Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1929
(1929)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 489]
| ||||
KroniekenI.
|
Emil Ludwig: Napoleon.Ga naar voetnoot(1) |
Emil Ludwig: Bismarck.Ga naar voetnoot(2) |
L. de Lichtervelde: Léopold I.Ga naar voetnoot(3) |
De biographie is het letterkundig genre van den dag; elke maand brengt er twee, drie nieuwe. Het leven van staatslieden en letterkundigen, van musici, schilders en vooraanstaanden wordt opgebouwd uit allerlei gegevens; mochten deze niet volstaan, dan blijft er nog altijd de springlevende fantasie over om aan de jacht op biographieën het noodig voedsel te geven. Om het ziekelijke van deze manie bekommert men zich niet: de biographie wordt een roman of une vie romancée; niet de persoon met zijn innerlijk voelen of zijn uiterlijke daden treden op het voorplan, maar het minder goede, dat wat tot heden onder streng voorbehoud door enkelen werd gefluisterd, wordt nu te grabbel gegooid de wijde wereld in om te voldoen aan een ziekelijke weetgierigheid, die op ongezonde toestanden aast. De biographie wordt een pleidooi of een aanklacht tegen of voor iemand. Hoe menig titel - men denke vooral aan de Fransche literatuur - is in dit opzicht veelzeggend.
In deze historische kroniek hebben wij het natuurlijk niet over dergelijke biographieën; het gaat hier om werkelijke historische levensbeschrijvingen: al de gegevens uit deze boeken zijn weer te vinden in de historische werken over deze staatsliedenGa naar voetnoot(4) en toch
zijn de twee eerste niet vrij te pleiten van bepaalde gebreken van dit letterkundig genre. Nu deze werken ook bij ons zulk een opgang maken loont het wel de moeite de opvatting van de schrijvers over de biographie en hun uitwerking van historisch standpunt uit even te onderzoeken.
Naar onze meening staat de biograaf voor de oplossing van deze vraag: Waarin vindt men best de persoonlijkheid van iemand terug? Is het op grond van de klare, bewuste gedachten en zelf gekozen werkzaamheid, zonder belang te hechten aan die duizend en een verschillende anecdoten en levensbizonderheden uit het dagelijksch leven; of moet men in de eerste plaats rekening houden met die vele toevalletjes, die onbewuste uitingen uit het alledaagsch gedoe van een mensch?
In de laatste helft der vorige eeuw gold deze laatste opvatting als de eenig juiste: de biograaf bereikte een onverhoopt hoogtepunt in zijn werk wanneer hij aangetoond had dat zulk een groot man ten slotte toch maar een doodgewoon petieterig mensch was. Ludwig hoort feitelijk nog thuis bij deze school. In zijn nawoordGa naar voetnoot(5) schrijft hij o.m. ‘Hier wordt getracht Naponeon's innerlijke geschiedenis te schrijven. Daar zijn persoonlijkheid zich in elke schrede zijner politieke loopbaan openbaart, zijn zijn ideeën als grondveste van staten en ontwerper van wetten, de plaats die hij innam tusschen Revolutie en Legitimiteit, tegenover de maatschappij en tegenover het probleem Europa, groote hulpmiddelen bij de uitbeelding. Van geen belang scheen ons het verloop der veldslagen, van geen belang de toestand van Europa's Staten, zooals ze zich telkens in coalities of in vijandige kampen groepeeren, onbestendig als het weer.
‘Ieder conflict met zijn broeders, met zijn vrouw, ieder uur van trots of melancholie, zijn toornen en verbleeken, zijn listen en zijn goedheid jegens vriend of vijand, ieder woord tot de generaals of tot vrouwen gericht, ons in brieven of gewaarborgde gesprekken
overgeleverd, scheen belangrijker dan de slagorde bij Marengo, de vrede van Lunéville of de bijzonderheden van het continentale stelsel...’
Het foutieve van deze methode hoeft niet meer aangetoond: al die gegevens kunnen erg belangwekkend zijn, weleens plezierig aandoen, maar wat belang voor de gemeenschap biedt nog een Napoleon zonder veldslagen, zonder zijn staatkunde? En wat hebben wij van historisch standpunt uit over 't algemeen te maken met al die bijzonderheden?
Gelukkig is zijn werk heelwat beter dan zijn theorie: en dit dank zij de behendige keuze zijner onderwerpen: Napoleon en Bismarck zijn zoowat twee klassieke figuren geworden, de groote lijnen hunner persoonlijkheid werden bij iedereen in den studietijd reeds vastgelegd; men voelt niet zoo zeer meer het tekort aan dat wat men toch reeds weet; de aangehaalde bizonderheden dienen nu als verduidelijking van het beeld dat men in zich draagt. In dit opzicht is Ludwig een knap verteller, zeer behendig in het kiezen zijner uittreksels, de biographie van Bismarck is aldus wel een unicum: een werkelijke bloemlezing uit Bismarck's geschriften, die allen getuigen van een knap hoofd. Bismarck wordt een soort krachtmensch, maar met veel zwakheden, een diplomaat met een vooruitziende blik, maar die geen oog heeft voor wat rond hem gebeurde. In het boek over Napoleon vergoedt het levendig verhaal van de steeds afwisselende omstandigheden met het telkens veranderend decor het minder innerlijke; dit werk is vol van de spanning der feiten, die steeds spannender worden hoe verder men de vijf boeken ‘het eiland, de bergbeek, de stroom, de zee, de rots’ doorleest.
Maar al deze hoedanigheden maken het hoofdgebrek niet goed: de lijn gaat verloren; onwillekeurig denkt men weleens aan pointillisme; met duizend en een puntjes wordt het portret geschilderd.
Ook houdt de schrijver het nog met de evolutietheorie der vorige eeuw: het verleden had het heden voor te bereiden, dat als resultante beter zijn moest dan de voorbije tijden; dit aan te toonen was het hoofddoel van den historicus uit dien tijd. Wij zijn er sedert heelwat op vooruit gegaan: men is gaan inzien dat ieder tijd zijn eigen waarde heeft, niet om den invloed op de komende tijden, maar om zich zelf; men beseft nu dat de geschiedenis een opeenvolging is van verschillende tijdperken, van staten en maatschappijen, ieder met hun eigen opvattingen en eigen beschaving.
Onder invloed van deze evolutietheorie hecht Ludwig geen voldoende belang aan den tijd waarin zijn personen leven. Napoleon wordt geroemd omdat hij reeds droomde van de vereenigde staten van EuropaGa naar voetnoot(6), denkbeeld dat pas weder in de XXe eeuw op het voorplan werd gebracht. Kan het wel naiever? De vreugde om het aanrakingspunt met de lijn der ontwikkeling doet de schrijver vergeten dat er met die vereeniging van N. iets gansch anders werd bedoeld. Op een andere bladzijde wordt Napoleon zelfs een ijveraar voor den vredeGa naar voetnoot(7).
Over de gedachtenwereld der Duitsche conservatieven schijnt Ludwig niet 't minste benul te hebben: al de gebeurtenissen worden slechts beschouwd in het kader der wenschen van de huidige linksche partijen in het Rijk. Daardoor is Ludwig er niet in geslaagd ons een geheel beeld van Bismarck's persoonlijkheid te schetsen: hij verklaart B's evolutie door het feit dat deze altijd een groot revolutionair geweest is. Best mogelijk, maar dan toch van een bezonder slag, en dan nog wordt daarmee niet alles gezegd: Ludwig houdt geen rekening met het hoofdmotief van B's persoonlijkheid nl. de trouw aan zijn koning, aan zijn stand, aan zijn land. In die trouw, die ook tot krachtig ingrijpen kan dwingen, ligt de groote beteekenis van Bismarck's optreden.
Als historicus behoort Ludwig wel beslist tot de oude garde, niet hetzelfde mag gezegd worden over Graaf L. de Lichtervelde.
De titel van het werk van Graaf de Lichtervelde maakt ons dadelijk attent dat het hier niet uitsluitend gaan zal over Leopold I; wel integendeel, meer dan eens treedt de wordingsgeschiedenis van het huidig België op den voorgrond zonder dat er veel gewag gemaakt wordt van den eersten koning. Maar toch is het een flinke biographie, die zeker naast deze over Leopold II mag gezet worden.
Bij den aanvang wil de schrijver ons tegen mogelijke illusies verwittigen: het vaststellen van nieuwe feiten of het openen van nieuwe horizonten is geenszins zijn bedoeling. Na de verschillende recente werken of artikelsGa naar voetnoot(8) van Buffin, Corti, Baron Bayens en De Ridder, zal wel niemand erg verbaasd staan over deze bekentenis. De schrijver beoogt in de eerste plaats hoogere vulgarisatie en het verspreiden onder 't lezend publiek van wat de vorige biographen,
dank zij nauwkeurige opzoekingen, hadden vastgesteld. Toch heeft dit boek een groote beteekenis als dusdanig, en vooral naast de twee hooger vermelde vat men dadelijk de meer waarde van het werk. Niet dat ook hier geen enkel vlekje te vinden is; waar de schrijver de opeenvolging der gebeurtenissen uit de wordingsgeschiedenis uiteenzet, knoopt hij er weleens beschouwingen aan vast, die wel zeer persoonlijk zijn kunnen, maar waar men toen niet eens aan dacht. In dit opzicht doet hij, evenals Ludwig in zijn Bismarck, wel eens aan politiek, incasu de l'autoritépolitiek en daarom hoede men zich wel voor het klakkeloos aannemen van zijn beschouwingen.
Buiten dat, wat een verschil met de besproken werken: ook hier is iemand aan het woord die vertellen en boeien kan met een stijgende knapheid, die U onmiddellijk brengt onder de bekoring van zijn vlotlezend woord, van de levendige uiteenzetting der gebeurtenissen; maar daarenboven heeft hij een overzichtelijken kijk op menschen en dingen; hier voelt men Leopold's leven trillen in een eenvoudige uiteenzetting; de schrijver is bekend met den tijd en 't valt hem niet moeilijk de groote geestesstroomingen te schetsen, hun plaats en hun beteekenis te omlijnen. Hier niet zoozeer die duizend en een klein detail over allerlei beuzelarijen, maar het strak vasthouden aan de eens getrokken lijn, met als resultaat dat Leopold daar voor ons staat, te levende lijve onder een gansch ander aspect dan velen tot hiertoe zullen vermoed hebben.
Bij den aanvang zijner regeering voelde Leopold zich hier niet erg thuis, ook zijn onderdanen leken hem niet erg sympathiek; maar hij was er zich van bewust dat hij in de eerste plaats dezen moest trachten te winnen voor zijn persoon. Van meetaf heeft hij dan ook hard gewerkt; hij wilde een nationale vorst wezen en daarom bestudeerde hij nauwgezet het land dat hij moest regeeren. Geen persoon van aanzien of hij kende hem, geen brug wordt gelegd, geen kerk verbouwd of hij was er van op de hoogte; ook van de binnen- en buitenlandsche politiek hield hij alvast in den beginne al de draden vast: Leopold gaat prat op zijn recht: hij wil niet alleen regeeren maar ook besturen; hij moet alles zien en weten; elken Zondag zit hij den ministerraad voor en de buitenlandsche betrekkingen staan rechtstreeks onder zijn toezicht.
Natuurlijk verandert dit met de jaren: wel verflauwde het rechtstreeks deelnemen aan het binnenlandsch bestuur, maar steeds bleef hij hechten aan de koninklijke prerogatieven. Anderzijds wilde hij
steeds getrouw de grondwet naleven, al vond hij ze ook nog zoo absurd, en al viel het vervullen van zijn ambt van grondwettelijk vorst hem nog zoo zwaar, zooals hij schreef aan zijn nicht Victoria van Engeland. Dit tweevoudig willen verklaart den hoofdtrek van zijn karakter: Leopold was namelijk een draler. Niet ten onrechte noemde men hem te Londen ‘Monsieur tout doucement’ of ‘le Marquis peu à peu’, die er steeds een systeem van wait and see op nahield en zich nooit meteens, zelf dan niet als hij reeds voor de zaak gewonnen was, van een dossier afmaakte.
Op binnenlandsch gebied bleef hij nog lang na het uitsterven van het Unionisme, partijganger van dit stelsel; bij den lateren strijd, die tusschen de partijen ontstond bleef hij afzijdig; al hield hij er wel een persoonlijke meening op na: zoo waardeerde hij ten zeerste bij de katholieken hun tucht en hun gehoorzaamheid aan het gezag. ‘C'est un parti qui reste fidèle à celui auquel il s'est donné une fois, ce qui n'est pas chez les Voltairiens... l'obéissance règne encore dans cette église, et c'est ce qui fait sa force’Ga naar voetnoot(9) schreef hij in '63 aan zijn dochter Charlotte. Over de liberale partij is hij niet zoo goed te spreken: herhaaldelijk, zoo men het getuigenis van Stockmar mag gelooven, noemde hij deze een zandbank. Dit belette niet dat hij in '57 na de moeilijkheden onstaan door de wet op de liefdadige instellingen, tegen de verwachting der katholieken in, de liberalen aan het bewind riep. Graaf de Lichtervelde oordeelt de houding van Leopold I ‘à la fois sage, prudente et courageuse’Ga naar voetnoot(10). Niet iedereen zal er zoo over oordeelen, en het algemeen misnoegen der toenmalige katholieken wijst er op dat zij het zoo niet verstonden; of zou men deze handelwijze niet kunnen uitleggen mits een kleine variante van wat Graaf de Lichtervelde schrijft: ‘Après 1857 c'est le souci de la défense du pays qui l'emporte chez le Roi sur toutes les autres considérations.’?Ga naar voetnoot(11)
Op buitenlandsch gebied was Leopold geen homo novus. Reeds door zijn landing te Calais bewees hij duidelijk een goed inzicht te hebben in den toestand en het resultaat dat België boekte op de Conferentie te Londen dankt het in de eerste plaats aan zijn wijs beleid en doorzicht. Leopold was de schakel tusschen het wantrouwend Europa en het revolutionaire België. Hij was de kandidaat van Engeland en Frankrijk en toen de noordelijke staten bleven weigeren be-
trekkingen aan te knoopen met den jongen staat, maakte hij gebruik van zijn vroegere persoonlijke betrekkingen met de staatslieden uit Oostenrijk en Pruisen om het Metternich diets te maken dat de Belgische omwenteling nu juist geen afkooksel was van de Fransche Julirevolutie. Wel integendeel, Leopold beoogt uitsluitend het herstel van de orde en van het monarchaal gezag. Dat was de gewenschte toon en Metternich draaide langzaam bij.
Welk een aandeel hij steeds gehad heeft aan het buitenlandsch beleid bewijst ons de Oostenrijksche gezant te Brussel, wanneer deze in '48 aan zijn regeering schrijft: ‘En effet, le point essentiel ici, pour un chef de mission, est de se placer de manière à ëtre soit directement, soit par l'entremise de M. van Praet, ministre de la maison du Roi, en mesure de connaître sur toutes choses les idées et les volontés de Sa Majesté avant de s'enquérir, par procédé et pour la forme seulement, des opinions de ses ministres.’Ga naar voetnoot(12).
Dit was inderdaad zeer juist gezien; niet zonder reden noemt Corti hem het orakel van Europa. Zijn ijver om den Europeeschen vrede was echter een resultante van zijn bezorgdheid voor België: hij wist hoe gemakkelijk de brand naar zijn eigen land zou overslaan, en hoe bij een gebeurlijken oorlog wellicht zijn land eens te meer de gebroken scherven zou betalen. Want Leopold deed aan real-politiek; ten volle beseft hij den internationalen toestand van zijn land. Zoo schreef hij op 8 Juli '47 aan Rogier: ‘Il existe deux espèces d'Etats: les premiers existent par leurs propres forces, les seconds à de certaines conditions qui se trouvent dans les convenances des grands Etats et dans le but que la grande famille Européenne désire leur voir atteindre et remplir. La Belgique appartient à la seconde catégorie...Ga naar voetnoot(13).
Op 10 November 1840 omschreef hij dan ook in de troonrede zijn opvatting van de Belgische politiek: ‘La neutralité, nous ne pouvons trop nous en convaincre, est la véritable base de notre politique; la maintenir sincère, loyale et forte doit ëtre le but constant.’Ga naar voetnoot(14)
Dat hij ook wel wist uit welken hoek het gevaar steeds dreigen bleef, bewijst zijn schrijven aan aartshertog Jan op 27 Maart 1839: ‘Pour nous le dangereux chasseur d'héritage est la France. Il y a deux manières: la conquête ou l'alliance et la domination. L'Angleterre n'admettrait pas la première, la seconde est plus dangereuse.Ga naar voetnoot(15)’
Dat hij dus vooral scherp toekeek op al wat er in het Westen gebeurde, hoeft geen betoog; dat hij zich geen illusies maakte over de plannen en het opzet van Napoleon III ligt voor de hand: hij weet wat deze in 't schild voert; geen wonder dat hij geen zoetekoekjes bakken wil voor dezen veelvraat. Maar tusschen dit en Europa tegen Frankrijk en zijn keizer opjagen, zooals o.m. E. Olivier beweert is de afstand nog al merkelijk. Te duidelijk toch ziet hij den toestand in; wie er aan twijfelen mocht, herleze b.v. - er zijn nog andere getuigenissen die het zelfde bevestigen - zijn schrijven aan koningin Victoria ‘L'accusation absurde que nous faisons notre possible pour briser l'alliance française, est la plus sotte de toutes; si quelque chose peut être localement à notre avantage, c'est de voir la France et l'Angleterre étroitement alliées et cela pour une longue période; je dirai pour toujours’Ga naar voetnoot(16).
Voor de buitenlandsche politiek bleef zijn belangstelling steeds hooggespannen: altijd bleef hij de trouwe wachter over de zelfstanddigheid en de veiligheid van het land.
Dit andermaal te hebben in 't licht gesteld is gewis niet de minste verdienste van dit flink werk.
I.
Nederlandsche Letteren.
door Aug. Van Cauwelaert.
verzen.
André Demedts: Jasmijnen. |
Pieter Buckinx: Wachtvuren. |
Daan F. Boens: De Schoone Reis.Ga naar voetnoot(1) |
Het gaat in de literatuur, zooals op de school: er zijn sterke klassen en er zijn zwakke. Dat gaat met golvingen. Zoo werd de vlaamsche letterkunde in drie jaar tijd, van 1877 tot 79 verblijd met de geboorte van: Karel Van de Woestijne, H. Teirlinck, Jul. Persijn, K. Van den Oever, Joz. De Cock, Joz. De Vocht, Jan Hammenecker, C. Eekels, L. Baekelmans... We hebben eenige jaren later een zwakkere golf gehad, waar het joviale gezicht van F. Timmermans bovenuit lachte. Daarop is de nieuwe en dreunender golf gevolgd der ‘Jongeren’: P. Van Ostaeyen, Wies Moens, Marnix Gijsen, Maur. Roelants, A. Van de Velde, Ger. Walschap, Ach. Mussche, R. Heireman e.a. in wier gezelschap de vrouwelijke gevoeligheid van Alice Nahon zich een beetje verloren moest voelen. Daarna hebben we weer vijf jaar moeten wachten vóór zich de eerste van de jongste Jongeren vertoonde: André Demedts. Hij was pas negentien toen ik zijne eerste gedicht ter beoordeeling ontving; het was dat ontzoerde gedicht op de dood van een kameraad:
Hier kon zich géén vergissen: in dezen aanhef zong een begenadigd dichterschap zich los, in golvende bewogenheid.
Thans ligt de eerste bundel: Jasmijnen van Demedts vóór me. De eerste uitbloei van een idealistische jeugd, die in mildheid en goedheid alle menschen als broeders omvangen wil en wil doorstralen van haar goedheid en schoonheid en vertrouwend geloof, maar die getroffen en gewond opeens verstilt en zich bezint en bewust wordt van de diepere, pijnlijke realiteiten in ieder enkel menschenleven. Demedts is verwant met het hymnische dichterschap van Mussche, maar hij is kinderlijker en ongerepter in zijn warme katholiciteit. Hij treft herhaaldelijk de hooge spanning van Mussche's beste gedichten en dan heeft de golving van zijn vers haar bewogen rythme en vasten val; andere malen slaan de verzen los en verder uit dan het innerlijk rythme dulden kan; en dan is de gespannenheid gebroken.
Er is in het werk van Demedts een eenvoud, een blankheid en een eerlijkheid die u treffen en ontroeren. Zijn gemeenschap met God heeft niets van de holle geexalteerdheid, noch de valsche nederigheid van zeker ‘expressionistisch’ werk, die niets anders is dan gecamoufleerde hoogmoed:
* * *
Het zou onvriendelijk zijn de verzen van Pieter Buckinx af te wegen aan Demedts' Jasmijnen. Deze jonge dichters schijnen twee uitstekende kameraden te zijn en ze zijn beide bezield met het opgetogen idealisme der jeugd. Maar de ‘slag’ van Demedts is veel sterker en de toon van zijn vers zooveel waarachtiger. Er is te veel geexalteerdheid in de verzen van Buckinx; hij geeft te vaak sprankels van schoonheid en modische beelden zonder innerlijk verband, en hij moest nu geen strophen meer schrijven als deze:
Maar bijwijlen treft u toch het accent en de belofte van een jong dichterschap. De bundel begint alvast met een frisch en opgetogen vers:
Zoo zijn er meer verzen - o.m. Vaar uit in den nacht - waarin de blijde verlokking zingt van het hart naar avontuur en daad. Er zijn bovendien enkele gedichten in dezen bundel die op het besef van een grootere tucht en gebondenheid wijzen. Er is schoons genoeg in deze Wachtvuren om belangstellend den rustigen groei te volgen van dit jonge dichterschap.
Over ‘De Schoone Reis’ van Daan F. Boens zou ik graag een zeer hartelijk en waardeerend woord geschreven hebben; want het geeft zulk een heerlijk gevoel, wanneer de gelouterde groei van een jong kunstenaar opeens zijne onmacht overwint en u verrast in schoonheid en in kracht.
Daar lag onder de rethoriek van Daan Boens' drie bundels oorlogsgedichten een groote onmacht: een onmacht die tegelijk de ziel en de verwoording van zijne ontroering gold. Het was een worp naar het hoogere, het algemeene, naar synthese; maar zijn dichterlijk vermogen schoot zichtbaar te kort en het metaal van zijn dichterschap zat nog vol onzuivere elementen. Er zou bezwaarlijk een enkel gaaf gedicht uit deze drie bundels te citeeren zijn.
Maar toen opeens - vier, vijf jaar geleden - in De Stem, dat zuiver gevoeld en verwoord gedicht op zijn slapend kindje in haar witte wieg:
Dit is: schoone menschelijkheid, uitvloeiend in zingenden eenvoud. En het is met de blijde verwachtingen die dit gedicht had gewekt dat ik ‘De Schoone Reis’ van Boens heb aangevangen; maar de teleurstelling is in verhouding geweest met mijne al te ongewettigde hoop.
Zoo vangt dat aan, en zoo gaat het verder. Er is alleen dit verschil met het vroeger werk van Boens: vroeger was het oorlogsrethoriek in gemeten alexandrijnen; nu is het naoorlogsche rethoriek, in gebonden of in vrije maat. Het een is niet goed en het andere is niet beter. Deze laatste gedichten hebben al de gebreken van een verkeerd begrepen expressionisme: drukte, grootspraak, slordigheid en hier en daar een beetje onzin. Scherven van poëzie tusschen veel sintels en assche en steenen.
Voorbeelden?
Is dit geen holle rethoriek, waarde Lezer? En er staan banaliteiten in De Schoone Reis als deze:
En dit is onzin:
En er staan enkele smakeloosheden in, als deze:
en andere die ik citeer
Er is gelukkig één moment geweest van verstilling en bezinning in de roeperige drukte van deze Reis: waar Daan Boens heeft gezongen van zijn liefde en zijn huiselijk geluk, van zijn vrouw en zijn kind. Het beste daarvan heb ik met de voorbeelden van veelvuldige ondichterlijke vergissingen willen overschrijven, opdat de lezer zich van deze twee dingen kunne overtuigen:
ten eerste dat Boens van de oorlogsrethoriek in de naoorlogsche meetingsrethoriek is terecht gekomen, maar ten tweede dat hij een wezenlijk ontroerd en zuiver menschelijk gedicht kan schrijven, wanneer hij de politiek niet în de sfeer der poëzie betrekken.
III.
Musica divina
door Hubert Buyle.
Jubel-dag te Mechelen.
In een apotheose van goud en zon is de Lemmens-herdenking een hoogdag geworden voor de katholieke kerkmuziekale kunst. Ik weet oprecht niet of inniger een verband kan gesmeed worden tusschen den toondichter en de luisterende gemeenschap dan bij de glorieuze overweldiging, een wereldbrand van dankbaarheid: het vlammenlaaiend Te Deum van Kan. J. van Nuffel.
Galerij van muziek: waar elke zin, waar ieder woord, soms zoo goddelijk-zwaar! van het Te Deum-poëma als een grandioos tafereel met renaissancistische kleurenweelde opgehangen wordt.
Grootschheid en ruimte, vastheid en zekerheid: geloof. Ze troffen me vroeger in den ‘Super Flumina’-psalm van den priester-toondichter. Vandaag echter is de horizon oneindig uitgezet: de hemel straalt als een julidag met de vreugd om den oogst van vijftig jaren arbeid voor de Kunst-om-God.
Renaissancistische weelde: maar de toonspraak van dezen tijd. Gevierde namen werden genoemd die de voortrekkers zouden zijn van Kan van Nuffel's kunst. Ik meen dat uit Kan. van Nuffel zelf een persoonlijkheid is gegroeid om de pionier te worden van groote katholieke kerkmuziek.
De eigen spraak van dezen tijd heb ik in zijn Te Deum, synthesis van dankbaarheid, gehoord. Dat stemt zoo verblijdend. Met de spraak van deze eeuw toch ontroert men alleen het diepst de jonge ziel die luistert en zich bezint voor de verlangens van de nieuwe tijden. Want de toonspraak der nieuwere tijden mag niet onvoorwaardelijk veroordeeld noch geweerd, maar hoeft geleid en gezuiverd - (moderne kerkmuziek is ook een ‘jonge’ ‘beweging’!) - om met waardigheid van ‘ancilla’ in het Hoogheilig Katholieke Offer te dienen.
Gaanderij met vele portieken: maar de eenheid zoo gaaf als het voorplein onder zon van Assisi's baziliek: zoo de rijke verscheidenheid van dit Te Deum dat niet verbrokkeld wordt in variaties-op-een-thema.
Momenten van hooge spanning: Patrem immensae Majestatis. Tusschen de Alpenhoogste toppen van deze woordvizioenen het onuitsprekelijk zwijgen van eeuwige afgronden... abyssus abyssum...
Ik zag u huiveren in uw ziel, kind, wanneer het koor den Sanctus-jubel bouwde en bouwde: de duizenden pijlers van de muziek-kathedraal. We juichten mede: dankbaar om de schoonheid als een storm over ons: vurige wagen die ten hemel oprent.
Subliem: het a capella van het Incarnatie-geheim: ‘non horruisti virginis uterum’: is niet de stem van kinderen en van gedoopten alleen zuiver genoeg om het mysterie te fluisteren?
Een vriend sprak: ‘non confundar in aeternum’, eindeloos en eindeloos uitgebouwd... Finaal die niet zwijgen kon: Spes non confundit: Nimmer! Het is de bazuinstoot van eeuwigheid.
Een ander: Ik ben het met het vroeger werk van Kan. van Nuffel niet altijd eens geweest: voor klein-kunst, ook in de muziek worden dan weer ander eischen gesteld. Maar na dees grootsche fresken-spel moet beslist heel de kerkmuzikale wereld luisteren naar den arbeid en de kunst van den Mechelschen koordirekteur.
De zesstemmige ‘Missa sine nomine’ van de Monte als muzikale voorhang, als ik zoo spreken mag, voor het Te Deum.
Heviger tegenstelling kan bezwaarlijk worden uitgedacht. Of door Kan. van Nuffel zoo bedoeld werd? Kostbaar alleszins en herrezen dokument. Waar we tot nogtoe de horizontale contrapuntiek van den XVIde-eeuwschen grootmeester der nederlandsche polyfonie kenden, rijst vandaag een monument met het kenmerk van strenge vertikaliteit, van onverbiddelijke logiek.
‘La musique à partir du XVe siècle est un peu plus familière, (dan de muziek der middeleeuwen) nous pouvons mieux nous faire une idée, peut-être approximative, de ce qu'elle était; toutefois la différence entre cette musique et la nótre est encore si grande qu'elle apparait à beaucoup de musiciens d'aujourd'hui comme une chose absolument morte’ (Paul Bekker, La musique, vert. Luc. Chevalier, Parijs 1929, blz. 57).
Ik wees in deze kronijken reeds eenmaal op het geïdealisseerde element in Palestrina's faam voor de kerkmuziekale kunst. De kloof tusschen de muziekale opvattingen der groote polyfonisten, vooral de
oudste, en de onze is niet overbrugd. Ze staan ‘zeitlos’ zooals Wagner schreef. Men spreekt van het onpersoonlijke hunner kunst. Maar wij zijn het die hun kunst een onpersoonlijk karakter toedichten. Ze zullen, en de Monte niet het minst, wel zeer persoonlijk geweest zijn, in de XVIe eeuw vooral.
Maar den gouden draad hebben we verloren, en evenals voor het intiemste karakter van het gregoriaansch beteekent het onpersoonlijke van deze kunst meer onze onwetendheid dan wel een objectieve eigenschap waardoor zij, en juist om die reden, meer dan moderne muziek ‘de’ kerkmuziek zou moeten heeten. Hier ook is de tijd een bedriegelijk fata morgana.
De vertikaliteit van deze mis gaat dan ook wel op in een zuiverheid van expressie, en een sobere schoonheid die ons ontroert lijk het gregoriaansch ons ontroeren kan. Maar is deze mis, hoe heerlijk ook, wel vrij te pleiten van een zekere begrensdheid?
Van Nuffel's Te Deum baant zich een breede weg, stuwt vooruit, met stormgeweld van bezieling de gothieke vouten dóór: naar het firmament en de starren. De Monte blijft kalm en zegt met sober gebaar, met rustige zekerheid zijn katholiek Credo.
Stellig: geen scherper antithesis kon worden uitgedacht tusschen XVIe en XXe eeuw: de Monte en van Nuffel. Maar allebei: twee groote meesters in de katholieke kerkmuziek.
Jaak Lemmens, de geniale ontginner werd 13 Mei 1929 te Mechelen vroom en glorievol herdacht. Het was een hoogdag van katholieke kunst. Van Vlaamsche kunst.
Te Deum laudamus.
- voetnoot(1)
- Emil Ludwig, Napoleon. Geautoriseerde vertaling van T. De Ridder en J. Dutric, Tweede druk 1928. 721 bl.
Emil Ludwig: Napoléon. Préface de Henry Bidou. Traduction de Alice Stern. Avec de nombreux portraits. - Payot Paris. - 40 frs.
- voetnoot(2)
- Emil Ludwig, Bismarck. Geautoriseerde vertaling van P. van Schilfgaarde. 1927. bl. 721. Beide uitgegeven door N.V. Van Loghum-Slaterius' Uitgeversmaatschap. Arnhem.
- voetnoot(3)
- Comte Louis de Lichtervelde, Léopold Ier et la formation de la Belgique contemporaine. - Bruxelles, De Wit 1929, 384 bl.
- voetnoot(4)
- Over deze twee staatslieden is er een uitgebreide literatuur; wij vermelden hier enkel de voornaamste: Aulard, Paris pendant la réaction thermidorienne et sous le directoire. (5 vol. Paris 1898-1902) - Paris sous le consulat (Paris 1903) - Correspondance de Napoléon I (32 vol. Paris 1858-69) - Guillois, Napoléon, l'homme, le politique, l'orateur. (2 vol. Paris 1899) - Lanfrey, Histoire de Napoléon I. (5 Vol. Paris 1867-75) - Lecestre, Lettres inédites de Napoléon. (2 Vol. Paris, 1892) - Levy, Napoléon intime (Paris 1893) - Masson, Napoléon et sa famille (4 vol. Paris, 1897-1900) - Napoléon inconnu. - Napoléon chez lui (2 vol. Paris 1893) - Napoléon et les femmes (3 vol. Paris 1893-1902) - Napoléon et son fils (Paris 1904) - Sorel, l'Europe et la Révolution française (Paris 1903-1904) - W. Oncken, Das Zeitalter der Revolution, des Kaiserreiches und des Befreiungskriege.
Over Bismarck: Busch, Tagesbuchblatter (Berlin 1889). - Unser Reichskanzler (2 vol.. 1884) - Blum, Das Deutsche Reich zur Zeit Bismarck (Berlin 1893). - L. Hahn, (Berlin, 5 vol. 1878-1891) - Furst Bismarck, H. Kohl, Die Politischen Reden des F. Bismarck. (9 vol. Leipzig 1892-1904). - M. Lenz, Kritik der Ged. u. Erd. d.F. Bismarck. (Berlin 1899). - E. Marcks: Bismarck bis 1862. Sein Leben innerhalb der Zeitgeschichte. (Berlin 1905).
- voetnoot(5)
- Ludwig-Napoleon bl. 714.
- voetnoot(6)
- o.c. bl. 625.
- voetnoot(7)
- o.c. bl. 701.
- voetnoot(8)
- Voor de bibliographie dezer werken verwijs ik naar mijn kroniek in dit tijdschrift. 1927, bl. 426 en volg.
- voetnoot(12)
- id. o.c. 309.
- voetnoot(13)
- id. o.c. 242.
- voetnoot(14)
- id. o.c. 307.
- voetnoot(15)
- id. o.c. 153.
- voetnoot(16)
- id. o.c. 328.
- voetnoot(1)
- De twee eerste bundels verschenen bij Steenlandt te Kortrijk, de derde bij De Sikkel, Antwerpen.