| |
| |
| |
[1930/2]
Sint Franciscus de vader der moderne Italiaansche Kunst
door Jozef Muls.
Deze verhandeling gaat niet zoozeer over Franciscus-in-de-kunst; ik bedoel immers geen overzicht te geven van zijne beeltenissen of van zijn geschilderd levensverhaal, zooals die bestaan, maar veeleer te spreken over zijn beteekenis in de Italiaansche kunst over 't algemeen, of meer bepaald over den invloed dien hij, geheel onbewust en onrechtstreeks, op de Italiaansche schilderkunst heeft uitgeoefend.
De grondgedachte die ik wensch te ontwikkelen is nog min noch meer dat Franciscus de vader van de moderne Italiaansche kunst mag worden genoemd.
Modern dan in de algemeene beteekenis van 't woord t.t.z. de nieuwe kunst die de oude Byzantijnsche verdrong, die tot aan de komst van Franciscus nog steeds in Italië was blijven nawerken.
Ik geloof dat in dezen zin opgevat, het doel van deze bijdrage eigenlijk nog verder strekt dan wel de titel kon doen veronderstellen. Want het is al te gemakkelijk de menigvuldige schilderijen waarvan Franciscus het onderwerp is geweest, hier te bespreken. Daarmede zou echter weinig gezegd zijn over den Heilige zelf en zijn beteekenis in de geschiedenis der schilderkunst. Ik denk daarbij dat de behandeling van het onderwerp aldus opgevat eenigzins een nieuwen kijk kan geven op het leven van den Poverello. Wij kennen hem wel als de wonderbare heilige, de zeldzame monnik die het religieuse leven van zijn land en van zijn tijd geheel heeft omgewenteld, doch maar zelden hooren wij gewagen van zijn invloed op de Italiaansche schilderkunst, die nochtans na hem pas haren glanzenden opgang is begonnen. Door deze studie zullen wij dan trachten te bewijzen dat hij het vertrekpunt is geweest van een nieuwen tijd, dat hij den spoorslag gaf aan de Italiaansche kunstenaars en als het ware hunne onderwerpen en de behandeling ervan heeft bepaald vanaf de eerste en vroegste Sieneesche en Floren- | |
| |
tijnsche meesters tot Raphaël en Michelangelo, die allen van zijn geest zijn uitgegaan of er min of meer van vervuld geraakten.
Wanneer de Italiaansche kunst zoo groot, zoo oorspronkelijk, zoo rechtstreeks door het leven geinspireerd is geweest dan was zulks grootendeels te danken aan den Franciscaanschen geest.
Om die gedachte te ontwikkelen, om u duidelijk te maken al wat op kunstgebied, in Italië onrechtstreeks door Franciscus werd voortgebracht, moeten wij even onderzoeken hoe het met de Italiaansche kunst vroeger gesteld was.
Franciscus is in 1182, dus op het einde van de XIIe eeuw geboren en in 1226 d.i. na het eerste kwartaal van de XIIIe eeuw gestorven. De eigenlijke primitieve Italiaansche kunst ontwikkelt zich in een tijdvak dat gaat van 1250 tot het einde der XIVe eeuw en zij staat heelemaal in het teeken van St. Franciscus. Vóór dien tijd kennen wij in Italië alleen de zoogezegde Byzantijnsche kunst. Deze had een zeer bizonder karakter dat haar geheel doet verschillen van wat nadien gekomen is.
In Italië was de kunstontwikkeling eigenlijk nooit onderbroken geweest. In dit land bleef steeds den geest van het oude Rome naleven. Het Christendom, zooals het de Westerlanden eindelijk heeft gevormd, bleef in zijn eerste vormentaal nauw met het oude Rome verwant. De kunst uit de Catacomben wortelde vaak rechtstreeks in de voorstellingen van het heidendom.
Zoo valt er in Italië een onafgebroken traditie waar te nemen van de eerste tijden der christenheid tot in de XIIe en den aanvang der XIIIe eeuw. Die traditie stamde uit het oude Rome en wat Rome later verving: Byzantium. Wij weten immers dat het Romeinsche rijk gesplitst werd, dat tijdens de eeuwenlange beroering die het Westen onderging door de herhaalde invallen der Barbaren, het beschavingscentrum van Rome verlegd werd naar Byzantium. Wanneer de Westersche keizers op hunne beurt om aan de altijd weerkeerende overrompelingen te ontkomen, zich te Ravenna hadden gevestigd en daar in rust en vrede weer kon gedacht worden aan kunst, dan werden in de Ve en VIe eeuw nog christen kunstenaars uit Byzantium naar Italië geroepen en hebben er de Byzantijnsche opvattingen overgebracht.
De vroegste christen kunst in Italië is dus aanvankelijk Romeinsch-heidensch en wordt Byzantijnsch in hare verdere ontwikkeling.
| |
| |
Simone Martini: S. FRANCISCUS (Chiesa inferiore di S. Francesco, Assisi).
| |
| |
Inderdaad, wanneer wij even terugdenken aan wat in de catacomben werd voortgebracht, dan herinneren wij ons hoe de nieuwe denkbeelden verbeeld werden door oude symbolen. De boom der kennis uit het aardsche Paradijs was niet anders dan de oude Hesperiden-boom; de Appolo- de Hermes- de Orpheus-gedaanten deden dienst als voorstellingen van den goeden Herder, van Christus en in Phaëton's wagen vaarde thans Elias ten hemel. Zoo houden de nieuwe christelijke voorstellingen geruimen tijd verband met wat tot dan toe in de Romeinsche iconographie gangbaar was gebleven.
In Byzantium had zich intusschen onder de late nawerking van de Grieksche oudheid een nieuwe kunst ontwikkeld, die door de pracht en praal, waarmee de keizers hun hof omgaven, weldra tot hooge ontwikkeling geraakte. Het was in de eerste plaats een wereldsche kunst, doch haar opbloei zou ook op religieus gebied zoowel in het Oosten als in het Westen mogelijk worden wanneer, in de IVe eeuw onzer tijdrekening, de christen godsdienst in het openbaar werd toegelaten, niet langer meer verplicht was in de duisternis der catacomben te blijven en voortaan kerken aan de oppervlakte der aarde mocht oprichten, waar de eeredienst op grootsche en schitterende wijze kon worden uitgeoefend in het aanschijn van de wereld. Al wat vroeger aan pracht en praal alleen in de paleizen van Byzantium en Rome te zien was geweest, dat zag men thans ook in de kerken aangewend worden.
De decoratie van de oudste heiligdommen in Italië, deze van Venetië en Ravenna en van de Latijnsche basilieken te Rome, houden rechtstreeks verband met de profane kunst der keizerlijke paleizen. De vroegste opvattingen van de voorstelling van Christus werden bepaald door de hofhouding, het ceremonieel van Byzantium. Christus is de Pancrator die zetelt op den wolkentroon met de aarde als voetschabel. De apostelen zitten als zoovele hovelingen rondom zijn troon. De dracht van den baard werd in Byzantium aanzien als iets van adellijke waardigheid, terwijl de eunuken, de slaven en lakeien aan het hof en in den circus alle glad geschoren waren. Het is uit eerbied voor de waardigheid van Christus, de profeten en de apostelen, dat in hunne eerste voorstellingen altijd de baard voorkomt, Het majestatisch uitzicht van God en zijn heiligen werd er door verhoogd. Het doel van den kunstenaar was ontzag en eerbied af te dwingen. Ook zien we dat de mozaiekversieringen, die de schilderijen waren van dien tijd, hoog op de wanden der kerken zijn aan- | |
| |
gebracht, op den noodigen afstand van de menschen, in de verste diepte van het koor waar Christus, de apostelen en profeten, dan werkelijk tronen als machtige heerschers.
De eerste indruk die aldus verwekt werd is deze van onvergelijkbare majesteit en macht. De geloovigen moesten verdeemoedigd worden en in aanbidding, met grooten eerbied voor die beelden nederknielen. Dat is de opvatting die van de IVe tot de XIIe eeuw in voege is gebleven. Nu nog, wanneer wij de kerken van St. Pudentiana te Rome, S. Apollinare nuove of St. Vitale te Ravenna binnen treden worden wij overweldigd door die buitengewone pracht van decoratie. Op een fond van azuur-blauw of goud, glinsterend van onverwoestbare glanzen, staan in grootsche silhouetten, schitterend van kleur de figuren afgeteekend. Wij worden op afstand gehouden. De kunstenaar verdwijnt achter zijn werk dat een naamloos abstrakte uitdrukking wordt van imponeerende majesteit. De mozaiek-techniek zelf, - dat vatten van kleuren en goud achter de vierkante stukjes glas - maakte elke uitdrukking van een persoonlijke belevenis onmogelijk. Elk beeld werd door vaste, onveranderbare voorschriften beheerscht.
Ook de oudste paneelschildering was byzantijnsch. In het beroemde schildersboek van den berg Athos bleven de recepten ervan bewaard. We kunnen daarin lezen, hoe fijn alles was uitgerekend voor houding, handbeweging, kleur der gewaden. De mozaïektechniek had ook op het eind vastgelegd hoeveel steentjes er noodig waren om den neus, het hoofd, de handen van een heilige te maken; hoeveel steentjes er gingen in het lid van een vinger, in een voet of sandaal; hoeveel er gebruikt moesten worden voor den baard of de plooien van een mantel. Alles was zoo sekuur uitgecijferd en zoo onveranderbaar in voorschriften neergelegd, dat de kunstenaar er niet kon aan denken zijn innerlijke zielsgesteltenis te laten spreken of een persoonlijke opvatting van het onderwerp tot uiting te laten komen. Het innig verkeer van den geloovige met God en zijn heiligen dat door de latere mystiek zoo zeer werd in de hand gewerkt bleef totaal uitgesloten.
Dat heeft Franciscus veranderd. Hij heeft God en zijn heiligen nader tot de menschen gebracht. Daardoor hebben de kunstenaars de vrijheid verkregen om hun hart in het kunstwerk uit te drukken, om de gebeurtenissen van het Evangelie en de heiligenlevens zuiver menschelijk te bedenken en menschelijk-gevoelig te verbeelden.
| |
| |
Franciscus is, zooals wij zagen, in Italië verschenen op het einde van de XIIe eeuw. Om u dien tijd duidelijk vóór oogen te brengen wil ik u aan enkele gebeurtenissen of personen herrinneren, die u dadelijk den grooten heilige en zijn tijd klaarder voor oogen zullen doen komen.
Franciscus, geboren in 1182, is tijdgenoot van den H. Dominicus, stichter van de Dominicanerorde, die naast de Franciscanerorde op haar manier de godsdienstige wedergeboorte bevorderde in Italië.
In 1204, toen Franciscus 12 jaar was heeft graaf Boudewijn van Vlaanderen als leider van de 4e kruisvaart Constantinopel ingenomen en er zich tot keizer van het Oostersche rijk laten kronen. Franciscus heeft de kruisvaart tegen de Albigenzen gekend (1208-1215). en hij was 35 jaar oud wanneer de 5e groote kruisvaart werd gepredikt.
Hij is gestorven in 1226, hetzelfde jaar dat St. Louis, koning van Frankrijk, geboren werd; hetzelfde jaar ook dat de groote katholieke wijsgeer Thomas Aquinos het licht zag. Het is rond dien tijd dat bij ons in Vlaanderen, de hallen van Yperen worden gebouwd. Nog tijdens het leven van Franciscus, of onmiddellijk daarna werd de Sinte Gudulakerk te Brussel ontworpen en legde men de grondvesten van het belfort van Brugge. 39 jaar later wordt Dante geboren, en 76 jaar later, in 1302, wordt de Gulden Sporenslag bevochten. 100 jaar later hebben wij het geluk Ruysbroeck, den grootsten mystieker van alle tijden in ons land te bezitten. Met die namen en met die feiten krijgen wij dadelijk een omgeving die ons Franciscus in samenhang met zijn tijd laat zien.
Wat was nu de toestand in Italië wanneer de heilige daar zijn opgang maakte?
De 12e en 13e eeuw leven nog onder het leenroerig stelsel, dat ook Italië in zijn organisatie omvatte. Dat leenroerig stelsel bracht met zich mede veel geweld en overdaad van de Heeren, en een ondergeschiktheid en verdeemoediging bij de naamlooze massa. In Italië nochtans zien wij naast en te midden van het leenroerig stelsel de onafhankelijke steden verschijnen. In het Noorden van Italië bijzonder, verrijzen er machtige gemeenten: Pisa, Florence, Siëna die met den dag sterker worden en zich weten te bevrijden uit de beknelling van den adel. Maar die steden hebben als 't ware den strijdlust der baronnen over genomen. Zij vechten zoo gezegd voor den paus of voor den keizer maar zij vechten in de eerste plaats tegen elkaar.
| |
| |
Wij weten ook hoe bij ons in Vlaanderen de gemeenten heftig tegen elkaar gekant stonden, en in bloedigen strijd hare veeten uitvochten. Maar in Italië was die tegenkanting, die vijandschap der steden bitter en hardnekkig. Reizend door het land kan men heden nog zien hoe de steden er op de berghoogten hun grimmig uitzicht van vroeger hebben bewaard. Perugia, Assisi, Siëna blijven op de heuvelen waar zij tegenover elkaar gelegen zijn in hun onveranderde stugheid nog schrikwekkend om aan te zien. Rooversnesten die het op elkaar gemunt hebben. Wanneer we naar de steden zelf opklimmen en door de wentelende straten onze oogen laten gaan langs de donkere paleismuren met enkel vensters op de bovenverdiepingen, forteresblokken waartegen de volksopstanden als tegen een branding kwamen aanspoelen; in de vlakke pleinen de oude vierkante torens der raadhuizen grijs of donker rood hoog boven de straatkeien zien uitsteken; griffoenen, wolven of leeuwen op blazoenen en mijlpalen met hun gruwelijken muil, hun scherpen snavel en klauwen den vreemdeling zien toegrijnzen; dan krijgen wij nog heden ten dage het gevoelen van den wrok die voortdurend tusschen die gemeenten werd aangevuurd. Niet alleen tusschen de eene stad en de andere, maar in dezelfde stad tusschen de partijen die er hokten en bloedige veeten onder elkaar uitvochten. Zelfs de kerken werden niet ontzien: de heilige diensten werden vaak verstoord door twist en moordaanslag. Uit de norsche burgten der patriciërs werd er kokende olie en pek over de hoofden van het grauw uitgegoten, geen nacht was veilig nog. Uit alle hoeken en kanten van de bochtige, klimmende en dalende stegen vol donkerheden dreeg elk oogenblik gevaar. Een enkel woord of een verkeerd begrepen gebaar kon de oorzaak worden van omwenteling en algemeen geharrewar. Het is dat grimmig uitzicht van de steden, hetwelk ons thans nog in Italië treft, en ons de atmosfeer der tijden, die vóór Franciscus waren, en die hij
zelf nog heeft gekend, als het ware weer doet aanvoelen.
Dan kwam daarbij de nooit beslechte strijd die Italië van noord tot zuid verdeelde; de strijd die de bevolking in Witten en Zwarten verdeelde. Gene waren voor de pausen, deze voor de keizers; en de keizers rukten op gepasten tijd met hun heir de Alpen over, vonden hun aanhangers strijdvaardig en hitsten het volk in de steden en over het land tegen elkaar op.
Zoo was er voortdurend oorlog, en eindelooze broederkamp.
| |
| |
Daaruit kwam, naast veel rampzaligheden, toch ook een grootheid en een deugd en wel dat de energie van het Italiaansche volk werd opgewekt als bij geen ander en tot uiterste krachtsinspanning gebracht. Wanneer men niet weet, 's ochtends bij het heengaan van huis, of men er levend 's avonds terug zal keeren, wanneer de wegen ieder oogenblik onveilig kunnen worden gemaakt, het bestaan elk uur onzeker is, dan gaat men in spanning verkeeren die tot uitersten voert. Het Italiaansche volk werd als het ware in strijd opgevoed, de energie die het in zichzelf had opgestapeld, vond haar uitweg in grootsche daden, in helden-feiten, in gruwelen, in heiligheid en kunst.
In dien tijd van haat en geweld is Franciscus opgekomen. Wij vinden er een treffend bewijs van in zijn eigen levensverhaal. Deze burger van Assisi, die tot dan toe onder den invloed van zijn provencaalsche moeder, Pica, een soort van troubadour was geweest, die fransche minneliederen zong, deze verwende zoon van den rijken lakenhandelaar Bernardone, die zich als een dure jongen in zijn stadje had gedragen, is op een zekeren dag, mooi uitgerust, vol geest van avontuur met een heele bende, ten strijde getogen tegen het naburige Perugia. Hij werd er gevangen genomen en bleef een jaar lang opgesloten in de kerkers van de norsche stad. Aan den lijve heeft hij toen de bitterheid van den tijd gevoeld. Want de gevangenissen waren alles behalve aangename verblijfsoorden. Wat de ongelukkigen er te verduren hadden was dikwijls verschrikkelijk. De overwinnaar bleek zonder genade voor den overwonnene. Marteling en trage hongerdood werden zonder eenig gewetensbezwaar toegepast. Alle menschelijk gevoel scheen afgestompt.
Tegenover dat razende geweld staat de zachtheid van Franciscus. Hij bemint met eenzelfden hartstocht als er vroeger werd gehaat.
De opkomst van Franciscus deed zich voor in een eenig zeldzaam landschap, in Ombrië, het ‘Ombria verde’, zooals de Italiaansche dichters het noemen, de milde en zachte streek vol wijnbergen, weilanden, olijfboomen en cypressen. In dat land ligt Assisi, op een voorsteven van den Subasio-berg, met een versterkt kasteel hoog boven op een uitstekenden rotstop, kleine stad die, van ver gezien, wel een arendsnest gelijkt aan den flank van den heuvel.
Dit landschap vol natuurschoon bergt tevens de kostbaarste herinneringen zóó dat het wellicht een der zeldzaamste en voor een
| |
| |
Italiaansch hart een der duurbaarste plaatsen is van den vadergrond. Er zijn daar overblijfsels die dagteekenen uit de oudste tijden van Rome. Niet ver van Assisi ligt het Trasimeensche meer waar Hannibal tegen de Romeinen vocht; niet ver van de stad ook ziet men nog de steenen brug met ronde bogen, die ten tijde van het oude Rome reeds op den weg naar Perugia over de rivier was gebouwd. Het nabijgelegen Siëna voert nog in zijn blazoen de wolvin die op een zelfden legendarischen oorsprong wijst als deze van Rome zelf. In Perugia zijn er wallen en een poort die door de Etrusken werden gebouwd. Het land is oeroud en heeft het eerbiedwaardigste verleden. Maar het is toch de natuur die er de groote bekoorlijkheid van uitmaakt. Hier moest de liefde voor de natuur geboren worden die heel het leven van Franciscus vervult.
Wanneer we door Ombrië en in de omgeving van Assisi dwalen, dan kunnen we ons nog steeds de tijdgenooten van Franciscus wanen. In deze velden groeien olijfboomen die de Heilige in zijn leven heeft gezien; op die heuvelruggen staan cypressen, eeuwenoud, die als pluimen op den blauwen hemel wiegen en in wier schaduw Franciscus heeft gepoosd, Een zelfde zwerm van vogelen die er nu uit opstijgt, heeft hij toegesproken. Op den boord van het Trasimeensche meer preekte hij voor de visschen. In de wouden op de heuvelruggen leefde de wraatzuchtige wolf van Gubbio die voor Francesco zacht werd als een lam. Over de Romeinsche brug naar Perugia heeft hij gewandeld. Dezelfde weiden lagen er bij de rivier, dezelfde boomen stonden er langs den boord. Wanneer we opklimmen naar Assisi dan kunnen we denken aan de menschen die de Heilige er langs den weg ontmoette en die luisterden naar zijn woord. Hier in dit stalletje langs de straat werd hij geboren. Wanneer we het kleine kerkje en het klooster van San Damiano binnen treden dan staan we op de plaats waar hij knielde en bad voor het zelfde kruisbeeld dat er nu nog hangt. Aan de steenen van het heiligdom heeft hij met eigen hand gemetseld. Hier op het plein voor den Tempel van Minerva spreidde een bedelaar zijn mantel voor hem uit. Zoo leven er ten alle kante, in en om de stad, herinneringen die ons met den Poverello nauw in voeling brengen.
Langs de wegen naar het dal is het of zijn geest nog overal rond zweeft. Onder den hoogen dom van Porziuncola bleef de kleine kapel bewaard waar de heilige gestorven is. In den nabijen kloostertuin groeien de roosjes die hare doornen verloren sinds Franciscus er
| |
| |
zich tot versterving in rond wentelde. Ginder is de plaats waar hij in gesprek was met Zuster Clara en de broeders onrustig over zijn laat uitblijven een rooden gloed zagen aan den koepel van den nacht, zichtbaar teeken van den zielebrand die beide Heiligen verteerde. Het is dezelfde avondgloed die gloort achter de heuvelen over het land. Het zijn dezelfde sterrenachten die nu nog met hunne stille vuren glinsteren boven berg en dal. Elk mensch die in Assisi den voet zet, wordt van Francesco's geest vervuld. Hij voelt een teedere goedheid over zich komen, een weet niet of het de herinnering is aan den heilige dan wel de zoetheid van het landschap zelf. 't Is dan ook niet te verwonderen dat Franciscus, geboren in dit eenig land er de gevoelens kreeg die het karakter van zijn zending hebben bepaald en zijn invloed op de kunst mogelijk gemaakt.
Dat Franciscus zelf een kunstenaar was weten we uit zijn kantiek. Van zijn daadwerkelijke, rechtstreeksche deelneming in de vernieuwing der kunst van het Trerento kan echter geen spraak zijn. Wel vernemen wij dat hij een kerkje deed bouwen op een stille plaats tusschen San Gemini en Porcaria. Hij liet er wandschilderingen aanbrengen met groene boompjes, engelen, kindertjes en vogels waartusschen opschriften geslingerd waren, in versmaat God en zijn schepping lovende, als een duidelijk commentaar op zijn kantiek. Maar het is heel zijn wezen dat het groote en nieuwe wonder was en den ommekeer bracht in de opvattingen van den tijd. Het is zijn leven zelf dat het groote kunstwerk is geworden.
Van meet af aan zien wij hem in betrekking staan met de natuur, met het landschap. Hij is geen theoloog; hij heeft het nooit verder gebracht dan tot den rang van eenvoudig onder-diaken; hij bedankte voor het priesterschap omdat hij zich onwaardig voelde. Hij was geen geleerde, geen zedepreeker, maar een groot hart. Hij had een ontroerende en eindelooze vereering voor de uitzichten der wereld. Hij sliep onder de boomen, sprak met de dieren, zong met de vogels en bracht heel het christendom terug naar de natuur. Hij bewerkte de communie van den mensch met de schoone schepping.
Wanneer we zijn Lofzang lezen, en daaruit vernemen hoe hij de zon toespreekt als zijn broeder, de maan en de sterren als zijn zusters, wind, lucht en wolken de helpers noemt van de menschen, van het water zegt dat het zeer nuttig is, nederig, kostbaar en zuiver en van het vuur dat het den nacht verlicht en schoon is om aan te zien, wanneer hij de aarde roemt als ons aller moeder, die ons draagt
| |
| |
en voedt en vruchten voorbrengt en schitterende bloemen en kruiden, dan gaan wij pas ten volle begrijpen hoe er in den aanvang der 13e eeuw een heel nieuwe levensbeschouwing onder de menschen werd gebracht. En wellicht geven wij ons toch nog niet volledig rekenschap van de uitzonderlijke beteekenis der nieuwe verhouding tot de natuur die met Francesco aldus geboren wordt. Inderdaad, nu is er geen mensch die niet ontroert bij den aanblik van de eindeloosheid der zee; geen hart dat niet week wordt bij het murmelen van wind door de groote eenzaamheid eener vlakte; of de geruischlooze stilte van een zomernacht vol sterren. Het zijn gevoelens waar zonder wij het leven niet meer denken kunnen. Van geslacht tot geslacht zijn wij er erfelijk mee belast of gezegend, zoodat de kinderen in dezen tijd als het ware met de liefde voor de natuur ter wereld komen.
Maar dat was niet zoo ten tijde van Franciscus. De liefde tot de natuur was veeleer een zeldzaamheid. We vinden in heel de litteratuur der middeleeuwen slechts schaarsche plaatsen waar zij individueel gevoeld, zou zijn uitgedrukt. We lezen wel bij de oude theologen dat de bosschen schuilplaatsen waren voor den duivel en de booze beesten of dat de heiligen er heen trokken tot versterving en boete. De liefde tot de schoonheid der aarde was nog niet het individueel gevoel van elk mensch geworden.
Met Franciscus zien we plots de aarde, als het ware ontdekt, weer het welig huis worden waar de mensch in zaligheid woont. Met Ombrië werd heel de verzoende wereld door Franciscus weer het paradijs. In een bloem, een plant, een vogel, een visch, in elk natuurverschijnsel zag hij het zichtbare materieele beeld van den onzichtbaren God. Heel de schepping werd de klare spiegel van het goddelijk aanschijn. De natuur en de godsdienst werden verzoend.
Door de prediking die hij is begonnen en die door zijn broeders werd voortgezet, heeft Franciscus een heel nieuwen geest in het religieuse leven gebracht. Wanneer de Byzantijnsche kunstenaars God nog op afstand plaatsten dan werd hij thans nader tot de menschen gebracht. God was mensch geworden om op aarde te leven. De goddelijkheid van Jesus verborg niet langer meer zijn menschelijkheid. Heel het streven van Franciscus was er op gericht om aan de menschelijkheid van Jesus op aarde gelijkvormig te worden. Hij heeft die gelijkvormigheid zoo hartstochtelijk betracht
| |
| |
dat hij ten slotte de passie zelf ging doorleven, en de vijf heilige wonden ook aan het eigen lichaam heeft gekend.
Zijn opvatting van het Evangelie was van menschelijken aard, hij bedroomde en bedacht het leven van Christus met zijn ontroerbaar gemoed. Hij zag niet meer den van op zijn wolkentroon regeerenden God, hij zag den godmensch die op aarde onder menschen had bewogen en geleefd, die met hen had gesproken en aan tafel gezeten, die hun pijn en smart en duizendvoudige kwalen had gekend en meegevoeld, die hun broeder, hun vriend, hun kameraad was geworden.
Zoo bracht Franciscus niet alleen de Christus-figuur nader tot den mensch maar meteen kregen alle heiligenfiguren vertrouwelijke, gemoedelijke gedaanten. Maria was niet langer meer de plechtstatige koningin die haar goddelijken zoon ter aanbidding recht hield op haar schoot, maar de moeder van het kindje Jesus. En tusschen moeder en kind gebeurde wat tusschen alle aardsche moeders en kinderen gebeurt. Er was verteedering in de voorstelling gekomen.
Is het dan te verwonderen dat die menschelijke- gevoelige opvatting van het Evangelie, en de heiligen-levens opgang maakte onder Franciscus' tijdgenooten?
In het Italië, dat tot dan toe beheerscht bleef door geweld en blinden hartstocht, kwam daar nu iemand die zei dat alle menschen broeders waren, dat geen rangen noch standen bestonden vôôr het oog van God, dat allen kinderen waren van denzelfden vader; dat God niet was de gestrenge rechter die daar boven op de wolken troont en vonnissen velt maar wel de goedheid zelf en die door zijn menschelijk lijden ons allen eindelooze liefde heeft betoond.
Er kwam iets van huiselijke gemoedelijkheid over de gemeenschap der Heiligen zooals Franciscus ze voorstelde met zijn simpele woorden, die dadelijk ingang vonden tot de herten. Hij had een eenvoudige manier van alles te zeggen, maar de inwendige gloed die hem vervulde, deelde zich mede aan de menschen rondom hem. Hij was zichzelf niet meester wanneer hij sprak. Elk woord had de siddering van de innerlijke ontroering. Wanneer de naam van Bethlehem over zijne lippen kwam, dan werd die tot een vreemde zoetheid in zijn mond. Het scheen hem of hij schaapkens hoorde in de weide en hij bootste hun geblaat na. Wanneer de vogelkens te veel raasden boven zijn hoofd dan onderbrak hij zijn prediking en zegde: ‘Zusterkens, laat mij eventjes ook aan het woord.’ Hij sprak immers niet in de kerken,
| |
| |
maar onder den blauwen hemel, langs de wegen, aan den voet van een boom.
In Italië volgde hem een dichte schaar van menschen die aan zijn lippen hingen om het nieuwe woord te vernemen. Wat een invloed moest daar niet van uitgaan op het volk, op de schrijvers, op de monniken die van Franciscus hun regel en richting kregen, met den dag talrijker werden en tot een leger groeiden dat uit toog over heel Europa. Predikanten als de H. Antonius van Padua, dichters als Jacopone da Todi, mystieke denkers en schrijvers als de H. Bonaventura zijn het die den Franciscaanschen geest over Italië en over de wereld hebben verspreid. De H. Bonaventura heeft in dezelfde eeuw dat Franciscus gestorven is, zijn bekend boek de ‘Meditationes’ geschreven. Het zijn zooveel bespiegelingen op het Evangelie, waarin hij de verschillende gebeurtenissen er van bedenkt op eenvoudige menschelijke wijze. Hij zal b.v. de geboorte van het kind Jesus in den nacht te Bethlehem beschrijven, niet zooals dat in 't Evangelie staat maar zooals hij het zichzelf voorstelt. Hij ziet met zijn menschelijk oog hoe het moet zijn toegegaan: hoe de herders kwamen, hoe de koningen afreisden uit het verre Oosten. Hij mediteert over het geval zooals een dichter dat zou doen; en hij schrijft neer wat zijn innerlijk gezicht aanschouwt. Heel zijn boek is als een stille mijmering op het aardsche leven van den Lieven Heer.
Die Meditaties van den H. Bonaventura hebben de iconographie van de 13e eeuw grootendeels bepaald. De schilders vonden er in hunne onderwerpen, de bespiegelingen van den vromen schrijver lieten zich zoo gemakkelijk plastisch omzetten. Zoo werd de gewijde schilderkunst iets van actueele menschelijke belevenis.
In Italië zijn ook na St. Franciscus, vele gewijde dichters opgekomen. Vroeger werd de poëzie ook wel beoefend door de minnestreelen, meest Provencaalsche dichters, die over berg en dal, door stad en dorp trokken met hun louter wereldsche liefdezangen. Doch na Franciscus zien we dat dezelfde blijde opgewekte stemming ook in de geestelijke dichtkunst tot uiting komt. Jacopone da Todi zingt de heiligheid der liefde, de eenheid van God en de wereld, de rechtstreeksche aanvoelbaarheid der menschelijkheid van Christus. Zooals voor eeuwen in Griekenland is het woord van denkers en dichters het plastische beeld voorafgegaan en heeft hetzelve rechtstreeksch beïnvloed en in zijn vorm en uitzicht bepaald.
De kunstenaars zijn niet meer te tellen. Er is vreugde bij het
| |
| |
werk. De scheppingsdrang is ongewoon. De Franciscaansche geest had de natuur ontdekt, God en zijn heiligen weer onder de menschen gebracht. De Vroeg-Rennaissance die in de 13e eeuw begint is in den grond niets anders dan de ontdekking van de natuur. Een heel nieuw en eindeloos gebied werd voor de kunst geopend.
Wanneer de kunst vroeger met hare byzantijnsche hiëratische formules rechtstreeks van de kerk uitging, zoo werd zij thans de zaak van het volk. De Franciscaner-monniken hadden genoeg met de leering en de predikatie, de kunst lieten zij aan de vakmannen die vrij en spontaan de gevoelens van hun religieus leven mochten uiten.
Zoo begint de levende kunst in Italië pas na den dood van St. Franciscus. Zijn invloed komt in de eerste plaats aan het licht in de portretten die naar hem zelf worden gemaakt.
Het ontstaan van het portret in de kunst is een merkwaardige gebeurtenis.
Men heeft er wellicht nooit goed over nagedacht dat er vanaf de vroegste Christenheid, van het ontstaan der kerk tot in de XIIIe eeuw zoo weinig, men kan haast zeggen, geen enkel portret te vinden is van koningen of keizers, van pausen of heiligen die in die spanne tijds geleefd hebben. Geen enkel gelaat staart ons aan van uit die lange eeuwen. We kunnen ons slechts vage voorstellingen maken over het uitzicht der menschen en wij beschikken enkel over wat er door het geschreven woord in oude boeken en dokumenten van hen bewaard is gebleven.
Dat is het beste bewijs van de gesteltenis die onderling de menschen beheerschte in de vroege middeleeuwen. De mensch bezag den mensch niet met belangstelling of liefde. Want de portretkunst veronderstelt van den kunstenaar aandacht voor zijn evenmensch. Hij hoeft niet alleen op de uiterlijke verschijning te letten maar moet tot de innerlijkheid doordringen om de ziel, het karakter te doen leven in de wedergave van het gelaat.
De invloed die Franciscus op zijn tijdgenooten heeft uitgeoefend, het prestige dat van hem uitging, de liefde die van uit heel zijn wezen straalde, hebben de warmste gevoelens in zijn omgeving doen ontwaken, zoodat de menschen er gingen aan houden een gedachtenis, een beeld van hem te bezitten. Tijdens zijn leven reeds werd zijn portret op de wanden van het Sacro Speco van Subiaco geschilderd. Het is de oudste beeltenis die van St. Franciscus bestaat. FR
| |
| |
FRACISCV leest men links en rechts van zijn hoofd. PAX HUIC DOM staat er op een banderol die hij in de hand houdt te lezen. Hij is lang en mager, in zwart habijt, met de kap op het hoofd voorgesteld. Hij is barvoets zonder aureool van heiligheid en ook zonder de stigmaten. Deze schildering dagteekent dus stellig van vóór zijn heiligverklaring en werd meer dan waarschijnlijk tijdens zijn leven uitgevoerd, in 1223 wellicht wanneer hij het Sacro Speco bezocht.
Er is een andere beeltenis van hem in San Francesco a Ripa te Rome. Hier verschijnt hij ons reeds met de vijf wonden en de aureool. Het werk hoe primitief ook dagteekent dus minstens van na 1228, het jaar van de heiligverklaring. Er zijn nog andere voorstellingen te Porcia, in het klooster van Greccio, - waar de Poverello zijn tranen wegvaagt met een zakdoek, - in het baptisterium te Parma, in de sakristy der Francesco kerk te Assisië, in S. Maria van de Engelen, in Santa Croce. Wanneer Bonav. Berlinghieri in 1235 een St Franciscus te Pescia schilderde, leefde er nog vele getuigen van zijn leven.
Maar zelfs de oudste beeltenissen van Subiaco, van Rome en Porcia geven ons geen volstrekte zekerheid over zijn werkelijke physische verschijning. Zij hebben allen iets hiëratisch. De Heilige, de wonderdoener wordt in de eerste plaats verbeeld, veel meer dan de werkelijk geleefd hebbende monnik. Hij is middelmatig van gestalte met lang en mager gelaat, met blonden korten baard. Van een natuurgetrouw portret kan er toch bezwaarlijk spraak zijn. Wel kunnen werkelijke herinneringen van zijn levende verschijning bij de voorstelling hebben gediend. De latere voorstellingen worden meer en meer ascetisch opgevat tot wij eindelijk de ideale figuren krijgen die door Cimabue, Giotto, Simone Martini, Benozzo Gozzoli werden geschapen, zooals wij ons den groote heilige het liefst denken. Die oudste beeltenis van Subiaco staat dan waarschijnlijk het dichtst bij de werkelijke figuur van den Heilige. Vermagerd door lijden en versterving, met een droeven trek om den mond en een verwilderden baard is het een edele en aangrijpende verschijning.
Wij hebben van hem ook wat wij zouden kunnen noemen de geschreven portretten door tijdgenooten die noteerden hoe hij er uit zag. Thomas de Spalato, een student aan de hoogeschool van Bologna heeft Franciscus gezien predikend op een plein in de stad. Hij moet wel groote opschudding verwekt hebben in die hooggeleerde
| |
| |
wereld, dat een student er aan dacht de herinnering aan zijn verschijning in een geschrift vast te leggen.
Ook blijft er ons het portret zooals het beschreven staat in de ‘Legende der drie gezellen’ die evenals de levensbeschrijving door Thomas van Celano dagteekent van pas drie jaar na Franciscus' dood, terwijl de Vita door den H. Bonaventura, die den Poverello nog wel gezien kan hebben, eerst in 1260 verscheen d.i. negen en veertig jaar later. De Fioretti daarentegen die er wellicht het meest hebben toe bijgedragen het dichterlijk beeld van den Heilige te doen ontstaan, zijn pas in de veertiende eeuw geschreven.
Wanneer wij de verdere ontwikkeling der schilderkunst nagaan, dan zien wij dat meer en meer geidealiseerde voorstellingen van den Heilige worden gemaakt, figuren die beantwoorden aan het voorbeeld dat de kunstenaars, met het leven van Franciscus vóór oogen, zich gingen vormen.
Door het feit alleen reeds dat het portret in 't leven is geroepen, is van Franciscus een buitengewone invloed uitgegaan op de kunst.
Maar het is niet alleen in het portret dat de verandering opvalt, heel de kunst in Italië wordt van een nieuw leven vervult. De Byzantijnsche formule, onder invloed van de kerk heeft uitgediend. Het leven heeft de formule vervangen. Het evangelische verhaal en het heilige gebeuren worden op menschelijke wijze, door leeken uitgewerkt. We zouden hier in bizonderheden kunnen treden en nagaan hoe Maria niet langer meer is de tronende en gekroonde koningin, maar wel de eenvoudige moeder; - en dat het kindje Jesus niet langer meer is het Byzantijnsche prinsje met de kroon op het hoofd, dat met opgeheven handje de menschen zegent; maar wel het eenvoudig menschenkind op de knieën van moeder gezeten en dat zijn armpjes naar haar uitsteekt. Ik herrinner hier ook aan dien lust tot verhalen die zich in het latere Trecento in frescocyclussen uitviert te Siëna in het Palazzo publico, te Pisa in het Campo Santo. Na het leven van Francesco komt nu heel de Schriftuur en de Legenda Aurea aan de beurt in volksche voorstellingen van Taddeo Gaddi, Bernardo Daddi, Giovanni da Milano, Maso di Banco, Spinello Aretino, in de capella Barancelli, Bardi, Renucini, in de sakristy van San Miniato.
Het leven van Christus gebeurt voortaan op aarde, onder de menschen, en in de meest alledaagsche toestanden. Het is alsof Hij in het landschap van Italië 't huis hoorde, er door de steden ware
| |
| |
getogen. Hij staat niet meer stijf van goud in mozaïeksteenen op een azuurblauwen hemel. Hij schrijdt over de milde en goede aarde: rond Hem groeien bloemen in het gras, boven zijn hoofd wuiven er boomen; vogelen vliegen door de lucht, de hemel is blauw en witte wolken hangen er te drijven; aan den horizont is een Italiaansche stad die Jerusalem is. De koningen die het eerst uit het verre Oosten komen naar Bethlehem zijn Italiaansche prinsen in prachtige mantels en met een schitterend gevolg van hovelingen en knechten, met paarden en kameelen die van de heuvelen dalen langs rotsen en groene weilanden, waar cypressen en populieren staan, waar beekjes en watervalletjes murmelen en ruischen en overal bloemen ontluiken en dieren bewegen. Wanneer Christus voor Herodes of Pilatus verschijnt dan zien wij rechters uit Italië, uit Perugia of Siëna en de vierschaar is gevuld met Italiaansch volk. Wanneer Hij van het kruis wordt gedaan zijn er Italiaansche vrouwen die hem in hare armen ontvangen. Wanneer Hij in het graf wordt gelegd zijn er Italiaansche moeders die zich met teederheid en liefde over zijn lichaam nederbuigen.
Het is niet met formules en recepten dat kunst kan worden worden voortgebracht; maar wel door vrije schepping en droom. Nu dat de schilders en beeldhouwers aan hun gevoel zijn overgelaten, nu zij het religieuse gegeven kunnen opvatten naar eigen belevenis, worden ook alle mogelijkheden voor hen opengezet; nu komt pas in elk werk de persoonlijke uitdrukking op den voorgrond.
Wij zien niet langer meer hiëratische verschijningen, maar broederlijke gestalten op wier gelaat al het innigste en edelste van den mensch te lezen staat. Wij krijgen innerlijk bewogen wezens te zien: het is alsof de zielen het gelaat gaan uitstralen, het is alsof de harten spreken. Voor 't eerst in de kunst zijn de oogen de klare spiegels geworden van het gemoed.
Wij zijn door eeuwen van religieuse kunstproductie verwend geraakt. Karakter, uitdrukking van zieleleven, menschelijkheid zijn voor ons van zelfsprekend geworden. Maar wanneer deze zich voor de eerste maal voordoen in de kunst is dat een wonderbare gebeurtenis. Al die kinderlijke heiligenlevens, al die kuische Madonna's, al die ontroerende passies die wij in de XIIIe eeuw geschilderd zien, hebben nog de frischheid van de bron die ontspruit. Naderhand zijn soortgelijke voorstellingen honderd maal herhaald en hebben stilaan hun geijkten vorm gekregen. Aan deze tot vervelens toe herhaalde
| |
| |
en versleten godsdienstige kunst zijn wij thans geraakt. De neogotische of preraphaëlietische producten komen niet meer uit een inwendig visioen alsdat van de vroeg-Italiaansche schilders.
En in de religieuse kunst kan slechts goed werk worden voortgebracht van uit een innerlijke bewogenheid. Het is voor een schilder niet mogelijk een waarachtigen engel, een Moeder-Maagd of een Christus uit te beelden, wanneer hij niet dien engel in zijn eigen ziel heeft aanschouwd, wanneer hij niet het mystieke begrip heeft van het wezen der Moeder-Maagd, wanneer hij niet Christus met zijn innerlijk oog heeft gezien. Hij zal valsch religieus werk maken wanneer hij een ideaal model zoekt: een vrouw die min of meer op een Madonna of een man die op een Christus gelijkt, zooals het type ervan door eeuwen van schilderkunst werd vastgelegd. Zonder innerlijk gezicht kan geen echt-religieuse kunst ontstaan, en de kunstenaars der XIIIe eeuw waren nu visionnaires, daardoor juist is hun kunst zoo wonderbaar schoon geworden.
Pas twee jaar na zijn dood wordt Franciscus heilig verklaard. Velen van zijn tijdgenooten leven nog. In alle kerken van Italië wordt hij vereerd door menschen die hem gekend hebben, die van zijn wonderen hebben gehoord, ooggetuigen die konden verhalen hoe hij trok langs berg en dal en de geringste bijzonderheden wisten van zijn heuchelijke verschijning. Niet alleen in Assisi, waar hij leefde en stierf, wordt in den aanvang der 13e eeuw een kerk van buitengewone afmetingen ter zijner eer opgericht, doch met de uitbreiding der Franciscanerorde die door de opkomende volksklas in alle steden wordt beroepen, rijzen overal Franciscaansche kerken als het ware uit den grond. Van Noord tot Zuid wordt het een algemeene bedrijvigheid op architecturaal gebied. Al die kerken moesten daarenboven versierd: met predikstoelen - zij zijn het eerste en noodigste meubel in deze tijden van hartstochtelijke bespraaktheid en gloeienden geloofsijver - met rijke altaren, beeldhouwwerken en fresco's. Het onderwerp dat zich overal opdringt in beeld en schilderij is het levensverhaal van den Heilige zelf.
Zoo zien wij op de muren van de Francesco-kerk van Assisi het leven van den Poverello heelemaal als een actualiteit worden opgevat: de stad waar hij geleefd had was onveranderd gebleven: dit plein met den ouden Minerva-tempel waar een bedelaar zijn mantel voor zijn voeten openspreidde, die straten waardoor de menschen die zijn tijdgenooten waren nog elken dag liepen; de berg van de visioe- | |
| |
nen en de stigmatisatie, de oude San Damiano-kapel der verrukkingen, het stalletje der geboorte,..... al die plaatsen uit zijn leven waren er nog, en konden uit de werkelijkheid in de geschilderde legende worden verplaatst. Het leven van St. Franciscus werd voorgesteld met bestanddeelen die iedereen kende. De kunstenaar kon niet buiten de werkelijkheid. Hij moest de stad Assisi voorstellen; hij moest de menschen uit Assisi weer oproepen om het leven van hun heiligen stadgenoot te verbeelden.
Zoo zijn de kunstenaars voortaan verplicht hunne aandacht op de dingen der onmiddellijke omgeving gevestigd te houden, ze moeten kijken naar de menschen, naar de natuur en al wat er te te zien is. De eindelooze ontdekking van de wereld begint. De Renaissance is nooit anders geweest in hare diepste beteekenis.
Zoo is het groote schildersepos van Giotto ontstaan: de heerlijke reeks van fresco's die het middenschip der boven-kerk van Assisi en de Bardi-kapel te Florence versieren, zoo zijn ook de muurschilderingen van Bennozo Gozzoli in San Francesco di Montefalco ontstaan die daar in gaaf gebleven kleuren heel dat wondere leven op zeer aandoenlijke wijze verhalen.
Ik meen dat ik met dit overzicht eenigzins heb bewezen van welk belang de verschijning van Franciscus in de kunst is geweest. Hij bracht de persoonlijke ontroering, hij wees op de schoonheid der natuur, de pracht van het aardsch paradijs waarin de menschen wonen. Zijn leven zelf is het onvergelijkbaar poëma geworden, dat niet alleen in Assisi, maar in alle kerken over heel Italië, die aan hem werden toegewijd het onderwerp bepaalde van de fresco's die er langs de wanden bloeiden. Hij heeft in de kunst de natuurobservatie, de natuurwedergave noodzakelijk gemaakt.
Als we in de XVe en de XVIe eeuw de innig-religieuse extase stilaan zien verzwakken in de kunst, dan ligt dat aan het feit dat steeds verder ontwikkelde stielvaardigheid de inspiratie ging dooden. De steeds natuurgetrouwer wedergave van de werkelijkheid zou aan de geestelijkheid te kort doen. De liefde die in de XIIIe en in de XIVe eeuw nog de groote inspiratie was geweest, wordt stilaan verdreven door de wetenschap. Wanneer de wetenschap in de kunst op het voorplan treedt, wanneer zij namelijk op gebied van anatomie en perspectief volmaakter wordt, dan verdwijnt ook geleidelijk de innige gloed.
Van uit een academisch standpunt is de kunst van Vinci, Michel- | |
| |
Angelo of Raphaël wetenschappelijk juister, harmonieuser én volmaakter dan de primitieve kunst die onmiddellijk na Franciscus in Pisa, Siëna en Assisi, gelijk een bloem ontlook.
Maar het wetenschappelijk onderzoek der Renaissance dat zijn hoogste uitdrukking bereikt in Vinci, Raphaël en Michelangelo vond toch zijn oorsprong in S. Francicus, die de menschen weer opriep tot liefde voor de natuur en den evenmensch, die in alle schepselen de klare spiegels zag van God zelf, van God die was de kameraad der menschen, de menschen die waren broeders onder elkaar.
Heel de Italiaansche Rennaissance wortelt in het Kantiek van S. Franciscus zooals de boom in den bodem die hem voedt.
|
|