Mgr. Broere als Schilder.
In de Maasbode wijdde Dr. G. Brom drie artikelen aan het schilderwerk van dezen bekenden dichter van het H. Sacrament. Hij schrijft o.m.:
Broere's levenswerk is altijd dieper begraven onder stapels ijdele lof, tot eindelik de naam van deze veelzijdige, vruchtbare, oorspronkelike figuur één en al gemeenplaats dreigde te worden, waaraan niemand in zijn hart meer geloofde. Maar wie zich ernstig in zijn wezen verdiept, durft hem overtuigd en onbevangen bewonderen, zoodat de tijd begint te komen, dat een blinde verheerliking evenals een blinde miskenning, die daarop volgde, gaat verdwijnen voor een historiese, dus kritiese waardeering, gegrond op zakelike lennis van de gegevens. Zonder zijn folozofie of zijn poëzie, zijn preken of zijn portretten ieder voor onsterfelik te verklaren, mogen wij al die verschillende uitingen van zijn op eenheid gerichte geest samen eerbiedigen als tekenen van een geniale persoonlikheid, die waarachtig verdient onder de meesters en leiders van Katholiek Nederland zijn hoge plaats te handhaven.
Ofschoon Alberdingk Thijm op allerlei manieren geprobeerd heeft om Broere tot erkenning te brengen bij andersdenkenden, is het zó weinig gelukt, dat de priester niet eens lid van de Maatschappij van Letterkunde mocht worden, waarover Thijm niet laten kon de Leidse heren in hun eigen orgaan openhartig de les te lezen. En nu is 't merkwaardig, hoe de eerste hulde, door niet-Katholieken aan onze geestelike emancipator gebracht, juist van hetzelfde Leiden uitgaat, waar Prof. Siegenbeek in 1840 Broere voor de twintig laatste jaren van zijn leven uit zijn tent lokte, zodat de theologiese faculteit geregeld de kritiek van zijn diepzinnige kop moest ondergaan. Verder is 't eigenaardig, hoe deze hulde bepaald de schilderkunst geldt, die wij niet als de eigenlike kracht van onze grote man beschouwen. Het feit mag Huizinga's stelling bevestigen, dat het tegenwoordig geslach aan intellectueele atrofie en esthetische hypertrofie lijdt. Maar in plaats van de universiteit een grief ervan te maken, dat Broere in de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde en zelfs van de nationale beschaving nog altijd geen plaats gevonden heeft, moegn wij het museum der Lakenhal er des te dankbaarder voor zijn, onze landgenoten en allereerst onze geloofsgenoten in de gelegenheid te stellen tot kennismaking met tenminste één kant van Broere's rijke wezen.