Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1929(1929)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 778] [p. 778] Twee Gedichten. door André Demedts. I. En buiten is het ruisen van de regen onontkombaar als uw diep verdriet, ik buig mijn lippen naar uw lippen en hun angstig vragen. Het is of in een schommelende boot wij zijde aan zijde lagen en 't water klotst aan elke wand en regen ruist zijn lied, een eindeloze klacht, die één wordt met uw donker klagen. Ik zoek u niet te troosten en het is ook beter niet, wij moeten veel nog leren voor het einde van ons dagen, en dat ons veel ontvalt en dat de beste ons verliet, mijn lieveling er is geen enkel leed, dat gij en ik niet kunnen dragen. Het is toch alles maar een droom die eindt als wij hem dieper gaan bezinnen, en onze handen worden slap en krachteloos en laten al het schoonste vallen; maar mijn gelaat is dicht bij uw gelaat, ik zal u grondeloos beminnen om uwe droefheid en mijn eigen smart, en om de armoe van ons allen. En, buiten regent eindeloos de duisternis, en 't wenen van uw hart is als mijn eigen wenen; en al wat ons gescheiden hield is nu verdwenen, het is of niemand anders meer, nog op de wereld is. [pagina 779] [p. 779] II. Uw liefde heeft mijn heimwee lang verdoofd, maar weer zijn alle boten afgevaren en wat ik eenmaal heb verwacht en schoon geloofd drijft van mij heen, als wrakhout op de baren. Ik kan niet los van het verleden en ik hoop altijd weer als een dwaas op de komende dageraad; ik heb niet genoeg aan de zon die schijnt en wat vreugde heden, o ik verlang onzeggelik naar een zon die niet ondergaat. En naar uw witte smalle handen die mijn handen strelen en naar uw goedheid die mij sterk doet zijn; maar lijk ik het schrijnendste leed van uw hart niet kan helen geneest uwe liefde nimmer in mij die vreemde pijn. Maar soms is er een lange verdoving en kan ik mijzelf vergeten,, om de anderen, en u, die meer dan 't eigen leven zijt, maar niemand weet van zijn hart de donkere mogelikheden, want het hart van de mens blijft een stromende water altijd. Vergeef me, lieveling, mijn lafheid en mijn angstig klagen, maar ik zeg het u alles, want om zwak te zijn heb ik maar u alleen en ik wil niet dat nog weerkeren de voorbije dagen, toen mijn laatste hoop verzonk, met de laatste boot die aan de einder verdween. Ik wil nevens u staan om niet te vallen en boven de vreugde groeien en boven het leed: help gij me weer, die mij het dierbaarst zijt van allen en het diepste van mijn leven als uw eigen leven weet. Help mij, nu al de boten weer zijn afgevaren en het heimwee mijn hart overwint ik ben niet bang voor de zee en het wentelen naar ons van de verre eenzame baren als gij naast mij blijft staan, in wie ik 't beste van mezelf weervind. Vorige Volgende