| |
| |
| |
Richtingen in de moderne Nederlandsche bouwkunst
door Willem Maas.
Toen Berlage aan het einde der vorige eeuw zijn beginselen over bouwkunst aan de verbaasd opschrikkende menigte toeriep, zullen weinigen hebben beseft, wat hij in die korte formuleeringen voor nieuwe kiemen in den reeds tientallen van jaren onbewerkt gebleven grond plantte, waarvan hij nog tijdens zijn leven den rijken bloei zou beleven.
Wat anderen voor de zuivering en bevrijding van de overige kunsten, litteratuur, muziek en schilderkunst zijn geweest in de tachtiger jaren, was Berlage voor de architectuur, en het feit dat Berlage een Hollander was, is voor een niet gering gedeelte de oorzaak, dat de Hollandsche architectuur tot op heden in het middelpunt staat van de belangstelling van hen, die in bouwen nog iets anders zien dan het hebben van een gelegenheid om te slapen, te eten en andere dingen te doen waarvoor men beschut moet zijn tegen de weersinvloeden.
Al meten wij Berlage den vollen maat zijner verdiensten toe, die wellicht grooter is dan wij U kunnen doen gelooven, het wil niet zeggen dat wij thans nog de beginselen kunnen huldigen welke hij aan de architectuur ten grondslag heeft gelegd.
Het is niet een kwestie van uiterlijken vorm der bouwkunst die ons van hem scheidt, het verschil ligt dieper. Zijn beginselen tasten een levensbeschouwing aan die waarde hecht aan, of minstens het bestaan erkent van waarden, welke geen functie hebben in zijn theorieën, die consequent, het zij met waardeering geconstateerd, in zijn werk zijn doorgevoerd.
Laten wij goed onderscheiden.
Al zou Berlage's werk in een zeer onverwachten vorm zijn gegroeid, al zou in de uiterlijkheid van zijn werk slechts met de grootste moeite de primaire geest zijn te ontdekken, dit neemt niet weg dat het de uitbloei is van een zaad, dat een eigen karakter heeft en naspeurbaar in den groei is. Het levensbeginsel blijft behouden, de principes werken door,
| |
| |
de opvattingen over belangrijke levensvragen doen zich gelden en dit alles des te sterker, naarmate het kunstenaarschap grooter is.
Het is niet de grootte van kunst waar wij ons tegenover plaatsen, wij stellen ons tegenover een levensbeginsel dat misschien nergens zoo sterk zijn invloed op de menigte doet gelden als bij de bouwkunst, omdat zij ieder omgeeft en dwingt haar te bezien en haar invloed te ondergaan.
In de litteratuur kan men een waarschuwing, een index doen gelden, in de bouwkunst niet.
Wij hebben dus geen bezwaar tegen het feit dat Berlage een groot kunstenaar is, maar wij keeren ons tegen een beginsel dat oppervlakkig bezien misschien geen bedenkingen oproept, maar waaraan toch iets ontbreekt. En het is juist datgene wat een scheidslijn trekt tusschen hem en ons, dat tusschen hem en ons een geestelijke kloof vormt, die niet dan met een kerstening van een geheele levensopvatting is te dempen.
Een enkele blik in de litteratuurlijst, zijn boek ‘Bouwkunst en Samenleving’ besluitend, zal inzicht geven in de verschillen die wij hier bedoelen. Daar blijkt wie zijn leermeesters bij de vorming van zijn levensinzicht zijn geweest: Kant, Schopenhauer, Bolland, Bergson, Clara Wichman, Hegel, Friedrich Paulsen, Nietszche en andere geesten, waarbij er intusschen ook zijn, wier ideeën over het leven zoo weinig invloed op hem hebben gehad, dat ze niet in staat zijn gebleken hem af te houden van de onzes inziens voor den goeden geest destructieve werking. Zijn historisch-materialistische levensopvattingen zijn kennelijk terug te vinden in zijn werk, hoe men het ook keeren wil, want voor hem is bouwen alleen het scheppen van ruimten, hij vat bouwkunst op als het combineeren van een hoeveelheid bouwmateriaal, dat naar zijn aard uitmuntend is verwerkt tot een werk van bouwkunst. Duidelijk kenbaar is het materiaal in den zin der kunst hoofdzaak, het leidt een eigen leven. Puur-aesthetisch mag men daar geen bezwaar tegen hebben, inderdaad kent ieder kunstenaar dat, wat we de zelfwerking der stof zouden kunnen noemen. Op dit gegeven moment schijnt het ons toe, dat het materiaal ons aanstaart en een autonome zelfstandigheid is geworden. Maar wij moeten altijd in het oog houden, dat dit ‘zelfstandige’ leven ondergeordend is, dat de doelstelling het voornaamste is. En ergens, ergens verraadt deze zich. Men zou kunnen zeggen, dat Berlage zóózeer van zijn doel vervuld is, dat er geen plaats blijft voor een... doelstelling. Hij erkent maar één plan, dat van het bouwen, en geen plan daarboven. Hij is rationalist, ondanks zijn vele en vage geestelijke belangstellingen. Al bouwend verwacht hij alles van een nieuwe materieele ordening, een
| |
| |
ordening die van àlles onafhankelijk zal zijn, behalve van den onafhankelijken menschelijken geest. Kenmerkend voor die opvatting is zijn meening, dat de bouwkunst de leiding moet hebben over de andere beeldende kunsten, gelijk een hemellichaam dat door planeten is omgeven. Maar hoe prachtig alles in zijn systeem ook in elkaar zit, wij blijven de strengheid, de rust van zijn werk voelen als verwijderd van een strengheid en een rust die wezenlijk contemplatie zijn. Het constructieve organisme dat van de bouwkunst het beginsel is, wordt hem idool en levensbeginsel, en zijn werk kent geen hoogere onredelijkheid. Hij is, op zijn best, een zuiveraar van het middel, niet van het doel. En als wij éven denken aan den grootschen eenvoud der romaansche kerken, dan weten we dat er een kunst mogelijk is, zeker niet minder constructief, doch oneindig dieper en feller van geestesspanning. Daaraan te denken is tevens de hoogste eisch stellen. Hetgeen we nimmer mogen nalaten, ook hij niet, die reeds de grootste moeite heeft zich materieel een weinig van Berlage's zuiverheid te verwerven.
Wij wachten een andere gelegenheid dan dit korte bestek om den geest van het werk van Berlage en diens discipelen, met alle waardeering voor hun kunstenaarschap, nader te beschouwen en te toetsen aan waarheden van hooger orde dan die welke voor hen wetens of onwetens leiddraad zijn geweest in dat deel van de manifestatie van hun geestelijk leven, dat toch de kunst is.
* * *
Berlage's werk gaf uiting aan den gemeenschapsgeest van het groeiend socialisme. Hij vertegenwoordigde de nieuwe humaniteit, het streven naar aardsch geluk, gelijkelijk voor allen, de afkeer van pompeuzen praal die voor enkelen is bestemd. Men kan niet zeggen dat de ‘Amsterdamsche School’, waarvan De Klerk de hoogbegaafde voorman was, daar wezenlijk tegen inging. Zij prolongeerde vele dezer wenschen, maar zij deed het met een sterk subjectieven inslag, met een levendige behoefte bijvoorbeeld om het gevelbeeld te vitaliseeren. Zij nam stelling tegen de dwangregeering van het materiaal, ten voordeele van de fantasie. Zij was typisch explosief in haar uitingen, expressionistisch, kind van groote en felle beroeringen en versnelde bewegingen in den tijd (‘Oorlogsbarok’ zegt Engelman).
Als elke reactie, in dit geval nog gesterkt door de omstandigheden, sloeg ze in overdrijving door, n.l. toen het materiaal, vooral hout en baksteen, kennelijk bewust tegen zijn aard werd gebruikt. Het hout nam
| |
| |
vormen aan waarin zijn structuur onherkenbaar was en de baksteenen hingen bij trossen neer tegen de gevels, als waren het steenen guirlandes. (Scheepvaarthuis, architect Van Der Mey). Het smeedijzer werd in vormen en krullen verwerkt als was het van stopverf, met de duim en vingerafdrukken er nog op, uit de handen van een schilder in plaats van die van een smid gekomen. Alles moest ‘gegroeid’ zijn. Het eene bouwelement moest organisch, zooals in de natuur, uit het andere groeien, waarbij de ‘vormen’ uit de organische natuur sterk hun invloed deden gelden.
Het socialisme, de vraag om goede levensomstandigheden van allen, had zijn karakteristieken architectuurvorm gekregen. De Klerk c.s. schiepen een architectuur die daarvan a.h.w. de eerste religieuse behoeften, pantheistisch georiënteerd, vertegenwoordigde. De natuur was de groote leermeesteres, zij moet haar vormen leenen aan de bouwmaterialen. Huizen leken gegroeid als planten en formaties van natuursteen. Men voelt hoe dit in strijd moest komen met het karakter der verwerkte materialen. Er is boeiend werk gemaakt door de Amsterdammers, maar ook veel dat met bouwen in den eigenlijken zin niet al te veel uitstaande had. De conjunctuur was hun gunstig en wij konden de stad beschouwen als één groot experimenteerveld.
Met de dood van De Klerk taande deze beweging, ofschoon in zijn laatste werk reeds voorteekenen van een verdieping, een hoogeren eenvoud waren te bespeuren. Zijn medestanders, zooals Kramer, Staal, Wijdeveld en Van Der Mey hebben niet de kracht gehad die de Klerk eigen was, om vanuit hun jonge, milde bouwkunstbeweging een architectuur te bereiken, die de materieele erkenning van de bouwstof paarde aan het inzicht in de bestemming en de beteekenis van het bouwwerk.
De ‘Amsterdamsche School’ is echter in het zand verloopen en thans zijn het de kleine eigenbouwers die aan hun bouwsels de baksteenen laten uithangen buiten de gevels, ze op hun kant zetten, vreemdsoortig afhakken, in één woord: procédés van De Klerk's school zijn de verfrommelde beplaksels geworden van geestesarme huisjesbouwers.
Toen Amsterdam nog leed aan het gemis van De Klerk, kwam op een onvoorzienen dag Dudok onze aandacht vragen voor zijn werk, dat opviel door zijn eenvoud van vorm, door den romantischen, gesloten bouw, en dat, na Amsterdam, waar geforceerdheid de rust verstoorde (alles stond onder een schijnbare, uiterlijke spanning)., een vorm had die juist rust beoogde. Bij Dudok is een meesterschap van de goede verhouding van massa, lijn en kleur te waardeeren, maar vaak maakt zijn
| |
| |
architectuur meer den indruk van een kubisch plastiek dan dat het ruimten geeft, die in eerste instantie dienen om in te leven. Een bestudeering van zijn plattegronden, in verband met de doorsneden en de gevels, zal veelal uitwijzen, dat, om uiterlijke massale effecten te bereiken, hij niet zal schromen, holle onbruikbare ruimten te maken, muren hooger op te trekken dan op praktische gronden te verdedigen is, en meer dergelijke middelen.
* * *
Los van Amsterdam en geheel bezijden Dudok groeide in de stilte (door gebrek aan opdrachten en geld) de Stijl-beweging waarvan Van Eesteren, Rietveld, Oud, Mondriaan, Stam en Van Ravensteyn de belangrijkste figuren voor Holland waren. Na jaren miskenning won hun beweging langzaam veld en thans zijn er doordat hun opvattingen over architectuur zich niet binden aan een bepaald land, vele aanhangers in het buitenland, mede propagandisten.
Zij bestrijden den uiterlijken decoratieven vorm en zoeken een interpenetrabiliteit van alle bouwelementen naar het beginsel van doelmatigheid. Niets zal om der wille van het uiterlijk uit zijn bestemming als dienstbaar element worden gehaald, alles zij functioneel. Achteraf zal pas blijken of het een kunstwerk is, desnoods onafhankelijk van den maker. De bedoeling is niet kunst te maken, maar te werken aan de functioneele voortreffelijkheid van het voorwerp, daarbij gebruik makend van alle middelen welke de moderne techniek biedt. Het materiaal heerscht dus niet, maar de oorspronkelijke vorm in al zijn zuiverheid, er is een zuivere dienst van het doel, wat dit ook zij.
Zooals een foto-apparaat en een vliegmachine zich onafhankelijk van kunstinvloeden en wijsgeerigheden hebben kunnen ontwikkelen tot vaak schoone voorwerpen, die even anoniem als een plant hun eigen, onbeinvloede, praktisch natuurlijken vorm hebben, gewoon als een krant en onopvallend, zoo zal de architectuur zich van den decoratieven en wijsgeerigen rompslomp hebben te ontdoen en te zoeken naar een begrip van bouwen (niet een begrip van architectuur) dat, sterk doorleefd, zal voeren naar een nieuwen vorm, klassiek en ongerept, die de basis zal zijn van een toekomstige ontwikkeling, die waar, eenvoudig, rustig en oprecht, aan de individualiteit van den maker de allergrootste eischen stelt wat zijn kunstenaarschap en zijn technische kennis en vaardigheid betreft. De kunst zal geen inzet zijn, doch gevolg, wanneer de maker althans kunstenaar is. In dat geval zal alles wat hij maakt, ook het ge- | |
| |
woonste technische ding, zijn geest ademen en kennelijk van zijn hand zijn, omdat de persoonlijkheid nooit verloren gaat en de doelmatigheid duizend vormen heeft.
Waar geslachten lang een zeker gevoel voor een bepaalde verhouding, gebaseerd op een homogeen bouwmateriaal, zich burgerrecht heeft verzekerd, zich als een oude dienstbode onmisbaar heeft gemaakt, daar zal het altijd een pijnlijke en moeilijk te gewennen geschiedenis zijn, waar een nieuwe verhouding, die geboren is door het gebruik van een héterogeen bouwmateriaal, hetgeen b.v. gewapend beton is, opkomt.
Immers, gewapend beton, bestaande uit ijzer in cement, dus onzichtbaar en toch een deel van de krachten opnemend (hebben Berlage en Kropholler c.s. hier geen bezwaar tegen?) heeft uiterlijk altijd een dunneren vorm dan we verwachten. Dat komt doordat datgene wat we zien maar een deel van de belasting voor zijn rekening heeft.
Het is duidelijk dat dit onmisbaar materiaal zijn invloed in belangrijke mate deed en nog zal doen gelden. Hetzelfde geldt in zekere mate van ijzeren ramen en spiegelglas.
Wij moeten er voor waken dat de oude verhoudingen en vormgevingen niet geënt worden op nieuwe omstandigheden met nieuwe factoren. Laten wij desnoods de oude schoone verhouding totaal verlaten en de ontdekkingsreis beginnen met het nieuwe materiaal. Het resultaat in het begin zal een slechte verhouding zijn:
1e | omdat we aan een andere verhouding gewend zijn den naam schoon te geven; |
2e | omdat we zelf moeilijk een verhouding kunnen loslaten die een waardering van geslachten achter zich heeft; |
3e | omdat de nieuwe verhouding met groote moeite veroverd zal moeten worden. |
Overigens dienen wij vertrouwen te hebben in het kunstenaarschap en den geest van deze jongste generatie. Met haar breekt een gansch nieuw tijdperk aan. Een ontzaglijk gevaar is voorzeker, dat zij ideologisch verkeerde wegen kan opgaan. Deze uiterst-constructieve bouwkunst behoeft niet materialistisch te zijn, zij kan het echter op de gevaarlijkste wijze worden. En wel, wanneer men het einddoel des levens zoekt in het uiterlijk comfort. Het vereenvoudigen der levensvormen mag het levensdoel niet doen vergeten. Om de complicatie van het moderne leven het hoofd te bieden moeten wij alles versnellen en simpelder maken, maar met onzen geest en onze geestelijke verantwoordelijkheid is het niet
| |
| |
op een accoordje te gooien. Er zijn gebieden, waar de ‘nieuwe zakelijkheid’ al heel slecht van pas komt. Dit streven mag dus niet ontaarden in een vlot amerikanisme zonder geestelijke verantwoordelijkheden. Maar ik ben er tevens van overtuigd, dat men den hemel evenzeer per raketen-automobiel als per trekschuit kan verdienen, m.a.w. dat men het moderne wereldbeeld kan accepteeren, zonder geestelijk verwoester te zijn. Alles geschiedt thans met schokken, maar als wij wat verder zijn, zal zeker blijken dat ook aan de geindustrialiseerde wereld, de geindustrialiseerde architectuur, den goeden geest is in te blazen. Wanneer men maar in 't oog houdt, dat alles ‘zijn eisch’ moet hebben en dat dus een kerk wezenlijk iets anders is dan een graanpakhuis of een autogarage.
De inhoud van elk kunstwerk wordt door den geest van den maker bepaald. Mag thans niet worden gezien op welke wijze zich een kerk zou vormen, beantwoordende aan de geschetste beginselen, dan komt dit omdat de katholieken in deze beweging geen plaats hebben bezet (om redenen die wellicht terug te voeren zijn naar Dr. Cuypers), omdat geen enkel werk den katholieken geest ademt, om de eenvoudige reden dat er geen sterke katholieke kunstenaars in het midden dezer jongeren zijn.
* * *
Ziehier een kort overzicht, in groote trekken, van hetgeen Holland in de laatste dertig jaren op bouwkunstig gebied beleefde. Er valt van de toekomst al zeer weinig positiefs te zeggen. Er was veel schijnbloei in hetgeen achter ons ligt, maar er was een zegenrijke en vruchtbare bedrijvigheid. En wie onzer zou niet graag een voorbereider, een wegverbreeder zijn, indien een groote tijd met groote mannen nog in de toekomst ligt?
|
|