Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1929
(1929)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
Het Kruis tusschen Lotus en Vliegwiel.
| |
I.Nog vóór Oswald Spengler's twee-zware-deelen-dik ‘Untergangs’-werk, met zwaren plof op zijn schrijftafel vallend, het toekomstgedroom van zoo menig optimistisch geleerde had verstoord, was de man, die voor een deel der menschheid, voor aller-zwaar-wichtigst, voor een ander deel, voor de meest clowneske aller clowns geldt, bezig geweest aan de ‘Dies Iraë’-ronkende orgels der op komst zijnde ondergangsprofeten de toegevoerde lucht te ontnemen. Als het gevaarlijkst voor de zelfstandigheid der Westersche beschaving is steeds beschouwd het moment, waarop deze ciultuur na haar dadendrang rust zal verlangen, en deze zal willen zoeken bij het uit haar passiviteit ontwakend Oosten. Het was reeds Benson, die ons de verschrikkelijke, als naar storm hijgende windstilte boven een door Oosterschen ‘vrede’ bedwelmd Westen vertastbaarde in zijn ‘de God der Wereld’. Een andere Engelschman, de door ieder als een paradox vereerde, | |
[pagina 235]
| |
of als een sophisme uitgejouwde, meest normaal denkende mensch in Engeland, G.K. Chesterton, leverde een klemmend betoog, waarin hij het mogelijk verloop der Oostersche penetratie tot aan haar uiterste consequenties beschreef; waarbij hij schijnbaar den kronkelweg der fantasie, in feite een streng doorgevoerde dialectiek volgde. En in 't zelfde werk, dat ‘the Flying Inn’ heet, teekende hij op gelijke wijs de werking der eenig en eeuwig afdoende reactie op alles wat er voos is in Oost of West: het Christendom. Een door geen evolutie voorbereide samenstrooming van Oost en West zal dààrom een catastrophe moeten heeten, omdat, wat het wezen van de ééne cultuur is, de kwade verleiding voor de andere wezen zal. Streeft het Oosten naar de verwaaying, het vervloeien in eindelooze ruimten van al het zijnde; het oplossen in het Nirwana van al wat is; het Westen balt zijn krachten saam binnen de persoonlijke daad. Er is slechts één synthese, waarin zich Oost en West gevaarloos kunnen verbinden: het katholicisme, dat alle menschen met behoud van hun persoonlijkheid wil samenbrengen binnen de Liefde-gemeenschap met een persoonlijken God. | |
2.Na de slag van Poitiers in de Middeleeuwen; Weenen's ontzet in de Nieuwe Geschiedenis; houdt het Europa van heden zich op een nieuwe penetratie-poging van het Oosten bereid. Aan Fransche en Germaansche zijde hebben die pogingen al plaats gehad, dank zij Karel Martel en Johann Sobiesky, zonder resultaat. Is nu Engeland aan de beurt om tegen haar poorten de slagen te ontvangen, die aan het Oosten den toegang tot een nieuw expansie gebied, Europa, moeten banen? | |
3.Chesterton dan, die, ondanks hij burger was van den meest ‘Conservatieven staat’ en aanhanger werd van den meest ‘conservatieve kerk’, - met welk adjectief zichzelf ontwortelende radicalen, zoowel de katholieke Kerk, als het Britsche Rijk versieren; - Chesterton heeft in 't begin dezer eeuw de mogelijkheid van een poging tot Oostwaartsche zwenking van Engeland voor de scherpe lens van zijn geest gehaald. | |
[pagina 236]
| |
‘De Vliegende Herberg’, dat eer een tot overtuiging dwingend betoog is, verduidelijkt door parabelen, in samenhang geschikt, dan een roman, behandelt dit probleem en alles wat er ook maar eenigszins mee in verband staat of kan staan. Na den Saraceen, die te Poitiers en Kara Mustafa, die te Weenen tot de Europeesche schatkamers een ‘Sesam, open U!’ riepen, dat voor hen onverwachte echo's wekte; - wil lord Ivywood, de hyper-aristocraat en hyper-mensch van G.K.'s vinding een veroosterd Europa uitbroeden. Ivywood heeft in volmaaktheid z'n geheele omgeving overstegen. Hij wil gebieden betreden, die geen mensch, zelfs geen god ooit betraden. Zoo komt hij tot een trachten zichzelf te overstijgen, de grenzen zijner eigen persoonlijkheid te overschrijden, en zoekt daartoe een middel in 't Oosten met diens streven alles in het Al over te hevelen. Om een geschikte sfeer te scheppen voor dit Oriëntaalsch experiment, om zijn idees in een dusdanige omgeving te kunnen uitleven, poogt lord Ovywood Engeland te brengen onder 't krom zwaard; over Engeland den nacht des ‘vredes’ te doen dalen, door de ‘manesikkel verlicht met een glans, koel en wezenloos, als de geesteshouding, waarvan zij het symbool is voor hen, die slechts in het Oosten 't passieve element waardeeren kunnen. Lord Ivywood is het uitgedoofde slot van een in materieele en intelectueele passies zich opbrandend geslacht, dat op 't laatst nog teerde op een trots op wat de origineelen der portretten uit de familie-galerij eens verrichtten. Lord Ivywood is het type van dat soort Europeaan, die al de elementen van zijn wezen zoo fijn ver-spitste, dat dit met anderen geen enkel gemeenschappelijk snijvlak meer bezat. Hij is de hopeloos af- en uitgeleefde, die niets doet, dan wat hem nader brengt tot het eenige, wat hij nog verlangen kan: een ‘vrede’, die eigenlijk de dood is van gemoed en denken. Hij is de gevaarlijke leemte, waardoor heen het Oosten, als overwinnende en daarom gevaarlijke macht, het vermolmend Europa kan binnen- en dan ver-dringen. Tegen het Oostersch gevaar in deze gedaante is er slechts een voldoend afweermiddel in een navolgen van Christus' houding tegenover de Farizeeën, in een deelnemen aan Diens zending, waarvan Hij sprak: ‘Ik ben niet den vrede komen brengen, maar het zwaard!’ | |
[pagina 237]
| |
Tegen den weeken, willoozen vrede, waarop het levens-lui Europa zich te strekken wenscht, zonder te denken aan de steile daad, het als intuïtief ageeren, waartoe het droomend Oosten in vele eeuwen eenige malen ontwaakte; is den katholiek een wapen gegeven in 't zwaard van een daadwerkelijk geloof, in 't vuur eener strijdvaardige liefde voor de aloude geestelijke schatten der Kerk. 't Is in den rechtschapen Ier, Captain Dalroy, dat Chesterton in z'n ‘Flying Inn’ het frissche, altijd actieve der strijdende kerk een levenden vorm gaf. Zooals Captain Dalroy te velde trekt tegen het systeem van Ivywood, dat zich als ‘ivy’ (klimop) slingert rond 't ‘wood’ (hout) van den trotschen eik van Europa's daadkracht en hem de levenssappen wegzuigt; - zoo zal eens, - neen, zoo moet nu reeds, - de katholiek Europa beschermen voor de ontzenuwde rust-vol-zinnen-bekoring, die het import-Oosten belooft. | |
4.Waarschuwt Chesterton dus voor een toenadering van 't Oosten langs den verkeerden kant; nl. doorheen de voosheid der lusteloozen, teerders op de ongerichte energie-resten van een in ‘aristocratische’ eenzaamheid tot bijna waanzin ‘gesublimeerd’ geslacht; die van 't Oosten wat zoete harem-geneugten verwachten vóór den alles-op-en verlossenden dood (?); - 't is vooral Feber, die de groote eigenschappen van 't Oosten aan ons openbaarde en waakte voor een verachting, van wat we zonder meer niet aanvaarden kunnen. Want schreef niet Feber in één der tot den bundel ‘Opgaande Wegen’ saamgevoegde opstellen: - ‘Het is een van de gevaarlijkste zelfbegoochelingen van het Westen, te wanen, dat het zelf hevig actief zou leven en dat het Oosten slapen zou, misschien wel in den slaap des doods. Het Oosten slaapt niet; het leeft en waakt in den schemer van zijn onverwoest geloof, dat eenige groote, primaire waarheden inhoudt, zonder dat het zich verheft tot het alomvattende, heldere begrip des levens. Het is 't ware geloof niet, maar het is op zijn wijze een geloof, een kracht, waarin een mensch groot en een volk machtig kan zijn.’ En daarom is het goed dat Oost en West, als vrienden, worden tesaam gebracht binnen het Vaderhuis der Eéne Kerk. De diepe | |
[pagina 238]
| |
religiositeit van 't Oosten zal het in Godsdienst-zin-ver-flauwend Westen verwarmen; de daadkracht van 't Westen, dat gedachten tot ijzeren daden smeedt, het Oosten steunen, dat het niet in vergulde onbeduidendheid door te groote passiviteit vervalle. Chesterton, de actieve zoon van 't conservatief Brittanje, en Feber, ingenieur, priester in de tempel der techniek, en mijmerend bespiegelaar der Oostersche geheimen tevens, bewaken de grenzen tusschen het gebied, waar Oost en West elkaar, als vrienden, kunnen erkennen, en een de sfeer van blinde liefde voor den schijn van 't Oosten, als 't land der versluierde hartstochten; of een blinde haat voor 't Oosten, als de bakermat der luiheid.
Maastricht, 13-2-1929. |