| |
| |
| |
[1929/12]
Maskaroen.
door Gerard Walschap. (Slot)
Vierde tafereel.
Zeven kleinere en een groot geraamte (de Dood met een gouden kroon op), springen op het tooneel, en voeren een soort dans uit. Geen sinistere dans. De Dood is een engel in Gods dienst, een barmhartige Werver die zich ontfermt over het smartelijk leven van den mensch. Vandaag werd hij ontboden voor den dood van den Messias. De dansen moeten op een stijlvolle, een liturgische manier, de verschillende wijzen uitdrukken waarop de Dood zich aan den mensch voordoet, beginnend met de ruwste, om te eindigen met de dood-als-barmhartige Samaritaan. Het tooneel verduistert langzamerhand en één der zeven accolieten die zich hoog op een rotsblok op den uitkijk zet, spreekt kalm, gedragen, plechtig).
Het Kruis staat recht op Golgotha.
(De geraamten, die stil staan om hem aan te hooren, beginnen dan hun tweeden dans. Als deze geëindigd is):
De Messias bidt: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.
(Derde doodendans).
Eén der moordenaars smeekt: Gedenk u mijner als gij in Uw rijk zult zijn. De Messias zegt hem: Voorwaar, vandaag zult gij met mij in het paradijs zijn.
(Vierde doodendans).
De Messias zegt tot Maria: Moeder, ziedaar uw zoon. En tot Johannes: Zoon, ziedaar uw moeder.
(De vijfde doodendans is nauwelijks ingezet als Maskaroen, gelijk een bom tusschen de geraamten ploft).
Houdt op, gij stapelgekken! Bij Lucifer, wordt hel en hemel hoorndul? (Muziek en dans stil) . Ik heb op de wereld veel gezien. Vrouwen die zich bedronken van vreugde bij het lijk van hun man; lijkbidders dansend in een doo-
| |
| |
denkamer. Maar wat zie ik nu? Ruk aan mijn horens, ik denk dat ik droom! Engelen in geraamten staan in vollen dag te dansen op de wereld. En dat nu, nu, nu! Ik ben van zinnen! Kom hier, een van u achten, dat ik u breek op mijn knie en uw beenderen bijeenbind tot een mutsaard. Anders geloof ik niet wat ik zie met eigen oogen.
Wat er is? Welke planeet uit een hoek van 't heelal heeft u afgeschud, dat gij zoo iets vraagt? Ik geloof inderdaad, dat gij niet weet wat er gaande is, anders liept gij hier niet te dansen als bacchanten.
Ik vraag wat er met u is, Maskaroen?
Wat zou er met mij zijn? Maar waarom staat die kop zonder oogen te glariën naar Golgotha als hij niets ziet? Waarom staat hij zonder ooren te luisteren als hij niets hoort?......
De Messias snakt: Ik heb dorst.
Hij heeft dorst. Ik zou niet weten wat pijn is als ik niet wist dat het einde nadert. De pijn heeft zijn zenuwen verzengd als touw. Hitte doet zijn ingewand drogen en krimpen, stijgt als een klem naar zijn borst, als een schroef naar zijn keel, en hij reutelt heesch: ik heb dorst. - Ik zal nog wild worden, wild zal ik worden, ik, de cynieke Maskaroen. Hoort mij toch aan, de Messias gaat sterven!
Dat alles weten wij. Het brengt ons in blijdschap.
(losbarstend):
Blijdschap!
Wij vieren het uur van de dubbele verlossing. De Messias wordt verlost uit zijn torment, de menschheid uit haar slavernij des duivels.
Beenderen monseigneur zonder hersens, wat oremust gij geleerd uw leske van buiten! Sedert twintigduizend jaar toen ik u verliet, zijt gij nog niet slimmer geworden.
Ik volvoer Gods bevel, Maskaroen. Uw verstand benijd ik niet, want het heeft u tot val gebracht. Het past u niet meer te bluffen met uw genie dat blind is van hoogmoed. Met al uw verstand zijt gij het die de grootste dwaasheden doet. Zonder uw geniale hoovaardij zoudt ge nu nog een engel zijn. Wij, wij zijn engelen gebleven. Wat hebben wij dan nog met elkander gemeens, wat kan er nog tusschen ons en u zijn? Wij zijn hier om straks de ziel van Jezus den Messias uit het verhakkeld
| |
| |
lichaam in ontvangst te nemen... maar wat komt gij hier doen?
Bij Lucifer, ik had het half geraden. Daarvoor zijt gij dus hier, ex-collega, messire de Dood! En ik, wat ik hier kom doen?
Goed! Ik kom Uw Messias redden! (De gekroonde Dood lacht) . Ik kom hem redden uit uw ontfermenden greep. Ik heb gezworen, hoort ge dat goed, gezworen dat hij niet sterven zal. (De gekroonde Dood lacht) . Ik heb bij leven al dwazer hooren lachen, maar prikkel mij niet! Ik ben opgewonden. Ziet ge dat Maskaroen, blind van hoogmoed, toch zijn weg weet te vinden. Ik kon er niets uitrichten, ginder op Golgotha. Hier moet ik zijn. U moest ik ontmoeten, acht afgezanten van de Dood. Gij zijt de vijand. Uit uw handen moet ik den stervende redden. Ben ik niet een barmhartige duivel? Redden wil ik hem, als een barmhartige Samaritaan. Wanneer hij zal zieltogen wil ik hem tillen op mijn schoot. Ik wil op zijn wonden meer balsem gieten dan tien Romeinsche keizers kunnen koopen. Met volle handen druiven uitpersen over zijn mond. Drink, Messias, drink, het is zoo goed als bloed, in afwachting dat ik toegepleisterd krijg die tienduizend gudsende aders van jou. Ben ik niet barmhartig? Hé... wat zei ik ook weer?... Barmhartig. Wie is barmhartig?... Het duizelt mij wat in het hoofd... Barmhartig is niemand dan Maskaroen, oh gij moordenaars! Wat belet mij dat ik u allen op een rammelenden hoop door mekaar sla, met uw knoken het heele vervloekte Israël den berg afjaag, den Messias van zijn kruis knuppel als een noot van den notelaar. Hier heb ik u dus voor mij, laatste macht-van-geraamten die ik breken moet, wil ik nog triomfeeren. Nog vier minuten en het is te laat. Hier waag ik nog éénmaal alles op één. Hier botsen opeen de machten van hel en hemel. Sluit aaneen met u achten, mijn kegelspel! Op dezen eenen worp waag ik mijn eeuwige verdoemenis.
(De gekroonde Dood treedt kalm en spottend-meewarig op hem toe met open armen).
Begin maar met mij alleen, arm Maskaroentje!
(gevat, glimlachend):
Het is natuurlijk maar gekheid, alsof ik niet wist dat gij niemand moet vreezen!
Alsof het uw eerste dwaasheid was!
| |
| |
De Messias bidt: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?
(wendt zich solemneel tot zijn accolieten):
Mijn broeders, mede-uitvoerders van de zwaarste straf der erfzonde, nacht en dag bezaaien wij de vijf werelddeelen met wanhoop. Maar wij vervulden met blijdschap dat werk om dit eene oogenblik te beleven als wij de ziel van den zoon Gods uit zijn verwoest lichaam zullen tillen en ze den hemelschen Vader presenteeren op de monstrans van deze bibberende kneukels. Miljoenvoudig vergoedt dit geluk al de vertwijfeling die wij stichtten. Eeuwenlang stonden wij in het geschrei rond sterfbedden. Laat ons nu blijder dan bruiloftsgasten dansen naar Golgotha.
Sa, schijnheilig vertoon! Doet ge 't om mij of bedriegt gij elkander? Mijn memorie is niet zoo kort. Ik herinner mij nog Lucifers revolutie. Denkt goed na. God legde ons elk ons knechtschap aan den mensch op, den eenen dit, den anderen dat. Toen was er een engel die de pij van zijn geraamte rammelend over den vloer smeet en riep: Geef anderen dat beulswerk, ik ben er te goed voor.
(smartelijk):
Ik was die engel, helaas!
En achter hem stonden zijn zeven accolieten, pakten het geraamte vast, dat God hun gegeven had, zwaaiden het door de lucht en sloegen het te brij zei voor Gods voeten. Of heb ik dat soms gedroomd?
Helaas, helaas! Dat waren wij.
Helaas, gij stondt te aarzelen en te drentelen. Lucifer en ik, wij stonden u maar te wenken. Helaas, ja helaas, gij hebt niet gedurfd.
God liet ons inzien, dat ons werk slechts wreed is in schijn, in waarheid echter barmhartig.
Ik laat dat nu zoo. Gij hebt nu eenmaal uw kans verkeken. Gij zijt slaven gebleven. Wij werden vrije geesten.
Ik heb geen tijd meer voor uw praatjes, Maskaroen.
De Messias spreekt: Alles is volbracht.
(uitvarend):
Alles begint nog maar (Hij trekt de gekroonde Dood terzijde) . Ik wil een koop met u sluiten.
(De Gekroonde Dood lacht).
Onder het kruis dobbelen de soldaten voor het kleed zonder naad. Maar ik stel u geen spel van kansen voor. Ik sluit een koop met u. Zoowaar ik ooit met Lucifer de hoogstgeplaatste engel was, nu sta ik als eerlijk man tegenover u. Ik weet, dat ge haast hebt. Wij hebben nog twee
| |
| |
minuten. Ge ziet, ik verspil er geen woorden aan. Daareven speelde ik natuurlijk komedie. Maar nu is het ernst.
Zeg vlug op, dat ik neen kan zeggen en gaan.
Speel met uw profijt niet. De tijd is kort, maar nooit te kort om na te denken. Kort en goed: wat is u die dood waard?
Ge zijt stapelgek, Maskaroen.
Stapelgek? Neen, koopman ben ik. Zeg mij uw prijs. Hoeveel menschenlevens?
Ik zeg u, ge zijt meer dan stapelgek, ge zijt......
Ik ben koopman, anders niets. Stel mij uw prijs. Hoeveel menschenlevens?
(lacht):
Menschenlevens voor een God?
God is zijn bijnaam! Zijn naam is Christus, en Christus beteekent Gezalfde. Hoeveel gezalfden eischt gij als losprijs voor dien eenen gezalfde?
Koopman! Maar luister, ik bied u alle gezalfden van Israël aan, hoogepriesters, sanhedrijnen, levieten van den eerste tot den laatste. Neem ze, dood ze, ik geef ze u.
Maskaroen, gij beschikt niet over die levens.
Goed geantwoord! Ik zal echter bewijzen, dat ik u niet bedrieg. Geef mij tijd om Gods oorlof te vragen. Binnen het uur breng ik u de procuratie door Hem Zelf gezegeld en geteekend.
Gij zijt van zinnen. Ik lach met uw procuratie.
Pas op, wik uw woorden wat beter, of ik kon u aanklagen hierboven. Zal ik noteeren, dat gij niet gehoorzamen zoudt als ik u een bewijs toonde van God zelf? Want dat hebt gij gezegd.
(dreigend):
Dat gaat te ver, Maskaroen!
Ik neem uw zeven gezellen tot getuigen. Zij bewaren u in hechtenis tot ik hier kom met Michael den Aartsengel en u daag in proces.
De Messias reutelt: Vader in Uwe handen beveel ik Mijnen Geest.
(Hij wipt van zijn rotsblok en schaart zich met de gezellen in rangorde voor den bruiloftsdans naar Golgotha).
| |
| |
Het laatste woord Christi, dat de wereld zal hooren.
(gaat razend te keer rond de geschaarde doodsengelen gelijk een schapershond rond een kudde):
Maar niet het laatste van Maskaroen!
(let niet op Maskaroen):
Broeders, den bruiloftsdans naar Golgotha!
Ge verzet geen voet eer ik God en Michael heb geroepen! Geen voet! Gij zijt ongehoorzaam aan God en ik zal u als zoodanig aanklagen, gekroonde Dood!
(juichend):
Wie zou Gods wil of de Verlossing aller menschen verhinderen? Uit onzen weg, Maskaroen. Naar Golgotha!
(Opeens volslagen duisternis, gescheurd door bundels bliksem en vreeselijken donder. Voor en achter op het tooneel gaan twee zerksteenen op, waaronder in wit linnen gewikkelde dooden uitrijzen. De doodsengelen zijn verdwenen. Maskaroen als een waanzinnige midden het tooneel en opeens breekt door luidsprekers uit de vier hoeken der zaal Lucifers geweldige stem door) : Waar is Maskaroen?
HET DOEK VALT SNEL
| |
| |
| |
Vijfde tafereel.
De buitenste ringmuur van den hemel is maar een meter hoog en voorzien van een lage dubbele poort in eikenhout met gouden nagelen en zilveren scharnieren. De binnenste ringmuur is hooger en met tinnekens bekroond. Er hangt een zilveren poort in. Scharnieren en nagelen zijn van goud.
Boven de hemelmuren wolken met maan en sterren.
Tegen het buitenste witte muurke hurken acht kinderengeltjes. Sommige slapen. De grootste van de acht staat, een voet op de knie, tegen den stijl der poort op een rieten fluitje te spelen. Een zoet herderlijk melodieken.
Opeens staat daar Maskaroen met gekruiste armen en de beenen wijd uit mekaar. Hij houdt in de eene hand een papierrol; de andere streelt het eeuwig sikje. De slapertjes worden wakker, de wakkere staan schuw op en de fluitspeler staart met groote oogen den duivel aan. In zijn zoet spel komt aarzeling en nu en dan een snokje van angst. Maskaroen ziet er vervallen en verarmoed uit. Hij let niet op de kinderen, stapt over en weer, den hemel bezichtigend gelijk een groot eigenaar een gebouw dat hij wil koopen. De engeltjes schuiven 't een na 't ander schuw en omzichtig door de poort naar binnen. De fluitspeler is de laatste. Men hoort hem melodieus voortfluitend zich verwijderen.
Daarop slaat de zilveren poort vlug open en toe, dan ook de eikenhouten en daar staat martiaal de aartsengel Michael, geharnast en met vleugelen van staal zooals op het stadhuis van Brussel.
Ga terug naar de hel, Maskaroen.
Wees hoffelijk, Michael! Ook Maskaroen is nog een groet waard. En praat niet zonder kennis van zaken: mijn plaats is beter hier dan in de hel.
Vroeger stelde ik prijs op uw lessen, maar nu houd ze voor u, ik weet wel beter.
Ge hebt ten minste altijd beter willen weten.
Och neen, ik heb altijd gediend, maar gij, gij wist altijd alles beter. Voor u had God zelf moeten zwijgen. En waarvoor heeft dat groot verstand gediend? Hier hebt ge den hemel vol muiterij gestoken, de helft der engelen afvallig gemaakt. Nu ligt ge al jaar en dag in ruzie met Lucifer.
| |
| |
Waar zult gij het volhouden? Ge kunt noch voor God noch voor Lucifer bukken.
Een duivel bukt niet, hij doet bukken!
Stakkerd! Arme Maskaroen, gij hadt moeten God zijn! Maar nu zijt ge zoo bespottelijk!
Ik ben God. Ik ben het intellekt dat god is.
Ik zou om u lachen als ik in den grond geen verdriet om u had. Ja, gij waart eens het grootste intellekt dat God geschapen heeft, Maskaroen, en hoe staat ge daar nu? Wanstaltig, symbool van waanzin, als een vagebond. Zie, onder de menschen zwerft Ahasverus van pool tot pool. Maar God zal zich eens over hem ontfermen en dan zal zijn ziel toch ergens in de eeuwigheid kunnen rusten. Gij, Ahasverus onder de duivelen, zwerft en vindt geen rust tusschen hemel, hel en wereld. Gij tuimelt tusschen planeten als een blad op een stormwind. De duivelen brieschen van genot om uw verworpenheid, de wereld slaat voor u op de vlucht, en hier...
Hier zal men van mij hooren!
Geniale krankzinnige van hooveerdigheid...
Ta, ta! Roep mij den Messias hier!
Ga liever terug naar de hel, klop daar aan de poort en vraag: roep mij Lucifer hier. Heb den moed te bekennen, dat uw plan mislukt is en verzoen u met hem. Daar is uw plaats.
Mijn plaats is hier! Maar kom, vriend, het spijt mij wel zeer, maar toch is het mijn schuld niet dat gij mij niet begrijpt. Niemand meer begrijpt Maskaroen, en dat is een goed teeken.
Dat het waanzinnig is wat gij u voorstelt.
Dat het goddelijk is, maar, helaas, gij ziet tusschen die twee uitersten geen verschil. Het is niet om niet dat men u legeroverste gemaakt heeft. Geweld hanteert gij beter dan gedachten.
Ik beklaag u zoo, Maskaroen.
Ik dank u, legeroverste, voor zooveel kompassie, maar ik ben gekomen om met verstandige lieden te spreken. Is het niet te veel gevraagd dan gelieve u terug te trekken en mij aan te melden bij den Messias?
(kwaad):
Ik zal niemand aanmelden, maar u van dezen dorpel schoppen, hond...
(De binnenste en dan de buitenste hemelpoort zijn opengegaan en daar staat nu Christus zelf).
| |
| |
Pardon! (Hij wijkt zijlings voor Michael uit en buigt staatsielijk en zwierig voor Christus) Schepper van alle dingen, Regeerder over hemel en element, waar is uw Gerechtigheid? Ik sta voor U als prokureur van al de helsche scharen.
Indien gij prokureur zijt, toon uw prokuratie.
Eerst zet ik in 't kort de reden van dit proces uiteen. De gansche hel is vol kommer...
(streng):
Waag hier uw listen en bedrog niet, Maskaroen. Geen woord verder eer gij uw prokuratie toont. Zooniet, vertrek van hier.
(Maskaroen reikt zijn papierrol aan Michael over, die hem ontrolt en geknield aan Christus toont. - Pause).
Ik, Maskaroen, prokureur voor mezelf, voor Lucifer en al de duivelen, ik beschuldig en eisch proces. Sedert de zonde van Adam in het paradijs, genieten wij het recht elken mensch in onze hel te tormenteeren. Door Uzelf werd ons dat recht ontnomen. Wij werden daarin niet gekend. Ons recht werd geroofd. Jammerlijk beklaag ik mij daarover en beroep mij op de opperste justitie. Dat hier tegen mij in tribunaal verschijne het menschelijk geslacht. Ik zal mijn klacht voorleggen. Dat het er op antwoorde als het kan. Zooniet eisch ik, dat ons, duivelen, het recht over alle menschen worde teruggegeven, 't zij dat ze nu vertoeven in het vagevuur, 't zij dat ze met u in de glorie zijn. Ik eisch dat recht over allen die nu nog leven op de wereld, over allen die nog zullen geboren worden, zoolang de wereld zal bestaan.
Ik heb uw aanleg gehoord en zal den dag bepalen.
De Wet zegt, dat een geval van roof bij hoogdringendheid zal worden behandeld. Daarom eisch ik, dat kort spel worde gespeeld en de tegenpartij gedaagd voor morgen.
(streng):
Verdoemde, gij hebt al eens de trappen geteld van den hemel tot in den put van de hel, maar ik zal u een tweede maal doen buitelen als gij niet matig zijt naar fatsoen. Ik stel den dag op Goede Vrijdag, dag waarop de Joden mij kruisigden.
Dan zal ik niet hier zijn, want Goede Vrijdag is een heiligdag en 't is verboden op heiligdagen tribunaal te houden.
| |
| |
Kan de wetgever niet ontslaan van de wet? Ik geef voor ditmaal dispensatie en vraag uw oordeel niet. (Tot Michael) : Gabriël dagvaarde het menschelijk geslacht. Komen ze, goed. Komen ze niet, ik zal oordeelen naar vorm van recht.
(Christus af. Michael blijft martiaal in positie staan. Pause).
(spottend):
Welnu, generaal Michael?
(Michael bekijkt Maskaroen met verachting en woede keert zich plots om en stapt den hemel binnen. - Pause. Maskaroen staat peinzend naar den grond te kijken. Hij grijnslacht voldaan. Opeens stormt Adam door de hemelpoort op hem af. Hij kan van woede niet spreken en staat voor den kalmen Maskaroen of hij hem met huid en haar gaat oppakken en tegen den grond in gruizel slaan).
Ja, ik ben de duivel Maskaroen en gij zijt Adam. Aangenaam u weer te zien.
Maak me niet razend, bedorven tong, bedrieger, verleider... (hij kan geen woorden meer vinden en slaat zich voor het voorhoofd) : Ach, ik weet niet wat ik zeg!
(begint te snikken. Hij jammert):
Wat hebt gij ons aangedaan? Oh! Wat hebt gij ons toch aangedaan?
Daar is wel reden toe, Adam, dat ge schreit......
Schreien? Wij hebben onze oogen uitgeschreid......
Maar dat helpt al evenmin als uw woede.
Wij hebben ons handen stuk gewerkt. Onze ruggen stonden krom, ons hoofd hing naar den grond. Ik zag Eva wegteren. Maar zij klaagde nooit, om meer te kunnen lijden. De kinderen werden geboren en zij liet nog geen zucht. Wij kropten alle pijn, wij hunkerden naar boete. En toen de angst, de gruwelijke angst of onze zonde op de kinderen zou overslaan. O, dat weet niemand! Wij hebben gesmeekt om nog meer miserie en daarin te mogen leven zoolang als de wereld zal bestaan. Wij hebben God gesmeekt, dat de allerlaatste mensch op aarde in onze armen mocht sterven om
| |
| |
nog voor hem, op ons knieën kruipend, vergiffenis te vragen. Als de kinderen sliepen, Kaïn neven Abel, bleven wij wakker. Wij wrongen onze handen en kreunden tot God. Wij vroegen om verdoemd te zijn tot in 't diepste der hel als de slag maar weggenomen werd van onze kinderen. Maar Kaïn sloeg Abel dood. Onze zonde werd vermenigvuldigd. Wij hebben de wereld met ellende bevolkt.
En zeggen dat één duivel dat deed. Zeggen dat Maskaroen de heele schepping 't onderste boven zette. Ik heb u gezegd: Gij zult gelijk worden aan God. Ik bedoelde mijzelf. In u heeft Maskaroen Jehova overwonnen. Het was een duel tusschen mij en hem. De inzet waart gij en de miljoenen van uw geslacht. Toen wij verslagen uit den hemel stuikten, riep Michaël: Wie is gelijk aan God? In het paradijs gaf ik het antwoord: Maskaroen is grooter. Zijn genie veroverde de schepping.
Het is hard, dat ik het bekennen moet, maar, ik beken het: Wij kregen wat wij verdienden. Maar dit heb ik gevraagd: dat uw helletorment vertiendubbeld zou worden, want gij deedt ons dat aan. Honderdduizend van mijn kinderen, nu in den hemel, steunen mijn verzoek tegen u. ‘Gij hebt ons gestraft, roepen zij tot God, en wij verdienden het, maar straf tiendubbel Maskaroen die ons bedroog!’ En nu is uw beurt gekomen, valscherik! Ik was dwaas, dat ik me nog boos maakte. (Hij veegt zijn tranen af) . Maar ik ben nog niet gewoon van gelukkig te zijn. (Spottend) . Wat een gevoel geeft het u mij hier zoo in den hemel te zien? Uw zegepraal duurde dan toch niet eeuwig! Het is al uit met uw rijk.
(een schampere, lange lach):
Dat zullen we overmorgen zien op het tribunaal. (Pause. - Verbazing van Adam) . Hebt ge nu nog niet geleerd eerst na te denken? Weet ge niet, dat ik heel uw dierbare menschheid in proces heb gedaagd? Weet ge niet dat ik met wetten en rechten in de hand, Christus zal verplichten de verlossing te niet te doen?
(blij):
Wat zegt ge? Ja? Is het waar? Jongen, wat ben jij een kerel! Sapristie nog toe! Een proces en Christus verplichten! Ik weet niet waar ik het heb van plezier!
Ik weet ook niet meer waar ik het heb, stamvader. Op twee minuten tijds zie ik u kwaad worden, schreien en lachen. Maar ik herinner mij, dat de menschen zeggen: Wie lest lacht, best lacht.
Ik zal een eeuwigheid lang lachen. Dan zal ik toch wel de leste zijn. (Hij schiet weer in een onbedaarlijken lach) . De
| |
| |
mensch in proces en Christus verplichten! Nee, dat is al te kras. Dat loop ik zoowaar aan Eva vertellen.
He, zoo gauw niet! Blijf nog maar eventjes hier.
Ik loop het door den hemel roepen, dat ze 't allemaal hooren. De profeet Jeremias die nog nooit gelachen heeft, nu wil ik die zijn gezicht zien! Schateren zal hij!
Gij ook, Adam, gij ook, maar niet van plezier. Als ge nu nog vijf seconden wilt luisteren, want ik ben toevallig nog niet uitgepraat.
Ik ben ook nog niet uitgepraat! Maar laat mij eerst uit mijn lach komen. f Zal ik u eens wat zeggen? Als ge honderd jaar lang hadt zitten zoeken hoe ge mij, oud man, uw slachtoffer, genoegen kont doen, dan hadt ge niets beters kunnen vinden. (Innig) Ge hebt mij de grootste blijdschap gegeven die ik nog wenschen kon. De menschheid in proces gedaagd door den duivel die ons heeft verleid. Daar zal ik bij zijn, Maskaroen! Daar zal ik voorop staan en mijn kinderen verdedigen. Het is het laatste wat ik voor hen kan doen.
Mooi! Mooi! De grootste zondaar advokaat der onschuld.
Ik zal mijn schuld niet van me werpen. Ik zal schuldig voor de voeten van alle menschen vallen. Maar ik zal hen verdedigen tegen u. Ik zal roepen: Als hier nog een offer vallen moet, oh God, na 't vergieten van Uw bloed, dan werp dezen duivelshond den romp van Adam voor.
Of ik met één genoegen zal nemen.
Schurk, wat hebt gij dan nog meer te vorderen?
En wat hebt gij zooveel praats! Ge zijt immers blij om de kans die ik u geef? Hebt gij iets anders verdiend dan ellende? Hadt gij recht op de verlossing? Heeft uw boete één vlekje van uw misdaad weggewischt? Tasch de heele menschheid op een brandstapel; is dan een enkele zonde uitgeboet? Ik geloof, dat ge raaskalt, oude! De zonde, dat is mijn werk en mijn werk doet geen mensch te niet!
Maar een God toch wel. Christus heeft ons gered.
Was dat een gift of een verdienste? Was dat een barmhartigheid of een recht? Spreek op, Adam, hadt gij daar recht op? (Adam zwijgt. Hij staat verslagen) . God mag barmhartig zijn, maar Maskaroen is rechtvaardig. En als ik mij bij God beroep op het simpele recht, dan mag ik Maskaroen zijn en twintig duizend keeren Maskaroen, maar dan geeft God mij mijn recht of hij zou geen God meer zijn.
| |
| |
Dat kan Adam niet helpen, daar kan God zelf niet van tusschen. Wat wilt gij u aanmatigen, verworpeling die ge zijt? Ik wacht u voor het tribunaal, ik wacht u met ongeduld. Ik wil u in 't gelaat van Christus hooren zeggen, dat gij, zondaar, recht hadt op zijn dood, dat Zijn dood geen vrije weldaad was. Dat wil ik hooren. En dan wil ik u met Maskaroen verdoemd in den afgrond zien stuiken. Sta daar nu niet bleek en stotter niet. Hoe zult ge dan morgen hier staan als ge geen antwoord zult weten? Zoo, ik wacht u voor den rechter, vader van het menschdom! Gij hoort nog van...
(Opeens slaakt hij een gil en verdwijnt snel als de bliksem. Ons Lievrouwke is in de hemeldeur verschenen en Adam, die ontsteld omkijkt, loopt op haar toe, stort van de trappen neer en schreit):
Maria, moeder Gods. (Pauze) .
(eenvoudig en zacht):
Laat u niet zoo bedroeven. (Zij buigt zich over hem en richt hem op) .
DOEK.
| |
| |
| |
Zesde tafereel.
De pauselijke vlag is gestoken op de twee poorten des hemels. Alle mogelijke nationale vlaggen wapperen op de ringmuren, tusschen guirlanden van klimop en sparretakskens, ballonnekens, palmen en laurierboomkens. Voor de kleine poort een dubbele troon. Een zandperkje, met bloemekens bestoken, helt er tegen op, zooals voor een landelijk processiealtaar in Vlaanderen. Met roode bloemekens is er een groot kruis op gestoken en met gele een schoone letter M.
Bazuinen schallen. Voorafgegaan van Michael treedt op een stoet van maagden, martelaars, profeten, aartsvaders. Wat op afstand volgen met gebogen hoofd Adam en Eva. Dan Ons Lievrouwke en achter haar Christus, elk onder een baldakijntje door kinderengeltjes gedragen. De stoet schaart zich in halven cirkel rond den troon. Christus gaat rechts, Maria links zitten. Het wordt doodstil.
Mijn zoon, het menschdom waartoe Gij en Ik behooren, werd ten onrechte bij U aangeklaagd. Ik zie den verdoemde die dit proces aanlegt, voor de poort van mijn rijk verschijnen In het lichaam dat U droeg klopt mijn hart van pijn. Maar Gij zijt de Rechtvaardigheid zelf. De valschaard kome dus en spreke; ik zal hem antwoorden.
(roept):
Maskaroen!
(Alsof die roep en een schelle, zeer valsche bazuinstoot hem neersmeten op het tooneel, staat Maskaroen daar slaggelings. Hij kijkt niet naar den troon maar gestolen-weg naar de hemelingen. Men ziet, dat hij onder den indruk is en zeer bedachtzaam. Hij heeft een bijbel onder den arm. De strijd tusschen Maskaroen en Ons Lievrouwke is van een ingehouden heftigheid, koud en strak).
O Rechtvaardigheid zonder krenken, Waarheid zonder bedrog, zekere weg zonder dolen, wilt Gij oordeel vellen naar recht, laat dan vleesch noch bloed U ontroeren. Ik bid U, als ik op dit gerechtshof spreek zij 't met Uw oorlof.
In zooverre als dat mag en betaamt.
Elk proces eischt drie personen: rechter, aanlegger en beschuldigde. Ik zie den rechter, de aanlegger ben ik, maar waar is de beschuldigde?
| |
| |
Ik neem zijn verdediging op mij.
Dat is tegen alle recht, tegen het oude recht en tegen het nieuwe. Een vrouw mag nooit advokaat zijn en pleiten. Ten tweede, deze verdediging maakt den rechter verdacht. Vleesch en bloed trekken altijd. Het staat vast: de Rechter zal goedjonstiger zijn voor haar dan wel voor mij. Ik ben zoo dwaas niet dat ik zal procedeeren tegen de moeder van den rechter. Ik heb de menschheid aangeklaagd. Wie hier verschijnen moet tegen mij is Adam.
(springt vooruit):
Hier ben ik, belager! (Hij werpt zich op de knieên voor den troon. Eva knielt naast hem) Als hij een slachtoffer hebben moet, Heer, hier zijn Adam en Eva, de eerste zondaars, straf ons, maar spreek ons kinderen vrij. Laat ons een eeuwigheid lang op de wereld leven in grooter ellende en verdriet dan wij hebben gekend. Heer, als het moet, laat ons beiden in de hel verdoemd zijn, als dan de andere menschen maar in den hemel komen.
Gij zult dit edel offer niet aannemen, mijn zoon...
Waarom niet? Ik begin met die twee en de rest zal volgen!
Gij zult niet dulden, mijn zoon, dat een duivel uw moeder belet de menschen te verdedigen. Dat is een beleediging van uw moeder. En dan: ik ben toch ook mensch. Als de mensch beschuldigd wordt, wordt ik het ook. Zou ik mijzelven niet mogen verdedigen? Hebt Gij aan het kruis mij niet aangesteld voor de zorg over alle menschen? Zou ik dan alleen voor hen mogen zorgen als het hun goed gaat, en ze niet mogen verdedigen nu de hel hun eeuwig geluk bedreigt? Ben ik niet aangesteld als troosteres en beschermster? Wanneer had dan de mensch mij meer noodig dan nu?
Maskaroen, spreek uw beschuldiging.
(roept):
Ik eisch akte van dit incident, zooniet gaat het proces niet voort.
(harder):
Spreek uw beschuldiging!
Hier wordt het recht den nek gebroken. Wat baat het dan dat ik procedeer? Ik zal dan maar kortweg mijn beschuldiging spreken. Zet dan tot het einde uw onrecht voort! Ik, prokureur in naam van Lucifer en gansch de hel, openbaar voor hemel en aarde bezaten wij sedert eeuwen het recht om het menschelijk geslacht te tormenteeren in onze hel. Dat recht werd ons met geweld ontroofd tegen onzen wil en tegen alle wetten van justitie. Wij werden bestolen. Zoolang als er nog rechtvaardigheid zal bestaan,
| |
| |
zal die rechtvaardigheid eischen dat het gestolene worde terug gegeven. Dat eisch ik in dit proces. Ik eisch restitutie van alles wat wij voor den roof bezaten en ik eisch schadevergoeding voor de verliezen die wij geleden hebben door den roof.
Gij verkwist onzen tijd met uw zinloos gepraat. Drogredenen, haarklieverij, alles wat gij daar uitkraamt. Wat spreekt gij van diefstal en restitutie, gij die de leugen zelf zijt? Wat waarborg kunt gij geven opdat wij u gelooven als gij zegt: wij zijn bestolen? Restitutie doet men als de bestolene recht had op het gestolene. Vanwaar komt uw recht op den mensch? Gij hebt het zelf gestolen. Gij hebt het verworven met list en met bedrog. God heeft den mensch voor u niet geschapen maar voor hemzelf. Waar haalt gij het recht Hem zijn schepselen te ontrukken? Gij hadt een tijdelijk meesterschap in feite, niet in rechten, en al hadt gij daar tienmaal langer van genoten, recht, eigenlijk recht kon het nooit worden. Gij beklaagt u over roof bij God, maar God moest u aanklagen: gij hebt Hem den mensch geroofd.
Ik zegde niet ‘recht-zonder-meer’. Ik heb ook gezegd: gewoonterecht. En dat hadden wij.
Dat liegt ge, duivel. Van eeuw tot eeuw hebt gij uw opzeg gekregen. Al de profeten hebben voorzeid, dat de zoon Gods geboren zou worden op de wereld om weer te winnen wat verloren was. Valsch is uw tong.
Ik eisch akte van dit incident. Gij verkoopt poëzie. Maar, op een tribunaal kan men niets doen met dichteressen. Weerleg mijn argumenten wetenschappelijk.
Mijn zoon, doe toch uw macht eerbiedigen, of moet ook de hel niet sidderen voor uw gezag? Laat gij dan dezen prokureur uw gerecht bespotten, dat hij mag akte eischen telkens hij niet meer weet wat antwoorden?
Hoor, Maskaroen, gij hebt geen recht op restitutie.
(Gejubel breekt los. Zachtjes begint feestelijke muziek aan te zwellen. Adam en Eva gaan met gevouwen handen blij dankend knielen voor Ons Lievrouwke. Deze doet teeken om stilte te vragen).
Mijn zoon, vraag den duivel of hij nog iets te zeggen heeft.
(schiet uit):
Of ik nog iets te zeggen heb? Ik heb nog alles te zeggen! Ja, leg uw blije muziek maar stop, wat Maskaroen te zeggen heeft klinkt mooier. Sa, hadt gij dan heusch gedacht, dat het spelletje zoo vlug uit was? (groote ontsteltenis) .
| |
| |
Houdt uw fatsoen als gij nog spreken wilt.
Audite coeli et terra! Hoort toe, gij hemelen en aarde. Ik lees den Bijbel, uw boek van waarheid. (Hij leest) God veroorloofde Adam en Eva te eten van alle vruchten des paradijzes, uitgenomen van éénen boom. Indien gij daarvan eet, sprak hij, zult gij den dood sterven. Almachtige Rechter, zijn dat uw woorden ja ofte neen?
Gij hebt dus Adam en Eva verboden van een enkele vrucht te eten en dit op doodstraf. Zij werden ongehoorzaam aan dat verbod. Welnu, als uw woord de waarheid is dan moet het eeuwig waar blijven, dan moeten alle menschen de zonden met hun dood bekoopen, want de zonde heeft Adam en Eva, den vader en de moeder besmet; die smet erven al de kinderen. Indien gij dat verandert zegt gij nu wit en morgen zwart. Indien gij uw woord breekt zijt gij niet langer meer de opperste Waarheid. Nu, advokaat, en allen hier aanwezig, antwoord mij daarop. Ik zwijg nieuwsgierig.
Zwijg liever niet maar lees wat daar verder in den bijbel staat. Er staat dat het serpent sprak tot Adam en Eva: als gij van den appel eet zult gij gelijk worden aan God. Wat was dat? Was dat waarheid of bedrog? Nu vraag ik: wie verdient de zwaarste straf: de bedrieger of de bedrogene? En als deze bedrieger een beschuldiging indient vraag ik: mag men hem gelooven?
Hallo!... Praat niet neven de zaak! Ik roep u tot getuigen, hel, hemel en aarde, met uitvluchten maakt men zich af van mij! Hoe zou ik liegen als ik zeg dat Adam en Eva gezondigd hebben? Weet dan God zelf niet dat het waar is? Liegt dan ook de bijbel die de zonde verhaalt? (Hij gaat recht op Adam en Eva toe) En gij, kijkt nog eenmaal uw verleider in de oogen, erkent gij de oogen van de schoone slang niet meer? (Adam kijkt beschaamd naar den grond. Eva begint te schreien) . Kijk mij dan aan, Adam, eergisteren nog zoo dapper tegen Maskaroen, kijk mij nu aan en durf mij in mijn oogen zeggen: Neen, Maskaroen, ik heb dat niet gedaan.
(staat op, valt geknield voor Christus):
Mijn zoon, hier knielt voor u uw moeder. Daar staat de duivel en tergt u. Dit is het lichaam dat u droeg en zoogde. Daar staat uw vijand, de heuler met uw beulen.
(valt haar hartstochtelijk in de rede):
Ik sta hier niet als vijand. Ik sta hier onpartijdig. Ik beroep mij op feiten en
| |
| |
op de rechtvaardigheid. Ik moet niet eens dit proces winnen. Ik lever mij over aan den oppersten Juge, als hier maar recht geschiedt, recht, recht.
Als dat rechtvaardigheid is, laat mij dan ook gedoemd zijn.
Niet gij, maar al de anderen!
Ik ben rechtvaardig! Ik wil zien...
(zij roept):
Ik wil zien wien mijn Zoon verkiest: zijn moeder of dezen hond.
(Ook Adam en Eva knielen waar zij staan en strekken smeekend de handen naar Christus. Al de hemelingen knielen en smeeken met uitgestrekte handen. Christus reikt de rechterhand naar Maria, doet haar opstaan en weer op den troon zitten).
(Tot Maskaroen):
Ik ontzeg u mijn ambacht.
(Allen staan op; groote vreugde).
Dat zal wel! Heb ik het niet van te voren gezegd? Als de moeder van den Rechter advokaat is, wie kan dan een proces tegen haar winnen? Ik ondervind het nu. Ik had dit niet moeten beginnen.
Hebt gij nog iets te zeggen, vijand?
Nog iets te zeggen? Ik begin pas! De heele wereld zal weten hoe God zelf het recht heeft verkracht. Ik bewijs het met Evangelie en Schrifturen; ik steun het met teksten van het wetboek.
De wet zegt: Als de rechter twee partijen niet kan brengen tot accoord, dan zal hij het betwiste goed verdeelen. Welnu er staat geschreven in de Schriftuur, dat God en duivel de twee vorsten van de wereld zijn. Zoo vraag ik dan: laat ons rechtvaardig de wereld deelen. Leg in de weegschaal langs den eenen kant de zonden van de wereld, mijn deel, aan den anderen kant het goed der wereld, dat komt u toe; dan wil ik zien wat er nog overschiet voor u.
Dat hebben wij gezien! De deeling is gebeurd op Golgotha toen gij, Mijn Zoon, naakt en geschonden, vol wonden en tormenten, stierft aan het kruis. Toen werd voor al het kwaad, zooveel als er gebeurd is en nog zal gebeuren, boete gepleegd. Daar werd de groote deeling gedaan toen gij daar aan het kruis hingt en neven u de moordenaar. Toen werden opeens alle zonden te niet gedaan en het was of ze nooit bestaan hadden.
Bij Lucifer, nu houd ik het niet meer uit. Dit is geen proces meer, het is een kinderachtige komedie, Ik sta hier alleen tegen heel dit komplot. Nog éénmaal beroep ik
| |
| |
mij op de wet. Er staat geschreven: hem die geen advokaat heeft zal men advokaten geven. Ik wil dat men terstond distributie van advokaten doe.
Ik neem er twee die niet suspect zijn: Waarheid en Gerechtigheid. (Pause) .
Ik neem Barmhartigheid en Vrede.
(Op een teeken van Michael verdwijnen de baldekijndragertjes door de hemelpoort. - Pause. - Opeens schiet Maskaroen uit met vertwijfelde woede).
De mensch moet verdoemd wezen! Wij duivelen zondigden en werden verdoemd. De mensch zondigde en moet ook verdoemd-zijn.
Dat is geen gelijkenis! De engelen hebben geen lichaam en kunnen daarin niet lijden. De mensch heeft in zijn lichaam geboet.
Hij moet verdoemd wezen! Wij hadden niet eens een verbod gekregen. Maar den mensch werd uitdrukkelijk gezegd: Gij zult van dien boom niet eten. Zijn schuld is grooter dan de onze.
Dat is geen gelijkenis! De engelen hadden alle wijsheid, de mensch niet. De engelen hadden geen lichaam. De mensch werd door het vleesch bekoord. Als hij misdeed was het uit zwakheid. En gij, mijn Zoon, Gij hebt den mensch niet voor den duivel, maar voor u geschapen. Laat gij ze verdoemd zijn, dan komt er geen enkel meer tot u, dan hebt Gij den mensch voor niet geschapen, dan hebt Gij hem geworpen in de groote miserie van de wereld, zonder hoop en zonder geluk, dan staat er hem niets anders te wachten dan de hel. Ik ben mensch als alle menschen. Als Gij dat toelaat, mijn Zoon, schrap mij dan ook uit uw boek des levens, laat mij dan gaan waar alle menschen gaan. Ik ben hun moeder en ik zal mijn kinderen volgen, als ik ze van de hel niet redden kan, tot in de hel.
(Terwijl zij sprak zijn de vier advokaten opgetreden. Gerechtigheid en Waarheid zetten zich weerszijden Maskaroen. Ons Lievrouwke daalt van haren troon en plaatst zich tusschen Barmhartigheid en Vrede. Zoo staan de twee kampen tegenover mekaar. Alsof hij Ons Lievrouwke zelf onderbreekt, zoo rap en norsch roept Gerechtigheid):
En toch moet de mensch verdoemd wezen! Want hij heeft gezondigd tegen den eeuwigen God. Daarom moet de straf ook eeuwig zijn. Dat wil de Gerechtigheid.
| |
| |
En als een mensch een aardschen koning naar het leven staat, wordt hij vervolgd tot in zijn kinderen. God is de koning der koningen,. Hij zal niet anders doen, maar den mensch straffen tot in zijn verste nageslacht. Want de mensch moet boeten en om een eeuwig kwaad uit te wisschen moet er een eeuwige boete zijn, een boete zonder ophouden. Daarbij is God onveranderlijk, en als hij eens een vonnis heeft geveld, dan moet dat zoo blijven tot het einde der tijden.
Dat zeg ik met u. God is de Waarheid zelf en moet zijn woord gestand doen, tot het einde der tijden. De mensch moet verdoemd wezen.
Hoe kunt gij zoo hard zijn, mijn zusters? Als gij een mensch van nabij hadt gekend, zoudt gij zoo mild zijn van compassie. Hebt gij Christus dan niet hooren bidden: Vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen? Neen, zij weten niet beter en zij zijn zoo zwak. Roert het u niet als gij het berouw ziet van deze eerste menschen?
Het is uw zwakheid, dat gij u laat ontroeren. Ik ken geen gevoeligheid, ik ken alleen recht.
Mijn zuster, daarom is uw oordeel eenzijdig. Ik weet wel, dat menschelijke boete niet kan vergoeden voor een oneindig kwaad, maar zou er dan geen uitkomst zijn voor wie doet wat hij kan?
En zoudt gij zelven niet vrede sluiten, gij mijn drie gezusters? Wat wilt gij dan Gerechtigheid?
Heeft Christus niet genoeg geleden en geboet?
God moet zijn woord gestand doen.
God sprak: Omdat gij dit gedaan hebt zult gij sterven.
Is Adam, vroeger onsterfelijk, niet sterfelijk geworden? En gij, Barmhartigheid?
Barmhartigheid voor al wat mensch is.
Is dit niet gebeurd door de verlossing?
(Pause) Zoo werd voldaan aan waarheid en gerechtigheid. Zoo is barmhartigheid geschied aan de gevallen menschheid. Zoo geeft elkaar den vredekus, mijn zusters. Gij, Maskaroen...
(springt voor hem. Er is aan hem geen houden meer. Hij staat daar grootsch en geweldig):
Gij, Maskaroen, die de menschheid verdoemd hebt in mij, Adam, hier is uw rijk te niet!
| |
| |
Hier stond ik, eerste mensch, door u beschuldigd, maar daar zit de nieuwe Adam, Christus, uw rechter! Gij, Maskaroen, die de menschheid veroverd hebt door Eva, de eerste vrouw, hier verliest gij wat gij gewonnen hebt, door de nieuwe Eva, Maria, Moeder Gods! Gij, Maskaroen...
Gij, Maskaroen, hansworst van hoogmoed dansend tot 's hemels vermaak, ik laat het touwtje dat u dansen doet niet los. Op uw beurt wordt gij aangeklaagd voor God namens de menschheid. Ik daag u in proces, Maskaroen (stille vroolijkheid in den hemel) . Gij hebt de rechtvaardigheid Gods betwijfeld, Jezus den Verlosser van misdaad beticht. Verwaande prins van het rationalisme dat uw eigen verstandje vergoodt en Gods oneindig verstand verloochent, duiveltje van het intellekt, als er één straf is die gij nog niet ondergaat......
(huilt):
Er is geen straf of ik onderga ze!
(extatisch):
Er is geen vreugde of wij genieten ze!
Mensch, vreugde! Er is niets dan haat!
Duivel, haat! Er is niets dan liefde!
(Een schreeuw en een wilde bazuinstoot. Maskaroen is verdwenen. En al wat mensch en engel is valt op de knieën voor Christus en O.L. Vrouwke. Ver in den hemel luiden alle klokken en jubileeren wel duizend orgels).
DOEK
|
|