Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1928
(1928)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 772]
| |
Het Zuiden in Nederland
| |
[pagina 773]
| |
baar Onderwijs in Noordbrabant’Ga naar voetnoot(1). De zorg voor goed handelsonderwijs werd voor Moller een zorg voor goed middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs, zodat in Den Bosch, Waalwijk, Eindhoven, Helmond, Bergen-op-Zoom en Rosendaal door de zorgen van O.M.O. 3 middelbare en 4 hogere Handelsscholen, 5 jongens H.B.S., 1 meisjes H.B.S., 3 meisjes Lycea en 2 jongens Lycea met (in 1927) een getal van 81 klassen en over de duizend leerlingen - een getal dat met de geleidelike verbetering van handels- en industrieële toestanden stijgt - tot stand kwamen. Alleen al deze scholen leverden na één jaar eindeksamens óver de veertig studenten aan 's lands hogescholen en universiteiten, benevens 'n aanmerkelik getal studenten voor middelbare akten. Bij dit getal dient dan rekening gehouden met de voor het Katolieke Zuiden zeer ongunstige - want te noordwaarts gelegen - ligging van de Katolieke Nijmeegse universiteit, waardoor vele ouders nu reeds niet in de gelegenheid zijn hun kinderen het gewenste hoger onderwijs te doen volgen. - Dit betreft dan nog alleen maar het door O.M.O. georganiseerde onderwijsGa naar voetnoot(2). In omgekeerde volgorde van de Tijd-evoluties, verhuisde Moller met zijn R.K. Leergangen van Amsterdam naar Den Bosch om tenslotte in het hartje van Brabant, Zwijsens onderwijsstad Tilburg terecht te komen. Het geval wijst tevens de lijn van Mollers toch niet noodgedwongen inzichten-ontwikkeling: in het Zuiden, het nog als complex katolieke Zuiden een zuiver katolieke inrichting voor hoger onderwijsGa naar voetnoot(3), waar de leraren konden gevormd worden voor de katolieke scholen. Geen allereerst universitair, maar katoliek gevormde lekenleraren wenste Moller terecht; zijn opzet is geslaagd, zó: dat de middelbare scholen kunnen bloeien, en Brabant zijn onderwijs-sentrale in Tilburg bezit. Een ter zake bevoegd oordelaar, Dr. P.J.M. van Gils, getuigde ‘dat de weg tot de roomse universiteit geëffend was door de R.K. Leergangen’Ga naar voetnoot(4), die na veel strijd te Nijmegen werd gesticht, duidelik de ‘stad van het kompromis’. Tussen Zuid en Noord, maar zeker niet in 't Zuiden, zodat tans het Noorden àlle en het Zuiden géén universiteit bezit. Als ‘doekje | |
[pagina 774]
| |
voor 't bloeien’ kreeg Tilburg 1927 zijn R.K. Handelshogeschool. Men kan veilig zeggen dat het dadenrijk initiatief van Moller meer prakties goed werk verrichtte dan de woordenrijke betogen van veel anderen op het geduldig papier. Met zijn geniale onderwijs-strategie beoogde Moller de geestelike en godsdienstige vorming der katolieke zuidelike jeugd die tot voor kort beperkt bleef tot de lagere school of aangewezen was op het dure internaat. En de mogelikheid van M.O. en V.H.O. opent de mogelikheid tot vorming van een autochtoon katoliek intellekt, dat in de leidende posities zijn plaats heeft in te nemen. Van meer dan gewone betekenis is ook het dosentschap in de nederlandse taal- en letterkunde van Dr. Moller. Hierbij valt de klemtoon eerder op dosentschap dan op de vakken die hij doseerde. Het prakties rezultaat van Mollers kolleges wijst uit, dat van hem een bezielende kracht uitgaat als persoonlikheid, zodat het beste wat zijn studenten hem te danken hebben is: de bezieling voor zijn verheven idealen. Terecht gekarakteriseerd als een groot Gelovige is er een niet te onderschatten invloed van Mollers vurig katolisisme uitgegaan op degenen die de inwerking van zijn gesproken woord ondergingen. Moller is vóór alles dosent. Ik ben zeker de enige niet die allesbehalve contrecoeur, maar met de hand op het hart te verklaren heb, dat ik niet zeker zou zijn van de richting van mijn leven als ik Moller niet gekend had. Hij drukt zijn merkteken - als een nieuw Doopsel! - in de zielen. En men ga de invloed na die de aldus gevormde dosenten aan de katolieke scholen vermogen te oefenen. De laatste tien jaar, sinds Moller niet meer aan zijn Stichting der Leergangen verbonden is, oefent hij een diepgaande invloed op Brabant en Limburg door zijn talloze kursussen, voordrachten en redevoeringen in steden en dorpen. Het procédé is bij hem immer zeer eenvoudig: wijsgerig grondig geschoold, zet hij in enkele prinsipiëele lijnen de grondstellingen in het licht van het geloof uiteen, om vandaaruit als uit een prisma de stralen te laten uitschieten naar alle zijden van het onderhavige vraagstuk. Zo beziet hij onder wijsgerig oogpunt literatuur en... politiek. Maar immer met als oogmerk ‘verdieping van leven en kultuur’, zoals de ondertitel van het door hem gestichte tijdschrift ‘Roeping’ luidt. Verdieping van het leven zijner toehoorders, en daardoor verdieping der kultuur, der katolieke kultuur, die hij met name in het grote Brabants-Limburgs gebied van Nederland en het aansluitende vlaamse gedeelte van België mogelik ziet. Hier is naar zijn idee nog een algemeen-omvattende katolieke kultuur mogelik; weinig streken in Europa bevatten nog | |
[pagina 775]
| |
een zo kompakte katolieke bevolkingsgroep die vatbaar is voor de hogere en diepere idealen van het kristendom. En naast zijn bekende sympatie voor de vlaamse strijd is dit wel één der hoofdmotieven, waardoor Moller telkens en telkens weer met onweerstaanbare kracht naar het Zuiden van Groot-Nederland getrokken wordt om daar de vlaamse en katolieke belangen inéén te bepleiten. Wij menen dat hij het met sukses doet! Moller is geen stylist, is evenmin een ‘fraai’ orateur en in de handboeken voor welsprekendheid zal zijn naam niet als klassiek exempel van retorijke kunnen vermeld worden. Maar de diepe overtuiging en immer warm katolieke bezieling, recht uit de ziel naar boven springend, onweerstaanbaar gedrongen door 'n muurvaste overtuiging te moeten spreken zolang zijn lichaam hem draagt, werken mèt zijn germaanse gestalte samen om een rede van Moller, altans in Nederland, telkens tot een evenement te maken. Niet zozeer boven de Moerdijk. Het onmiskenbare verschil in kultuursfeer tussen Zuid en Noord, dat een Noorderling eerst na lange jaren in 't Zuiden gewoond te hebben, begint te vermoeden naar wezen en oorzakelikheid, dit verschil doet zich ook enigermate gelden in de waardering van figuren. Moller past zich wonderwel aan bij die éne eigenschap van het zuidelik temperament: de warmbloedigheid. En dit treft de Zuiderling. Moller werkt op inzicht èn overtuiging, op intellekt en gemoed, Moller bezielt. En dat is een faktor van niet geringe betekenis in ons enthousiasmeloos land... Er is één moment in Mollers leven der laatste jaren waarop hij met vreugde mag terugzien: de dag van zijn verkiezing als lid van de Twede Kamer der Staten-Generaal. Dit is de dag geweest waarop zijn volk, het zuidelike volk, het duidelikste bewijs gegeven heeft hem te waarderen. Moller is niet gekozen omdat hij op een veilige plaats van het politiek advies stond, hij stond op een onveilige! Moller is letterlik door het Zuiden in de Kamer gebracht. Het is de spontane uitdrukking van sympatie en hoogachting die dit tot stand bracht. Hier werd een groot man geëerd door het volk dat beter zijn betekenis bleek te begrijpen dan het officiëele en dus kleingeestig gedoe, waarin zelfs een klein land groot blijkt te zijn.
* * *
In één der dorpjes van Brabant worden mede van de kostbaarste schatten opgehoopt van Rooms diepste kultuurbezit: Oosterhout herbergt de beschouwende ordes der Benediktijnen en Benediktinessen, die de stralenbundels van Gods genade en zegen neerbidden over de | |
[pagina 776]
| |
vlakke trouwe heimische brabantse boerenlandouwen. Zonder het gerucht der ‘beschaving’ wordt hier aan de diepste kultuur gewerkt, die alleen de redding brengen kan uit de rampzalige tijden die wij beleven. Maar van hieruit gaan toch ook boeken over Nederland van àndere en hogere kultuurwaarde dan de beste roman, van hieruit gaan óók schilders en kerkenbouwers van meer dan middelmatige betekenis. Onder de stille muren van Oosterhouts Benediktijnenklooster na de wereldoorlog tot rust gekomen, verhuisde Pieter van der Meer de Walcheren in 1921 naar Helmond om aan de Nieuwe Eeuw de rubriek Kunst en Letteren te verzorgen. Deze rubriek is de eerste stoot geweest in de muur van veel vermolmd traditionalisme. Ondanks alles was de katolieke nederlandse beschaving blijven voortleven in 'n gezapige sfeer van gemoedelike praatzucht en zelfbedwelming (‘Rooms is troef!’), die in de letterkunde neerkwam op de gezellige babbelerij van 'n dameskransje. De kosmopoliet van der Meer maakte hieraan een eind, en wekte de slapende krachten. Zodat, toen Moller eind 1922 Roeping oprichtte, dit tijdschrift na enkele nummers ‘in handen viel’ van de z.g. katolieke jongeren. Het is de niet te vergeten verdienste van Moller geweest zodoende de jongeren hun eerste uitingsmogelikheid verschaft te hebben. In één opzicht harmonieerden Pieter van der Meer en Dr. Moller toentertijd merkwaardig simultaan, dat zij de jongeren de eis stelden van diepe beleving hunner godsdienst. En al werden daarbij in den beginne de eisen van het vakmanschap wel enigermate verwaarloosd, dit herstelde zich al vrij spoedig, toen ‘De Gemeenschap’ zijn aanvullend werk kwam verrichten. Mag de letterkundige ontwikkeling van Nederland al de richting van ‘leven en kultuur’ naar ‘schoonheid’ vertonen, het tijdschrift Roeping vertoonde de kulturele ontwikkelingsgang van de ‘schoonheid’ naar het ganse compleks van ‘leven en kultuur’Ga naar voetnoot(1). Zonder de literaire en artistieke eisen in 't minst te verwaarlozen, meende Roeping, na 't verdwijnen van De Beiaard, zijn arbeidsveld te moeten verbreden tot dat der algemeen kulturele vraagstukken, in welke richting het zich de laatste twee jaren voortbeweegt. Hoewel de redaktie - op de Vlaming Wies Moens na - uit geboren Noorderlingen bestaat, menen wij dit Tijdschrift in dit verband te mogen noemen, daar zowel zijn stichter als zijn redakteuren allen van Noord naar Zuid kwamen wonen, en het tijdschrift voor 'n niet gering gedeelte door zuidelik geld in het leven | |
[pagina 777]
| |
wordt gehouden, evenals onze katolieke universiteit. Ook dit, menen wij, wijst op groeiend kultuurbesef bij de katolieken van het Zuiden. - Bracht Limburg ons een produktieve schrijfster als Marie Koenen, inspireerde Brabant een Marie Gijsen tot haar boerenverhalen, ook de moderne letteren vonden onder Zuiderlingen hun kontingent: een Feber schreef zijn prachtig boek over Indië ‘Onder de schaduw der Waringins’ en de twee goede bijbelspelen van de moderne tijd: ‘Holofernes’ en ‘David’, een Pater M. Molenaar M.S.C., met hart en ziel Zuiderling geworden, zijn fijnzinnig heiligenleven ‘Mechtild de Begijn’ e.a. een Anton van Duinkerken zijn verzen ‘Onder Gods ogen’, terwijl nog heel wat van stapel dreigt te lopen, een Matth. Kemp zijn toneelspel ‘De grote Drijver’, zijn verzen en soms merkwaardige novellen. Naast een taalgeleerde van europese naam als Jac. van Ginneken, kweekte het Zuiden een serieuze historiese school met een eigen algemeen-nederlands ‘Historisch Tijdschrift’, met de provinsiale organen ‘Bossche Bijdragen’ en ‘Taxandria’, 'n eigen literair histories ‘Tijdschrift voor Taal en Letteren’ onder leiding van één der scherpzinnigste taalkundigen van Nederland Drs. L.C. Michels; de taalkundige Dr. Jos. Schrijnen was één der promotors onzer Universiteit; een standaardwerk als ‘De Katholieke Staatspartij’ van Dr. Willox doet waarlik het Zuiden geen oneer aan! De Paters van het H. Hart te Tilburg geven een Tweemaandeliks Tijdschrift voor ascese en mystiek ‘Ons Geestelijk Leven’ uit, dat 'n enige plaats in Nederland inneemt. Limburg bracht een architekt Cuypers voort en een Joz. Wielders die voortreflike kerken en scholen bouwt, een Joep Nicolas die als glasschilder het vak tot nieuwe perfektie bracht; in het Zuiden voelden zich schilders als Otto Van Rees, Piet Wiegman en Henk Wiegersma niet misplaatst... Het zou niet moeilik zijn deze reeks te verlengen! Er gaat voor de onpartijdige toeschouwer een boeiende bekoring uit van het Zuiden dat tot een langzame, maar gestadige ontplooiing zijner krachten komt. Het is in Brabant alles sinds de vorige eeuw geleidelik gegaan, de enige figuur van hervorragende betekenis is Dr. Moller, maar overigens groeit Brabant. Het groeit zó vruchtbaar dat het initiatieven nam, toen het Noorden dààr nog niet aan dacht. Zuidelike initiatieven, waar later het Noorden zich eenvoudig bij aansloot, waren o.a., om van de vorige eeuw maar niet te spreken, Roeping, Historisch Tijdschrift, Tijdschrift voor Taal en Letteren, Ons Geestelijk Leven - om in dit hoofdstuk enkele tijdschriften te noemen, waar zich dit handtastelik demonstreerde. Dit is geen reden voor het Zuiden zich te verhovaardigen, het is wel een reden voor het | |
[pagina 778]
| |
Noorden om niet de woorden van Prof. Brom te onderstrepen: ‘Daartegenover mogen de geloofsgenoten buiten Brabant van harte wensen, dat de scheppende vermogens van dit gewest, waar zoveel geestelike schatten nog gaaf bewaard, alleen wat diep verborgen liggen, zich tijdig gaan betuigen tot heil van Nederland.’Ga naar voetnoot(1) Dit provinsialisties standpunt dat de reële toestand in Brabant - die kritiek is - miskent, en de krachtige kulturele beweging - die daar sints jaren desondanks intens groeit - niet ziet, doet zelfs de Noorderling die met belangstelling en liefde het zuidelik pogen aanziet, pijnlik aan. Om zijn geloof eeuwen verdrukt, van zijn universiteit beroofd, buiten zijn wil overstroomd met niet-Katolieken, vallen de gewesten te bewonderen, die desondanks blijven strijden voor het erfdeel der vaderen, dat niet bestaat in het vrije vers van 1920, maar het geloof aan Kristus.Ga naar voetnoot(2) Er gaat in Oost-Brabant en Limburg iets anders om dan ‘querelles littéraires’. Het gaat om het behoud des geloofs, en om daarmee te verzoenen een zich opheffen tot de wijdse toppen der profane kultuur, die hier maar al te veel gebracht wordt en gedragen door geloofs-vijandige machten. Het konflikt dat hieruit ontstaat tussen geloof en kultuur, zou de Brabander en Limburger kunnen ‘oplossen’ door op te gevenwat een verdrukking van eeuwen niet bereiken kon, maar de schittering der mondaine beschaving tot stand vermag te brengen, indien de Kerk door haar schoonheid, haar rechtvaardigheid en haar liefde de mens niet weet te boeien. En van die Kerk maken de leken en de priesters deel uit...Ga naar voetnoot(3)
* * *
Ik heb in dit boek geen massa-organisaties besproken, geen getallen van honderdduizenden genoemd, niet met miljoenen gegocheld. Ik heb gewezen op enkele verschijnselen van kernvorming. Vóór alles | |
[pagina 779]
| |
heeft het Zuiden - en niet het Zuiden alleen! - persoonlikheidskultuur nodig als tegengewicht tegen een te sterk gemeenschapsgevoel, dat in vervlakking zou kùnnen overslaan. Haarden van geloof en, als 't kan, beschaving heeft het Zuiden nodig - en zij groeien in kracht en omvang. De materialist en statistieker zal niet kunnen aantonen dat het Zuiden zichzelf wordt in het geheel der nederlandse kultuur-eenheid, de waarnemer die de geestelike verschijnselen ziet, zal uit één zwaluw geen lente profeteren, maar arbeiden ...en niet vertwijfelen. Een vonk kan plotseling opvlammen en uitslaan tot een verterend vuur. Nóg bezit ons geloof de veroverende kracht der eerste kristentijden: het blijkt in China, het blijkt in Oeganda. Ondanks liberalisme, ondanks socialisme, ondanks mechanisme, ondanks eigen karakterfouten tot lafheid toe, geloof ik in Brabant en Limburg, omdat de Kerken er bevolkt zijn, Christus gekend is en de Eucharistie bemind. |
|