| |
| |
| |
Boekbespreking.
De Rubenssymphonie, door Huib. Luns, met 34 platen; 210 bl. Uitgave Van Munster, Amsterdam.
Over dees boek kan men bij eene eerste lezing zoo geestdriftig worden, dat ge u zelven mistrouwt, en bezinking wenscht alvorens het werk te recenseeren. Eene herlezing bracht geen stortbad en ik blijf bij mijn gedacht dat het een der schoonste boeken over kunst is dezer laatste jaren. Men kan er bij gloeien van geestdrift. Luns is een levenwekker, een animateur. Geen schoolmeesters-gemeet van hoe groot hij is; geen kleermakers-gedoe van 'nen lap hier die moet fokkedeeren met nen lap ginder en op 't einde van 't spel een arlekijn-pak aaneendriegt maar een boek uit het hart, en uit den vollen gloed van een rijk temperament. Het boek is een lange heerlijke zang, in overrijke taal, die u doet spannen van geestdrift. Luister maar enkel naar de indeeling van deze symphonie: Introduzione grave (wieg); Tempo di Marcia (de leermeesters) Allegro con brio (à vingt ans, mur et maître) Adagio cantabile (Isabella Brant) Andante religioso (Trente en Rubens) Large con gran expressione (de groote kerkelijke schilderingen). Scherzo (de mythologische schilderingen) Allegro maëstro (de europeesche werkplaats van de barok) Appassionata (Hélène Fourment) Finale (het vorstelijk leven). Men luistert graag naar wie een leven zóó kan indeelen; en ik wed dat sommigen heel een werk over Rubens ten beste geven voor zoo'n indeeling.
Geen gediscuteer, geen gepeuter aan teksten, geen bitterzuur geproef of er geen smaakssken aan is. Uit den weg! met koninklijk gebaar treedt de kampioen vooruit en zal zijne kleur verdedigen, eerlijk en moedig tegen allen. Rubens is de laatste volledige mensch, de antipode van den hedendaagschen specialist. Hij is een reflex van het beschaafde leven van het Antwerpen zijner dagen; er is daar zuiderlijke zwier, zeker; maar het leven is er hartelijk, sterk, eenvoudig en genoegelijk. Onze geest (hij spreekt van Holland, maar dat is ook waar voor Vlaanderen) kan de golflengte van Rubens' geluid zelden vinden, het davert ons langs de ooren en een museum is een slecht klankberd. Niet alleen dat ons anemisch vel tegen de straling van Rubens' zon niet bestand is, maar we weten in ons wat verdorde beschaving geenen raad met zooveel leven, met zooveel gezondheid, met zooveel natuur.
En Luns' katholicisme is breed en ruim genoeg van opvatting om de breedsprakerige, nu eigenaardig voorkomende, maar even diep-voelende en theologisch stevig-onderlegde kunst van den barok-stijl recht te laten weervaren.
Het boek is zeker niet te vergelijken met Rooses, 't welk een levenswerk was van geduldig en pieteitvol opzoeken; dees werk is een hartstochtelijke zang. En 't is wel wonder dat het weer een buitenstaander is, die, na Fromentin, (Cyriel Verschaeve 's studie was te sommaire en is helaas te weinig verspreid), onzen trots moet opwekken, waar wij eenigszins geblazeerd staan tegenover den reus. Met Fromentin vertoont Luns meer dan een trek van gelijkenis, al ware het dan maar dat ook hier een schilder de pen hanteert, en meesterlijk, iemand die thuis is in de techniek, die van de familie is (lees maar de bladzijde over 't koloriet van de aanbidding der koningen). En dat is zeker de beste, en misschien wel de eenige geldige kritiek; de anderen praten rond het tableau; de man van het vak toont hoe het ineensteekt.
J. HALLEZ.
| |
Jozef Muls: Van El Greco tot het cubisme. Verzamelde opstellen over kunst. Uitgave Excelsior, Brugge; 242 bl. 61 platen; 70 fr.
Het is steeds gewaagd opstellen, geschreven naar omstandigheden van tijd en tentoonstellingen, te bundelen; omdat ze iets behouden van het voortvluchtige en voorbijgaande dat hen deed ontstaan. Deze bundel ontsnapt aan dit euvel, en dat ligt wel grootendeels aan zijne keurig wijze een biographisch-psychologisch beeld te geven van de besprokene meesters. Muls weet de levensbijzonderheden zóó uit te kiezen en te schikken dat ze den kunstenaar voor 't oog leven doen, en een schets geven van karakter, tijd, strijd, van wat hem hielp en wat hem dwarsboomde. Om maar enkele voorbeelden aan te halen: de opstellen over Watteau, Goya,
| |
| |
Courbet zijn als samenvattingen - aantrekkelijke - van heele monographiën. Komt daarbij de ontleding van keurig gekozene werken, en hierin ligt wel de groote kracht van Muls; hij heeft een buitengewone gemakkelijkheid zich in den 't werk van den kunstenaar in te leven; zijn ziel gaat aanstonds aan 't zinderen; hij brengt den lezer tot de kern der dingen, hij beeldt het geestelijk wezen uit dat echter elke kunstverschijning leeft.
Dat zijn wel de schoonste bladzijden: geene eruditie (uiterlijk toch niet, alhoewel het veel belezenheid en veel training veronderstelt) maar een simpel eenvoudig vertellen hoe het tableau hem heeft gesproken van ziel tot ziel. En dat zullen weinigen Muls nadoen.
Moest men kiezen tusschen zooveel schoons, de voorkeur zou wel vallen op de opstellen over Burne-Jones, over Moreau. Hoelang heeft Muls deze bladzijden in 't hart gedragen, overwogen, hertoetst; want Burne-Jones en Moreau zijn wel zijn eerste liefde; dat voelt men aan den innigen toon al deed de rijpere leeftijd zwakke zijden ontdekken in de vereerde meesters, en deze zwakkere kanten worden dan ook zonder vrees aangeklaagd. En het oordeel over Knoppf zal wel blijven.
Dat beteekent niet dat al de beschouwingen van Muls dienen onderschreven; mij dunkt b.v. dat hij wat klakkeloos goed-koop de renaissance beschuldigt van pseudo en onrechtzinnig godsdienst-gevoel.
Is het bundel nu eene schets van het verloop der schilderkunst van af El Greco tot het cubisme? Een handboek is het niet, dat zal niemand verwachten, maar er loopt een draad door heel het werk, en met de sobere en inslaande beschouwingen die worden opgegeven vormt men zich een gaaf beeld van de ontwikkeling der schilderkunst.
J. HALLEZ.
| |
L. Lammertijn, Red. Gethsemani, H. Uur-gebeden. Te verkrijgen in het Redemptoristen-klooster te St. Truiden. 560 bl. 20 platen.
Niets pleit beter voor de waarde van dees gebedenboek dan het feit dat in min dan één jaar 20,000 exemplaren werden afgezet. We zijn niet gewend aan zulke degelijke gebedenboeken en nog minder aan zulke keurig-verzorgde uitgaven. Bij het eerste openslaan snoept men natuurlijk aan de fijne keus van gedichten en aan de waarlijk mooie foto's, want de hulp van alle kunst werd ter hulp geroepen. De inhoud is niet min verzorgd en degelijk. Dan dringt zich de vergelijking op met het H. Uur van P. Matheo. Het werk van dezen grooten apostel van de Intronisatie en van het H. Uur is door en door zuidersch van gloed, is wit van hartstoschtelijke begeestering; het is één kreet, één spanning van liefde van het begin tot het einde, het rukt in zijne onstuimige vaart alles mede; dat merkt men al aanstonds aan den vorm zelf van het boek: ééne lange samenspraak tusschen Kristus en de ziel, en verder eene zang met tegenzang tusschen leider van het H. Uur en de geloovigen. Het is lyrisch; en dat geeft bij de lezing een diepen indruk; maar bij het voordragen is dat eene moeilijkheid; want wij noorderlingen weten geenen weg met die zuidersche hartstochtelijkheid, en weten niet hoe we die brandende zinnen den gloed kunnen bijzetten.
Het H. Uur van P. Lammertijn is meer aangepast aan ons temperament; in vergelijking met P. Matheo is het eerder koel, bezadigd; het zijn beschouwingen, en er schuilt zeker een waar en innig gevoelen in, maar het slaat zoo niet uit in laaiende vlammen. P. Matheo vraagt besnoeiingen; dees is niet zoo diep, maar schijnt practischer als leiddraad. Practischer is het ook in opvatting en uitwerking; het blijft niet verwijlen bij de ziele-catastroof van Gethsemani, maar beschouwt haar in verband met allerlei omstandigheden en nooden; het plooit het lijden van het H. Hart naar de noodwendigheden van het jaar en van het dagelijksche leven.
Daarom is het boek van P. Lammertijn er noodig naast het H. Uur van P. Matheo en zal veel goed doen en veel troosten.
Een schoon boek wenscht men volmaakt, en daarom moet ik toch wijzen op een kleine tekortkoming: in de korte historische schets over de godsvrucht tot het H. Uur, zou de naam van P. Matheo niet mogen ontbreken: van hem toch ging de groote stuwkracht uit.
J. HALLEZ.
| |
Sãlection: cahier nr. 5. Fernand Léger, 30 bl., 31 platen 10 fr. Editions Sélection. - Antwerpen.
Ook aan dees nummer werkten verscheidene kunstkritiekers mede en pogen ons binnen te leiden tot het geestelijk wezen van dezen kunstenaar. Het cahier is belangrijk voor alwie het werk wil kennen van den franschen cubist.
| |
| |
‘Léger isole un fait, un détail détaché de l'ensemble. Un tel objet perd son sens littéral, celui que lui accorde le commun des mortels. Il devient non seulement une entite plastique, mais aussi un microcosme du monde’ (Waldémar George).
De manier waarop zulks geschiedt, blijft echter in het duister. Tériade ziet in Léger, het type van den Noorderling: ‘on retrouve dans son oeuvre l'expression de cette activité jeune, robuste, matérielle qui caractérise les hommes du Nord; leurs aspirations secrètes y sont comme ramassées’.
Raynal spreekt over den invloed van Léger, op decoratieve kunst, op affiches, opvatting van straatwezen en versiering.
‘Fernand Léger est avant tout peintre, la couleur au lieu d'habiller, agit par son seul moyen.’
In de kroniek, tafelrede van Ensor bij de retrospectieve zijner werken.
J.H.
| |
Nieuwe beeldhouwkunst in Nederland, Nr. 4. Mendes da Costa, door Roorda; 22 bl. met 25 afbeeldingen, Amsterdam, Uitgave Kosmos; fl. 1,50.
Mendes da Costa werd geboren in 1863, is dus reeds op jaren; van dezen meester ging echter eene groote kracht uit. ‘In hem vereeren wij, in dezen tijd van geestelijke verwildering op het gebied der beeldhouwkunst, den meest gaven vertegenwoordiger van het waarachtig kunstenaarsschap; zijn werk bewonderen wij als veropenbaringen van het wezen der vorm en als kristallizeeringen van wetmatigheden die immer en overal de beeldhouwkunst beheerschen. Men stemt graag in met deze bewondering als men opkijkt naar de foto van Job. of David, David, of Spinoza of Van Gogh, beelden van eene wilde kracht, en van pakkende directheid.
De boekdeeltjes zijn typographisch mooi en verzorgd.
J.H.
| |
Edward Leonard, Bouwen in het dorp en op het land. Uitgave De Sikkel. 49 Afbeeldingen naar foto's en 16 plannen en uitvoeringsteekeningen. Uitgegeven met medewerking van Belgische Boerenbond en Vlaamschen Toeristen bond.
Een prettig en leerrijk werk dat de gezonde bouwkundige beginselen uiteenzet die op land dienen te gelden. Het behandelt een heel complex van vraagstukken: aanleg van het dorp, van het huis, indeeling, ligging, schikking der plaatsen, keus der bouwmaterialen, bijhoorigheden, hoevenbouw; en het geeft daarover practische nuttige wenken; zoo staat het, lijk de schrijner zegt, ten dienste niet alleen van hen die moeten bouwen, maar ook van allen wier woord doorweegt in de dorpen. Nu velen uitwijken uit de ongezonde stad naar den buiten, bestaat er gevaar dat de bouwtrant der steden overgebracht worde op den buiten; wat het landelijk uitzicht zou vernietigen. Dat Boerenbond en Toeristenbond hunne hulp leenden tot dit werk, is wel een borg voor noodzakelijkheid en degelijkheid. Leonard is voor een moderne bouwtrant, maar wortelend in 't verleden. Weinige boeken lezen zoo aangenaam; treffende voorbeelden van goede en slechte landelijke bouwtrant wisselen over het heele werk elkaar af, staan tegenover elkaar, en zijn met een enkel woord getypeerd.
J. Hallez
| |
Ivan Tourgeniev: Mémoires d'un chasséur, présentés par Henri Mongault. 2 vol. - Editions Bossard. Paris. - Frs 42 les 2 vol.
Deze vertaling, voorafgegaan van eene interessante inleiding, is de eerste integrale vertaling in 't Fransch; en met recht mag men den vertaler gelukwenschen, want zijne taak was niet gemakkelijk. Hij is er echter in geslaagd het rijk genuanceerde van Tourgeniev's taal en stijl terug te geven. Wie dit boek in handen neemt, wordt van 't eerste oogenblik af geboeid en leest tot het einde, want die korte verhalen zijn allerfijnst kunstwerk. Niet alleen leeft er al de poëzie, al het mysterie der natuur in, maar ook heel de ziel van het russisch volk. Tourgeniev was een uitgesproken tegenstander van de lijfeigenschap, die toen nog in zwang was. In deze novellen, niet de minste declamatie of redeneering over dat onderwerp, daarvoor was hij een veel te groot kunstenaar; één woord, één zin, hier en daar, volstaat om al het hachelijke van het lot der lijfeigenen in een scherp licht te doen uitkomen. In enkele trekken teekent hij die nederige, vreemd gelaten menschen, of die teugellooze heeren, met hun onevenwichtige ziel. Al die verhalen ‘L'Eau de Framboise’, ‘Lgov’, ‘Le Pré Béjine’
| |
| |
‘Kassiane’, ‘Tchertopkhanov’, enz. zijn perels van den zuiversten glans, heerlijke scheppingen van een van Ruslands grootste kunstenaars.
L.D.
| |
Wanda Milaszewska: La Pendule arrêtée. Roman traduit du Polonais avec l'autorisation de l'auteur. - Librairie académique Perrin et Cie. Paris. - frs. 12
Een echt genot is het zulk frisch, eerlijk en oprecht boek te lezen. We danken het aan een jong meisje. Is het haar eersteling?. Ik meen van ja; maar met den eersten sprong heeft ze een heerlijke plaats veroverd. Alles heeft ze wat den echten romanschrijver kenschetst: eene levendige verbeelding, oorspronkelijkheid, frischheid van ingeving, opborrelende poëzie, en naar de welgelukte vertaling te oordeelen, eene keurige, soepele taal. Een doodeenvoudig verhaal. Christine, na droevige, diepbeproefde kinderjaren, ontmoet de liefde op haar pad. Maar terzelfdertijd het sacrificie. Ter wille van een andere ziet zij van haar eigen geluk af. Vele jaren later, vindt zij den vorigen verloofde terug, en beiden voelen dat hun hart niet heeft vergeten. Maar in dat van Christine spreekt de plicht luider dan de liefde, en voor altijd zegt ze vaarwel aan het geluk dat haar toelacht, en slaagt den weg der ballingschap in. Het boek is zoo simpel en waar geschreven, alsof men dat alles voor zijne oogen zag gebeuren: 't is als het leven zelf, en daarom ook vol melancholie.
L.D.
| |
Paule Regnier: Heureuse Faute. - Librairie Plon. Paris. 1929. - frs. 12.
Hélène Helsonne is de weduwe van een aanbeden echtgenoot, in den oorlog gesneuveld. Bij toeval ontdekt zij dat hij haar ontrouw was met hare beste vriendin, Ariane. In de eerste opwelling van smart en verontwaardiging, jaagt zij deze met haar ziek zoontje weg. Ze weet dat Ariane niets anders te wachten staat dan armoede of zonde; maar hare ziel is vol bitterheid; alles in haar ligt in puinen. Zelfs haar eergevoel, haar geloof. In hare ontreddering, geeft ze zich aan een man dien ze niet bemint; doch annstonds werpt de wroeging haar in den biechtstoel. Haar oogen zijn weer opengegaan; met het geloof heeft zij haar moreel evenwicht teruggevonden, ook erbarmen voor de fouten van anderen. Ze heeft ondervonden hoe zwak zij zelve was in het uur van verlatenheid en wanhoop. Voortaan zal zij trachten anderen te helpen, op te beuren, te beschermen. Al is dit boek geen meesterwerk, al is het soms wel wat opgeschroefd, toch is het boeiend, en bevat het prachtige bladzijden en treffende gedachten. 't Is echter niet gepast voor jonge meisjes.
L.D.
| |
Charles Clerc: La Vie tragi-comique de Georges de Scudéry. Un Matamore des Lettres. Préface de M.G. Lenôtre. - Editions Spes. Paris. - frs. 10.
Dit boek verschijnt in de verzameling ‘Des Fleurs et des Fruits’ door E.H. Klein voor de jongeren ingericht. Al heeft het niet heel veel om het lijf, toch is het heel verzettelijk om lezen. Het geeft ons een trouw beeld van de maatschappij ten tijde van het Hôtel de Rambouillet, waarin Scudéry een tijdlang als een groot man werd aanzien, en zichzelf boven Corneille waande. En toch wie leest nog de talrijke werken, romans; treur- en blijspelen heldendichten, enz. enz. die uit zijne vruchtbare pen vloeiden? Is die algeheele vergetelheid echter rechtvaardig? Om er over te oordeelen, leze men dit boek, best geschikt om in handen te nemen als men te vermoeid is voor ernstige lectuur.
L.D.
| |
Fridtjof Nansen. Door Armeniê. uitg. W.J. Thieme. Zutphen. fl. 5,50.
Een prachtig werk. De onverschrokken poolreiziger Nansen werd als hoofd van een speciale zending door den Volkenbond belast met het onderzoek naar de toestenden in Armenië. Hij heeft zijn taak met angstvallige nauwkeurigheid en eerlijkheid vervuld. Zijn verslag is een lijvig boekdeel geworden, waarin hij met bijna ruwen moed zijn onderzoek verhaalt, de resultaten opstelt en de huidige feiten in het licht van Armenië's geschiedenis plaatst. Dit prachtig werk ontleden gaat niet. Een beter kennismaking is dit citaat, de laatste bladzijde van het boek ‘En heeft de Volkerenbond dan niet dat gevoel van verantwoordelijkhid? Door zijn hoogen commissaris voor vluchtelingen ondanks zijn herhaalde weigeringen uit te noodigen om zich de zaak van deze Armenische vluchtelingen aan te trekken, heeft de Bond anderen ervan teruggehouden om effectieve hulp voor de Armeniërs te
| |
| |
organiseeren, doordat zij allicht uitgingen van de overweging, dat de Volkerenbond onmogelijk een dergelijke zaak zou aanpakken zonder die ook ten einde te brengen, vooral met het oog op de verplichtingen der mogendheden. Meent de Bond, dat hij nu zijn plicht heeft gedaan, en de zaak nu verder kan laten rusten, zonder dat dit het heele aanzien van den Bond in het Oosten geweldig zou schokken?
De volkeren van Europa en de staatslieden van Europa zijn het Armenische vraagstuk moe. Ja, natuurlijk. Het heeft hun immers niets anders gebracht dan nederlagen. Alleen de naam reeds roept voor hun sluimerend geweten een verschrikkelijke menigte verbroken of niet vervulde beloften op, van welke ze nooit werkelijk een hebben gepoogd te houden. Het ging immers alleen maar om dit kleine bloedende, doch begaafde volk, dat geen olievelden of goudmijnen had. Wee het Armenische volk, dat in de Europeesche politiek betrolken werd. Het ware beter geweest dat zijn naam nooit genoemd was door een Europeesch diplomaat. Maar het Armenische volk heeft de hoop niet kunnen opgeven. Terwijl het voortdurend met ijver werkte, heeft het gehoopt, lang gehoopt. En het hoopt nog’.
| |
Wilhelm von Scholz. Perpetua. vertaald door Simon Koster. wereldbibliotheek amsterdam.
Bij het lezen der inleiding die Simon Koster voor zijn vertaling schreef werd onze arme geest duizelig en wij verwachtten ons aan een meesterwerk aller tijden. Het viel ons weer eens op dat de boeken, die door hun inleider tot in den hemel getild worden, door den lezer gewoonlijk weer terug naar de aarde worden gehaald. Er is wel, bij Wilhelm von Scholz, een merkwaardig mediteeren over de dingen des levens maar met meditaties vulde Ignatius van Loyola ooit een zeer schoon retraite-boek maar nooit een romancier een schoone roman. Overigens is dit mediteeren zoo weinig oorspronkelijk als het relaas dat een leerling van Freud over een lezing van zijn meester zou geven. Wij weten niet hoe Marcel Proust een historischen roman zou aangepakt hebben, maar in lengte en uitvoerigheid is von Scholz zijn mededinger Wij zien hier het levensverhaal der tweelingzusters Breittenschmitt (circa 1500) waarvan er eene stierf in hoogen ouderdom als abdis van het klooster Friedenspforte ‘in geur van heiligheid’ en de andere betrekkelijk jong als heks op den brandstapel. Dit leven wordt ons vertoond achter een waas van comtemplatie, langsheen een stijl, diep, kwasidiep en zonder veerkracht. Als dit zoo groot werk is als de pantheistische inleiding van Simon Koster wil doen gelooven is onze tijd voor geen groot werk meer vatbaar. In de achttiende eeuw zou dit boek modern geweest zijn. En over het katholicisme heeft de auteur niet genoeg of liever mis gemediteerd.
| |
Reinhard. Heilkunde fur alle, Verlag Herder en Co in Bresgau.
Schrijver is arts in Dusseldorf. Hij stelt het beginsel voorop dat ziekten moeten genezen worden met medehulp van den geneesheer. Deze is onmisbaar en kan door geen bibliotheek van medicinische werken vervangen worden. En dit heel eenvoudig omdat de geneesheer geen ziekten behandelt maar zieken, d.w.z. elke ziekte heeft in elk individu haar individueel karakter. Dr Lóbel heeft eens zeer juist geschreven: er bestaan geen ziekten er bestaan alleen zieke menschen.
De geneesheer gebruikt als geneesmiddelen o.a. medicijnen en voedingsregiem, maar het zou dwaas zijn te meenen dat al zijn middelen tot deze twee beperkt zijn. Zijn voornaamste middel is de zieke zelf. Dit hebben sommige wonderdokters tot hun geluk begrepen en gemeend daarmee iets nieuws uit te vinden. Coué baatte door een soort autosuggestie den wil van den patient uit. De heele patient heeft meer dan wilskracht; hij heeft ook verstand. Ook dat is een middel tot genezing. Dr. Reinhard wil de menschen inlichten. Evenals de meeste medicijnen vergif zijn naar gelang de hoeveelheid welke men neemt en de lichaamsgesteldheid van den innemer, is ook kennis een vergif. De beroemde ‘malade imaginaire’ is minder een slachtoffer van zijn verbeelding dan van zijn ‘kennis’. Het is echter goed dat onder vertrouwde leiding van een dokter de patient toch niet onwetend blijve van de beteekenis dezer leiding. En dat is veruit het minste voordeel van kennis als geneesmiddel. Het voornaamste is nl. dat de mensch in gezonden toestand zooveel afwete van ziekten en hunne verschijnselen dat hij in staat zij zichzelf een rationeele levenswijze voor te schrijven. Nu zijn er weer dokters die meenen dat men om gezond te leven, niets mag afweten van ziekten. Dat gaat niet op. Evenals elke ziekte in elken patient een individueel karakter heeft, heeft elke gezondheid in elken gezonden mensch haar individueel karakter. Het is de kennis der ziekten die den gezonde
| |
| |
in staat stelt deze ziekten in gezonden toestand te vermijden. Dit hoeft niet eens betoogd.
Hiermee is vrijwel heel het werk van Dr. Reinhard verantwoord: zijn vulgariseerendheldere uiteenzettingen van bouw en werking der menschelijke organen, inwendige en uitwendige ziekten, verpleging bij ongevallen enz. enz. En wat zijn lijvig werk (900 blz. in octavo) tot een ‘boek voor elk huisgezin’ maakt is het uitvoerig deel over kinderzorg en al wat met het kind voor en na de geboorte van verre of nabij verband houdt. Er bestaat een massa werken van dezen aard. De meeste zijn geschreven door lieden zonder dokterstitel. Het boek van Dr. Reinhard maakt hierop gunstig uitzondering.
| |
Katherina Boudewijns: Het Prieelken der Gheestelijker Wellusten met inleiding van Dr. Hermance Van Belle. Uitgegeven door De Sikkel, te Antwerpen en ook verkrijgbaar bij C.A. Mees, te Santpoort.
Deze verdienstelijke Brusselsche dichteres uit de 16o eeuw, geraakte in een onverdiende vergetelheid, zelfs bij menig schrijver van literatuurgeschiedenis. ‘Het Prieelken’ in 1587 verschenen, is het hoofdwerk van K. Boudewijns, en bevat: ‘veel schoone gheestelijke liedekens, leysenen, refereynkens, ende andere gheestelijcke spelen’. Uit de diepte van haar geloofsleven, roept de oprechte smart van haar weduwsstaat om troost bij Jezus Lijden: Mystieke volkspoëzie, spontaan, naïef schoon, met bijwijlen een streng woord, eigen aan den tijd der Hervorming, tegen Geuzen en Calvinisten.
Dr. J.R.
| |
Jan van Stijevoort: Refereinenbundel 1524. Privédruk. De Sikkel, Antwerpen. Integraal en diplomatisch uitgegeven door Dr. Frederik Lyna en Dr. Willem van Eeghem. 1929. blz. 310.
Jan van Stijevoorts bundel, die in Berlijn als handschrift bewaard is, werd reeds herhaaldelijk besproken en geprezen door literaire historici: door Dr. de Vooys die de ontdekker is, door Kalff en door Dr. Prinsen. Geen van hen echter heeft denken te moeten overgaan tot een in extenso publicatie van het handschrift omwege de onkieschheid van menig vers. M.i. was deze opvatting de goede: de vieselijkheden die hier gedrukt werden brengen ons kulturhistorisch geen revelaties en esthetisch zijn ze ook niet te rechtvaardigen. Minstens een viertal dier schunnigheden hadden zonder schade kunnen achterwege blijven: dit zou meteen toegelaten hebben het boek een breeder verspreiding te geven hetgeen het wel waard is.
Eens te meer blijkt hier dat het ras der rederijkers is een ware pest geweest voor onze literatuur, alleen in de beginne en bij het einde hunner bloeiperiode hebben zij ons iets geschonken van waarde. Is ons de poëzie van de latere rederijkers Jan van der Noot, Harduyn en anderen stilaan vertrouwd, uit de eerste tijdspanne bleef ons al te weinig bewaard. L. Baekelmans heeft aan de kennis onzer middelnederlandsche literatuur een zeer grooten dienst bewezen met de uitgave van Cornelis Crul's ‘Heynke de Luyere’, een schitterend product van het eerste kwartaal der zestiende eeuw. Mijzelf werd het gegeven op de ‘Refereinen’ van Crul en op een paar zijn andere langere gedichten de aandacht te mogen trekken. Ik meen dat Crul een paar Refereinen geschreven heeft die blijven zullen. Heelemaal in hun geest en soms van dezelfde speelsche subtiliteit zijn veel der Refereinen die Jan van Stijevoort vicaris van de St. Maria-kerk van Utrecht verzameld heeft in zijn bundel, het geduldige copieerwerk dat hij ‘voor tijdverdrijf’ en met veel ‘diligencie’ heeft verricht.
Er is in dit eerste deel van den Refereinenbundel heel veel rijp en groen dooreen. Als modellen van aartssaaie rijmelarij, een schande voor een volk bijna, mag ongeveer een derde van den bundel doorgaan. Hiervan een staaltje, het begin van den A.B.C. (Referein cxxxiv).
Ave Advocatelicste Adverteringhe
Afdoende Afgryselyke Arguscie
Adals Archeyts Absolveringhe
Abrahams Afcoomste Abelste Amiracie...
Zoo gaat dat voort voor elke letter. Dergelijke onzin kenden we reeds van elders en 't was totaal nutteloos zoo'n bucht te herdrukken. Er zou bij onze philologen meer intellectueele tucht en zelfrespect moeten heerschen dat ze zoo'n schandelijke prullen niet terug voor het voetlicht brengen.
| |
| |
Daarentegen mogen wij hen van harte dankbaar zijn voor een tiental verzen die door frischheid, sierlijkheid van zegging en zuiveren poetischen klank en gedragenheid uitmunten. Vooral in de verhalende gedichten die bijna allen goed aangeslagen zijn, en in enkele andere klinkt goede vaste taal door op heldere wijze en op een bevallig rythme:
Ten is gheen haenken ten heeft een hinneken
een sotken is gerne bij tsottinneken
elc soeket gelijck van sijnen cleen
Een minnaer soect altijt sijn minneken
elc mach wel hebben sijn vriendinneken
die minrebroers gaan doch twe en twen...
Een meesterstuk in zijn genre is het zeer persoonlijke referein xxii, dat van zeldzame taalbeheersching getuigt en dat gerust de vergelijking mag doorsataan met de amoureuse lyriek van de Fransche zestiende eeuw en later nog. Het is eenvoudig, zinnelijke verbazing die hieruit spreekt, het geeft weer een echo van een schralen geest maar van een zinnelijke rijpheid gepaard met een zekere naïeveteit die wij zoo graag saamverbonden als een characteristiek onzer middeleeuwsche letteren willen erkennen. Daar overheerscht het picturale, het schoonbeeldende, het illustratieve: hoort naar deze aanvangstrophe, hoe vast en hoe subtiel tevens:
Als therte volmaect in liefs accoort is
Als scaemte mit beijden oghen blint is
Als wille in wille en dwoert int dwoert is
Als vrese ende anxt daer onbekent is
Als vierighe appetijt present is
Als therte werct in een ionstich besueren
Als dooghe der ooghen obedient is
Hoe mach ijemende meer ghelucks gebueren.
Verwacht van deze ‘Refereinen’ dan ook geen ‘inschouwen’, geen peinzing, geen opmerking die gaat boven den engen kring der materieel waarneembare dingen. Wij staan hier voor essentieel volksche poëzie: wanneer zij het heeft over de metaphysische waarden dan stamelt ez en wordt droog als kurk. Bij geval gebeurt het haar dat zij een psychologisch teekening maakt die leuk aandoet, zooals het motief uitgewerkt in Referein xvi: ‘Elc heeft een vreemt geestgen dat hem quelt’.
Wij hebben met dit eerste deel van den Refereinen bundel van den Utrechtschen compilator stellig een aanwinst gedaan. Het ware echter verkieselijker geweest een goede keus uit al dezen rommel te doen en het waardevolle, dat niet zoo omvangrijk is, te behouden.
Intusschen kunnen wij de bezorgers van harte geluk wenschen om de wijze waarop ze dit boek voorbrengen evenals den uitgever die het heeft aangedurfd. Wat ‘De Sikkel’ sedert een tiental jaren voor de nederlandsche literatuurgeschiedenis heeft gedaan, kan niet licht te hoog worden aangeschreven.
Dr. J.A. GORIS.
| |
Albert Mathiez: La Réaction Thermidorienne. Armand Colin, Paris. Pr. 40 fr.
Meest al de vooraanstaande historici der Fransche Revolutie maken zich met enkele bladzijden af van het jaar dat verliep tusschen 9 Thermidor en de afkondiging van de Derde Constitutie. Is het omdat dit tijdstip in geen enkel opzicht en voor geen enkele partij schitterend geweest is?
Prof. Mathiez van de hoogeschool van Parijs, wiens naam door zijn studies over de Fransche Omwenteling reeds een goeden klank heeft, maakt hierop een gelukkige uitzondering. Zijn studie, in feite een vervolg op zijn drie boeken aan de Révolution Française gewijd, ontleedt in al hun bizonderheden de toestanden van de toenmalige maatschappij en de handelingen en drijfveeren der hoofdpersonen. Malsch is hij er niet voor: 't is een groepje gelukzoekers, fatterige en wulpsche menschen, die enkel hun persoonlijk belang gediend hebben onder den dekmantel van de republiek. Voortdurend hebben zij de democratische principes der republiek onder de voeten geloopen uit eigen belang en heerschzucht. Enkel dank zij den steun van 't leger konden de Perpétuels zich een tijdje handhaven aan het bewind. Maar een feit, zwaar
| |
| |
aan gevolgen voor de jonge republiek is, dat reeds van meet af het parlementaire regime, dat pas zijn eerste stadium doormaakte, vervalscht werd in zijn innerlijk wezen en in zijn uiterlijke werking en dat de vertegenwoordigers van het volk niemand anders dan zich zelf hebben vertegenwoordigd. Deze besluiten zijn gesteund op een groot aantal documenten en getuigen van een scherp critischen geest. De schrijver ziet alles van het standpunt uit van de republiek en heeft geen oog voor andere belangen: enkele bladzijden, sommige besluiten lijken me dan ook te eenzijdig gekleurd: de aanklacht is wel te sterk.
Toch heeft dit boek zijn waarde om de nieuwe gezichtspunten die het opent op de maatschappij van dien tijd. Jammer dat, waar de schrijver er voor uitkomt wetenschappelijk werk te willen leveren, hij niet altijd zijn bronnen voldoende aanduidt en ook geen volledige bibliographie mededeelt.
J.U.
| |
Floris Prims: Antwerpiensia 1928 (Tweede Reeks). Uitgeverij De Vlijt, Antwerpen 1929. Pr. 24 fr.
Evenals het vorig jaar heeft Dr. Prims onder deze benaming zijn wekelijksche bijdragen over de Antwerpsche geschiedenis in de Gazet van Antwerpen gebundeld. Zij zijn dan ook meestal opgevat en uitgewerkt naar de zelfde methode; in een opzicht verschillen deze bijdragen toch merkelijk van de eerste reeks: een groot aantal studies gaan over toestanden of personen uit de XIIIo eeuw en sluiten dus rechtstreeks aan bij het tweede deel zijner Geschiedenis van Antwerpen dat kortelings verschijnt.
Het doel waarmede deze artikels geschreven werden - een brok Antwerpsch leven dichter brengen bij het Antwerpsch publiek - wijst er op dat hier in de eerste plaats geschiedkundige vulgarisatie wordt bedoeld. Dit doet echter niets af van de belangrijkheid dezer bijdragen ook voor niet Antwerpenaars, daar verscheidene onderwerpen ook van beteekenis zijn ver buiten Antwerpen en personen en toestanden herhaaldelijk van een gansch nieuw standpunt uit worden bekeken. Dat men het niet altijd eens is met de voorgestelde besluiten zal Dr. Prims wel zelf niet verwonderen: te veel detailwerk wacht hier nog op een afdoende en grondige studie.
Toch zullen deze losse bijdragen door velen gegeerd worden en verlangend doen uitzien naar het verschijnen van zijn tweede deel van de Geschiedenis van Antwerpen.
J.U.
| |
Aleid Ages-van Weel. - Een levenslied, uitgegeven door C.A.J. Van Dishoeck, Bussum.
Een knap geschreven levensverhaal van Letje, een volkskind. De teekening van dit eigenaardig figuurtje is verdienstelijk, de stijl is verzorgd, soms wat te literair. Alleen heeft de schrijfster Boileau's vers vergeten: Qui ne sut se borner ne sut jamais écrire. Er zou van dit gegeven een uitstekend boeiend verhaal kunnen geschreven worden, maar Aleid Ages-van Weel heeft die kans vergooid aan duizend en een onbelangrijke détails.
| |
C. Visser, Ten Bruggencate en Schregardus, Onze hollandsche molen 2o reeks Uitgave van De Spieghel, Amsterdam.
Een interessant hoofdstuk over ‘de gouden eeuw van onze hollandsche molens’, over teekens met molenwieken, over molenconstructies, over de droogmakerijen der zeventiende eeuw over de molens in het landschap. Daarna een fraaie serie fotos van de mooiste hollandsche molens. Voor Nederlanders meer dan voor ons een mooi boek.
D.W.
| |
K.R.G. Browne, Een dag ridder, Drukkerij Jacob Van Campen, Amsterdam.
Als ontspanningslektuur heeft dit schoon uitgegeven boek waarde. Het is boeiend van begin tot einde. Het verhaalt vermakelijk hoe er twee ‘elkaar vinden’, er komt een schilderijendiefstal tusschen die tot een serie achtervolgingen noodzaakt en daarna... trouwen ze.
V.
| |
Dr. S. Zwanenburg, Sociale psychologie, A. Oosthoek, Utrecht.
Over een jonge wetenschap een boek rustig en kalm geschreven zonder de opdringerigheid aan eerste handboeken en de ‘leemtenvullers’ veelal eigen. Het object der sociale psychologie staat tegenover dat der individueele. De sociale psychologie onderzocht de wissel- | |
| |
werking tusschen twee menschen, rassen, volkeren. De schrijver vat deze relaties aldus samen: Mensch en mensch, het gezin, de menigte, het publiek, de groep, de maatschappij, de staat. De methoden van onderzoek zijn dezelfde als in de individueele psychologie: de zelfwaarneming in de objectieve methode. Deze wetenschap ligt nog in haar wieg en zal nog vele kinderjaren doormaken, ten eerste wegens de onuitputtelijke verscheidenheid der te bestudeeren verschijnselen, ten tweede wegens de moeilijkheden der talen en der voorbereidende studie. Met werken als dàt van Zwanenburg zal men evenwel spoedig vorderen ten bate vooral van de sociale wetenschap, die met deze psychologie sterk zal gebaat zijn.
D.W.
| |
Knud Andersen, Brandung, aus dem Dänischen von E. von Hollander-Lossow. Verlag Georg Westermann, Braunschweig.
Dit is het tweede vertaalde werk van Andersen. Verleden jaar werd zijn ‘Das Meer (zelfde uitgeverij) in dit tijdschrift besproken. Het was een groote zeesymfonie met het adagio van een eenvoudig liefdeverhaal. Machtiger dan om 't even welke brok uit “Das Meer” is de inzet van Brandung’, de jeugd en het verlangen naar de zee van Ture Vester. Maar eenmaal dat Ture een meisje gezien heeft is de branding en is de zee verre. Het gaat dan om het toch niet banaal huwelijksconflikt a propos van godsdienst. Wij maken een hoop dialogen en overpeinzingen mee, de eene al goddeloozer en respectloozer dan de andere, een gediscussieer dat in dien toon geen elken geloovige zal ontstemmen. Het akkoord geschiedt op een vrijzinnige gemeenplaats dat het op den vorm niet aankomt. Ieder eert God op zijn manier en de rest neme men niet te nauw. Die drie laatsten vierden zijn zonder veel climax en passie geschreven en de constructie is verward.
| |
H.H. Houben, De roep der Pool, uit het Duitsch door H.J. Van Balen. Em. Querido, Amsterdam.
Nu de mislukte poolexpeditie van generaal Nobile nog steeds de pers en de gemoederen in beweging houdt en de sympathieke pooltocht van Byrd met bijna passie gevolgd wordt, komt dit boek van Houben op een gelegen oogenblik. Sven Hedin, de groote ontdekkingsreiziger die thans in Thibet ‘zit’, heeft in een van zijn boeiende groote werken een schets gegeven van wat Houben thans in den breede en beter gedocumenteerd uitwerkt: een geschiedenis van de Pooltochten. Deze vangt al aan met de groote zeevaarders der klassieke tijden, de Phoeniciërs. In de vierde eeuw vóór Christus werd al de eerste Poolreis met wetenschappelijk doel ondernomen. In de middeleeuwen en tot in de 19e eeuw hadden de ontdekkingstochten vooral een commercieel doel: een korteren weg naar het Oosten vinden. In het begin der 19o eeuw begint de periode van het wetenschappelijk poolonderzoek dat aan het einde der zelfde eeuw door de verovering der lucht’ in een geheel nieuwe phase treedt. Wij krijgen een beknopt verslag met gedrongen documentatie over al deze pogingen mislukkingen en triomfen. Een overzicht ook dat ons in de afzonderlijke reisbeschrijvingen van dezen of geven held niet gegeven wordt, zoodat wij dan wel eens de beteekenis van zoo'n onderneming onderschatten. Dit boek is een epos van moed waarvan de laatste zang ‘Nobile’ echter voor onzen tijd niet eervol uitvalt. Gaarne aanbevolen.
| |
Eline van Stuwe, Het modehuis ‘Gez. Weerdt’, P.N. Van Kampen en Zoon, Amsterdam.
Een niet alledaagsch geschetst vrouwenleven. Een winkeljuffer die zich opwerkt tot eigenares der fijnste modezaak in den Haag. Hoe zij alles inspant op de zaak, geld en de mode, hooghartig haar geringere familie steunt en onderhoudt, daarvoor natuurlijk geen genegenheid maar schimp terugkrijgt. Hoe zij de liefde uit haar leven wegdringt om de zaak. Maar als zij gearriveerd is komt de bezinning en het verlangen naar een kind, daarna de ziekte. Dan wordt zij murw, verzoent zich met de familie, sterft en de zaak gaat teniet. Het verhaal is jammer genoeg te lang, de stijl is verdienstelijk. Maar Buysse heeft toch heel wat meer van zijn ‘Tantes’ gemaakt!
W.
| |
Het boek van Trijntje Soldaats. Uitg. P. Noordhoff, Groningen.
Trijntje Soldaats was een oude vrouw die aan twee knapen deze zeventien schoone Groningsche volksvertelsels vertelde. Die twee knapen schreven de vertelsels op zooals Tryntje ze verteld had, maar met fouten, zonder komma's en in heerlijke volkstaal. Dat ge- | |
| |
beurde in 1804. En de achterkleindochter van een dezer twee broers, Mevrouw Huizenga-Onnekes te Ten Boer vond dit eigenaardig cahier onlangs terug en publiceerde het nu met zeer schoone houtsneden van Johan Dijkstra, gezet in schoone egyptienneletter. Wij geven dit boekje een eereplaats vóór armvollen literaire kunst.
G.W.
| |
H. Zondervan, Het spel bij dieren, kinderen en volwassen menschen. Wereldbibliotheek, Amsterdam.
Het eerste Nederlandsch werk over dit onderwerp. Schrijver bestudeert de verschillende soorten spelen van dieren en menschen en laat deze studies voorafgaan van wijsgeerige hoofdstukken over instinct, dressuur en intellect, over de beteekenis en de oorzaken van het spel, over de sociale en psychologische beteekenis ervan. Hij zet objectief de meening der geleerden uiteen en neemt hier en daar, bescheiden en gedocumenteerd, een eigen standpunt in. Sympathiek is dat hij bij de dieren alleen instinkt erkent en niet, omdat het instinct soms daden stelt die door het intellect geleid ook zoo gesteld worden, besluit ‘tot één zeker soort verstant.’ Een zeer interessant en goed geillustreerd boek.
D.W.
| |
H.P. Geerke, Napoleon en zijn omgeving. Meulenhoff, Amsterdam.
Dit is reeds de derde druk, elfde tot zeventiende duizend, wat wel bewijst dat in dit wetenschappelijk werk het feitenmateriaal op waarlijk aangename, vlotte en boeiende wijze verwerkt is. Bewondering maakt H.P. Geerke wel eens wat te toegeeflijk in de moreele waardeering van zijn held.
V.
| |
H.E. Koopmans Van Boekeren, Jeanne d'Arc, de maagd van Orleans. Meulenhof Amsterdam.
Wie niet in heiligen gelooft moest het leven van de heilige Jeanne d'Arc niet schrijven. Wie niets wil te maken hebben met de Kerk moet niet het leven schrijven van iemand die door de Kerk tot de eer der altaren verheven werd. Als hij het echter doet, is hij daarom nog niet te kwader trouw; maar hij kan zich, met eerlijke bedoelingen nochtans, schromelijk vergissen. Dat is het geval van dit boek: een diepgaande vergissing die dus ook zuiver wetenschappelijk niet te staven is.
V.
| |
Pr. Dr. J.P. Kleiweg De Zwaan. De rassen van den Indischen Archipel. Meulenhoff, Amsterdam.
In 76 fraaie fotos worden ons eerst de ‘betrokken personen’ voorgesteld. Het is daar een ethnologische warreling van de meest diverse typen. Daarop volgt een ‘beschrijving van deze rassen’. Deze beschrijving wordt gegeven met documentatie ontleend aan de bevoegdste anthropologen. Jammer genoeg blijft het bij een beschrijving en krijgen wij geen synthetische kijk die orde stelt in de bonte variatie. Overigens alleszins boeiende en interessante lectuur.
V.
| |
Dr. E.J.H. Ovink, De zekerheid der menschelijke kermis. Uitgeverij W.J. Thieme en Cie. te Zutphen in Holland.
Wie Kant ‘weerlegd’ noemt, kon zich wel eens voorstellen dat hij weggeruimd is. In weerwil van het neo-rhomisme behoudt het Kantisme in vele kringen, gezuiverd of ongezuiverd, een zoo groot voorrecht dat wij, katholieken, het ons kwalijk kunnen voorstellen, laat staan begrijpen. Dit groot werk is alweer een symptoom van die ‘populariteit’ van den wijsgeer van Kónigsberg. Het is Kantisti puriteinsch en het verwacht nog een verhooging van Kant's invloed in de toekomst. Minder sympathiek komt ons het historisch over - icht voor dt Prof. Ovink geeft van de oud-grieksche, middeleeuwsche en Renaissance-philosophie. Hij spreekt van het hoogmoedige intellectualisme en geeft aanleiding tot het verwijt evenmin de scholastieken te begrijpen als deze volgens hem Kant begrijpen. Uit den aard der zaak wordt een gespecialiseerde kritiek in dit tijdschrift onmogelijk. Genoeg zij het dat wij vermelden: dit lijvig en ernstig werk richt zich tot specialisten, niet tot onze doorsneelezers. Doch deze specialisten zullen omwille der uiteenzetting van Kant's leer, Ovink's boek niet kunnen missen
M.D.W.
|
|