen over Olav, een uitgebreide compilatie van alle gegevens uit oudere en jongere bronnen. Snorre bezat ongetwijfeld ook de oudste Olav's sage, die meer een verzameling is van verhalen, levendig verteld doch zonder samenhang; en insgelijks de zoogezegde ‘Midden Sage’, eene uitbreiding der oude sage, waaraan nieuwe tradities werden toegevoegd, gedeelten uit een verzamelingswerk, dat later Agrip (uittreksel) geheeten werd omdat het begin en slot mist, en ook nog deelen van de Wapenbroederssagen. Mogelijk bezat hij insgelijks de zoogezegde ‘legendarische sage’ die de twee andere in ietwat verkorten vorm weergaf. En aldus kende hij de levende overlevering, zoowel als hetgeen hij zelf gezien en gehoord had in Noorwegen. En eindelijk waren er: zijn eigen lotgevallen, zijn eigen menschenkennis en zelfkennis. In tegenstelling met de legendarische sagen plaatst hij Olav van eerst af op een menschelijk plan. - Olav was eerzuchtig. Koning Sigurd zegt daarover: ‘Gij hebt geen geringe zaak in den geest, Olav; uw plannen spreken meer van eerzucht dan van voorzichtigheid.’ Later zegt Snorre: ‘Koning Olav was bedachtzaam, stilzwijgend en | |
[pagina 586]
| |
mild, maar begeerig naar goederen. Olav is ook een liefhebber van vrouwen. Hij zelf spreekt er over in een gedicht, als over iets zondigs. Hij is insgelijks eigenzinnig, lastig; dikwijls overwint hij door list. Hij is geenszins een uitstekende oorlogsman. Als het noodzakelijk blijkt gaat hij den strijd aan; doch mijdt den weg der vergelijken niet, indien hij op die wijze zijn doel kan bereiken. Er is een soort vertrouwelijk opportunisme in zijn karakter. Hij windt zich niet op, maar wikt en weegt. Hij is iets als een realpolitieker. Snorre geeft Cesar wat Cesar toekomt, God zal het zijne wel doen. - Zooals men ziet, heeft Snorre zijn eigen karaktergebreken doen uitkomen, deze voornamelijk die zijn tijd de oogen uitstaken: eerzucht, verlangen naar goederen, lust naar vrouwen. Met bijzondere vreugde doet Snorre de handigheid van zijn vingeren opmerken, en vermeldt dat Olav een Koningshoofd op zijn schip heeft uitgebeiteld. Snorre had zelf handige vingers. De Sturlungasage zegt: ‘dat hij kunstvaardig was in al wat hij met zijne handen deed’. Olav is ook een skalde. Men vindt gedichten van hem, in oogenblikken van aandoening geschreven, hier en daar in de sagen terug. Hij heeft ook visioenen, o.a. dat bekoorlijke visioen, toen hij na zijne ballingschap in Zweden en Rusland terugkeert, door het zomergroene Vaerdal rijdt, en, er over heen, het land ziet, voor hetwelk hij zijn leven lang gestreden heeft. Eenzaam rijdt hij al denkend: ‘Er is iets wonderlijk voor mij in dezen stond geschied. Toen ik ten westen over het gebergte keek, zag ik Noorwegen in de laagte. Ik dacht er aan, dat ik menigen dag in dat land gelukkig ben geweest. Dan kreeg ik een visioen en ik zag heel Trondjem en daarna heel Noorwegen, en hoe langer dat visioen voor mijne oogen bleef, des te verder kon ik zien, zoodat ik eindelijk de gansche wereld overzag, land en zee. Ik herkende duidelijk de steden die ik voorheen had gezien, en even duidelijk de steden die ik nooit had gezien, zelfs enkele waarvan ik nooit had hooren spreken, gebouwde en ongebouwde, zoo wijd de wereld is’. Een prachig motief. Het is alsof Olav verlost wordt uit het menschelijke en bederfelijke en tot een nieuw leven verwezen, door de gebeurtenissen heen, die op komst zijn. Er ligt een stilte van Witten Donderdag over. Menigen dag was hij in dat land gelukkig geweest. Hoe menschelijk, hoe weemoedig. Zoo brengt Snorre zijn held tot Stiklestad. En Olav sneuvelt daar op Woensdag vierden Oogst. En nu komen de heerlijke bladzijden, waar wonderen en mirakelen op Olav's graf geschieden. Snorre die de | |
[pagina 587]
| |
legendarische sagen tot hiertoe spaarzaam gebruikt had - slechts een paar keeren, maakte hij er gebruik van en dan nog met verstandige inkortingen - laat de legenden nu in zijn tekst opgroeien. In de zomernachten ziet men een groot licht opgaan boven de plaats waar Olav's lijk lag. Wonderen gebeuren. Snorre vertelt dat alles, rustig en natuurlijk. Doch uit de legendarische sagen kiest hij slechts datgene uit, dat aan Olav's beeld, zooals hij het geteekend heeft, niet schaden kan. Voortreffelijk laat Snorre den weerschijn der legenden vallen op Olav's beeld; hij verheft zijn held boven de werkelijkheid, zonder evenwel de verhoudingen te verbreken; de afmetingen zijn veranderd; de uiterlijke waarschijnlijkheid wordt in de werkelijke omstandigheden verbroken; maar eene inwendige waarheid is ontstaan. Zonder eenig voorbehoud verhaalt Snorre deze wonderen en mirakelen. Want nu heeft Olav den steenen muur der werkelijkheid doorgebroken, nu bestormt hij den hemel. De laatste navorschingen hebben vastgesteld dat de Olav's sage die midden in de ‘Heimskringla’ staat, de eerste geschreven werd; en dat Snorre ze zelfs, met een voorwoord, als een zelfstandig werk heeft uitgegeven. - Later voltooide hij de sagen der andere koningen, en schoof zijn eerste sage op haar plaats in het historisch verband. Hij herwerkt ze nauwelijks, raakt niet aan het plan dat toch merkelijk verschilt van dat der andere koningensagen, waarin hij o.m. minder gebruik maakt van het legendarisch materiaal. Ze staat daar als een toppunt, midden in de koningensagen, die van weerszijden neerdalen en daaroverheen straalt de gulden hemel der legenden, die boven de geschiedenis uit, tot in eene andere wereld reikt. Snorre heeft den held zijner jeugd in het kader geplaatst van de geschiedenis van zijn vaderland, en terzelfdertijd zijn dank uitgesproken voor Noorwegen, waar hij gastvrijheid vond wanneer hij thuis, op het vaderlandsche eiland, onder nijd en kwelling dreigde te bezwijken. Misschien dacht hij op de vreedzame, gelukkige avonden bij Jarl Skule, toen hij Koning Olav's motief schreef: ‘Ik dacht er aan, dat ik menigen dag in dat land gelukkig ben geweest’. - | |
IV.Ik heb Snorre en zijn verhouding tot Olav's sage zoo uitvoerig besproken, omdat zijn werk het eenigste is, dat een afdoenden indruk geeft van een inwendigen Olav, van den man achter daden en strategie. | |
[pagina 588]
| |
Verkeerd of juist, in ieder geval, voelen we hier een adem van den geest, die de menschelijke macht van den politieker uitmaakte, en boven het historisch verband waarin de mensch thuis hoort, zijn uitwerking had. De geschiedschrijver geeft slechts den weerglans der gebeurtenissen, zooals de maan eerst licht geeft wanneer de zon ondergegaan is. Het licht bestaat, maar het heeft noch kracht, noch warmte, noch gloed. Er geschiedtiets dat de geheimzinnige operaties, waaruit het leven groeit, niet verwekt. Daarin liggen de moeilijkheden waar het Olav geldt. Door het schijnsel moet men de lichtbron trachten te bereiken. Daarom koos ik Snorre uit: toen hij naar Noorwegen kwam, stond Olav's aandenken als een zonsondergang over het land. We kunnen enkele beschimmelde documenten inwinnen, de gebeurtenissen verbinden en besluiten: ‘zoo en zoo ging het toe, 900 jaren geleden’, maar den levenden mensch daarin terugvinden, den mensch die (als alle menschen) iets meer was dan hetgeen tot ons van zijne daden overgebleven is, dat is onmogelijk. Olav was iets op zich zelf, een wereld van hoop en geloof, moedeloosheid en trots, een geheel van geest en karakter, eene persoonlijkheid, die op zijne omgeving inwerkte en alles in gang zette. Wat hij inwendig was blijft - indien we Snorre ter zijde laten - bijna een gesloten boek voor ons. Dan missen we het gewichtigste om hem te begrijpen en te beoordeelen. De geschiedschrijver begaat eene fout, wanneer hij den levenden mensch uit de echte bronnen wil doen oprijzen; dat ongeduldig, heldhaftig leven terug brengen tot eenige oude documenten, overblijfsels van beenderen, lofartikels. Iets van 's levens koninklijke soevereiniteit wordt hiermee gekrenkt; gevaarlijker dan door daden kan hij werken, het woord is een scherper wapen dan het zwaard. Om Olav's psyche te begrijpen bestaat er echter nog eene andere moeilijkheid. We kunnen ons in zijn tijd niet inleven. En dat is misschien de grootste moeilijkheid voor den geschiedschrijver. Hij schat en beoordeelt de gebeurtenissen volgens zijn eigen mentaliteit, misschien volgens zijn eigen levensopvatting of politieke gedachten. Voor ons, kinderen der Renaissance, blijft een direct begrijpen der middeneeuwen uitgesloten... Voor den geest der middeneeuwen waren leven en bestaan eén, werkelijkheid en visioen, het uitwendige en inwendige. Wij scheiden deze zaken door een overwegingsgewoonte die de vorm zelf van onze gedachte is. We zijn dualisten en dialectiekers. We begrenzen ons als individu's, en ons Ik-bewustzijn is ons lot. Daar hadden de menschen der middeneeuwen geen kennis van. Ze bestonden | |
[pagina 589]
| |
Ze ontloken, ze groeiden en ontwikkelden zich. Ze bleven niet in zichzelf gesloten, gelijk sindsdien Hamlet, de tragische held der Renaissance; ze bleven zich niet mijmerend de vraag stellen: zijn of niet zijn. - Ze waren. Van daar dat sublieme, beloftevolle licht over de middeneeuwen, dat vitale, dat impulsieve, dat stoutmoedige: in staatkunde, in letterkunde en wetenschap. De kruistochten, Karel de Groote's Rijk, Dante's werk, de wijsgeer der scholastiekers, welke verhevenheid, welke durf, welk reservekapitaal ligt daar niet achter: wij, moderne menschen, met al onze beteugelingen en voorbehoud staan er verstomd voor. De veroveringstaak van Olav den Heilige! Die man wil eigenlijk den hemel bestormen... Neen, we kunnen ons niet tot zijn tijdgenooten inleven; ons modern bewustzijn schuift zich tusschen ons en ons verstand. Dat is een der redenen voor dewelke wij er niet in slagen nationale of godsdienstige standpunten bij Olav vast te stellen, en in zijn wezen een aantal elementen mengen, die hij niet kende. Hij was noch ‘nationaal’, noch ‘godsdienstig’; deze begrippen waren in zijn bewustheid niet vrij gesteld. Hij was. Als Mensch was hij nationaal en godsdienstig. Hij was eén met zijn idee. Ja, hij wás zijn idee, dat zich door hem heen ontwikkelde. Het was geen ballon captif, waaruit hij elken dag de wolken beschouwde.
Zoo zijn we aldus tot zijn grootsche jubileum gekomen, dat over heel de wereld wordt herdacht. Die kleine slag op Stiklestad tusschen enkele duizenden mannen, had toch een weergalm, gaf iets te kennen van het innerlijk leven en historie der menschheid (en van den mensch); tot troost van eenigen en ergernis van velen. Tot troost van hen die nederlaag voor een gedachte lijden; tot ergernis van dezen die beweren dat de geschiedenis hol van binnen is. Die Noorsche koning zou kunnen terugkomen; dat is slechts mogelijk wanneer, naast de uitwendige eigenschappen, ook de inwendige aanwezig zijn. - De legenden vertellen dat mirakelen geschiedden op zijn graf, blinden kregen het gezicht weer, dooven het gehoor, lammen stonden op en gingen. Wanneer het jaar slecht was, werd zijne hulp ingeroepen, en zie, de levensboom werd groen en droeg vruchten. - Het jaar is weer slecht voor ons, een jaar van oneenigheid en tweedracht waar verraad wordt gepleegd tegen den geest en de stof zegeviert. Blijft er meer over dan een indruk van het grootsche drama van 900 jaar geleden, boomen die in den zomeravond over het groene Stiklestad suizen?... Kan hij insgelijks iets in ons bevrijden en ons troost schenken? Als | |
[pagina 590]
| |
een geweldige schaduw ligt zijn roem over het land voor hetwelk hij streed, dat hij verloor, maar in de hemelen terugwon. Hij wijdt in tot eendracht, hij bekrachtigt de gemeenschap, die boven het eng nationale staat, en insgelijks het geloof, dat de echte zegepraal slechts uit de nederlaag groeit; eerst wanneer de vorm gebroken is, kan de geest bevrijd worden. Er is levensmoed toe noodig om dat te gaan zoeken in een tijd die ons tot landverhuizers heeft gemaakt, al trekken er nog zoo weinig onder ons naar Amerika. We voelen toch het gemis aan een toevlucht. Ook wij hadden grootsche droomen: we wilden rijken stichten. We wilden idealen hoog houden, we wilden de willekeur van de bederfelijkheid overwinnen om onze ziel uit hare gevangenschap te bevrijden. We ondervonden dat het rijk ten gronde ging, dat het ideaal neergehaald en bespot werd, en dat de wormen aan de wortels van den boom knaagden, van den boom die, in onze gedachte boven ons moet groen worden en ons schaduw en bescherming in kwade onweersdagen schenken. Zwerver blijven we, misschien niet in het buitenland, maar in de inwendige wereld; en we begrijpen Olav die diep in Rusland vluchten moest om zich daar voor te bereiden het rijk op eene andere manier te veroveren, en tegen hoogeren prijs. Het komt duur te staan, idealen te hebben. Altijd geraakt men gekneld tusschen hen en de werkelijkheid. Olav is de heilige der zwervers. De geest heeft geen vaderland meer. Wij zijn slaaf geworden van de stof. Wij zijn aanbidders geworden van de werkelijkheid en hare zinsbegoochelingen. Hij viel te Stiklestad 900 jaren geleden, in een bepaald historisch verband, maar hij stond weer op en overwon de geschiedenis; in hem knielde de stof voor den geest, in hem trok het inwendige te wapen tegen het uitwendige. De werkelijkheid smolt weg in visioenen, die over de veranderlijke takken der tijden neer schenen, en een wereld van geloof en troost, van moed en kracht in de ziel opbouwde. Perpetuus rex Norvegiae. |
|